Brief regering : Landelijke evaluatie Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp); selectieve woningtoewijzing
33 340 Evaluatie Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
Nr. 24 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 augustus 2021
Hierbij bied ik u de landelijke evaluatie aan over de toepassing van selectieve woningtoewijzing
op grond van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp).1 Met de toezending van het rapport voldoe ik aan de bepaling in de Wbmgp dat iedere
vijf jaar aan de Staten-Generaal verslag wordt uitgebracht over de doeltreffendheid
en de effecten van de wet in de praktijk.
In deze brief geef ik u eerst mijn algemene indruk over de uitkomsten van de evaluatie
mee, en sta ik stil bij de ingrijpendheid van selectieve woningtoewijzing voor woningzoekenden.
Daarna ga ik in op de totstandkoming van de evaluatie en beschrijf ik hoe gemeenten
selectieve woningtoewijzing toepassen en wat bij de inzet daarvan belangrijk aspecten
zijn. Vervolgens beschrijf ik op hoofdlijnen de conclusies uit het rapport en de door
gemeenten en andere partijen voorgestelde verbetersuggesties voor de bestaande maatregelen.
Tenslotte ga ik in op het interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid in
relatie tot de Wbmgp.
Algemene indruk uitkomsten evaluatie
Het is allereerst van belang onder ogen te zien dat het instrument van selectieve
woningtoewijzing op grond van de Wbmgp is omgeven door dilemma’s waar geen eenvoudige
oplossingen voorhanden zijn. Het belang van de vrijheid van vestiging moet uiteindelijk
worden gewogen tegen het belang van leefbaarheid en perspectief van buurten, voor
bestaande en voor nieuwe bewoners. Alles afwegende, op grond van de evaluatie en in
het licht van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, kom ik
tot de conclusie dat de Wbmgp een belangrijk maatschappelijk belang dient en gerechtvaardigd
ingrijpt op het recht van vrijheid van vestiging, uiteraard met inachtneming van de
ingebouwde waarborgen. De evaluatie biedt voorts aanknopingspunten voor het doorvoeren
van een aantal verbeteringen.
Uit de evaluatie blijkt dat selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp voor
gemeenten een nuttige aanvulling is op het brede palet aan maatregelen en voldoet
aan de lokale behoefte. De inzet van dit instrument draagt bij aan de versterking
van kwetsbare buurten en wijken en aan het verbeteren van het perspectief van bewoners.
Daarbij merk ik op dat de toepassing van selectieve woningtoewijzing onderdeel uitmaakt
van een integrale gebiedsaanpak die een langjarige inzet vergt; effecten worden pas
op langere termijn zichtbaar. Verder blijkt uit de evaluatie dat er voor de inzet
van selectieve woningtoewijzing zowel bij bewoners als professionals in de aangewezen
gebieden over het algemeen veel draagvlak is. De meeste bewoners waarderen de aandacht
voor de wijk; de aanpak brengt meer rust en draagt bij aan het gevoel van veiligheid
en erkenning. Ook professionals waarderen de maatregelen als extra onderdeel van de
brede gereedschapskist. Er zijn echter ook verbetersuggesties die de uitvoering ten
goede komen. De evaluatie biedt daarvoor aanknopingspunten. Gelet op de demissionaire
status van het kabinet zal mijn opvolger daar verder invulling aan kunnen gaan geven.
Inbreuk op de vrijheid van vestiging
Graag benadruk ik dat selectieve woningtoewijzing voor individuele woningzoekenden
ingrijpende gevolgen kan hebben; het beperkt de vrijheid van vestiging. In gemeenteraden
en daarbuiten leidt de inzet van het instrument tot discussies, staan partijen er
soms kritisch tegenover, waarbij het ook kan gaan om principiële bezwaren. Het zijn
dan ook onorthodoxe en bijzondere maatregelen die gemeenten uitsluitend kunnen inzetten
in wijken, straten of wooncomplexen waar de leefbaarheid en veiligheid onder druk
staat. Daarom wordt dit middel slechts in uitzonderlijke omstandigheden ingezet, en
is de inzet met veel waarborgen omgeven. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
heeft dan ook geoordeeld dat toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van
de Wbmgp geen schending is van het EVRM en dat de beperking van de vrijheid van vestiging
gerechtvaardigd is.
Evaluatieproces; gemeenten, lokale professionals en bewoners centraal
Bijgaand evaluatierapport is opgesteld door bureau RIGO Research en Advies. Het rapport
richt zich op de toepassing van selectieve woningtoewijzing in de praktijk. De voorbereidingen
voor de evaluatie zijn door de gemeenten zelf getroffen. Het Rijk is daaraan ondersteunend
geweest. In samenwerking met de Wbmgp-kenniskring van betrokken gemeenten is onder
meer door bestuurskundige Pieter Tops voorwerk gedaan in de vorm van een raamwerk
voor een lokale evaluatie.
Het bijgevoegde rapport is gebaseerd op de evaluaties van de gemeenten. In aanvulling
daarop zijn interviews gehouden met lokale professionals, betrokken bij de uitvoering
van de selectieve woningtoewijzing en/of werkzaam in de aangewezen kwetsbare wijken
en buurten. Ook is gesproken met bewoners in die gebieden over hun ervaringen. In
de brief deel ik met u ook enkele citaten uit deze interviews (in de paragraaf «Conclusies
uit de evaluatie; uitvoering en effecten selectieve woningtoewijzing»). U komt in
het evaluatierapport meer citaten tegen.
Toepassing selectieve woningtoewijzing door gemeenten
De Wbmgp bevat drie maatregelen die gemeenten kunnen inzetten voor selectieve woningtoewijzing.
Deze zijn gericht op potentiële huurders in bepaalde aangewezen wooncomplexen, straten
of gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat:
• Artikel 8: Het stellen van eisen aan de aard van het inkomen;
• Artikel 9: Het verlenen van voorrang op basis van bepaalde sociaaleconomische kenmerken;
• Artikel 10: Het screenen op overlastgevende en criminele gedragingen.
• Voor een toelichting op deze drie maatregelen en op de toetsing van de gemeentelijke
aanvraag aan de wettelijke criteria, verwijs ik u naar bijlage 1.
Op dit moment maken tien gemeenten in bepaalde aangewezen gebieden gebruik van één
of meer van deze drie maatregelen. Het betreft Capelle aan den IJssel (art. 8 en 9),
Den Bosch (art. 8 en 10), Dordrecht (art. 10), Nijmegen (art. 10), Nissewaard (art. 9
en 10), Rotterdam (art. 8, 9 en 10), Schiedam (art. 9 en 10), Tilburg (art. 8, 9 en
10), Vlaardingen (art. 9) en Zaanstad (art. 9 en 10). Het aantal gemeenten is sinds
2015 sterk toegenomen. De uitbreiding van de wet in 2017 met artikel 10 lijkt de belangrijkste
reden te zijn geweest.
De doelen die deze gemeenten bij de toepassing van selectieve woningtoewijzing voor
ogen hebben zijn:
• een sociaaleconomisch minder kwetsbare bevolking, en
• een verbetering van de leefbaarheid en veiligheid.
Via artikel 8 en 9 vindt directe sturing plaats op de instroom van sociaaleconomische
kwetsbare huurders. Zo kan geleidelijk worden bijgedragen aan een meer evenwichtige
bevolkingssamenstelling en aan versterking van de sociaaleconomische positie van het
gebied. Hierdoor kan indirect ook de leefbaarheid worden beïnvloed. Artikel 10 draagt
direct bij aan het beperken van de instroom van huurders met een geschiedenis van
overlastgevende en/of criminele gedragingen met het oog op de leefbaarheid en veiligheid.
Zorgvuldige belangenafweging door gemeenten
Bij de afweging om selectieve woningtoewijzing in te zetten speelt niet alleen de
inbreuk op de vrijheid van vestiging van woningzoekenden een rol, maar ook de kans
op een beter perspectief voor individuele bewoners in de aangewezen gebieden, en het
algemene belang van versterking van een kwetsbare wijk of buurt. Ik merk in dat verband
op dat gemeenten de inzet van de maatregel in de praktijk zorgvuldig afwegen, voordat
men besluit een aanvraag in te dienen. Ook leert de ervaring dat gemeenten tussentijds
of bij een eventuele verlengingsaanvraag (max. 4 x 4 jaar) zorgvuldig beoordelen of
de inzet van selectieve woningtoewijzing nodig blijft. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente
Rotterdam, op basis van gebiedsanalyses en een integrale afweging, recent het aantal
straten waar artikel 8 wordt toegepast gereduceerd met ca. 80%.
Integrale gebiedsaanpak en meerjarige inzet; lange adem nodig voor effect
In het kader van toetsing van de gemeentelijke aanvraag wil ik ook benadrukken dat
vanwege de subsidiariteitseis en het ingrijpende karakter van selectieve woningtoewijzing
dit instrument alleen kan worden ingezet in aanvulling op én in samenhang met andere
maatregelen ten behoeve van de bewoners (bv. scholing, werk, gezondheid en hulpverlening,
etc.) en voor de leefbaarheid en veiligheid in het gebied als geheel.
Een dergelijke integrale gebiedsaanpak maakt het overigens lastig om de effectiviteit
aan te tonen van maatregelen afzonderlijk. Dat geldt ook voor de inzet van selectieve
woningtoewijzing. De toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft bij de wijziging
van de wet ook hierop gewezen; er is per definitie sprake is van de inzet van meerdere
instrumenten, waardoor het effect per instrument en daarmee de causaliteitsrelatie
– een lineair verband tussen ingrepen in grootstedelijke problematiek en resultaten –
moeilijk is aan te tonen.2
Daar komt bij dat resultaten niet snel zichtbaar zijn. Het is een kwestie van lange
adem en van veel uithoudingsvermogen, dat laat ook het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid
(NPRZ) zien. Een integrale gebiedsaanpak vergt inzet van vele partijen en vooral van
bevlogen mensen, die zich voor een lange duur willen verbinden aan een gezamenlijke
ambitie om de urgente opgaven aan te pakken.3
Conclusies uit de evaluatie; uitvoering en effecten selectieve woningtoewijzing
Hieronder beschrijf ik op hoofdlijnen de conclusies uit de evaluatie (zie ook hoofdstuk
6 van het rapport). Het betreft enerzijds de uitvoering en anderzijds de effecten,
inclusief neveneffecten, van de toepassing van selectieve woningtoewijzing (zowel
kwalitatief als kwantitatief).
Uitvoering
Voor een succesvolle uitvoering van selectieve woningtoewijzing blijken twee factoren
relevant: samenwerking en handhaving. De lokale uitvoering vergt een goede samenwerking
tussen verschillende partijen, waaronder de gemeente en de woningcorporaties en, bij
toepassing van artikel 10, de politie. Het is belangrijk dat onderling heldere afspraken
worden gemaakt en partijen elkaar snel weten te vinden als dat nodig is. Het vroegtijdig
betrekken van andere samenwerkingspartners, waaronder ook welzijns- en bewonersorganisaties,
kan bijdragen aan het verder vergroten van het draagvlak en het succes van de uitvoering.
Ook is voldoende aandacht en capaciteit nodig voor de handhaving. Door regelmatig
te controleren of bewoners van huurwoningen in aangewezen gebieden een huisvestingsvergunning
hebben, wordt voorkomen dat groepen die bij de toewijzing geweerd worden, alsnog in
de aangewezen gebieden gaan wonen.
In de praktijk worden relatief weinig huisvestingsvergunningen geweigerd op grond
van artikel 8 en artikel 10. Meestal gaat het om drie tot zes procent van de aangevraagde
vergunningen. Veel gemeenten en andere betrokken partijen geven aan dat de toepassing
van artikel 8 en 10 ook een sterke preventieve werking heeft. Woningzoekenden die
niet in aanmerking zouden komen voor een huisvestingsvergunning reageren volgens hen
bij voorbaat niet op huurwoningen in de aangewezen gebieden.
De gemeente Schiedam merkt hierbij het volgende op: «De geweigerde aantallen zijn
relatief klein, maar van grote waarde in de meest kwetsbare gebieden van onze gemeente.
De niet-aangewezen gebieden bezitten aantoonbaar meer veerkracht om als wijk eventuele
problemen op te vangen.»
Alle gemeenten die artikel 10 toepassen, maken bij de screening van woningzoekenden
gebruik van politiegegevens en niet van verklaringen omtrent het gedrag (VOG). De
belangrijkste reden hiervoor is dat bij screening op grond van politiegegevens meer
gedragingen (met name overlast) kunnen worden meegenomen dan bij de VOG. Uit het onderzoek
van screeningsautoriteit Justis blijkt dat 82% van de woningzoekenden met een negatieve
woonverklaring van de burgemeester (op basis van politiegegevens) mogelijk wel een
VOG zou hebben gekregen, omdat zij geen (relevante) justitiële gegevens op hun naam
hadden. Uit dit specifieke onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij de screening
op basis van VOG’s veel minder woningzoekenden met een geschiedenis van overlastgevende
of criminele gedragingen geweerd kunnen worden dan op grond van politiegegevens.
Een betrokken wijkagent in Dordrecht geeft aan: «Wat ik van mijn wijkbewoners hoor
is dat men het zeer op prijs stelt dat de gemeente en politie een screening doen bij
toekomstige bewoners. Men vindt het belangrijk dat de nieuwe bewoners goed in de wijk
passen en niet voor overlast zorgen. Het geeft mij als wijkagent meer rust dan voorheen
en het is prettig dat er kritisch naar de nieuwe bewoners wordt gekeken.»
Verder heeft de toepassing van artikel 9 een duidelijk direct effect op de instroom
van nieuwe huurders in de aangewezen gebieden; huurwoningen die met voorrang worden
aangeboden, worden in veruit de meeste gevallen daadwerkelijk toegewezen aan woningzoekenden
die tot de voorrangsgroepen behoren. Vanwege de schaarste aan huurwoningen zijn er
bijna altijd kandidaten die voorrang krijgen. Artikel 9 wordt tot nu toe alleen toegepast
voor woningen van woningcorporaties. Samen met de gemeente Rotterdam zal worden bezien
hoe deze maatregel ook voor de particuliere huurwoningen ingezet kan worden.
Een bewoonster in Vlaardingen vertelt: «Toen ik hier 45 jaar geleden kwam wonen, was
dit een nette, schone, groene wijk waar het heel fijn wonen was. (...) Inmiddels hebben
wij een veel te grote voorraad goedkope woningen en van een goede verdeling tussen
«arm» en «modaal» is al lang geen sprake meer. Natuurlijk moeten die mensen ook goed
kunnen wonen, maar het is niet goed om ze allemaal op één hoop in de Westwijk te zetten.»
Effecten
• Kwalitatieve beeld
Uit de kwalitatieve informatie en de interviews met betrokken professionals en bewoners
komt het volgende beeld naar voren. Bij bewoners in de aangewezen gebieden is er over
het algemeen veel draagvlak voor toepassing van de Wbmgp. Uit de interviews blijkt
dat de meeste bewoners de aandacht voor de wijk waarderen en vinden dat de aanpak
meer rust brengt en bijdraagt aan het gevoel van veiligheid en erkenning. Maar er
zijn ook kritische bewoners.
In Tilburg vertellen medewerkers van de gemeente en woningcorporatie: «Een bewoner
zei: «dit is het beste dat jullie ooit hebben gedaan voor de buurt» en een andere
bewoner heeft aangegeven: «ik durf mijn kinderen weer buiten te laten spelen». Maar
er zijn ook bewoners die de maatregelen onzin vinden, omdat iedereen moet kunnen wonen
waar hij of zij wil.»
Uit de kwalitatieve informatie en de interviews wordt verder geconcludeerd dat gemeenten
en professionals die in de aangewezen wijken en buurten werkzaam zijn over het algemeen
een positief beeld hebben over de effecten van selectieve toewijzing op de bevolkingssamenstelling
en de leefbaarheid en veiligheid. Zij spreken onder andere over een positieve verandering
in de sfeer op straat. Ook professionals die (nog) weinig verbeteringen van de leefbaarheid
en veiligheid zien, waarderen de instrumenten als extra onderdeel van de brede gereedschapskist.
Gemeenten en professionals rapporteren daarnaast ook over (positieve) neveneffecten,
zoals het eenvoudiger aanpakken van malafide verhuur in de particuliere huursector.
In Schiedam werd de regisseur woonoverlast tijdens een regulier wijkoverleg voor bewoners
aangesproken door een bewoner die het volgende zei: «Ik dacht het zal allemaal wel
met die Rotterdamwet van jullie. Maar het werkt. Ik zie dat er twee kamerverhuurbedrijven
zijn vertrokken van de Boerhaavelaan.»
De screening op basis van artikel 10 kan ook bijdragen aan een beter contact met en
hulp aan kwetsbare bewoners en/of zorgmijders. De gesprekken over de screeningsresultaten
bieden ook de mogelijkheid om te spreken over kwetsbaarheid, zorg en begeleiding.
Gemeenten komen dan ergens «binnen» waar het zorgverleners (nog) niet is gelukt.
Uit de ervaringen van gemeenten en professionals komen verder geen duidelijke aanwijzingen
naar voren over het optreden van een mogelijk waterbedeffect. De meeste gemeenten
zien door de spreiding naar andere buurten of de regio geen waterbedeffect. Andere
gemeenten en professionals zien wel tekenen van achteruitgang in niet-aangewezen buurten, maar of die
een direct gevolg is van de Wbmgp is niet duidelijk.
Een ander mogelijk neveneffect van de inzet van de Wbmgp is een toename van leegstand.
Uit de lokale evaluaties blijkt dat de meeste corporaties geen tot weinig (extra)
leegstand ervaren in de Wbmgp-gebieden.
• Kwantitatieve beeld
Behalve voor de gemeente Rotterdam, komt er geen duidelijk beeld naar voren als uitsluitend
naar de cijfers wordt gekeken wat betreft de effecten van selectieve woningtoewijzing
op grond van de Wbmgp. Ook uit deze evaluatie blijkt dat de effecten van de (afzonderlijke)
Wbmgp-maatregelen zich om diverse redenen moeilijk laten kwantificeren. Zoals ik hierboven
heb opgemerkt, maakt de inzet van de maatregelen deel uit van een bredere, integrale
gebiedsgerichte aanpak. Het effect van de individuele instrumenten afzonderlijk is
dan moeilijk te onderscheiden van andere lokale maatregelen en (externe) invloeden.
Ten tweede worden de effecten pas op de langere termijn zichtbaar in de cijfers. In
sommige gemeenten worden de instrumenten nog niet lang genoeg toegepast om kwantitatieve
effecten te kunnen waarnemen. Ten derde zijn de benodigde data niet altijd beschikbaar
of niet op het juiste schaalniveau. Dit laatste geldt vooral voor kleine aangewezen
gebieden, mede in verband met privacywaarborgen.
«Met zo'n project heb je niet binnen een jaar het lek boven. Je hebt een lange adem
nodig,» aldus een Rotterdamse agent. Een bewoonster van Vlaardingen ziet het ook zo:
«Je moet ermee doorgaan, er is langer tijd nodig om de leefbaarheid nog beter te krijgen.»
Omdat in de gemeente Rotterdam artikel 8 en 9 al enige jaren worden toegepast, valt
aan de hand van kwantitatieve analyses wel meer te zeggen over de effectiviteit van
de inzet. Uit een externe evaluatie uit 2017 blijkt dat de toepassing van artikel 8
in de meeste aangewezen wijken in Rotterdam-Zuid geleid heeft tot een lager aandeel
bewoners met een uitkering. In een aantal referentiewijken is het aandeel bewoners
met een uitkering groter geworden en soms ook hoger dan in de aangewezen wijken. Het
heeft niet geleid tot een verbetering van andere sociaaleconomische kenmerken. Verder
is volgens de onderzoekers op basis van hun onderzoek het effect van deze veranderde
bevolkingssamenstelling op de grootstedelijke problematiek niet eenduidig vast te
stellen.
In 2020 heeft de gemeente Rotterdam de toepassing van artikel 9 in Bloemhof en Hillesluis
geëvalueerd over een periode van ruim drie jaar. Hierbij kregen woningzoekenden met
werk, studie of vrijwilligerswerk voorrang bij sociale huurwoningen van een corporatie.
Het aandeel nieuwe huurders met inkomen uit werk steeg van 40% (2015) naar 85% (2019).
Als gevolg van de gewijzigde instroom is het aandeel huishoudens met een bijstandsuitkering
in deze wijken gedaald. Daarnaast hebben andere sociaaleconomische kenmerken van de
bevolking zich gunstig ontwikkeld: het aandeel lage inkomens is afgenomen en het aandeel
economisch zelfstandigen toegenomen. Van beide wijken is de positie op de Rotterdamse
veiligheidsindex verbeterd.
Omdat de eerste gemeenten met de toepassing van artikel 10 pas in de tweede helft
2017 zijn begonnen, is over de effectiviteit daarvan op basis van cijfermateriaal
nog weinig te zeggen. Sommige gemeenten rapporteren wel een daling van overlast en
misdrijven in de aangewezen gebieden, maar het is nog te vroeg om die toe te schrijven
aan de inzet van de Wbmgp.
Verbetersuggesties en aanbevelingen; uitvoering centraal
Op basis van de lokale evaluaties, en de gesprekken met professionals werkzaam in
de aangewezen gebieden en betrokken bij de uitvoering van de selectieve woningtoewijzing,
zijn door de gemeenten, Aedes en RIGO een aantal verbetersuggesties en aanbevelingen
gedaan. Deze voorstellen richten zich op het verbeteren en vereenvoudigen van de uitvoering
en op het vergroten van de effectiviteit van de bestaande maatregelen op grond van
de Wbmgp.
Voor een overzicht van alle voorstellen verwijs ik u naar de bijlage 2. Het is aan
mijn opvolger om deze voorstellen van een beleidsreactie te voorzien en invulling
te geven aan een wetswijziging.
Nationaal Herstel- en Perspectiefprogramma Leefbaarheid en Veiligheid
Het ministerie ondersteunt gemeenten en regio’s met kennis die is opgedaan uit onderzoek
en verkenningen voor een integrale, meerjarige gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid
en veiligheid.4 In mijn brieven van 31 maart 2020 en 6 november 2020 heb ik u eerder hierover geïnformeerd.5, 6 Dit interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid wordt uitgevoerd langs
twee sporen: 1) een gebiedsspecifieke integrale aanpak van 16 stedelijke vernieuwingsgebieden
en 2) een verkenning van nieuwe handelingsperspectieven voor andere gebieden waar
de leefbaarheid en veiligheid onder druk staat.
Verder blijft het ministerie gemeenten ook ondersteunen in de uitvoering van de Wbmgp,
onder meer via een kennis- en leerkring van de betrokken gemeenten, en via algemene
voorlichting aan belangstellende gemeenten en andere partijen.
Recent hebben 15 burgemeesters een nieuw kabinet opgeroepen zo snel mogelijk te starten
met een meerjarig Nationaal Herstel- en Perspectiefprogramma Leefbaarheid en Veiligheid.
Een programma dat voorziet in langjarige extra investeringen en onorthodoxe oplossingen.7 Daarbij kan de ervaring die is opgedaan met het NPRZ als inspiratie dienen. Om meer
maatwerk in wetgeving voor een gebiedsgerichte aanpak mogelijk te maken vragen de
burgemeesters ook om de Wbmgp uit te breiden en te vernieuwen, zodat «slepende problemen
kunnen worden aangepakt en de verkokering tussen de beleidsterreinen kan worden doorbroken».
Het ministerie heeft al in een eerder stadium een uitvraag gedaan aan gemeenten en
regio’s om met voorstellen te komen die alle relevante «leefvelden» kunnen betreffen
(wonen, werk en inkomen, onderwijs, veiligheid en criminaliteit, economie en ondernemen,
gezondheid en hulpverlening). De inventarisatie wordt deze zomer afgerond, waarna
vervolgens op specifieke thema’s samen met de indieners en betrokken departementen
kansrijke voorstellen kunnen worden uitgewerkt. Het is aan een nieuw kabinet om daar
verder invulling aan te geven.
Deze brief met bijlagen is tevens toegezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Bijlage 1 Selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp
De Wbmgp bevat drie maatregelen die gemeenten kunnen inzetten voor selectieve woningtoewijzing.
Deze zijn gericht op potentiële huurders in aangewezen wooncomplexen, straten of gebieden
waar de leefbaarheid onder druk staat:
• Artikel 8: Het stellen van eisen aan de aard van het inkomen
Om in aanmerking te komen voor een huisvestingsvergunning kan de gemeente van woningzoekenden
vragen dat zij beschikken over een inkomen uit een dienstbetrekking, zelfstandig beroep
of bedrijf. Ook komen woningzoekenden in aanmerking met een inkomen op grond van een
regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden, een ouderdoms- of nabestaandenpensioen,
en studenten die aanspraak kunnen maken op studiefinanciering. Deze eisen kunnen worden
gesteld aan alle woningzoekenden die korter dan zes jaar in de regio woonachtig zijn.
De wet biedt de gemeente de mogelijkheid om een hardheidsclausule op te nemen in de
huisvestingsverordening als het weigeren van een vergunning zou leiden tot een «onbillijkheid
van overwegende aard».
• Artikel 9: Het verlenen van voorrang op basis van bepaalde sociaaleconomische kenmerken
Het kan daarbij gaan om kenmerken zoals de samenstelling van het huishouden, beroepen
uit bepaalde sectoren (bv. uit de maatschappelijke sector; politiemensen, leraren
en zorgmedewerkers), een bepaald opleidingsniveau (bv. minimaal startkwalificatie)
of het doen van vrijwilligerswerk. De wet biedt gemeenten bij dit artikel beleidsruimte
waarbij rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden en behoeften.
• Artikel 10: Het screenen op overlastgevende en criminele gedragingen
Op basis hiervan kan aan woningzoekenden (en gezinsleden vanaf 16 jaar) een huisvestingsvergunning
worden geweigerd. De wet geeft aan gemeenten hiervoor twee opties: of op grond van
een verklaring omtrent het gedrag (VOG) of door middel van een onderzoek op basis
van politiegegevens.
Net als bij artikel 8 kan de gemeente gebruik maken van een hardheidsclausule in de
wet. Voor de verwerking van de persoonsgegevens is een algemene maatregel van bestuur
opgesteld, zodat de privacy en rechtszekerheid van woningzoekenden is gewaarborgd.
Bij de toepassing van artikel 10, in geval van een onderzoek op basis van politiegegevens,
geldt een limitatieve lijst van gedragingen, vastgelegd in artikel 10a van de wet.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ernstige overlast door geluid of stank, en ook om
onrechtmatig gebruik van een woning, beledigende of discriminerende taal of intimidatie
jegens omwonenden of bezoekers, gewelddadigheden of openlijke geweldpleging, overtreding
van de Opiumwet, openbare dronkenschap, vermogensdelicten, vernieling en vandalisme.
De gedragingen hebben betrekking op een periode van ten hoogste vier jaar (voor onder
de 18 jaar geldt dat twee jaar wordt teruggekeken).
De burgemeester beoordeelt de politiegegevens aan de hand van in de wet vastgelegde
wegingscriteria (bijvoorbeeld aard en ernst, frequentie, onderlinge samenhang en tijdsverloop)
en bepaalt vervolgens de inhoud van de zogenoemde woonverklaring. In deze woonverklaring
geeft de burgemeester aan of er voor het college van burgemeester en wethouders gronden
zijn om de huisvestings- vergunning te weigeren. Ook is het mogelijk om voorschriften
aan de vergunning te verbinden in de vorm van een gedragsaanwijzing (Wbmgp artikel 10b).
Toetsing gemeentelijke aanvraag aan wettelijke criteria
Om selectieve woningtoewijzing toe te passen dient de gemeenteraad bij mij een aanvraag
in voor een gebiedsaanwijzing voor een periode van vier jaar. De gemeente dient in
de aanvraag «voldoende aannemelijk» te maken dat voldaan is aan de toetsingscriteria
die in de wet zijn vastgelegd, namelijk noodzakelijkheid, geschiktheid, subsidiariteit,
en proportionaliteit. Ik betrek bij mijn besluit ook het advies van de betrokken provincie
over de mogelijkheden om elders binnen de regio passende huisvesting te vinden voor
woningzoekenden die door toepassing van artikel 8 en/of 10 geen vergunning kunnen
krijgen.
Het toepassen van selectieve woningtoewijzing is ook op Europees niveau getoetst.
De Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft eind
2017 geoordeeld dat toepassing van artikel 8 van de Wbmgp geen «violation of Article 2
of Protocol No. 4» van het EVRM oplevert (the right to freely choose one’s residence).8 Later heeft het EHRM in een andere zaak dit oordeel bevestigd.9
Bijlage 2 Schematisch overzicht «Verbetersuggesties en aanbevelingen»
Zie Evaluatierapport Wbmgp, par. 4.5, 6.2 en 6.6
Uitgangspunt: uitvoering verbeteren en vereenvoudigen, en effectiviteit vergroten.
ARTIKEL
SUGGESTIES GEMEENTEN
TOELICHTING
ART. 8
1. Schrap het zesjaarscriterium voor het niet kunnen weigeren van woningzoekenden
uit de regio zonder inkomen uit arbeid.
Woningzoekenden die zes jaar of langer in de regio wonen èn geen inkomen uit arbeid
hebben, kunnen niet geweigerd worden.
Gemeenten geven aan dat de meeste woningzoekenden, die een woning zoeken in aangewezen
gebieden, zes jaar of langer onafgebroken in de regio wonen. Hierdoor is de effectiviteit
van artikel 8 beperkt om de instroom en concentratie van personen in een kwetsbare
sociaaleconomische positie tegen te gaan.
ART. 10
2. Verruim de terugkijktermijn van vier jaar voor het onderzoek op basis van politiegegevens
naar de gedragingen art. 10a, tweede lid.
Er kan in de politiegegevens maximaal vier jaar worden teruggekeken (en voor woningzoekenden
tot 18 jaar ten hoogste twee jaar). Zware overlastgevende en criminele gedragingen
van langer geleden blijven buiten beeld.
Een langere terugkijkperiode is relevant als de potentiële huurder in die vier jaar
in detentie of in een instelling verbleef.
ART. 10
3. Verruim de te raadplegen bronnen (naast het onderzoek op basis van politiegegevens),
bijvoorbeeld signalen of meldingen van overlast, criminaliteit en ondermijning, die
bij de gemeente of corporatie zelf bekend zijn.
Gemeenten beschikken zelf ook over relevante informatiebronnen die de burgemeester
kan helpen bij het zorgvuldig beoordelen en afgeven van een woonverklaring (ten behoeve
van het verlenen van een huisvestingsvergunning door het college). Burgemeesters mogen
die eigen gegevens nu niet gebruiken. Ook andere gegevens zoals de justitiële gegevens
mogen niet worden benut.
Uitbreiding van de te raadplegen bronnen leidt tot een meer integrale beoordeling
van de gegevens en een meer doeltreffende woonverklaring (o.a. het opleggen van gedragsaanwijzingen).
ART. 10
4. De bestaande drie gronden voor het intrekken van huisvestingsvergunning (op basis
van art.10 Wbmgp) verruimen.
Wanneer niet langer aan de opgelegde voorschriften (art.10b Wbmgp) van de huisvestingsvergunning
wordt voldaan, kan de vergunning in het uiterste geval niet door de gemeente worden
ingetrokken.
ART. 10
5. Breid de gedragingen art.10a Wbmgp uit met:
– ondermijnende criminaliteit, zoals wapenbezit en -opslag (overtreding Wet wapens
en munitie);
– belediging en discriminerende taal, bedreiging en intimidatie jegens politieke ambtsdragers,
dienstverleners en andere professionals.
De meest kwetsbare straten, buurten of wijken zijn soms ook een broedplaats voor ondermijnende
criminaliteit. Sociaaleconomisch kwetsbaar bewoners kunnen daar vatbaar voor zijn.
Bedreiging, intimidatie, etc. van politieke ambtsdragers en andere personen met een
publieke taak ondermijnt het functioneren van de overheid, de democratische processen
en tast de rechtsstaat aan.
ART. 10
6. De verplichtingen uit de Wbmgp en het bijbehorende Besluit over de gegevensverwerking
laten aansluiten bij de al bestaande verplichtingen in de AVG (bv. rechtmatigheid
van de verwerking, verantwoordelijkheid verwerkings- verantwoordelijke, en beveiliging
van de verwerking).
Dubbele bepalingen met de waarborgen die zijn neergelegd in de AVG voorkomen, waarmee
ook een vermindering van administratieve lasten voor de gemeente wordt bewerkstelligd,
zonder dat dit ten koste gaat van het niveau van gegevensbescherming.
ART. 10
7. Loslaten in art. 10a Wbmgp van «in of in de omgeving van de woning», «een woning»,
«een directe relatie tot de woonomgeving» en «van omwonenden».
Overlastgevend en crimineel gedrag beperkt zich vaak niet tot de eigen woning of tot
überhaupt een woning (bv. drugsdealers).
De huidige bepalingen zorgen ook voor onduidelijkheid en interpretatieverschillen
bij gemeenten en politie.
Een heldere wettekst die beter aansluit op de problematiek in de praktijk verhoogt
de effectiviteit van art. 10 Wbmgp.
ART. 9
8. Bedenk oplossingen die de beperkingen vanuit de AVG met zich meebrengen voor een
effectieve toepassing van de Wbmgp
De AVG beperkt de mogelijkheden om bescheiden te toetsen (bv. bewijs van vrijwilligerswerk,
of informatie te delen (bv. van andere gemeente over specifieke zorgvraag of steun
die iemand behoeft). Dit beperkt de effectiviteit van de toepassing van de Wbmgp.
ART. 10
9. Herzien van het proces van de wijze waarop de hardheidsclausule is ingericht.
Bij beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule door het college mag zij inhoudelijk
niet weten wat er speelt. De burgemeester (in zijn rol als zelfstandig bestuursorgaan)
mag namelijk op basis van art.10 niet met het college delen wat zijn bevindingen zijn
op basis waarvan hij een woonverklaring weigert. Het college (in de praktijk de wethouders)
moet afgaan op het gegeven van de negatieve woonverklaring zonder de details te kennen,
terwijl het college wel in detail de argumenten van betrokkenen voor de hardheidsclausule
kent. Dit maakt de beoordeling door het college lastig. De rechter mag wel van beide
feiten en omstandigheden kennisnemen.
ART. 10
10. Meer eenduidigheid aanbrengen in de verschillende manieren waarop de politie voor
de verschillende gemeenten die artikel 10 toepassen gegevens opvraagt en verwerkt.
Gemeenten constateren dat de politie in verschillende gemeenten verschillende methoden
(handmatig of geautomatiseerd) gebruikt bij het doorzoeken van hun gegevens. Daarom
pleiten zij voor heldere richtlijnen, om rechtsongelijkheid te voorkomen.
ART. 8, 9 EN 10
11. Een langere termijn hanteren voor de gebiedsaanwijzing; eerste termijn van een
gebiedsaanwijzing te verlengen naar zes of acht jaar.
(RIGO-aanbeveling).
Uit alle lokale evaluaties komt naar voren dat het aanpakken van de problemen waarvoor
de selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp bedoeld is een zaak van de lange
adem is.
De totale termijn van de inzet, die nu (inclusief mogelijke verlengingen) maximaal
twintig jaar bedraagt, zou niet moeten worden verlengd.
ART. 9
12. De provincie ook advies uit laten brengen over de «proportionaliteit» inzake de
toepassing van art. 9; niet alleen bij toepassing van art. 8 en 10.
(RIGO-aanbeveling).
Uit de cijfers over de vergunningverlening blijkt dat in de meeste gemeenten die artikel 9
toepassen, bijna alle huurwoningen in de aangewezen gebieden worden toegewezen aan
voorrangsgroepen. De toepassing van artikel 9 heeft dus grote invloed op de huisvestingsmogelijkheden
van woningzoekenden die niet tot de voorrangsgroepen behoren in de aangewezen gebieden.
Daarom wordt de Minister aanbevolen om bij de aanvraag in het kader van artikel 9
ook mee te wegen of woningzoekenden voldoende mogelijkheden hebben om in de regio
passende huisvesting te vinden en de provincie hierover advies te vragen.
ART. 8, 9 EN 10
13. Meer zicht op effecten.
(RIGO-aanbeveling).
De gemeenten die de Wbmgp toepassen, hanteren elk hun eigen indicatoren en bronnen
om effecten te monitoren, waardoor resultaten niet vergelijkbaar zijn. Het Rijk zou
betere effectmetingen door gemeenten kunnen faciliteren door een gestandaardiseerde
methode aan te reiken. Hierbij gaat het niet alleen om kwantitatieve gegevens maar
ook om kwalitatieve bronnen, zoals gestandaardiseerde interviews met betrokken partijen.
ART. 6
14. Meer eisen stellen ten aanzien van de regionale afstemming «aan de voorkant» (aanbeveling
van de provincie Zuid-Holland, en Aedes m.m.v. de corporaties Talis, Tiwos en Waterwegwonen).
De provincie Zuid-Holland signaleert dat bij het aanvragen van de gebieds- aanwijzing
weinig regionale afstemming plaatsvindt. De provincie vreest dat dit ertoe kan leiden
dat een gemeente die relatief laat is met een aanvraag achter het net vist. Bijvoorbeeld
omdat door bestaande gebiedsaanwijzingen in andere gemeenten binnen de regio onvoldoende
passende verhuismogelijkheden over zouden blijven voor woningzoekenden die als gevolg
van selectieve toewijzing geweerd worden. Ook Aedes c.s. dringt erop aan dat de aanvraag
«aan de voorkant» in regionaal verband verplicht is afgestemd.
ART. 6
15. Meer ruimte voor zienswijzen van betrokken woningcorporaties en bewonersvertegenwoordigingen
(aanbeveling van Aedes m.m.v. de corporaties Talis, Tiwos en Waterwegwonen).
Expliciet zichtbaar maken in de aanvraag dat er in de betreffende gemeente voldoende
draagvlak is voor een effectieve uitvoering.
ART. 3, 4
16. Onderzoek naar belemmeringen in de toepassing, en naar alternatieven inzake een
economische stimulerings- maatregel voor kleine ondernemers.
Art. 3 en 4 van de Wbmgp biedt gemeenten de mogelijkheid de onroerendezaakbelastingen
in zelf aan te wijzen kansenzones te verminderen, dan wel af te schaffen om daar de
lokale wijk/buurteconomie te stimuleren door het behouden en aantrekken van kleine
ondernemers. De specifieke maatregel is tot nu toe niet gebruikt, ondanks een eerdere
aanpassing /vereenvoudiging.
NIEUW
17. Middels een uitvraag is aan gemeenten met stedelijke vernieuwingsgebieden, aan
krimp- en grensregio’s en aan andere partijen de mogelijkheid geboden om te komen
met voorstellen voor (experimentele) ruimte in wet- en regelgeving. Dit in het kader
van de voorbereiding van een mogelijk Nationaal Herstel- en Perspectief- programma
Leefbaarheid en Veiligheid.
Ter ondersteuning van gemeenten en regio’s bij een langjarige, integrale en gebiedsgerichte
aanpak is een belangrijk onderdeel van het programma ook het experimenteren en innoveren.
Om ruimte te maken voor bijzondere maatregelen en onorthodoxe oplossingen kan het
nodig om barrières in wet- en regelgeving te doorbreken. Dat kan door af te wijken
van (sectorale) wet- en regelgeving of daarvoor een aparte wettelijke basis te introduceren.
Hiervoor kunnen alle relevante «leefvelden» en beleidsterreinen in aanmerking komen,
in het bijzonder wonen, werk en inkomen, onderwijs, veiligheid en criminaliteit, economie
en ondernemen, gezondheid en hulpverlening.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties