Brief regering : Fiche: Mededeling “Europees Strategisch Kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027”
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3183
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 augustus 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Eerste lessen Covid-19 pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 3181)
Fiche: Aanbeveling opbouw Joint Cyber Unit (Kamerstuk 22 112, nr. 3182)
Fiche: Mededeling «Europees Strategisch Kader voor gezondheid en veiligheid op het
werk 2021–2027»
Fiche: Verordening voor Europese groene obligaties (Kamerstuk 22 112, nr. 3184)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A.M. Kaag
Fiche: Mededeling «Europees Strategisch Kader voor gezondheid en veiligheid op het
werk 2021–2027»
1. Algemene gegevens
a) Titel
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Strategisch EU-kader voor gezondheid
en veiligheid op het werk 2021–2027 – gezondheid en veiligheid op het werk in een
veranderende arbeidswereld.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 juni 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 323
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52021DC0323 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
SWD(2021) 148
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
(WSBVC)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie presenteert een nieuw strategisch kader met daarin de voorgenomen
doelstellingen en initiatieven op het gebied van gezond en veilig werken voor de periode
2021–2027. Dit kader is een vervolg op het strategisch kader 2014–20201 en is tot stand gekomen aan de hand van een brede consultatie met alle betrokken
stakeholders. Het strategisch kader richt zich op drie belangrijke hoofdlijnen voor
de komende jaren, waarbinnen een groot aantal acties wordt onderscheiden.
Allereerst noemt de Commissie het belang van anticiperen op en omgaan met veranderingen
in de nieuwe wereld van werk. Om gezonde en veilige werkplekken te garanderen tijdens
de digitale, groene en demografische transities, zal de Commissie voorstellen om de
richtlijn Arbeidsplaatsen2 en de richtlijn Beeldschermapparatuur3 te herzien en onder meer de beschermende limieten voor asbest4 en lood5 actualiseren. De Commissie zal een campagne op EU-niveau met betrekking tot geestelijke
gezondheid op het werk voorbereiden, waarin nieuwe uitdagingen op het gebied van de
geestelijke gezondheid van werknemers worden beoordeeld en richtsnoeren voor acties
zullen worden voorgesteld. Ook geeft de Commissie aan te komen met een gepaste vervolgactie
op de EP-resolutie ten aanzien van het recht op onbereikbaarheid (buiten werktijd)
voor werknemers.
Als tweede hoofdlijn zet de Commissie in op verbetering van de preventie van arbeidsgerelateerde
ziekten en ongevallen. Het strategisch kader bevat hiervoor een «Vision zero»-benadering met als doel arbeidsgerelateerde sterfgevallen in de EU volledig uit te
bannen. De Commissie noemt daarvoor een aantal maatregelen als het verbeteren van
data-collectie over ongevallen en beroepsziekten, het opzetten van een tripartiete
»vision zero working group», en het ondersteunen van de nationale arbeidsinspecties door het delen van goede
praktijken en het ondersteunen van training voor arbeidsinspecteurs. De Commissie
zal ook voorstellen de EU-richtlijn inzake gevaarlijke chemische stoffen ter bestrijding
van kanker, reproductieve ziekten en aandoeningen aan de luchtwegen te actualiseren.6 Verder zal de Commissie een wetgevend voorstel doen ten aanzien van het voorkomen
en bestrijden van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen.
Ten derde bevat het strategisch kader acties tot verbetering van de paraatheid voor
mogelijke toekomstige gezondheidsbedreigingen. De Commissie zal lering trekken uit
de huidige pandemie en zal noodprocedures en richtsnoeren ontwikkelen voor een snelle
invoering, uitvoering en monitoring van maatregelen bij mogelijke toekomstige gezondheidscrises,
in nauwe samenwerking met actoren op het gebied van de volksgezondheid.7 Dit betreft onder meer een onderzoek naar de gevolgen van de COVID19-pandemie en
de effectiviteit en efficiëntie van de EU en nationale structuren op arbeidsomstandighedenterrein
om noodprocedures en voorlichting uit te kunnen rollen naar werkgevers en werknemers.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht zeer aan gezond en veilig werken. De visie van het kabinet is dat
werken goed is voor de gezondheid en het welbevinden van de beroepsbevolking en daarmee
ook voor de productiviteit, de economie, en de kwaliteit van leven.8 De belasting en belastbaarheid van werkenden moet echter in balans zijn. Werkgevers,
werkenden, overheid, en andere spelers werken ieder vanuit hun eigen rol mee aan de
maatschappelijke opgave van een duurzaam inzetbare beroepsbevolking. Het kabinet vindt
het van belang dat middels een gelijk speelveld op zowel nationaal als internationaal
niveau geen concurrentievoordeel wordt behaald door slechtere arbeidsomstandigheden.
Wat betreft het recht op onbereikbaarheid heeft Gijs van Dijk (PvdA) een initiatiefwetsvoorstel
ingediend inzake «het aangaan van een gesprek tussen werkgever en werknemers over
bereikbaarheid (buiten werktijd) ter beperking van de werkstress/burn-out door mobiele
technologie».9 De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de reactie van het kabinet op dit
initiatiefwetsvoorstel.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de doelstellingen en initiatieven als genoemd in het strategisch
kader van de Commissie in algemene zin. Het kabinet vindt het belangrijk dat een Europees
strategisch kader 2021 – 2027 op het gebied van arbeidsomstandigheden is geformuleerd
als opvolger van de vorige strategie, die tot en met 2020 liep. De onderhavige strategie
kan evenals de vorige strategie, richting geven aan beleid en beleidsaanpassingen
op EU-niveau. De door de Commissie genoemde initiatieven bevorderen dat er voor werknemers
in de EU een gelijk beschermingsniveau ontstaat en dat er voor werkgevers in de EU
een gelijk speelveld aan wettelijke verplichtingen ontstaat op het terrein van gezond
en veilig werken. De genoemde initiatieven bevorderen ook de implementatie van wettelijke
regels op de werkvloer. Echter, op een aantal onderdelen heeft het kabinet twijfels,
of zou zij meer ambities willen zien. Onderstaand worden de belangrijkste punten uit
het strategisch kader genoemd.
De hoofdlijnen in het door de Commissie opgestelde strategische kader passen grosso
modo bij (het ontwerp voor) de Nederlandse Arbovisie 2040, met dien verstande dat
het voorstel van de Commissie zich meer richt op mogelijke EU-regelgeving of EU-kaders.
Dit terwijl de Arbovisie 2040 vooral concrete aangrijpingspunten moet gaan bevatten
voor een betere toepassing op de werkplek en daarvoor benodigde (ondersteunende) structuren.
De twee documenten liggen daardoor dus min of meer in elkaars verlengde.
Het kabinet steunt de initiatieven van de Commissie om in te spelen op de veranderende
wereld van werk, zoals het herzien van de richtlijn arbeidsplaatsen en de richtlijn
beeldschermwerk, en het doen van voorstellen voor beschermende grenswaarden voor het
veilig werken met gevaarlijke stoffen. Het kabinet ziet echter een beperkte ambitie
van de Commissie ten aanzien van het beschermen van werkenden tegen de blootstelling
aan gevaarlijke stoffen, terwijl dit juist de grootste dreiging oplevert voor het
overlijden van werkenden (voor de EU wordt dit aantal door EU OSHA geschat op meer
dan 100.000 personen per jaar; in Nederland betreft het circa 3.000 personen per jaar10). De Commissie beperkt zich hier tot een aantal stoffen die specifiek genoemd worden.
Het kabinet is voorstander van het doen van voorstellen voor een (herziene) limiet
voor asbest (2022) in de desbetreffende richtlijn, voor kobalt (2024) in de richtlijn
Carcinogene stoffen, en voor lood en di-isocyanaten in de richtlijn Chemische agentia
(2022). Ook het opstarten (als eerste fase in het proces) van de consultatie van de
sociale partners over het voornemen te komen tot een volgende batch grenswaarden onder
de richtlijn Carcinogenen in 2023 wordt gesteund. Het kabinet is echter wel van mening
dat deze voornemens, gezien het grote belang van het onderwerp en de lange periode
(2021–2027) relatief beperkt van omvang zijn. Ook op andere terreinen toont de Commissie
te weinig ambitie zoals ten aanzien van de bescherming tegen reprotoxische stoffen.
In de context van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen mist het kabinet daarnaast
aandacht voor preventie ten behoeve van de bescherming van zwangeren, jongeren, en
het aanpakken van ziektelast door COPD11. De Commissie geeft niet aan of buiten de eerdergenoemde stoffen er nog verdere voornemens
zijn. Het realiseren van een Europees gelijk speelveld wordt wat betreft de preventie
van blootstelling aan gevaarlijke stoffen daardoor volgens het kabinet helaas (te)
weinig bevorderd. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen bij de Commissie.
De Commissie stelt voor om eind 2021 te komen tot een wetgevingsinitiatief over het
voorkomen en bestrijden van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
Het kabinet moedigt de aandacht van de Commissie voor deze thema’s aan, wacht de toelichting
van de Commissie bij dit wetgevingsinitiatief af en zal deze t.z.t. op haar merites
beoordelen.
Voor wat betreft het verbeteren van de preventie van arbeidsgerelateerde ziekten en
ongevallen steunt het kabinet het opzetten en uitvoeren van stimuleringsprogramma’s.
De Commissie geeft aan dat zij een «Vision Zero» approach wat betreft dodelijke ongevallen en beroepsziekten voorstaat. Het kabinet onderschrijft
het belang van deze ambitie, maar heeft ook de opvatting dat de door de Commissie
gepresenteerde voorstellen, en dan met name wat betreft het verminderen van blootstelling
aan gevaarlijke stoffen, hier te weinig aan bijdragen. Ook dit punt zal het kabinet
onder de aandacht brengen bij de Commissie.
Het kabinet onderschrijft het belang om, in samenwerking met de nationale gezondheidsautoriteiten,
een analyse uit te voeren naar de effecten van de pandemie en de efficiëntie van het
optreden door de Europese en nationale arbostructuren. Het kabinet onderkent ook het
belang om in het kader van nationale arbostrategieën uitvoeringsplannen voor te bereiden
voor toekomstige gezondheidscrises.
Het tijdig kunnen inzetten en opschalen van maatregelen gericht op het waarborgen
van de gezondheid en veiligheid van werknemers in de gezondheidszorg verdient hierbij
specifieke aandacht.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het strategisch kader is nog niet besproken in raadswerkgroepen en staat geagendeerd
voor de Raad WSBVC van oktober 2021. Over het algemeen zijn de lidstaten voorstander
van het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van werknemers. Lidstaten zullen daarom
naar verwachting in algemene zin positief zijn over deze strategie. Tegelijkertijd
is de verwachting dat sommige lidstaten op onderdelen kritisch zijn, hetgeen in het
verleden werd ingegeven door een economisch- of industriebelang. Ook zal het strategisch
kader op onderdelen voor sommige lidstaten niet ambitieus genoeg zijn.
Het Europees Parlement heeft de Commissie opgeroepen tot meer ambitie op de herziening
richtlijn carcinogene en mutagene stoffen, omdat de Commissie tegen de opname van
reproductieve ziekten en gevaarlijke medische producten is. Het bepalen en vaststellen
van grenswaarden voor carcinogene- en mutagene stoffen gaat naar de mening van het
parlement te langzaam. Daarnaast vindt het parlement dat er veel meer aandacht moet
komen voor psychosociale klachten, voor zelfstandigen en platformwerkers en voor de
kwetsbare positie van mobiele werknemers. Ook heeft het Europees Parlement met de
resolutie over het recht op onbereikbaarheid voor werknemers (buiten werktijd) de
Commissie gevraagd om met een voorstel op dit punt te komen.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De mededeling
heeft betrekking op het beleidsterrein van de arbeidsomstandigheden. Op het terrein
van sociaal beleid voor de in het Verdrag genoemde aspecten, waaronder de arbeidsomstandigheden,
is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid
2, sub b, VWEU).
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De
mededeling heeft tot doel om tot gezondere en veiligere werkomstandigheden te komen.
Gezien het feit dat dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal
niveau kan worden verwezenlijkt, is een EU-aanpak nodig. Door de voorgestelde maatregelen
op EU-niveau wordt het gelijk speelveld tussen de lidstaten op het terrein van gezond
en veilig werken verbeterd en de implementatie van de regels op de werkvloer bevorderd.
Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief.
De mededeling heeft tot doel een samenhangend kader te geven waarbinnen een aantal
concrete initiatieven door de Commissie, de lidstaten en de Europese sociale partners
kunnen worden genomen om de bescherming van werkenden in de EU te verbeteren. Het
voorgestelde optreden is geschikt om aan deze doelstelling bij te dragen; bijvoorbeeld
door een aantal normen voor te gaan stellen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Toch ziet het kabinet dat het gewenste effect van sommige van de voorgestelde maatregelen,
zoals ten aanzien van het beschermen van werkenden tegen de blootstelling aan kankerverwekkende
stoffen op het werk, waarschijnlijk beperkt zal zijn. Het kabinet zou het gepast vinden
indien de Commissie meer ambitie toont op dit gebied, en meer doortastend optreedt
om te komen tot een gelijk speelveld voor de lidstaten. Een dergelijk meer doortastend
optreden zou nog steeds proportioneel zijn in het licht van de belangen die er mee
gediend zijn. Hiervoor zal het kabinet aandacht vragen bij de Commissie.
d) Financiële gevolgen
In het licht van de diversiteit aan toekomstige voorstellen die uit de mededeling
zullen voortkomen zal Nederland de Commissie telkens vragen aan te geven wat de financiële
gevolgen van deze toekomstige voorstellen zullen zijn.
Met betrekking tot de gevolgen voor de EU-begroting is het kabinet van mening dat
de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moet passen bij een prudente
ontwikkeling van de jaarbegroting. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting
worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform
de regels budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De mededeling bevat diverse voorstellen op het gebied van (herziening) van wet- en
regelgeving, evaluatie, monitoring, kennisdeling en het bijeenbrengen van goede voorbeelden.
Op basis van de algemene toelichting in de strategie kan nog niet volledig beoordeeld
worden of deze initiatieven administratieve lasten voor bedrijven, organisaties of
overheden binnen de lidstaten met zich mee zullen brengen. Ook de eventuele gevolgen
voor de concurrentiekracht kunnen beter beoordeeld worden na publicatie van concrete
voorstellen. Gezien de Commissie aangeeft zich ook buiten de EU in te zetten voor
een level-playing field kunnen de voorstellen uit dit strategisch kader bijdragen
aan het verbeteren van internationale standaarden en ook de toepassing ervan in de
praktijk stimuleren (bijvoorbeeld door het uitwisselen van goede praktijken). Een
keerzijde kan echter ook zijn dat landen buiten de EU, die niet gehouden zijn aan
deze normen, (kunnen) concurreren op arbeidsomstandigheden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken