Brief regering : Fiche: Wijziging Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3174 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Naiades III «Het toekomstbestendig maken van de Europese binnenvaart»
(Kamerstuk 22 112, nr. 3170)
Fiche: Mededeling langetermijnvisie plattelandsgebieden EU middelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3171)
Fiche: Mededeling End the Cage Age (Kamerstuk 22 112, nr. 3173)
Fiche: Wijziging Verordening terbeschikkingstelling eigen
Fiche: Herziening richtlijn consumentenkrediet (Kamerstuk 22 112, nr. 3175)
Fiche: Verordening algemene productveiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 3176)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Fiche: Wijziging Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Verordening van de Raad tot wijziging van de Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014
om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en de procedures voor geschillenbeslechting
bij de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen
te verduidelijken.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
25 juni 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 327
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52021PC0327&q…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Art. 322, lid 2, VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese begroting wordt primair gefinancierd door de zogenoemde eigen middelen
van de Europese Unie. Wat die eigen middelen zijn en hoe deze worden berekend is vastgelegd
in het Eigenmiddelenbesluit1 (EMB). De Verordening voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen2 (Making Available Regulation; MAR) legt vast hoe en wanneer de afdrachten van eigen
middelen door de lidstaten aan de EU worden betaald daar waar het de traditionele
eigen middelen (TEM, oftewel, invoerrechten) en de afdrachten gebaseerd op een btw-
en een bni-grondslag betreft3. Deze verordening geeft dus praktische invulling aan de afspraken die in het EMB
zijn vastgelegd. Het voorstel van de Commissie stelt wijzigingen voor op deze verordening.
Deze wijzigingen zijn een gevolg van de conclusies van de Europese Raad (ER) van 17
t/m 21 juli 20204, waarin de Commissie wordt uitgenodigd om een voorstel te presenteren met verbeteringen
op het huidige proces van de terbeschikkingstelling van de eigen middelen.
Lidstaten zijn verantwoordelijk voor de tijdige terbeschikkingstelling (betaling)
van eigen middelen aan de EU. De Commissie controleert of lidstaten deze betalingen
op tijd en correct maken. Omdat wet- en regelgeving aan interpretatie onderhevig zijn,
kan het voorkomen dat een lidstaat van mening is dat een bepaald bedrag niet, of niet
volledig, geïnd of afgedragen hoeft te worden aan de Unie. In sommige gevallen is
de Commissie van mening dat een lidstaat dit bedrag wel had moeten afdragen en vordert
de Commissie dit bedrag alsnog bij de lidstaat. Dit kan ook jaren nadat de «schuld»
is ontstaan nog het geval zijn. Wanneer een lidstaat een betaling volgens het oordeel
van de Commissie te laat doet, is hierover vertragingsrente verschuldigd, vanaf het
moment dat de betaling gemaakt had moeten zijn volgens de Commissie.
Voor eigen middelen verschuldigd ná 1 oktober 2016 geldt onder de huidige verordening
een plafond voor de oploop van deze vertragingsrente. Daarmee kan de vertragingsrente
niet verder oplopen dan 16 procentpunten op jaarbasis. Dit plafond is ook van toepassing
op eigen middelen die zijn verschuldigd vóór 1 oktober 2016, op voorwaarde dat lidstaten
zich op dat moment nog niet bewust waren van de betalingsverplichting. De Commissie
stelt voor om deze voorwaarde te schrappen.
Het is mogelijk dat een lidstaat en de Commissie verschillen van inzicht over (de
omvang van) een verschuldigd bedrag. In het voorstel heeft de Commissie de mogelijkheid
opgenomen om een betaling onder voorbehoud te doen en daarmee de oploop van de vertragingsrente
te stoppen. Deze bepaling is een codificering van de huidige mogelijkheid voor een
lidstaat om een TEM-betaling onder voorbehoud te doen. De Commissie is vervolgens
gehouden aan het aangaan van een constructieve dialoog met de betreffende lidstaat5. In de praktijk wordt door lidstaten op dit moment nog beperkt gebruik gemaakt van
deze mogelijkheid. De betreffende jurisprudentie is relatief recent en het proces
rondom de betaling onder voorbehoud en het voeren van een dialoog is (nog) niet afdoende
vastgelegd in wet- en regelgeving.
Voor dergelijke gevallen, waar lidstaat en Commissie verschillen van inzicht over
het verschuldigde bedrag, stelt de Commissie voor om een formele herzieningsprocedure
op te nemen in de MAR. De lidstaat krijgt daarmee formeel de mogelijkheid om de Commissie
te verzoeken haar beoordeling te herzien. Een lidstaat blijft echter verplicht om
de eigen middelen ter beschikking te stellen op het moment dat de regelgeving dit
voorschrijft, ook al heeft de lidstaat een herzieningsverzoek gedaan.
De algemene regel is dat de EU recht heeft op invoerrechten van lidstaten op het moment
dat deze zijn vastgesteld. Echter, sommige bedragen mogen door een lidstaat worden
opgenomen in een zogenoemde «B-boekhouding» en later ter beschikking worden gesteld.
Het gaat hierbij om bedragen die nog niet met zekerheid zijn vastgesteld, of om bedragen
die wel zijn vastgesteld maar die nog niet door de lidstaat zijn geïnd. In sommige
gevallen mogen deze bedragen uit de B-boekhouding oninbaar worden verklaard, bijvoorbeeld
wanneer de bedragen niet kúnnen worden geïnd door een lidstaat. Daarvoor moet wel
voldaan worden aan voorwaarden die zijn opgenomen in de MAR, en de Commissie controleert
of hieraan wordt voldaan. Als een lidstaat volgens de beoordeling van de Commissie
een bedrag foutief als oninbaar heeft verklaard, moet het bedrag alsnog worden afgedragen
aan de Commissie en wordt vertragingsrente berekend. In het voorstel stelt de Commissie
een maximale termijn van 10 jaar voor om bedragen in deze B-boekhouding te houden.
In de huidige MAR is geen maximale termijn is opgenomen. Na deze 10 jaar moeten de
bedragen definitief als oninbaar worden geacht. In het voorstel specificeert de Commissie
verder de termijnen voor de communicatie tussen lidstaten en Commissie over oninbare
bedragen, en maken ze de eerdergenoemde herzieningsprocedure ook beschikbaar voor
geschillen rond «oninbare bedragen».
De Commissie introduceert in het voorstel de mogelijkheid om een eigen gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening in te stellen. Dit kan volgens de Commissie in de toekomst bijdragen
aan efficiënt kasbeheer. Op dit moment houden enkel de lidstaten een dergelijke eigenmiddelenrekening
aan, op naam van de Commissie.
Verder voegt de Commissie in het voorstel de mogelijkheid toe voor lidstaten om een
onderbouwd verzoek in te dienen voor het vervroegd betalen van btw- en bni-middelen
aan de Unie, mits goedgekeurd door de Commissie. Er wordt geen maximale termijn voor
deze vervroeging voorgesteld.
Onder de huidige verordening publiceert de Commissie de nacalculatie van btw- en bni-middelen
over jaar t-1 uiterlijk op 1 februari. Lidstaten moeten uiterlijk de daaropvolgende
juni deze middelen ter beschikking stellen. De Commissie stelt voor deze datum te
wijzigen naar uiterlijk maart van het jaar volgend op de publicatie van de Commissie,
uiterlijk 9 maanden later dan in de huidige situatie. Dit is op verzoek van lidstaten,
waar dit in enkele lidstaten de nationale begrotingsprocedure vergemakkelijkt.
De Commissie verhoogt het drempelbedrag voor het kwijtschelden van rente verschuldigd
door lidstaten van 500 euro naar 1.000 euro.
Tenslotte worden met het voorstel meerdere artikelen in overeenstemming gebracht met
het nieuwe Eigenmiddelenbesluit. Zo wordt Duitsland opgenomen als begunstigde van
een lumpsumkorting op zijn nationale EU-afdrachten en worden verwijzingen naar correcties
voor het Verenigd Koninkrijk geschrapt6.
b) Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment verricht.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet heeft gepleit voor een eenvoudig, transparant en voorspelbaar systeem
van eigen middelen en voor het proces van terbeschikkingstelling daarvan. Daarbij
is een tijdige en juiste vaststelling en betaling van de eigen middelen door alle
lidstaten van belang, evenals eenduidige wet- en regelgeving voor het vaststellen
van verschuldigde bedragen. De Commissie dient op haar beurt voldoende geëquipeerd
te zijn om een correcte terbeschikkingstelling door de lidstaten af te dwingen. De
regels en procedures dienen volgens het kabinet zoveel als mogelijk bij te dragen
aan deze doelstellingen door de (financiële) prikkels zo goed mogelijk te beleggen.
Het verzoek tot herziening van de MAR is mede op aandringen van Nederland opgenomen
in de ER-conclusies. Doel daarvan was het verbeteren van de positie van lidstaten
in situaties waarin de Commissie een nabetaling TEM vraagt. Dit bedrag heeft de lidstaat
volgens de Commissie ten onrechte niet, niet tijdig, of niet volledig, afgedragen
en wordt nu alsnog opgevraagd door de Commissie. Met name de sterke oploop van de
vertragingsrente is hierbij een punt van aandacht, mede ingegeven door de casus omtrent
de import van zonnepanelen7.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De regels omtrent de terbeschikkingstelling van de eigen middelen moeten er volgens
het kabinet op zijn gericht om de eigen middelen tijdig en correct beschikbaar te
stellen aan de Unie. Daarmee moeten ze een prikkel voor lidstaten bevatten om de regels
na te leven. Twee uitgangspunten zijn hierbij van belang, namelijk een uniforme uitvoering
en interpretatie van de regelgeving en voldoende procedurele waarborgen voor een tijdig
en correct proces van terbeschikkingstelling. Het kabinet beoordeelt het voorstel
van de Commissie dan ook op de mate waaraan de voorgestelde wijzigingen bijdragen
aan een verbetering van deze uitgangspunten.
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie met dit voorstel gehoor tracht te
geven aan de ER-conclusies en de oproep van lidstaten tot verbetering van deze verordening.
Over de inhoud van het voorstel als geheel is het kabinet gematigd positief. Het kabinet
is voorstander van het codificeren van reeds gangbare werkwijzen uit de praktijk en
jurisprudentie op het gebied van de constructieve dialoog. Het kabinet ziet echter
nog graag verdergaande aanpassingen om de gewenste werking van het instrument vertragingsrente
te verbeteren en de geïntroduceerde herzieningsprocedure van meer procedurele waarborgen
te voorzien.
Het instrument vertragingsrente kan volgens het kabinet een goede prikkel vormen voor
lidstaten om tijdig en correct middelen ter beschikking te stellen. De inzet ervan
dient echter wel in redelijkheid gedaan te worden, bijvoorbeeld in situaties waar
een vertraging direct aan een lidstaat te wijten is. Onder de huidig geldende regels
functioneert de vertragingsrente volgens het kabinet nog niet naar behoren. Zo komen
in de praktijk nog steeds hoge rentebetalingen voor door de toepassing van de vertragingsrente
met terugwerkende kracht, ongeacht de oorzaak van de late betaling. Een lidstaat is
onder de huidige regels dus ook vertragingsrente verschuldigd wanneer zij zich niet
bewust is van niet-naleving van de regels volgens het oordeel van de Commissie of
wanneer vertragingen buiten de invloedssfeer van de lidstaten liggen. Het instrument
vertragingsrente kan volgens het kabinet effectiever en redelijker functioneren door
de regels hiervoor aan te scherpen.
Het kabinet is daarom positief over het aanscherpen van het instrument door de toepassing
van de plafonnering van de vertragingsrente onvoorwaardelijk uit te breiden naar eigen
middelen die verschuldigd zijn vóór 1 oktober 2016. Het voorstel van de Commissie
bevat echter geen aanvullende aanscherpingen van het instrument vertragingsrente,
terwijl het kabinet van mening is dat een verdere aanscherping met betrekking tot
de uitzondering van specifieke periodes wenselijk is om de werking van het instrument
te verbeteren.
Zo is het kabinet van mening dat specifieke periodes uitgezonderd zouden moeten zijn
van toepassing van vertragingsrente. In de huidige situatie start de oploop van de
vertragingsrente op het moment dat een lidstaat volgens het oordeel van de Commissie
niet voldoet aan de verplichting tot afdragen van de middelen aan de Unie. Dit geldt
ook wanneer een lidstaat zich niet bewust was van deze verplichting. De begindatum
voor het berekenen van vertragingsrente zou volgens het kabinet daarom in het algemeen
niet moeten liggen vóór het moment dat de lidstaat voor het eerst op de hoogte is
gesteld door de Commissie van niet-naleving van de geldende regels en de mogelijkheid
heeft om door betaling de rente te stuiten. Vanzelfsprekend dienen er antimisbruikbepalingen
opgenomen te worden voor gevallen waarbij een lidstaat redelijkerwijs op de hoogte
had moeten zijn van een verplichting.
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie om de huidige praktijk van betalingen
onder voorbehoud te formaliseren. Dit bleek volgens jurisprudentie al mogelijk te
zijn. Uit deze jurisprudentie volgt ook dat de Commissie, nadat een lidstaat een betaling
onder voorbehoud heeft gemaakt, eraan gebonden is een constructieve dialoog aan te
gaan met de betreffende lidstaat. De door de Commissie voorgestelde herzieningsprocedure
is daar een formele uitwerking van. Hoewel het kabinet ook deze formalisering verwelkomt
is het tevens van mening dat een uitbreiding van de voorwaarden en procedures van
deze constructieve dialoog nog niet voldoende waarborgen voor lidstaten bevat.
Zo ziet het kabinet graag concretere voorwaarden opgenomen voor de herzieningsprocedure.
In het huidige voorstel is niet eenduidig vastgelegd hoe een herzieningsprocedure
formeel wordt gestart, afgerond of wat er gebeurt in het geval een geschil tussen
de Commissie en een lidstaat niet wordt opgelost binnen de beschreven procedures en
termijnen. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat dit wordt verduidelijkt.
Daarbij ziet het kabinet ook ruimte voor een betere balans tussen de Commissie en
lidstaten als partijen in een geschil. In het huidige voorstel voor de herzieningsprocedure
zijn (reactie)termijnen voor de communicatie tussen Commissie en lidstaten opgenomen.
Deze termijnen zijn volgens het kabinet echter onevenredig verdeeld in het nadeel
van de lidstaten. In de meeste gevallen bedraagt de uiterlijke reactietermijn voor
lidstaten de helft van de uiterlijke termijn van de Commissie. Het kabinet zal zich
ervoor inzetten dat deze termijnen meer in evenwicht worden gebracht.
Het kabinet ziet in de verordening ook graag extra procedures opgenomen over de communicatie
en interactie tussen lidstaten en de Commissie. In de praktijk zijn wet- en regelgeving
vaak complex waardoor er grijze gebieden ontstaan. Wanneer de Commissie pas jaren
nadien een interpretatie van regelgeving vaststelt, die vervolgens met terugwerkende
kracht van toepassing wordt, kan de lidstaat de daardoor alsnog verschuldigde bedragen
veelal niet meer tijdig en correct navorderen en vervolgens betalen. Vroege afstemming
met de Commissie kan in dergelijke gevallen bijdragen aan een tijdige en correcte
betaling van de middelen aan de Commissie, en zodoende vertragingsrente voor de lidstaten
voorkomen. Het zou behulpzaam zijn wanneer een mogelijkheid wordt toegevoegd om het
moment van de eerste beoordeling van de Commissie, en een mogelijke dialoog hierover,
te vervroegen.
Het kabinet heeft nog vragen bij het voorstel van de Commissie om bedragen na een
maximumtermijn van 10 jaar definitief als «oninbaar» te achten. Het is op basis van
het voorstel voor het kabinet nog onduidelijk of na verloop van deze termijn een lidstaat
het als oninbare geachte bedrag alsnog moet afdragen aan de Commissie en of er over
deze periode vervolgens ook vertragingsrente verschuldigd is, ondanks dat er niet
is voorzien in een inhoudelijke beoordeling van de (on)inbaarheid maar het bedrag
enkel door het verlopen van de termijn als «oninbaar» wordt geacht.
Het kabinet heeft geen bezwaar tegen het mogelijk maken van vervroegde betalingen
en het naar achteren verplaatsen van de verrekening van de nacalculatie over eerdere
jaren. Dit heeft geen zwaarwegende gevolgen voor de Nederlandse begroting en geen
wezenlijk effect op de totaal verschuldigde afdrachten van lidstaten.
Het kabinet is positief over de overige voorstellen van de Commissie, waaronder het
verhogen van het drempelbedrag voor het afzien van een renterekening van 500 naar
1.000 euro. Verder steunt het kabinet de wijzigingen die dienen om de verordening
in overeenstemming te brengen met het recent in werking getreden Eigenmiddelenbesluit.
Het kabinet kan op dit moment geen beoordeling maken over een eigen gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening van de Commissie. Het voorstel voorziet niet in een verdere
onderbouwing of argumentatie hiervoor. Mogelijk loopt de Commissie hiermee vooruit
op eventuele toekomstige verbeteringen in het kasbeheer van de lidstaten en de Commissie,
bijvoorbeeld, als reactie op het aangeven van enkele lidstaten dat het huidige system,
hoewel betrouwbaar en effectief, ook uitdagingen kent op het gebied van voorspelbaarheid
en aantallen transacties. Na ontvangst van het voorstel van de Commissie heeft Nederland
reeds, samen met andere lidstaten, schriftelijke vragen hierover gericht aan de Commissie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het voorstel is over het algemeen gematigd positief ontvangen door lidstaten, waarbij
veel lidstaten nog een studievoorbehoud hebben gemaakt. Eerder hebben veel lidstaten
langs dezelfde lijnen als Nederland gepleit voor duidelijkere procedurele waarborgen
en tijdlijnen van de kant van de Commissie met betrekking tot betalingen onder voorbehoud
en het recht van lidstaten om zich te kunnen verdedigen. De meeste lidstaten hebben
het voorstel gekwalificeerd als een stap in de goede richting maar daarbij ook aangegeven
dat er nog verdere verbeteringen kunnen plaatsvinden. Er was brede steun voor het
vastleggen van de reeds gebruikte procedures voor betalingen onder voorbehoud. Ook
de toevoeging van een formele herzieningsprocedure is positief ontvangen, al zijn
veel lidstaten, waaronder Nederland, van mening dat de procedurele waarborgen voor
lidstaten daarin nog niet voldoende zijn uitgewerkt. Een aantal lidstaten heeft ook
kritische vragen gesteld en om extra informatie verzocht over de mogelijkheid voor
de Commissie om een gecentraliseerde eigenmiddelenrekening in te stellen.
Het Europees Parlement heeft een adviserende rol op dit dossier en zich tot dusverre
nog niet uitgelaten over dit voorstel.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de Unie is positief.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 322, lid 2, VWEU. Op grond van artikel 322, lid 2,
VWEU heeft de EU de bevoegdheid om de regels en procedures te bepalen volgens welke
de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Unie voorziet,
ter beschikking worden gesteld aan Commissie. Het kabinet kan zich, gelet op het onderwerp
van het voorstel, dan ook vinden in de gekozen rechtsgrondslag.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit is positief. De regels over de
wijze waarop de eigen middelen van de Unie worden afgedragen door lidstaten zijn nodig
voor de uitvoering van de EU-begroting en kunnen alleen op EU-niveau worden vastgesteld.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel heeft tot doel de voorspelbaarheid van de terbeschikkingstelling van de eigen
middelen aan de EU voor de lidstaten te vergroten. Ook beoogt het voorstel de procedures
voor geschillenbeslechting bij de terbeschikkingstelling te verduidelijken. De huidige
wijzigingen vormen een verbetering van de reeds geldende verordening, omdat er in
de praktijk gebruikte procedures ook formeel worden vastgelegd, er enkele procedurele
waarborgen worden opgenomen in de regelgeving en de verordening in overeenstemming
wordt gebracht met het recent inwerking getreden nieuw Eigenmiddelenbesluit. Het voorgestelde
optreden is daarmee geschikt om de doelstelling te bereiken en gaat daarmee niet verder
dan noodzakelijk.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens de Commissie heeft de uitbreiding van de plafonnering van de vertragingsrente
een daling van de renteopbrengsten voor de EU-begroting tot gevolg. Op basis van referentiebedragen
van de afgelopen jaren worden deze geraamd op 27,5 miljoen euro per jaar. Lagere inkomsten
op de Uniebegroting worden gecompenseerd door hogere bni-afdrachten van de lidstaten.
Het kabinet is van mening dat, indien er EU-middelen benodigd zijn in de uitvoering
van de verordening, deze gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De financiële gevolgen van het voorstel zijn tweeledig en hebben beide betrekking
op de wijzigingen betreffende de vertragingsrente. Enerzijds worden de door de Commissie
genoemde gemiste renteopbrengsten (27,5 miljoen euro per jaar) gecompenseerd door,
ceterus paribus, een evenredige stijging van de bni-afdrachten van lidstaten. Anderzijds
heeft de plafonnering van de vertragingsrente mogelijk gevolgen voor de Nederlandse
afdrachten aan de Unie wanneer Nederland mogelijk minder vertragingsrente verschuldigd
is dan onder de huidige plafonnering. Dit kan echter niet op voorhand gekwantificeerd
worden en is afhankelijk van eventuele toekomstige beoordelingen van de Commissie
over verschuldigde bedragen en van mogelijk toekomstige geschillen tussen de Commissie
en Nederland over deze verschuldigde bedragen.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
N.v.t.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
N.v.t.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
N.v.t.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het kabinet acht deze datum haalbaar gezien het geen wijziging van nationale wet-
of regelgeving vergt.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het is een wijziging en geen nieuwe verordening. In het voorstel is het volgende opgenomen:
de bepalingen voor de terbeschikkingstelling van alle eigen middelen moeten worden
samengevoegd bij toekomstige herziening ervan, met inbegrip van nieuwe voorgestelde
verordeningen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van nieuwe eigen middelen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
N.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.