Brief regering : Het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten
32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 augustus 2021
1. Inleiding
De afgelopen maanden zijn meerdere signalen ontvangen van mensen die geconfronteerd
zijn met een terugvordering van een voorschot van UWV op een uitkering in het kader
van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Zo zijn enkele van deze signalen
in de zogeheten maatwerkplaats van UWV besproken en behandeld. Het voorschot hebben
mensen gekregen in afwachting van de beoordeling van UWV of, en in welke mate, zij
arbeidsongeschikt zijn (de WIA-claimbeoordeling). Aan die beoordeling is het recht
op een uitkering gekoppeld. Als vervolgens uit de later uitgevoerde WIA-claimbeoordeling
blijkt dat iemand niet arbeidsongeschikt is, kan dat voor mensen forse gevolgen hebben
wanneer het voorschot wordt teruggevorderd. Sinds eind 2019 is het aantal en de duur
van voorschotten als gevolg van een mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische
beoordelingen, aanpassingen in de prioritering en kantoorsluitingen door corona-maatregelen
fors toegenomen.
UWV heeft de problematiek van voorschotten en terugvorderingen bij mij aangekaart
en het initiatief genomen om hier een oplossing voor te vinden. Met het UWV vind ik
het onwenselijk dat mensen buiten hun schuld om geconfronteerd worden met soms grote
bedragen die zij moeten terugbetalen en hierdoor mogelijk in de problemen komen. In
het licht van de specifieke samenloop van factoren en gezien de terechte aandacht
voor hardheden in wet- en regelgeving, streef ik er met het UWV naar om deze problematiek
voor mensen op een passende wijze op te lossen door tot een generieke kwijtschelding
over te gaan in deze gevallen waarin mensen buiten hun schuld om met (soms hoge) terugvorderingen
worden geconfronteerd. Daarnaast worden de onderliggende oorzaken zo veel mogelijk
aangepakt. Voor de langere termijn wordt gekeken op welke manier – ook in het kader
van de hardheden in de socialezekerheidswetgeving – met het terugvorderen van deze
voorschotten wordt omgegaan.
Middels deze brief informeer ik uw Kamer hier over. Over de problematiek zijn ook
berichten in de media geweest en heeft uw Kamer inmiddels via diverse kanalen vragen
gesteld. In deze brief, waar al voor deze berichten aan werd gewerkt, worden ook de
vragen beantwoord die door de vaste Kamercommissie van SZW zijn gesteld. Gelijktijdig
stuur ik u de beantwoording op de vragen van de leden Maatoug, Gijs van Dijk en Van
Kent (2021Z14229).
Eerst schets ik de achtergrond en oorzaken van deze problematiek. Dit is noodzakelijk
om de ontstane situatie te kunnen duiden. Vervolgens ga ik in op de problemen waar
mensen tegenaan lopen. Ten slotte ga ik in op de mogelijkheden om deze problemen op
te lossen en de overwegingen die in deze afweging zijn betrokken.
2. Oorzaken van de problematiek
2.1 De mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal-medische beoordelingen
De WIA geeft recht op uitkering aan werknemers die na de wachttijd van 104 weken ten
minste 35% arbeidsongeschikt zijn. De werknemer vraagt deze uitkering aan bij UWV.
UWV moet binnen 8 weken een beslissing op de WIA-aanvraag nemen. Om het recht op WIA-uitkering
vast te stellen, verricht UWV een claimbeoordeling.
In een aantal gevallen vindt de claimbeoordeling niet plaats binnen de wettelijke
termijn. Dit heeft meerdere oorzaken. Een groot deel van deze verlate claimbeoordelingen
komt doordat er meer mensen zijn waarvan UWV de arbeids(on)geschiktheid moet vaststellen,
dan de capaciteit die UWV heeft om deze beoordelingen te laten plaatsvinden mogelijk
maakt. Dit is een prangend en zorgwekkend probleem, omdat dit ook gevolgen kan hebben
voor mensen. In mijn brief van 9 april 2021 Toekomst sociaal-medisch beoordelen
1 heb ik dit verder toegelicht: UWV spant zich al jarenlang in om (verzekerings-)artsen
te werven, op te leiden en te behouden, terwijl UWV bovendien steeds meer inzet op
verdergaande taakdelegatie. Maar, zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 9 april
jl., houden deze inspanningen de oplopende vraag naar beoordelingen niet bij. Overigens
kunnen ook mensen zelf debet zijn aan een te late claimbeoordeling. Bijvoorbeeld door
een te late of incomplete aanvraag.
Vanaf eind 2019 is het aantal WIA-claimbeoordelingen dat niet binnen de wettelijke
termijn wordt uitgevoerd toegenomen. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen.
Ten eerste is dat het gevolg van de al langer bestaande mismatch tussen vraag en aanbod
van de sociaal-medische beoordelingen. De combinatie van de mismatch en de afspraak
die UWV en SZW in 2019 hebben gemaakt om een trendbreuk te realiseren, heeft ertoe
geleid dat UWV andere keuzes heeft gemaakt over de inzet van capaciteit. Zo heeft
UWV als taak om naast de WIA-claimbeoordelingen, ook herbeoordelingen, Eerstejaarsziektewetbeoordelingen
en dienstverlening in de Ziektewet uit te voeren. Tussen deze verschillende taken
is het zoeken naar een balans, die zowel recht doet aan de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden
als aan het belang van een tijdige claimbeoordeling. Om ook andere taken te kunnen
blijven uitvoeren, is tijdige beoordeling van de WIA-uitkering in sommige gevallen
achtergebleven, waardoor het aantal en de duur van de voorschotten verder is opgelopen.
Ten tweede zijn de achterstanden in 2020 vergroot, doordat UWV-kantoren tijdelijk
gesloten zijn geweest als gevolg van de maatregelen ten behoeve van de bestrijding
van het coronavirus. UWV heeft een deel van de sociaal-medische beoordelingen moeten
uitstellen totdat fysieke spreekuren weer mogelijk waren. Dit heeft ertoe geleid dat
beoordelingen van mensen vertraging hebben opgelopen, waardoor er steeds meer beoordelingen
niet binnen de wettelijke termijn worden verricht.
Cijfermatige achtergrond
In 2018 werden 2.261 voorschotten verstrekt. In 2019 is dat opgelopen naar 4.442.
In 2020 waren dat er 11.085. De prognose van het aantal uit te keren voorschotten
in 2021 is ca. 18.000.
Ook de duur van het voorschot is langer geworden. In 2018 was in 87% van de WIA-aanvragen
beslist binnen 3 maanden na aanvraag en binnen 6 maanden na aanvraag was dat in 98%.
In 2019 en 2020 dalen de percentages. Van de voorschotten uit 2020 was in 63% na 3
maanden beslist en in 92% na 6 maanden.
De gemiddelde duur van de verstrekte voorschotten in combinatie met een afwijzing
van de WIA-uitkering bedroeg in de periode maart – september 2020 3,4 maanden en in
het vierde kwartaal 2020 3,1 maanden. Hier zitten ook voorschotten bij die over een
veel langere periode lopen.
Het gemiddelde invorderingsbedrag is € 2.000. De laagste vordering bedraagt € 18 en
de hoogste vordering bedraagt € 33.000.
2.2 Het verstrekken van een voorschot
Als er geen tijdige claimbeoordeling kan plaatsvinden, wijst het UWV de aanvrager
op de mogelijkheid om een voorschot te ontvangen. Door middel van het voorschot wordt
aan de betrokkene een inkomen verstrekt totdat het recht op diens WIA-uitkering is
vastgesteld. Hiermee kan de betrokkene tijdelijk in diens levensonderhoud voorzien.
Als UWV een voorschot verstrekt en achteraf vaststelt dat er geen of een lager recht
op een WIA-uitkering bestaat moet de betrokkene het voorschot terugbetalen. Gemiddeld
wordt zo’n 30% van de WIA-aanvragen afgewezen omdat niet aan de criteria wordt voldaan.
Als er een voorschot is ontvangen, kan de afwijzing van het WIA-recht en terugvordering
van het voorschot voor verschillende groepen mensen verschillend uitpakken.
Allereerst zijn er mensen die weliswaar geen recht hebben op een WIA-uitkering, maar
wel voldoen aan de criteria voor een WW-uitkering. Het voorschot op de WIA-uitkering
kan dan worden verrekend met de WW-uitkering. De hoogte van het WW-maandloon is over
het algemeen gelijk aan het WIA-maandloon dat als voorschot is uitbetaald. Als dat
het geval is en iemand heeft gedurende de hele voorschotperiode ook recht op een WW-uitkering,
zijn de financiële gevolgen voor deze groep beperkt. In enkele gevallen verschillen
de maandlonen toch vanwege enkele verschillen in de dagloonvaststelling. In dat geval
kan er een (kleine) schuld ontstaan.
Ten tweede zijn er mensen die ook geen recht hebben op een WW-uitkering. In voorkomende
gevallen zullen zij zich tot de gemeente moeten wenden voor een bijstandsuitkering.
Op grond van de Participatiewet wordt een bijstandsuitkering, in principe pas verstrekt
per datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Het
is aan het college om te beoordelen of in een specifiek geval recht op bijstand bestaat
en bijzondere omstandigheden (kunnen) worden aangenomen op grond waarvan een bijstandsuitkering
met terugwerkende kracht kan worden verleend. Wanneer de ingangsdatum van de bijstandsuitkering
ligt na de datum van beslissing tot afwijzing van de WIA-uitkering, kan iemand worden
geconfronteerd met een gat in het inkomen over de periode dat er een WIA-voorschot
is verstrekt. Hierdoor start iemand in de bijstandsuitkering met een schuld aan UWV
die, afhankelijk van de duur van het voorschot, fors kan zijn opgelopen. Kan er wel
bijstand met terugwerkende kracht worden verleend, dan zal er, zelfs wanneer er verrekend
kan worden, doorgaans ook nog steeds een restschuld aan het UWV resteren, omdat het
maandelijks WIA-voorschot in het algemeen hoger zal zijn dan de bijstandsnorm.
Daarnaast is er een groep mensen die geen recht heeft op een WW-uitkering en ook niet
op een bijstandsuitkering. Bijvoorbeeld omdat de WW-rechten voorafgaand aan ziekte
zijn verbruikt, zij een kort arbeidsverleden hebben en zij een partner met inkomen
hebben of eigen vermogen waardoor geen recht op bijstand bestaat. Deze groep heeft,
achteraf gezien, geen recht gehad op inkomen uit een uitkering en wordt geconfronteerd
met een forse inkomensachteruitgang (verlies van een inkomen). Daarnaast worden zij
geconfronteerd met een schuld aan UWV.
Ten slotte is er een groep die wel recht heeft op een WIA-uitkering, maar waar na
afronding van de claimbeoordeling blijkt dat de WIA-uitkering lager is dan het verstrekte
voorschot. Bijvoorbeeld omdat iemand een kort arbeidsverleden heeft en daardoor een
korte loongerelateerde uitkering. Als het voorschot dan langer duurde dan de loongerelateerde
duur, wordt deze betrokkene ook met een schuld geconfronteerd. Was de beoordeling
tijdig uitgevoerd, dan was dit niet het geval geweest. Ditzelfde geldt voor mensen
met een kortdurende WW-uitkering, waarbij het WIA-voorschot langer duurde dan de WW-duur.
3. Duiding ontstane situatie
Voor alle bovenstaande groepen is het onwenselijk dat ze te maken hebben met een niet
tijdige claimbeoordeling. Specifiek bij de groep zonder bijstand, of met een lage
of korte WW-uitkering, ontstaat een geldschuld die tot schrijnende situaties kan leiden.
Inmiddels zijn meerdere casussen bekend van mensen die hierdoor in financiële problemen
zijn gekomen, met schuldenproblematiek als gevolg.
Ik vind dit met UWV om meerdere redenen een zeer ongewenste situatie. Doordat er te
weinig capaciteit is om de beoordeling uit te voeren krijgen mensen voorschotten.
Wanneer later in de tijd blijkt dat deze onterecht waren, raken mensen buiten hun
beïnvloedingsfeer in schulden. Dit valt hen niet aan te rekenen.
Deze problematiek is uniek. De reden waarom er een voorschot wordt verstrekt ligt
in deze situaties volledig buiten de beïnvloedingsfeer van de betrokkene. Immers,
dat er niet genoeg capaciteit is om de beoordeling uit te voeren, kan niet de betrokkene
worden aangerekend.
Daarnaast speelt dat de uitkomst van een beoordeling niet altijd even goed voor iemand
valt te voorspellen. De inschatting of iemand al dan niet recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
hangt immers niet alleen af van het medisch beeld van de betrokkene (waaraan de arbeidsmogelijkheden
die iemand nog heeft uit kunnen worden afgeleid), maar ook van de functies die in
Nederland (volgens het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem) beschikbaar zijn.
Ook is het inkomen van de betrokkene voordat ziekte intrad van belang en wat, gezien
het arbeidspotentieel, theoretisch gezien nog kan worden verdiend. Deze inschatting
is voor mensen niet makkelijk en vergt ook specialistische kennis. Daarom vindt er
bij vaststelling van het recht op een WIA-uitkering een verzekeringsgeneeskundig en
arbeidsdeskundig onderzoek door professionals plaats.
Een specifiek punt is dat het verstrekken van een voorschot een (kortstondig) inkomen verschaft aan mensen, maar UWV heeft niet in alle gevallen bekeken
of redelijkerwijs verondersteld had mogen worden dat betrokkene recht had op een uitkering
bij UWV en of het verstrekken van het voorschot daarom wel in het belang van de verzekerde
was, gelet op de hoogte en duur daarvan.
Hoewel iemand niet op voorhand mag verwachten dat een voorschot op een uitkering betekent
dat er recht bestaat op een uitkering, hebben zij buiten hun schuld om een tijd in
onzekerheid gezeten. Daarbij is het vaak lastig voor mensen om zich voor te bereiden
op een eventuele inkomensachteruitgang, bijvoorbeeld door een gedeelte van het WIA-voorschot
als reserve opzij te zetten, wanneer zij verwachten dat het recht op een uitkering
niet zal worden toegekend.
We hebben te maken met een urgent probleem doordat de overschrijding van de wettelijk
gegeven termijn voor de claimbeoordeling steeds langer wordt. Met meer en hogere voorschotten
tot gevolg (zie het kader in paragraaf 2.1).
Deze combinatie van factoren zorgt ervoor dat UWV wil afzien van het invorderen van
verstrekte voorschotten of uitkeringen. Hoewel UWV daartoe gemachtigd is, kan dit
alleen in zeer beperkte gevallen. Het criterium luidt dat alleen in individuele gevallen
kan worden afgezien van terugvordering wanneer de sociale en financiële gevolgen van
terugvordering onaanvaardbaar zijn. Dit is niet altijd het geval, onder andere omdat
er bij terugvordering altijd rekening gehouden moet worden met de beslagvrije voet.
Ook kan UWV afzien van terugvordering wanneer de betreffende persoon gedurende drie
of vijf jaar heeft afgelost, maar ook hier zijn voorwaarden aan verbonden.
Met deze mogelijkheden in de WIA is mogelijk slechts een handvol mensen geholpen,
terwijl het probleem bij veel meer mensen tot (zeer) vervelende situaties kan leiden.
Omdat deze mensen buiten hun schuld om in een dergelijke situatie zijn gebracht, acht
ik het gerechtvaardigd dat het UWV heeft besloten om voor de gehele groep een oplossing
te zoeken. Daarbij speelt mee dat een individuele beoordeling van alle zaken niet
alleen veel tijd kost voor alle betrokkenen, maar ook dat UWV vaak niet de informatie
heeft of de terugvordering kan worden terugbetaald door de betrokkene. Zo weet UWV
bijvoorbeeld niet de vermogenspositie van iemand. Het gevolg dat met deze werkwijze
sommige mensen worden bevoordeeld terwijl dat niet strikt noodzakelijk is, wordt daarbij
geaccepteerd.
Met het UWV ben ik op zoek naar een structurele oplossing voor de toegenomen voorschotten,
ofwel naar het oplossen van de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische
beoordelingen. Hierbij speelt ook een bredere maatschappelijke en politieke discussie:
namelijk hoe we hardvochtigheden in beleid en uitvoering kunnen voorkomen. Dit dient
zorgvuldig te gebeuren en vraagt een complexe afweging van belangen. Vooruitlopend
op de uitkomst van die discussie, is naar een snelle en adequate oplossing voor de
ontstane situatie gezocht.
4. Tijdelijke kwijtschelding bij specifieke groepen
UWV heeft besloten om de voorschotten, voor de groep bij wie het voorschot niet (geheel)
verrekend kan worden met een WW- of WIA-uitkering tijdelijk, van 1 januari 2020 tot
31 december 2022, kwijt te schelden. Dat doen zij door middel van buitenwettelijk
begunstigend beleid. In deze paragraaf licht ik deze maatregel en de gevolgen toe.
Voor het kwijtschelden van de terugvorderingen maakt UWV een afwegingskader, vervat
in een beleidsregel. Hierbij geldt dat afgezien wordt van kwijtschelding als de betrokkene
zelf debet is aan de totstandkoming van de terugvordering. Iemand heeft dan bijvoorbeeld
niet meegewerkt aan de claimbeoordeling waardoor het recht op WIA niet kan worden
vastgesteld of iemand is verwijtbaar werkloos waardoor het voorschot niet kan worden
verrekend met een WW-uitkering.
De voorschotten die worden kwijtgescholden zien op de periode 1 januari 2020 tot en
met 31 december 2022. UWV zal aan mensen die op en na 1 januari 2020 een voorschot
ontvingen op een WIA-uitkering, welk voorschot geheel of gedeeltelijk is teruggevorderd,
de hierdoor ontstane schuld kwijtschelden. Aan mensen die het verschuldigde bedrag
al volledig of gedeeltelijk hebben afgelost, zal dit bedrag worden terugbetaald. Mijn
ministerie en UWV zijn met de Belastingdienst in gesprek over de fiscale behandeling
van de mensen die het betreft.
Er is om twee redenen gekozen voor de datum van 1 januari 2020. Sinds eind 2019 is
een oplopende trend in het aantal en duur van de verstrekte WIA-voorschotten als gevolg
van de mismatch tussen vraag en aanbod in de beoordelingscapaciteit. Het effect hiervan
is versterkt door de sluiting van de UWV-kantoren per 16 maart 2020, vanwege de coronamaatregelen.
Hierdoor konden er helemaal geen fysieke spreekuren meer plaatsvinden. Voor mensen
die vóór 1 januari 2020 een voorschot hebben ontvangen op een WIA-uitkering kan UWV,
waar dit schrijnende gevallen betreft, individueel maatwerk toepassen. UWV zal in
voorkomende gevallen bezien in hoeverre dat mogelijk is.
De kwijtscheldingsmaatregel zal tijdelijk worden toegepast tot en met 31 december
2022. De verwachting is dat per die datum zodanige maatregelen zullen zijn genomen
dat het aantal en de duur van voorschotten weer een normale omvang heeft. Dit evalueren
UWV en mijn ministerie in de zomer van 2022. Over de maatregelen die worden getroffen
om het aantal en de duur van de voorschotten te normaliseren, kom ik later terug in
deze brief.
Kwijtschelding van de terugvordering verlicht ook de problemen bij mensen die recht
hebben op een bijstandsuitkering. Als die pas een bijstandsuitkering per toekomende
datum krijgen toegekend, ontstaat door de terugvordering naast een schuld ook een
inkomensgat. Mijn ministerie en UWV zijn met de VNG in gesprek om te bezien welke
mogelijkheden er zijn rondom de bijstandsverstrekking en wat de gevolgen van compensatie
zijn voor bijstandsgerechtigden.
Ook bij de groep die geen recht heeft op een WW- of bijstandsuitkering vindt kwijtschelding
plaats. Van hen heeft de wetgever bepaald dat zij geen recht hebben op een uitkering,
bijvoorbeeld omdat ze een (partner)inkomen of vermogen hebben. Ik realiseer mij dat
er bij de groep die geen recht heeft op een voorliggende UWV-uitkering of bijstandsuitkering
mensen zitten die niet in een schrijnende situatie zitten. Bijvoorbeeld omdat zij
een partner met inkomen hebben, of veel vermogen hebben opgebouwd. Hierover is discussie
mogelijk, vooral omdat zij op grond van de geldende wetten en regels nergens recht
op hadden. Ik acht het echter in deze specifieke situatie gerechtvaardigd om ook hun
schuld kwijt te schelden. Ten eerste is het voor UWV niet mogelijk om te bepalen wie
wel en wie niet recht zou hebben gehad op een bijstandsuitkering. Hiervoor zouden
zij veel aanvullende informatie op moeten vragen, waardoor de groep die wel in schrijnende
situaties terecht zijn gekomen, langer in onzekerheid zal blijven. Om de grotere groep
die wél grote problemen ondervindt door toedoen van UWV te kunnen compenseren, vind
ik het acceptabel dat deze groep (die veel kleinere schade ondervindt), ook wordt
gecompenseerd. Zeker gezien de tijdelijkheid van de maatregel. Bovendien kan, zonder
vooruit te willen lopen op de principiële discussie over hardvochtigheid in beleid
en uitvoering betoogd worden dat ook zij nadeel hebben ondervonden van de ontstane
situatie en dus compensatie verdienen. Zo is de vraag of van hen in redelijkheid verwacht
kon worden dat zij, gelet op de voortdurende onduidelijkheid over hun uitkeringsrecht
en hun kwetsbare gezondheid hadden moeten anticiperen op een inkomensachteruitgang.
De tijdelijke maatregel biedt de ruimte om deze discussie goed te voeren.
Voor de groep die wél een voorliggende uitkering heeft, maar een restschuld overhoudt
omdat het voorschot hoger was dan de WIA- of WW-uitkering of omdat bijstandsuitkering
met terugwerkende kracht is toegekend, wordt slechts deze restschuld kwijtgescholden
c.q. gecompenseerd. Deze groep heeft immers in veel mindere mate nadeel ondervonden
van het handelen van UWV.
Naast de financiële gevolgen hebben mensen ook gedurende de voorschotperiode geen
dienstverlening van UWV ontvangen. Zeker als de voorschotperiode een langere duur
heeft en iemand niet arbeidsongeschikt in de zin van de WIA wordt geacht, kan daardoor
kostbare tijd om de betrokkene te re-integreren verloren zijn gegaan. UWV onderzoekt
de mogelijkheid om voor deze mensen alsnog op vrijwillige basis maatwerk te kunnen
leveren, door daar waar een voorschot zich voordoet, alvast te starten met de re-integratiedienstverlening
in afwachting van de claimbeoordeling.
5. Financiële gevolgen, budgettair en buitenwettelijk begunstigend beleid
5.1 Financiële gevolgen voor werkgevers
De uitkeringen op grond van de WIA waarop deze brief ziet (WGA-uitkeringen) worden vanuit het Arbeidsongeschiktheidsfonds (vangnetters) en de Werkhervattingskas
(Whk) (overige) gefinancierd. Uitkeringen die vanuit de Werkhervattingskas worden
gefinancierd worden voor grotere werkgevers doorbelast door middel van een hogere
individuele premie. Hetzelfde geldt voor WIA-voorschotten. Werkgevers die voor de
WGA-uitkeringslasten eigenrisicodrager zijn, dragen de lasten van uitkeringen (en
voorschotten) zelf.
Op deze manier zou het kunnen voorkomen dat individuele werkgevers de lasten voor
de kwijtschelding moeten dragen. Dat kan op twee manieren.
Publiek verzekerde middelgrote en grote werkgevers kunnen via de individuele werkgeversrisicopercentage
een verhoogde individuele premie moeten betalen.
Werkgevers die het eigen risico dragen, kunnen al dan niet via het UWV, een voorschot
hebben verstrekt. Voor beide situaties geldt dat in overleg met het UWV is besloten
om de lasten die verband houden met het kwijtschelden, niet ten laste te laten komen
van individuele werkgevers. De late claimbeoordeling is immers ook niet aan hen te
wijten.
Hetzelfde geldt natuurlijk voor de groep werkgevers als geheel. Ook op totaalniveau
zal het kabinet zorgen dat de kwijtscheldingen zich niet vertalen in hogere premies.
Voor het Aof, waar 25% van de kosten van het kwijtschelden neerslaan, geldt dat het
kabinet de premie vaststelt, en dat deze niet wordt verhoogd voor de extra uitgaven
aan kwijtscheldingen. De resterende 75% van de uitgaven komt ten laste van de Whk.
Bij het vaststellen van de Whk-premies voor 2022 (publicatiedatum 1 september) kon
UWV met deze extra uitgaven nog geen rekening houden. De Whk-premie voor 2022 wordt
door deze uitgaven dus niet beïnvloed. Voor 2023 zal het kabinet, samen met UWV, bekijken
of de kwijtscheldingen invloed hebben op de Whk-premie en dit, indien nodig, compenseren.
5.2 Budgettair
De kosten die gepaard gaan met kwijtschelding bedragen ongeveer 5 miljoen euro over
voorschotten verstrekt in 2020, 6 miljoen euro over voorschotten verstrekt in 2021
en eveneens 6 miljoen euro over voorschotten verstrekt in 2022.
5.3 Buitenwettelijk begunstigend beleid
UWV past buitenwettelijk begunstigend beleid toe bij het kwijtschelden van de terugvorderingen.
Het beleid is strikt genomen buitenwettelijk omdat – zoals ook hiervoor is toegelicht
– de WIA weliswaar voorziet in de mogelijkheid om van terugvorderingen af te zien
(art. 77, zesde lid, WIA), maar UWV kan daartoe alleen besluiten als na een individuele
beoordeling is gebleken dat er dringende redenen zijn. De lat daarbij ligt hoog. Met
deze mogelijkheid zal slechts een handvol mensen zijn geholpen, terwijl er meer mensen
moeten worden geholpen (in die zin is het begunstigend). Om verder kenbaar te maken
hoe dit buitenwettelijk begunstigend beleid er uitziet, zal op termijn door UWV een
beleidsregel worden gepubliceerd. Hierin wordt verder uitgewerkt onder welke voorwaarden
kwijtschelding of compensatie plaatsvindt.
6. Vervolgstappen
UWV heeft mij laten weten dat ze zelf actief de werkwijze rondom de kwijtschelding
bekend maakt, door het actief verspreiden van een persbericht om duidelijk te maken
wat de rechten zijn van mensen.
Voor de toekomst wordt een aantal maatregelen genomen om de ongewenste situatie van
schulden die ontstaan door de oplopende doorlooptijden van WIA-claimbeoordelingen
te voorkomen.
Allereerst zal UWV het beleid rondom de verstrekking van voorschotten aanpassen. Hierbij
zal meer aandacht zijn voor de hoogte van het voorschot en de duur van het voorschot,
waardoor minder (hoge) schulden onbewust kunnen worden opgebouwd. Ook wordt bij het
inplannen van sociaal medische beoordelingen rekening gehouden met de mogelijkheid
van een voorliggende voorziening. Als ingeschat wordt dat de iemand waarschijnlijk
geen WW-rechten heeft, kan gestreefd worden de duur van het voorschot zo kort mogelijk
te houden door binnen de mogelijkheden afhandeling van de beoordeling voorspoedig
af te ronden.
Ten tweede zullen UWV, NVVG2 en SZW de gesprekken voortzetten over de aanpak van de mismatch tussen vraag en aanbod
in sociaal medisch beoordelen.
De mismatch ten behoeve van sociaal-medische beoordelingen speelt helaas al langere
tijd. De afgelopen jaren is gezocht naar een andere manier van werken. Dat heeft ertoe
geleid dat UWV twee nieuwe werkwijzen gaat hanteren: een regiemodel voor sociaal-medische
dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet.
Deze nieuwe werkwijzen spelen op de kortere termijn echter onvoldoende capaciteit
vrij om de achterstanden in de WIA-claimbeoordelingen op te lossen.
Ook op de lange termijn verwacht ik niet dat deze maatregelen voldoende zijn om de
groeiende vraag naar sociaal-medisch beoordelingen op te vangen. Daarom concludeer
ik dat er meer nodig is. Dat beeld wordt versterkt door de beoogde komst van een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die de mismatch verder zal doen
toenemen. Met UWV, NVVG en Gupta heb ik me daarom gebogen over wijzigingen in werkwijzen
en wet- en regelgeving die de eerder genomen maatregelen door UWV kunnen aanvullen.
We hebben gezocht naar aanpassingen die bijdragen aan de houdbaarheid van het socialezekerheidsstelsel,
aan de ruimte voor professionals en aan de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling
en begeleiding. U vindt een weergave van die zoektocht in de bijlage van de Kamerbrief
van 9 april 2021. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet, maar wel noodzakelijk
voor het wegnemen van de mismatch.
Ten derde kan dit worden gezien als een voorbeeld waarin strikte toepassing van het
wettelijke kader hardvochtig uitpakt. De principiële discussie wanneer er sprake is
van hardvochtig beleid of wetgeving en hoe hiermee moet worden omgegaan, vergt een
bredere discussie. Vanwege de unieke en urgente situatie die bij deze problematiek
speelt, heb ik met UWV besloten deze discussie niet af te wachten en nu al te handelen.
7. Debiteurenbeleid
De vaste TK-commissie SZW heeft mij over de problematiek rondom de WIA-voorschotten
enkele vragen gesteld. Een groot deel van deze vragen heb ik in deze brief beantwoord,
namelijk de eerste vier vragen. Eén vraag echter nog niet. Namens de commissie is
gevraagd naar het nieuwe debiteurenbeleid, zoals aangekondigd in de Stand van de uitvoering.
In de verkenning naar het nieuwe debiteurenbeleid wordt de problematiek rondom terugvordering
van WIA-voorschotten meegenomen. Ik verwacht u in het najaar over eventuele wijzigingen
in het debiteurenbeleid te kunnen berichten. Een kortere termijn lijkt niet haalbaar,
gelet op de noodzakelijke goede afstemming met UWV en SVB om bestendig en toereikend
debiteurenbeleid te kunnen realiseren.
In algemene zin kan gezegd worden dat gelet op de huidige Regeling tenuitvoerlegging
bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen er ruimte is om een
betalingsregeling af te spreken die uitgaat van de persoonlijke omstandigheden van
de schuldenaar. Gelet op de opdrachtbrieven die ik UWV en SVB heb gestuurd, zoals
vermeld in de Stand van de Uitvoering van juli 2021,3 is artikel 3 van de regeling van toepassing op alle terugvorderingen. Op grond van
dit artikel duurt een betalingsregeling in beginsel maximaal 36 maanden, en UWV en
de schuldenaar komen gezamenlijk overeen hoe de betalingsregeling vorm gegeven wordt.
Indien deze periode niet toereikend is, heeft UWV de mogelijkheid om in individuele
gevallen middels maatwerk van deze hoofdregel af te wijken en een langere betalingsregeling
af te spreken. Het huidige debiteurenbeleid lijkt daarmee dus voldoende ruimte te
bieden om te voorkomen dat personen die getroffen zijn door deze situatie in financiële
problemen komen en hen een maatwerkoplossing te kunnen bieden. Hierover blijf ik uiteraard
met UWV in gesprek.
8. Tot slot
Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de problematiek die ontstaan is bij
voorschotten voor een WIA-uitkering. Door tijdelijk de schulden aan UWV die zijn ontstaan
door de lange voorschottoekenning kwijt te schelden ofwel te compenseren hopen UWV
en ik de financiële problemen waar verzekerden in terecht kunnen komen te beperken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.