Brief regering : Stand van zaken antibioticumbeleid in de veehouderij
29 683 Dierziektebeleid
Nr. 256 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juli 2021
Het reduceren van het antibioticumgebruik op veehouderijbedrijven is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van veehouder en dierenarts. In de periode 2009–2020 is inmiddels
een reductie bereikt van 69%. Ik heb veel waardering voor deze samenwerking en de
behaalde resultaten in de afgelopen jaren. De focus van het huidige antibioticumbeleid
richt zich op de reductie van het gebruik van antibiotica in sectoren met een hoog
antibioticumgebruik en op hooggebruikende bedrijven in de sectoren. Hier ligt de komende
jaren een grote uitdaging. Met deze brief breng ik u, mede namens de Minister voor
Medische Zorg en Sport, op de hoogte van de huidige stand van zaken en ontwikkelingen
in het antibioticumbeleid in de veehouderij.
NETHMAP MARAN-rapportage
Antibioticaresistentie is een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. In de
NETHMAP MARAN-rapportage 20201 wordt het humane en veterinaire antibioticumgebruik en de antibioticaresistentie
beschreven in Nederland. Als gevolg van de vermindering van antibioticumgebruik zijn
de resistentieniveaus in de dierhouderij in Nederland sinds 2009 substantieel gedaald.
ESBL-producerende darmbacteriën zijn volgens de Gezondheidsraad één van de meest risicovolle
resistente bacteriën voor de volksgezondheid. ESBL-producerende darmbacteriën zijn
steeds minder vaak aanwezig in vleeskuikens en zijn op een stabiel laag niveau aanwezig
in varkens en melkkoeien. Bij kalveren is de ESBL-prevalentie nog steeds hoog en naar
verwachting komen de resultaten van aanvullend onderzoek hiernaar eind 2021 beschikbaar.
Hierover zal ik u volgend jaar informeren.
Er wordt jaarlijks gemonitord op MRSA in verschillende sectoren in de veehouderij.
Ondanks de reductie in antibioticumgebruik blijft MRSA frequent aanwezig en met name
op varkensbedrijven komt deze bacterie relatief vaak voor. In december 2020 is bij
één varkensbedrijf en bij zes mensen een voor Nederland nieuw resistentie-gen aangetoond;
het zogenoemde cfr (chlooramfenicol florfenicol resistentie)-gen. Er is echter geen
verwantschap aangetoond tussen de bacteriën met het cfr-gen die bij deze mensen en
op het varkensbedrijf zijn gevonden. Voor de humane en veterinaire gezondheidszorg
is dit nieuw ontdekte resistentie-gen geen acuut risico omdat er voldoende andere
behandelingsmogelijkheden zijn. De ontdekking van dit nieuwe resistentie-gen toont
het belang en de waarde van het huidige surveillancesysteem aan in het One Health
perspectief.
In de NETHMAP/MARAN-rapportage wordt over de humane sector gerapporteerd dat in 2020
nauwelijks stijgingen in resistentie gevonden zijn en bij sommige bacteriesoorten
neemt de resistentie tegen bepaalde antibiotica zelfs iets af ten opzichte van de
voorgaande jaren. Ook het aantal bacteriën dat resistent is tegen meerdere verschillende
antibiotica tegelijkertijd, en daardoor moeilijker te behandelen, neemt niet toe.
Huisartsen schreven in het afgelopen jaar aanzienlijk minder (ruim 10%) antibioticakuren
voor dan de jaren daarvoor, doordat veel infectieziekten minder voorkwamen als gevolg
van de COVID-19-maatregelen en doordat minder mensen een huisarts bezochten. In ziekenhuizen
bleef het totale antibioticagebruik in 2019 ongeveer stabiel. De gegevens van 2020
zijn nog niet bekend.
SDa-rapportage
De Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa), rapporteert jaarlijks over het gebruik van
antibiotica binnen de Nederlandse kalkoen-, kalver-, konijnen-, pluimvee-, rundvee-
en varkenssector. Onlangs heeft de SDa haar rapport «Het gebruik van antibiotica bij
landbouwhuisdieren in 2020»2 gepubliceerd. De gebruikscijfers van antibiotica zijn in 2020 2,9% lager ten opzichte
van 2019 en de verkoopcijfers zijn 69% lager dan in het referentiejaar 2009.
Na de duidelijke afname in gebruik sinds 2009 vertonen de melkvee-, varkens- en vleeskuikensector
de laatste vijf jaar een stabiel gebruikspatroon. Er wordt nog steeds weinig gebruik
gemaakt van antibiotica die als laatste redmiddel worden ingezet in de menselijke
gezondheidszorg (fluorochinolonen, 3e en 4e generatie cefalosporinen en colistine).
Het gebruik van colistine is ondanks dit lage gebruik toegenomen. Ik kom hier later
in deze brief op terug.
De verkoop van antibiotica was in 2020 2,1% hoger dan in 2019. De verkoopcijfers van
antibiotica zijn nooit precies gelijk aan de gemelde gebruikscijfers, maar de omvang
van het verschil fluctueert. Het is belangrijk dat het verschil in fluctuatie wordt
verklaard, omdat de verkoopgegevens gedeeld worden met de Europese Unie en er geen
twijfel mag bestaan over de volledigheid en betrouwbaarheid van de verkoop- en gebruikscijfers.
Momenteel wordt in opdracht van mijn ministerie de oorzaak van dit verschil en fluctuatie
onderzocht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek na de zomer informeren.
Uit de cijfers van 2020 blijkt dat er nog weinig beweging zit in het aantal hooggebruikers.
De SDa adviseert de sectoren zich te blijven richten op bedrijven met een structureel
hoog gebruik. Dit sluit aan op het huidige antibioticumbeleid. Er zijn nog te veel
bedrijven waar het gebruik boven de benchmark ligt. Tevens zijn er dierenartsen die
structureel meer voorschrijven dan hun collegae.
Met de introductie van de nieuwe benchmarksystematiek voor dierenartsen hebben sectoren
en dierenartsen afgesproken gezamenlijk op te trekken in de aanpak van hooggebruikende
bedrijven en is er per sector een plan van aanpak voor hooggebruikende bedrijven gemaakt.
De SDa dringt bij de sectoren en dierenartsen er op aan de hoogste prioriteit hieraan
te geven. Ik onderschrijf dit. Het is van belang dat de sectorale plannen van hooggebruik
breed worden uitgerold, zodat het aantal hooggebruikende bedrijven de komende jaren
vermindert en de sectoren hun sectorale reductiedoelstelling, 50% reductie van het
aantal hooggebruikende bedrijven in 2024 ten opzichte van 2017, behalen (zie ook mijn
brief aan uw Kamer van 4 september 2019 over deze sectorale doelstellingen, Kamerstuk
29 683, nr. 249).
Colistine (polymyxine)
Colistine wordt wereldwijd belangrijker bij het behandelen van infecties bij mensen.
De WHO heeft polymyxines in 2019 aan de lijst van Critically important Antimicrobials (CIAs) toegevoegd. Ook EMA rapporteert in de jaarlijkse ESVAC (European Surveillance
of Veterinary Antimicrobial Consumption) over colistine op vergelijkbare wijze als
over fluorochinolonen en 3e en 4e generatie cefalosporines, welke ook op lijst van
CIAs staan. De SDa geeft in haar rapportage aan dat de streefwaarde van het gebruik
van polymyxines voor dieren nul moet worden. Het veterinair gebruik moet om bovenstaande
reden tot een minimum worden beperkt.
Het gebruik van colistine is laag, maar 2020 is het derde jaar op rij waarin het gebruik
is gestegen. Sinds 2017 is het colistinegebruik in de veehouderij met 62,1% gestegen.
Dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan leghennen en speenbiggen. Bij leghennen
is er een daling ten opzichte van vorig jaar en bij speenbiggen steeg het gebruik
het afgelopen jaar.
De MARAN-rapportage 2020 geeft weer dat colistineresistentie in de veehouderij in
Nederland op een laag niveau voorkomt.
De SDa adviseert om op korte termijn maatregelen te nemen. De sectoren hebben een
aantal zaken in gang gezet waarvan effect verwacht wordt, zoals verderop in deze brief
beschreven bij de varkens- en pluimveesector. Gezien het belang van colistine voor
de humane gezondheidszorg en de ongewenste stijging van de afgelopen jaren, verken
ik de mogelijkheid van het invoeren van een verplichte gevoeligheidsbepaling voordat
colistine bij dieren wordt ingezet. Hiermee wordt de inzet van colistine meer verantwoord
en beperkt, wat bijdraagt aan een verdere verlaging van het gebruik. In het najaar
van 2021 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Diersectoren
Hieronder beschrijf ik belangrijke ontwikkelingen in het antibioticumgebruik en stand
van zaken van het beleid van een aantal diersectoren.
Kalversector
In de kalversector is ten opzichte van 2009 een reductie in antibioticumgebruik van
55% gerealiseerd en is er een gestage afname over de laatste vijf jaar van 28,8%.
De SDa verwacht dat deze daling doorzet. Het gemiddelde gebruik in de kalversector
is het hoogst van de vijf grootste diersectoren (melkvee, overig rundvee, varkens,
vleeskalveren en vleeskuikens). Ik roep de sector op om zich met nadruk in te zetten
voor een verdere verlaging van het gebruik de komende jaren.
De kalversector heeft in 2019 sectorale reductiedoelstellingen gesteld voor 2024.
De sector heeft het gestelde reductiedoel van 15% vermindering van totaal antibioticumgebruik
ten opzichte van 2017 behaald. Ik verwacht dat de sector ambitie zal tonen op verdere
reductie van het totale gebruik in de kalversector. De andere reductiedoelstelling
50% vermindering hooggebruikende bedrijven ten opzichte van 2017, te behalen in 2024,
vergt nog inspanning bij een aantal deelsectoren. De sector heeft voor deze groep
bedrijven een plan van aanpak opgesteld wat in de tweede helft van 2021 wordt geïmplementeerd.
In eerste instantie geldt dit voor de deelsector rose-afmest kalveren en de sector
heeft aangegeven afhankelijk van de resultaten dit te willen uitrollen voor de andere
deelsectoren. Ik verwacht dat de sector actief aan de slag gaat met een sector brede
aanpak van hooggebruikende bedrijven en dat dit resulteert in het behalen van het
gestelde doel in 2024.
In het lopende pilotproject Kritische succesfactoren 3 (KSF3), wat deels gefinancierd
wordt door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), worden hooggebruikende
bedrijven in een driehoeksamenwerking van dierhouder, dierenarts en (voer)adviseur
gecoacht om de diergezondheid te verbeteren en het antibioticumgebruik te verlagen.
Dit pilotproject draagt bij aan de verlaging van hooggebruikende bedrijven en zal
begin 2022 worden afgerond.
Diergezondheid en het direct gerelateerde antibioticumgebruik, is een groot aandachtspunt
in de kalversector. Niet alleen management is hierop van invloed maar ook de structuur
en organisatie van een sector kan hierop van invloed zijn. Zoals ik op 18 mei jl.
heb aangegeven aan uw Kamer (Kamerstuk 29 683, nr. 242) is er geld beschikbaar ter ondersteuning van pilots voor voorlopers in het kader
van de Scenariostudie Kalverketen, die op die wijze willen bijdragen aan het verbeteren
van de gezondheid van kalveren geboren in de melkveehouderij.
Geitensector
Per 1 april jl. is de geitensector opgenomen in de regelgeving waardoor registratie
van antibiotica ook in deze sector verplicht wordt. Dit past bij de verduurzaming
van deze sector. Vanaf 2022 zal de SDa daarover rapporteren. Het is van belang dat
ook de geitensector deze stap heeft gezet naar verplichte registratie en private benchmarking
van het gebruik.
Konijnensector
De SDa rapporteert over de konijnensector een stijging in antibioticumgebruik sinds
2016 en in het afgelopen jaar een stijging van 7,2%. Er is door de SDa voor het eerst
voor deze sector een voorlopige benchmarkwaarde vastgesteld voor een periode van twee
jaar. Afgelopen jaar heeft de sector gewerkt aan een plan van aanpak om het antibioticumgebruik
terug te dringen. Onderdeel van dit sectorplan zijn sectorale reductiedoelstellingen
en implementatie van de benchmarkwaarde. De konijnensector heeft het doel om het antibioticumgebruik
voor eind 2023 met 20% te reduceren en het aantal bedrijven met een hoog gebruik met
30% te verlagen ten opzichte van het jaar 2019.
Het is een ambitieus plan en ik ben voornemens de sector hierbij te ondersteunen met
financiering van onderzoek naar kritische succesfactoren voor een laag antibioticumgebruik.
Vleeskuikensector
De vleeskuikensector heeft in 2019 sector specifieke reductiedoelstellingen vastgesteld
voor het jaar 2024. De sector zet hierin goede stappen en ik verwacht een hoge mate
van inzet om het doel in 2024 te behalen. De vleeskuikensector kenmerkt zich door
een gemiddeld stabiel laag antibioticumgebruik en tegelijkertijd zijn er relatief
veel bedrijven die een hoog gebruik hebben. De sector zet zich in met het plan van
aanpak hooggebruikers om het aantal bedrijven met hooggebruik te verlagen.
In de vleeskuikensector is er een groot verschil in antibioticumgebruik tussen de
reguliere en trager groeiende rassen. De vleeskuikenhouderij met traag groeiende rassen
kenmerkt zich door een laag antibioticumgebruik. De reguliere vleeskuikensector heeft
een hoog antibioticumgebruik waarvan het antibioticumgebruik afgelopen jaren niet
gedaald is.
Kalkoensector
Het antibioticumgebruik in de kalkoensector is 38,8% gedaald ten opzichte van 2019.
Dit is een sterke daling. De sector bestaat uit een klein aantal bedrijven, waardoor
fluctuaties (dalingen en stijgingen) meer voorkomen dan bij een grotere sector. Voor
de kalkoensector geldt per 2021 een nieuwe benchmarkwaarde. Deze benchmarkwaarde moet
bijdragen aan het voortzetten van de ingezette daling van het antibioticumgebruik.
De kalkoensector heeft begin dit jaar een implementatietraject vastgesteld voor van
de nieuwe benchmarkwaarde. Dit jaar start de kalkoensector met een coachingstraject
voor kalkoenhouders, in samenwerking met dierenartsen en voeradviseurs, met als doel
het verder verlagen van het antibioticumgebruik.
Legsector
Hoewel het antibioticumgebruik in de leghensector laag is, is zij samen met de varkenssector
verantwoordelijk voor een groot deel van het colistinegebruik. Om die reden heeft
de leghensector een plan opgesteld, bestaande uit vier onderdelen waarop de sector
inzet om het gebruik van colistine terug te dringen.
Ten eerste wordt er gewerkt aan een beter bewustzijn bij de legpluimveehouders. Zij
krijgen jaarlijks een benchmarkrapport waarop het colistine gebruik van het bedrijf
inzichtelijk wordt en dit wordt vergeleken met collega leghenhouders. Dierenartsen
krijgen ook een benchmarkrapport van de sector met het voorschrijfgedrag van colistine.
Daarnaast wordt er met behulp van communicatiemiddelen zoals bijvoorbeeld nieuwsbrieven
aandacht besteed aan het onderwerp colistine.
Het tweede onderdeel is onderzoek. Sinds 2020 wordt er onderzoek door de GD (Gezondheidsdienst
voor Dieren) uitgevoerd naar de inzet van colistine in de pluimveesector en de effectiviteit
van behandeling. Daarnaast is de pluimveesector onderwerp van beleidsondersteunend
onderzoek – dat nu wordt uitgevoerd – naar het colistinegebruik in de leghensector
in het buitenland.
Ten derde verplicht het kwaliteitssysteem IKB Ei aangesloten pluimveehouders bij de
inzet van tweede-of derde keus middelen een verbeterplan op te stellen met hun dierenarts.
Momenteel inventariseert de pluimveesector hoe de inzet van colistine structureel
onderdeel kan worden van dit verbeterplan.
Het laatste onderdeel van het plan is data-analyse ter identificatie van factoren
die een rol spelen bij de inzet van colistine. Zo wordt er gekeken naar factoren zoals
houderijvorm en rassen.
Varkenssector
De afgelopen vijf jaar is het antibioticumgebruik in de varkenssector stabiel. Vorig
jaar is de nieuwe benchmarkwaarde voor speenbiggen vastgesteld en heeft de sector
hiervoor een implementatietraject vastgesteld.
Ook de varkenssector heeft een plan van aanpak voor hooggebruikende bedrijven. De
implementatie is gestart in 2021. Ik heb vertrouwen in dit plan waaraan duidelijke
consequenties worden verbonden voor de veehouders. De varkenssector boekt voortgang
op de sectorspecifieke reductiedoelstelling zoals in 2019 is vastgesteld voor het
verminderen van het aantal hooggebruikende bedrijven met 50% ten opzichte van het
aantal in 2017. Ik verwacht ook voor deze sector veel inspanning op dit onderdeel.
Een belangrijk aandachtspunt binnen de varkenssector is de inzet van colistine. Het
gebruik bij de speenbigbedrijven is te hoog. Ik merk dat de varkenssector zich bewust
is van het belang van colistine voor humaan gebruik.
De varkenssector heeft zoals ik hierboven al noemde een plan van aanpak opgesteld
voor hooggebruikers en richt zich op het verlaging van het antibioticumgebruik in
het algemeen en voor de speenbigbedrijven zal hierbij ook specifiek extra aandacht
zijn voor de inzet van colistine.
Begin dit jaar is gestart met beleidsondersteunend onderzoek waarvoor ik opdracht
heb gegeven. Dit onderzoek richt zich op de specifieke aard en omvang van het colistinegebruik.
Het doel van het onderzoek is handelingsperspectief bieden wat gerichte reductie mogelijk
maakt. Een ander onderdeel van dit onderzoek is het oprichten van veterinaire antibiotica-(A-)teams,
waarmee in de humane sector succesvol ervaring is opgedaan. Het doel is het reflecteren
op en het leren van elkaar ten behoeve van het verbeteren van voorschrijfgedrag van
antibiotica in het algemeen en colistine in het bijzonder. Dit levert inzicht en biedt
preventief handelingsperspectief. De in de A-teams opgedane kennis is direct toepasbaar
in de dagelijkse praktijk, wat kan resulteren in effect op korte termijn. De sector
zal zelf in 2022 starten met aanvullend onderzoek naar colistine met aandacht voor
onder andere behandelingsalternatieven.
De sector is gestart met een communicatiecampagne die samen met de reeds lopende onderzoeken
op korte termijn zorgt voor meer aandacht voor het onderwerp colistine bij varkenshouders
en dierenartsen.
Dierenartsen en KSF dierenartsen onderzoek
Op 21 juli 2020 heb ik aangegeven in de brief over Dierziektebeleid (Kamerstuk 29 683, nr. 252) dat ik uw Kamer zou informeren over gesprekken die ik voer met de beroepsverenigingen
voor dierenartsen over de uitkomsten van het KSF-rapport dierenartsen «Onderzoek naar
kritische succesfactoren voor een laag antibiotica voorschrijfpatroon van dierenartsen»3. De uitkomsten van dit onderzoek geven inzicht in het belang van gedragsverandering
en persoonsgebonden aanpak bij het voorschrijfgedrag van en door dierenartsen bij
de toepassing van antibiotica. Ze geven aanleiding voor aanvullend beleid gericht
op hoogvoorschrijvende dierenartsen.
Sinds 2014 is voor dierenartsen een veterinaire benchmarkindicator (VBI) beschikbaar
die hun voorschrijfpatroon inzichtelijk maakt. De oorspronkelijke VBI beschreef de
kans dat een bedrijf waarvoor de dierenarts verantwoordelijk is in het actiegebied
valt door een te hoog antibioticumgebruik. De SDa heeft per 2021 een nieuwe benchmarksystematiek
voor dierenartsen geïntroduceerd waarmee beter inzicht wordt gegeven in het voorschrijfpatroon
van dierenartsen in een specifieke sector. De nieuwe VBI is gebaseerd op dierdagdoseringen,
vergelijkbaar met de systematiek van veehouderijbedrijven.
Het kwaliteitssysteem voor dierenartsen in de landbouwhuisdierensector (Stichting
Geborgde Dierenarts) heeft een VBI-verbetertraject voor dierenartsen met een VBI boven
de actiewaarde. Dit is een inspanningsverplichting om de VBI te verlagen door acties
te ondernemen die zijn beschreven in het VBI-verbetertraject. De beroepsverenigingen
hebben aangegeven dat zij dit jaar het VBI-verbetertraject voor dierenartsen met een
hoog voorschrijfgedrag kritisch bekijken. Hierin wordt de mogelijkheid van een verplicht
nascholingselement en intervisie meegenomen. De beroepsverenigingen streven er naar
het VBI-verbetertraject aan te scherpen en per 2022 te implementeren.
Een conclusie uit het KSF-dierenartsenrapport is dat er duidelijke verschillen in
voorschrijfpatronen tussen dierenartsenpraktijken bestaan en dat het voorschrijfpatroon
van dierenartsen binnen een praktijk minder verschilt dan tussen praktijken. De dierenartsenpraktijk
heeft daarmee een relatief grote invloed op het voorschrijfpatroon van dierenartsen.
In het KSF-rapport wordt onder meer aanbevolen dat dierenartsen onderling in gesprek
gaan over het voorschrijfbeleid en de verschillen tussen praktijken. De beroepsverenigingen
hebben deze aanbeveling opgepakt en onderzoeken momenteel de mogelijkheden daarvoor.
In 2022 wordt in dit kader gestart met intervisie-pilots met verschillende praktijken.
Dit geeft ook invulling aan een andere aanbeveling uit het rapport nader onderzoek
te laten uitvoeren naar factoren die een rol spelen bij de verschillen tussen praktijken.
Deze pilots geven namelijk de mogelijkheid om in gesprek te gaan over de verschillen
tussen praktijken en factoren te onderzoeken die deze verschillen veroorzaken. Ik
heb voor deze pilots financiële ondersteuning aangeboden, zoals bij de sectorale pilots
in de veehouderijsectoren, omdat ik het versterken van de positie van de dierenarts
in het maatschappelijke belang relevant vind, zowel voor diergezondheid als voor de
volksgezondheid door verdere reductie van het gebruik van antibiotica. Tevens heb
ik ondersteuning aangeboden voor onderzoek naar de achterliggende factoren die ten
grondslag liggen aan de verschillen tussen dierenartsenpraktijken.
De beroepsverenigingen hebben aangegeven dat zij gaan meewerken aan het breed verspreiden
van bestaande kennis over kritische succesfactoren voor terughoudend antibioticumgebruik
en goede ervaringen van individuele veehouders en dierenartsen zoals in het KSF-rapport
wordt aanbevolen.
De SDa geeft aan dat sectoren in nauwe afstemming met dierenartsen, specifiek beleid
zouden moeten ontwikkelen om het antibioticumgebruik verder te verlagen. Dierenartsen
zijn hierover in gesprek met de sectoren. Dierenartsen hebben een belangrijke rol
in deze sectorale plannen van aanpak van hooggebruikende bedrijven, zoals ook besproken
is bij de paragrafen van de diersectoren. Bij pilots in de kalkoen-, kalver- en varkenssector
werken veehouders, dierenartsen en adviseurs samen in een team. Dit is in lijn met
de aanbeveling die in het KSF-rapport wordt gedaan om adviezen beter af te stemmen
met overige erfbetreders. Ik verwacht van dierenartsen een hoge mate van inzet bij
de aanpak van hooggebruikende bedrijven.
In het KSF-rapport wordt aanbevolen om, vanwege de toegenomen complexiteit van het
afwegen van verschillende belangen met bijbehorende ethische vraagstukken, de huidige
invulling van de professionele rol en positie van de dierenarts te evalueren. In de
afgelopen jaren hebben zich meerdere ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn
op de rol en positie van de dierenarts. Zoals de aandacht voor het verantwoord gebruik
van antibiotica. Daarnaast is ook de manier van werken veranderd, waar 50 jaar geleden
veel dierenartsen in kleine praktijken met elkaar samenwerkten, zijn nog de praktijken
groot en vaak gespecialiseerd. Het werk is veranderd en dit stelt de dierenarts voor
nieuwe opgaves. In opdracht van mijn ministerie wordt daarom een onderzoeksopzet uitgewerkt
naar de rol en positie van de dierenarts en waar deze versterkt kan worden en de wijze
waarop de kwaliteit van de diergeneeskundige beroepsuitoefening wordt geborgd en toekomstgericht
versterkt kan worden. LNV is hierover in contact met de beroepsorganisaties en de
Faculteit Diergeneeskunde. Streven is dit onderzoek dit najaar te starten. Over de
uitkomsten van het onderzoek zal ik u later informeren.
Europees antibioticumbeleid
Verordening diergeneesmiddelen
Op 28 januari 2022 wordt de nieuwe Europese verordening diergeneesmiddelen ((EU) nr. 2019/6)
van toepassing. Op dit moment ben ik bezig met aanpassing van de nationale wetgeving
om de verordening goed uit te kunnen voeren; de wijziging van de Wet dieren die hiervoor
nodig is, is reeds bij uw Kamer aanhangig (Kamerstuk 35 661, nr. 2 d.d. 3 december 2020). Deze nieuwe verordeningen bevatten maatregelen om het gebruik
van antimicrobiële middelen in de hele Unie te beperken. Hierdoor ontstaat een basisharmonisatie
in de EU en tegelijkertijd is er voor lidstaten ruimte om beleid nationaal vorm te
geven. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het beperken van het gebruik van antibiotica
kan dus behouden blijven.
In de diergeneesmiddelenverordening wordt het preventieve gebruik van antibiotica
als koppelbehandeling verboden. Preventief gebruik bij een individueel dier, bijvoorbeeld
voorafgaand aan een operatie, blijft wel mogelijk. Het verbod op preventief gebruik
is in Nederland nu al het geval, maar gaat straks voor de gehele EU gelden. In de
verordening staan voorwaarden voor het behandelen van koppels dieren met antibiotica.
Ook stelt de Europese Commissie op basis van de nieuwe verordening een lijst vast
met antimicrobiële middelen die gereserveerd worden voor de behandeling van infecties
bij de mens en dus niet bij dieren toegepast mogen worden. Verder wordt het diergeneeskundig
voorschrift van de dierenarts geharmoniseerd en bevat de verordening geharmoniseerde
eisen voor de registratie van de diergeneesmiddelen die een houder van dieren zelf
toegepast. Daarnaast moeten de lidstaten de gegevens verzamelen over de verkoop en
het gebruik van antibiotica bij dieren. Het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA)
verzamelt deze en rapporteert aan de Europese Commissie. Er is voorzien in een gefaseerde
implementatie van deze gegevensverzameling, waarbij vanaf 2024 gerapporteerd moet
gaan worden over het gebruik in 2023 in de grote dierhouderijsystemen, te weten: runderen,
varkens, vleeskuikens en kalkoenen. Vanaf 2027 moet ook gerapporteerd worden over
geiten, schapen, eenden, ganzen, leghennen, kweekvis en paarden (bestemd voor menselijke
consumptie). Vanaf 2030 voor de andere gefokte of gehouden dieren zoals de gezelschapsdieren.
Door de in Nederland bestaande monitoring op gebruik en verkoop van antibiotica zijn
we voor de eerste fase in 2024 al goed voorbereid. Voor de fases hierna moeten de
voorbereidingen nog worden getroffen. Voor gebruik van gemedicineerd diervoeder is
er een separate nieuwe verordening (Verordening (EU) nr. 2019/4) die ook op 28 januari
2022 van toepassing wordt. Deze verordening stelt scherpere eisen aan het diergeneeskundige
voorschrift en verbiedt preventief gebruik van gemedicineerd diervoeder met antibiotica.
Door deze nieuwe verordeningen ontstaat een meer gelijk speelveld binnen de EU voor
houders van dieren en voor dierenartsen en ontstaat een verregaande harmonisatie van
het diergeneesmiddelenbeleid.
Internationale activiteiten
De dreiging van antimicrobiële resistentie (AMR) is van invloed op mensen, dieren
en ons ecosysteem. Daarom is het samenwerkingsverband tussen de organisaties WHO,
FAO en OIE (Tripartite) en UNEP van belang. In de brief aangaande antibioticaresistentie
van 9 februari 2021 (Kamerstuk 32 620, nr. 276) staat het internationale beleid toegelicht. Hieronder de laatste activiteiten in
dit kader.
Global Leadership Group on AMR
Op 26-27 januari jl. en op 4–5 mei jl. heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport
deelgenomen aan de eerste bijeenkomsten van de Global Leadership Group on AMR (GLG).
The GLC is door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties opgericht en heeft
als doel om ervoor te zorgen dat Antimicrobial resistance (AMR) hoog op de mondiale
politieke agenda blijft staan. Daarnaast heeft de GLG een adviserende en ondersteunende
rol voor de Tripartite (WHO, FAO en OIE) en de UNEP.
De GLG heeft een ambitieus werkplan ontwikkeld dat prioriteit geeft aan de volgende
6 werkgebieden: 1. AMR op de politieke agenda houden, ook in het licht van COVID-19
en de Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDGs); 2. het promoten van de One Health-aanpak;
3. verbetering van de monitoring van resistentie en het gebruik van antimicrobiële
stoffen om mondiale en nationale doelstellingen en maatregelen toe te passen; 4. mobilisatie
van financiële middelen; 5. pleiten voor meer effectieve en betaalbare innovatie in
alle sectoren: nieuwe antibiotica, vaccins, diagnostiek, en zorgen voor de toegankelijkheid
van deze middelen; 6. verbeteren van de kennis van de rol van het milieu in de ontwikkeling
en transmissie van AMR. De groep zal de komende periode verder gaan met de praktische
implementatie van dit werkplan en de ontwikkeling van de communicatiestrategie. De
Minister voor Medische Zorg en Sport zal zich als lid van de GLG blijven inzetten
voor deze doelstellingen.
High Level Dialogue on AMR
Op 29 april jl. vond Op 29 april jl. vond onder leiding van de voorzitter van de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties, Voklan Bozkir, de High Level Dialogue on AMR
plaats met ook als doel AMR hoog op de politieke agenda te houden. Naast de conclusie
dat AMR mondiaal politiek leiderschap en duurzame financiering vraagt, concludeerde
het panel ook dat de aanpak van AMR een integraal onderdeel moet uitmaken van de COVID-19-herstelprogramma’s,
de programma’s ter voorbereiding op toekomstige pandemieën (pandemic preparedness),
de versterking van de gezondheidssystemen, het milieu, voedselveiligheid en de promotie
van duurzame voedselsystemen.
Nederland – als oprichter van de AMR Multiple Partner Trust Fund AMR – nam deel in
de paneldiscussie over duurzame financiering. Nederland heeft, samen met 108 andere
landen, een oproep4 onderschreven voor het katalyseren van verdere acties rondom AMR.
Codex Alimentarius
De Codex Alimentarius is een Verenigde Naties organisatie (samenwerkingsverband tussen
de FAO en WHO) waaraan 189 landen deelnemen. Codex ontwikkelt internationale normen
voor voedselveiligheid, met als doel de bescherming van de volksgezondheid en de eerlijkheid
in de internationale handel in voedselproducten te bevorderen. In 2017 is onder voorzitterschap
van Zuid-Korea de Codex ad hoc inter governmental Task Force Antimicrobial Resistance van start gegaan. Deze Task Force richt zich
op het opstellen van richtlijnen op mondiaal niveau voor het monitoren en minimaliseren
van antibioticaresistentie en -gebruik bij dieren, planten, voedsel en milieu. Nederland
speelt een actieve rol in de Task Force als voorzitter van de werkgroep die de richtlijnen
opstelt voor het monitoren van antibioticaresistentie en -gebruik in de voedselketen.
In 2020 en 2021 zijn de schriftelijke en online overlegrondes om overeenstemming te
bereiken voortgezet. De Task Force zal in oktober 2021 bij elkaar komen om dit af
te ronden. Nederland blijft zich inzetten om in samenwerking met de lidstaten en de
Europese Commissie, strategisch en proactief te handelen om het werk van de Task Force
met een acceptabel ambitieniveau af te ronden. De planning is om de richtlijnen in
november 2021 tijdens de bijeenkomst van de Codex Alimentarius Commissie aan te nemen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit