Brief regering : Voortgang aanpak stikstofproblematiek
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 160 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2021
Per 1 juli jl. zijn de wet stikstofreductie en natuurverbetering en bijbehorend besluit
stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. In juli zal ook de bijbehorende
ministeriële regeling in werking treden. Dit zijn belangrijke mijlpalen, omdat de
wet, het besluit en de regeling de juridische basis vormen voor diverse elementen
van de structurele aanpak stikstof.
Met deze voortgangsbrief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van andere
aspecten van de structurele aanpak, waarbij ik de uitvoering van een aantal moties
en toezeggingen in het kader van de stikstofaanpak afloop.
Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering
In de wet stikstofreductie en natuurverbetering is het Programma Stikstofreductie
en Natuurverbetering aangekondigd. Het Rijk ontwikkelt dit programma in samenspraak
met provincies en andere betrokken bestuursorganen. Met bijgevoegde contourennota
(bijlage 1)1 wordt een eerste stap gezet in de ontwikkeling van het Programma Stikstofreductie
en Natuurverbetering. Hierin staan de strekking van het programma conform de wettelijke
vereisten alsook de vervolgstappen naar vaststelling van het programma beschreven.
Belangrijke onderdelen van het programma zijn het in samenhang brengen van de natuur
en bronmaatregelen, mede door middel van het opstellen van natuurdoelanalyses, het
vaststellen van concrete tussendoelen, het monitoren van de resultaten per gebied
en bijsturingsmogelijkheden bij tegenvallers en het vaststellen van de governance
van de uitvoering van het programma. Daarnaast ziet het ook op een aanpak ten aanzien
van het buitenland en internationale/Europese ontwikkelingen.
Het programma bevat ook een beschrijving van sociaaleconomische effecten en een weging
van de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen. Via deze sociaaleconomische
paragraaf geef ik invulling aan de motie van de leden Geurts en Harbers, waarin de
regering onder andere is verzocht een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te
voeren van Natura 2000-gebieden in Nederland (Kamerstuk 35 600, nr. 30).
Om goed opvolging te kunnen geven aan het advies van de Raad van State is meer tijd
nodig voor opstelling van het programma dan was voorzien bij de behandeling van het
wetsvoorstel. Het programma moet namelijk zicht bieden op het te doorlopen proces
om aanvullende maatregelen en beleid in beeld te brengen gericht op realisatie van
de omgevingswaarden voor 2035. Het programma wordt naar verwachting medio 2022 vastgesteld.
Dit houdt niet in dat de implementatie van de structurele aanpak stil ligt. De uitvoering
van de bron- en natuurversterkingsmaatregelen is parallel aan het opstellen van het
programma al volop aan de gang en is ook niet afhankelijk van de vaststelling van
het programma.
Bronmaatregelen
Het kabinet heeft op 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) besloten over de invulling van deze structurele aanpak van de stikstofproblematiek.
De structurele aanpak stikstof voorziet in een pakket aan bron- en natuurmaatregelen
gericht op structurele reductie van de stikstofbelasting en op herstel en verbetering
van de natuurcondities in de Natura 2000-gebieden. Zowel bron- als natuurmaatregelen
zijn nodig om behoud te verzekeren en verbetering mogelijk te maken. De bronmaatregelen
van de structurele aanpak zijn landelijk gericht en vanuit alle sectoren wordt een
bijdrage geleverd. Er wordt volop gewerkt aan de implementatie van de maatregelen.
Als bijlage 2 bij deze brief vindt u een overzicht waarin per bronmaatregel inzicht
wordt gegeven in het verwachte effect en de stand van zaken van de uitvoering2.
De maatregelen provinciale aankoop veehouderijen nabij N2000-gebieden, subsidies voor
omschakeling naar kringlooplandbouw als onderdeel van het omschakelprogramma, de subsidieregeling
voor retrofit van binnenvaartschepen en de pilots innovatie in de bouw en grond-,
weg en waterbouw zijn in uitvoering. De aanmeldingen voor de saneringsregeling varkenshouderijen
zijn per 1 april definitief beoordeeld en de deelnamecijfers zijn bekend. Hierover
is uw Kamer per brief van 30 juni (Kamerstukken 28 793 en 35 334, nr. 244)) geïnformeerd. De andere maatregelen uit het structurele pakket worden komende maanden
verder uitgewerkt en geïmplementeerd.
De aangescherpte wettelijke doelstellingen in de Wsn vragen om extra strikstofreductie
om het doel voor 2035 te halen en wellicht snellere reductie voor het legaliseren
van meldingen en meldingsvrije activiteiten, ten opzichte van de verwachte effecten
van de maatregelen in het pakket van 24 april 2020. Ik inventariseer momenteel met
provincies en maatschappelijke partners sturingsmogelijkheden, aanvullende maatregelen
en alternatieve maatregelen voor de reductieopgave richting 2035 en verder.
Vanuit diverse kanten worden voor deze inventarisatie ideeën aangereikt. Zo treft
u op de website ontspannennederland.nl het rapport «Naar een ontspannen Nederland» aan. Daarin worden stappen voorgesteld
ten aanzien van een gebiedsgerichte aanpak van de stikstofproblematiek. Het rapport
zal, naast andere adviezen, worden betrokken in de verdere stikstofaanpak.
Gebiedsgerichte aanpak
De gebiedsgerichte aanpak is een belangrijk onderdeel van de structurele aanpak stikstof.
Hierbij leveren provincies, in goed overleg met de medeoverheden, maatwerk dat nodig
is om de natuur te verbeteren, de biodiversiteit te herstellen en de stikstofuitstoot
te reduceren. Dit vraagt goede kennis van de gebieden en overleg met alle partijen
die in een gebied hierin een rol spelen. Hieronder meld ik uw Kamer de voortgang van
de gebiedsgerichte aanpak. Daarin maak ik onderscheid tussen de kortetermijn- en de
middellange- tot langetermijnaanpak.
Voor wat betreft de korte termijn werk ik samen met provincies aan activiteiten die
bijdragen aan een versnelling op het stikstofdossier. Deze aanpak richt zich primair
op activiteiten die in de komende twee jaar tot resultaten leiden, vooruitlopend op,
en in lijn met, de gebiedsplannen. Zo wordt nader invulling gegeven aan de motie van
de leden Dik-Faber en Geurts (Kamerstuk 35 600, nr. 48) en bijgedragen aan het behalen van de omgevingswaarde voor 2025. Deze kortetermijnaanpak
heeft inmiddels geleid tot een drietal acties om te versnellen:
1. De herbestemming van een deel van de middelen vanuit de Subsidieregeling sanering
varkenshouderijen (SRV). Hierbij vrijvallende middelen worden nu dankzij de samenwerking
met provincies gebiedsgericht ingezet voor onder meer walstroom en de regeling provinciale
aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden. (Zie ook Kamerstukken 28 793 en 35 334, nr. 244). Deze succesvolle samenwerking wordt voortgezet bij de verdere inventarisatie van
aanvullende bronmaatregelen.
2. Met de provincie Gelderland breng ik, naast de genoemde herbestemming van de SRV-middelen,
in beeld hoe we op en rond de Veluwe door gerichte inzet en slimme combinatie van
maatregelen de natuur kunnen versterken en verduurzaming kunnen versnellen.Dit kan
onder andere door benutting van de vrijwillige opkoopregeling in, en op korte afstand
van, Natura 2000-gebieden.
3. Met de provincie Noord-Brabant werk ik, ook naast de herbestemming van de SRV-middelen,
samen aan een concreet handelingsperspectief voor de grensoverschrijdende samenwerking
met Vlaanderen.
Dankzij deze efficiënte en constructieve samenwerking met provincies bouwen we in
de praktijk aan een iteratieve aanpak waarin we met concrete acties sneller stappen
kunnen zetten. De lessen en ervaringen die de komende 2 jaar worden opgedaan worden
vervolgens gebruikt voor de middel- tot langetermijnaanpak.
De middellange tot langetermijnaanpak richt zich vooral op gebiedsgericht bijdragen
aan het behalen van de omgevingswaarden voor 2030 met een doorkijk naar 2035. Om de
omgevingswaarden te halen zijn generieke maatregelen en gebiedsgerichte maatregelen
nodig die beschreven worden in de provinciale gebiedsplannen3. Die plannen moeten uiterlijk 1 juli 2023 gereed zijn. Het proces om tot deze gebiedsplannen
te komen wordt inmiddels voortvarend en gecoördineerd opgepakt. De coördinatie betreft
zowel samenwerking van de verschillende bestuurlijke partners, Rijk, VNG en Waterschappen,
als die tussen de provincies onderling.
In het Bestuurlijk Overleg Stikstof van 1 juli heb ik met de provincies afgesproken
dat we richting juli 2023 op basis van de roadmap gebiedsgerichte aanpak gezamenlijk
de volgende stappen gaan zetten.
• Najaar 2021: uitspraak door Rijk en provincies over vertaling landelijke omgevingswaarden
naar regionale doelen, zonder dat provincies hierbij de verantwoordelijkheid van het
Rijk overnemen voor het halen van de landelijke omgevingswaarde.
• Begin 2022: eerste stap in ontwikkeling maatregelpakketten met eerste inzichten uit
gebiedsprocessen. Provincies zijn op dit moment al volop in gesprek met lokale stakeholders
zoals gemeenten, agrariërs en natuurorganisaties om te bespreken wat er nodig is rond
stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.
• Zomer 2022: ex ante evaluatie doorrekening maatregelpakketten, besluit over vervolgstap
voor aanscherping op maatregelpakket en bestuurlijke afspraken in aanloop naar vaststelling
gebiedsplannen
• Eerste helft 2023: vaststellen gebiedsplan.
Deze stappen resulteren uiterlijk 1 juli 2023 in provinciale gebiedsplannen die per
stikstofgevoelig natura-2000 gebied laten zijn hoe de situatie is, welke maatregelen
volgen en welke effecten daarvan worden verwacht voor stikstofreductie en natuurherstel
voor 2025, 2030 en 2035. Ook sociaaleconomische effecten worden beschreven. Vanaf
tweede helft 2023 vindt de uitvoering plaats van maatregelen uit de gebiedsplannen.
Mogelijk besluitvorming over aanpassingen (adaptief programma) op basis van analyseresultaten,
monitoring en/of actuele ontwikkelingen kan ook dan aan orde zijn.
Natuur
Agenda Natuurinclusief
De Agenda Natuurinclusief is aangekondigd in de brief van 10 juli 2020 (Kamerstuk
35 334, nr. 131) als onderdeel van het Programma Natuur. In de motie van de leden Tjeerd de Groot
en Boswijk (Kamerstuk 33 576, nr. 231) verzoekt uw Kamer de regering om voor de zomer een eerste opzet omtrent de Agenda
Natuurinclusief met de Kamer te delen. In mijn reactie op de indiening van de motie
heb ik aangegeven dat ik de Kamer voor de zomer op de hoogte kan stellen van de stand
van zaken van het proces. Bij dezen geef ik uitvoering aan die motie.
Kort na de indiening van de motie is het Handvest Nederland Natuurinclusief gelanceerd,
dat is opgesteld door de in het programma Natuur betrokken partijen (provincies, terreinbeherende
organisaties). Dit handvest is een oproep aan het volgende kabinet om werk te maken
van een Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden wordt met andere maatschappelijke
domeinen. Deze oproep wordt in het handvest ondersteund door partijen uit onder meer
de bouwsector, de financiële sector en het bedrijfsleven. In de brief waarmee ik het
handvest aan uw Kamer heb doorgeleid, heb ik geconstateerd dat het handvest in lijn
is met het rapport waarmee IPBES4 oproept om in alle maatschappelijke domeinen het belang en de waarde van natuur te
verankeren, alsook het programma Versterken Biodiversiteit (Kamerstuk 26 404, nrs. 130 en 136). Met de ondersteuning die het handvest krijgt vanuit verschillende maatschappelijke
domeinen, ontstaat perspectief op realisatie van een betere ruimtelijke integratie
van natuur met andere functies, een van de pijlers van de structurele aanpak.
Het proces richting een Agenda Natuurinclusief kan alleen slagen door een gezamenlijke
inspanning van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties, in een proces
dat zoveel mogelijk partijen bij de transitie betrekt (co-creatie). Het betreft een
transitie in alle sectoren van de maatschappij en vraagt daarom vanuit de rijksoverheid
betrokkenheid en inzet van alle relevante departementen, zoals ook in het handvest
wordt bepleit. Daarvoor is het belangrijk om zoveel mogelijk partijen aan boord te
krijgen in het proces en om verbindingen te leggen met lopende trajecten, programma’s
en initiatieven, zodat de verschillende trajecten van elkaar kunnen profiteren en
elkaar kunnen voeden. Dat geldt voor opgaven en trajecten vanuit de overheid (bijvoorbeeld
de verschillende uitwerkingen van de NOVI), maar ook voor maatschappelijke initiatieven,
zoals het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en het manifest Bouwen voor Natuur. Dergelijke
initiatieven laten een grote maatschappelijke energie zien en die energie wil ik graag
ondersteunen en versterken. Op dit moment wordt vooral geïnvesteerd in het leggen
van zo’n basis van commitment van partijen en verbinding tussen de Agenda Natuurinclusief
en andere trajecten en initiatieven.
Mijn streven is om eind dit jaar een groei-agenda (versie 1.0) gereed te hebben, opgesteld
met die partijen die het verschil willen maken en hier al energie op zetten. Maar
de Agenda Natuurinclusief is niet een traject dat stopt bij de oplevering van deze
1.0 versie. Een effectieve uitvoering vraagt ook om doorontwikkeling na 2021. Ook
aan de organisatievorm en samenwerkingen die daarvoor nodig zijn, wordt dit jaar verder
gewerkt.
Bij de totstandkoming van de Agenda 1.0 wordt gestart met die maatschappelijke domeinen
waar al beweging en energie zichtbaar is. Streven is dat de Agenda 1.0 voor de verschillende
maatschappelijke domeinen aandacht besteedt aan de volgende onderwerpen:
> Wat is de invulling van natuurinclusief in dit domein?
> Hoe ziet dat eruit in 2050? Wat gebeurt er dan wel/niet meer?
> Welke ontwikkelingen moeten dan plaatsvinden, welke belemmeringen/drempels zijn er
hoe kunnen die overwonnen? Wat hebben de partijen van anderen / elkaar nodig?
> Welke stappen zijn te zetten, op welk gebied is er kennisontwikkeling en -verspreiding
nodig?
> Concrete acties van de betrokken partijen voor de komende jaren, en afspraken over
de verdere invulling van de Agenda.
Versterking inbreng ecologische wetenschappelijke kennis
In de policy brief «Stikstof in perspectief»5 (december 2019) heeft het PBL aanbevelingen gedaan om de inbreng van wetenschappelijke
kennis ten aanzien van het stikstofbeleid te verbeteren.
In een verkenning6 met wetenschappers, kennisinstellingen en belangenpartijen ben ik nagegaan hoe invulling
gegeven kan worden aan dit advies. Ter opvolging van de aanbevelingen vanuit deze
verkenning zal ik bestaande, onafhankelijke organisaties faciliteren bij het vergroten
van ecologische kennis, het ondersteunen van de toepassing van deze kennis in de praktijk
(in het bijzonder in een juridische context), het gericht onder de aandacht brengen
en vindbaar maken van deze kennis voor de juiste doelgroepen (zoals bevoegde gezagen
en initiatiefnemers), en het borgen van de kwaliteit van Natura 2000-beheerplannen.
Daarbij zal ik de randvoorwaarden scheppen dat deze externe organisaties vanuit een
onafhankelijke positie op basis van wetenschappelijke, ecologische kennis gezaghebbende
uitspraken kunnen doen in relatie tot de stikstofaanpak. Het instellen van een nieuwe
autoriteit heeft hiervoor onvoldoende meerwaarde.
Toestemmingverlening
Extern salderen
Met het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven ontstaat een extra
mogelijkheid om projecten met stikstofuitstoot te realiseren, waarbij is geborgd dat
er geen toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden ontstaat ten opzichte
van de reeds vergunde stikstofruimte.7 Extern salderen is niet alleen mogelijk voor ondernemers in de agrarische sector,
maar ook voor initiatiefnemers in andere sectoren.
Het (gedeeltelijk) verwerven van stikstofruimte uit vergunningen van veehouderijbedrijven
mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland.
Met de provincies heb ik daarom verschillende waarborgen afgesproken voor een zorgvuldige
manier van extern salderen met veehouderijbedrijven. Over die waarborgen heb ik uw
Kamer eerder geïnformeerd (zie Kamerstuk 35 334, nr. 82). Samen met de provincies heb ik geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor de openstelling
voldoende in kaart zijn gebracht. Het is aan de gedeputeerde staten van de verschillende
provincies om te besluiten wanneer extern salderen, voor projecten waarbij de provincie
bevoegd gezag is, met veehouderijen mogelijk wordt gemaakt. Dit geldt ook voor verleasen,
een vorm van extern salderen waarbij een natuurvergunning wordt afgegeven voor een
tijdelijke stikstofdepositie voor een vooraf afgebakende periode.
Extern salderen mag inmiddels voor veel projecten: het Rijk en de provincies Noord-Brabant,
Zeeland, Overijssel, Flevoland, Fryslân, Groningen, Zuid-Holland en Limburg hebben
extern salderen met veehouderijbedrijven en verleasen opengesteld.8 Extern salderen en verleasen zijn niet altijd gekoppeld: zo heeft de provincie Gelderland
verleasen al wel, maar extern salderen met veehouderijen nog niet opengesteld. Ook
heeft Zuid-Holland besloten om, in verband met de verkenning van de mogelijkheden
van een innovatiepilot rondom de Nieuwkoopse aanpak, het extern salderen nog niet
open te stellen voor initiatiefnemers in en rondom het Natura 2000-gebied de Nieuwkoopse
plassen & de Haeck. Aan de betreffende provincies worden vooral vragen om informatie
gesteld en zijn enkele tientallen vergunningaanvragen met extern saldeertransacties
ingediend. Bij de bevoegde gezagen van het Rijk zijn enkele ontwerpbesluiten op basis
van extern salderen vastgesteld.
Naar aanleiding van mijn toezegging in het debat met de Eerste Kamer op 2 maart jl.
over mogelijke fraude bij salderen (Handelingen I 2020/21, nr. 27, items 3 en 10) leg ik een adviesaanvraag neer bij de Strategische Milieukamer. Hierin vraag ik
of zij bereid en toegerust zijn om een risicoanalyse uit te voeren naar fraude met
(intern) salderen. Daarmee beschouw ik deze toezegging als ingevuld. Verder verken
ik momenteel met de provincies de mogelijkheden om in de toekomst beperkingen aan
het gebruik van de stikstofruimte te stellen in het geval van beëindigingssituaties,
conform mijn toezegging aan de Eerste Kamer (Handelingen I 2020/21, nr. 15, item 4)). Ik verwacht uw Kamer hierover in het najaar van 2021 te kunnen informeren.
Koepelconcept zeehavens
Havens, havenbedrijfsleven en overheden werken samen aan oplossingen die leiden tot
stikstofverlaging en ruimte voor ontwikkeling voor zowel de korte als lange termijn.
Conform mijn toezegging op dit onderwerp in het plenair debat van 18 juni 2020 (Handelingen II
2019/20, nr. 85, items 3 en 9) informeer ik uw Kamer over de mogelijkheid van een koepelvergunning voor de zeehavens.
Het verlenen van een koepelvergunning is in principe mogelijk. Ook is het mogelijk
om in een koepelvergunning stikstofruimte intern te salderen wanneer er sprake is
van één-en-hetzelfde project of één-en-dezelfde locatie. Dit vereist wel strikte afspraken
over de verantwoordelijkheid van saldonemers, zo moeten de kunnen aantonen dat ze
gezamenlijk niet boven het beschikbare saldo uitkomen.
Het Havenbedrijf Rotterdam werkt samen met het havenbedrijfsleven en overheden aan
een «facetplan stikstof Maasvlakte 2». Dit betreft geen koepelvergunning, maar is
gebaseerd op resultaten van het project «koepelconcept Maasvlakte 2». Het facetplan
moet het mogelijk moeten maken om met intern salderen en mitigerende maatregelen zoals
extern salderen stikstofruimte te creëren en te (her)verdelen in het havengebied.
Het facetplan is specifiek voor Maasvlakte 2 in ontwikkeling. Mogelijk volgt daarna
uitrol naar andere delen van de haven Rotterdam. Ook het Rijk, provincie Zuid-Holland
en gemeente Rotterdam zijn hierbij betrokken. De resultaten van dit project zijn eind
2021 voorzien.
Om te borgen dat de noodzakelijke investeringen in verduurzaming en de energietransitie
plaats kunnen vinden, zijn aanvullende stappen nodig. Het investeren in emissie-reducerende
technieken en het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven kunnen
hieraan een directe bijdrage leveren. Door de ontwikkeling van de stikstofbank wordt
de mogelijkheid gecreëerd, en het bieden van een mogelijkheid om tijdelijk stikstofruimte
te «stallen», kunnen hieraan een directe bijdrage leveren. Ik ben hierover in overleg
met de betrokken partijen en overheden.
Ontwikkelbehoefte
Conform mijn toezegging informeer ik uw Kamers over de samen met de Minister van EZK
uitgevoerde inschatting van de behoefte aan stikstof-ontwikkelruimte in Nederland
tot 2030. Hiervan is een beeld samengesteld op basis van de geprognotiseerde woningbouw,
voorgenomen infrastructuur- en defensieprojecten en aan de hand van gegevens van industriële
havenclusters. Het grootste deel van de ontwikkelbehoefte is hiermee in kaart gebracht,
maar het beeld is niet 100% dekkend: niet alle voorgenomen ontwikkeling is in beeld
te brengen.
De conclusies zijn als volgt:
Bij de meeste Natura 2000-gebieden is de ontwikkelbehoefte relatief klein. In circa
90% van de gebieden ligt de maximale gezamenlijke behoefte van de genoemde sectoren,
cumulatief tot en met 2030, onder de 25 mol9. In de overige gebieden varieert de maximale behoefte aan ontwikkelruimte van 25
mol tot 79 mol, met een uitschieter in één gebied (Solleveld en Kapittelduinen). De
maximale behoefte in dit gebied is, cumulatief tot en met 2030, 195 mol. Woningbouw
en industrie hebben daar een in omvang vergelijkbare behoefte aan stikstofruimte.
De ruimtebehoefte voor scheepvaart in de omgeving van de havenindustrie is daarbij
onder die van de industrie meegerekend. Ook op de Veluwe is een grote behoefte aan
stikstofruimte, vooral vanuit de woningbouw en projecten voor de verschillende defensielocaties
op en rondom de Veluwe.
De verschillen in de ontwikkelbehoefte tussen Natura 2000-gebieden én binnen Natura
2000gebieden zijn kortom groot. Deze grote verschillen onderstrepen het belang van
een gebiedsgerichte benadering. Niet alleen van natuurherstel- en versterking, maar
ook van maatschappelijke en economische ontwikkeling, aangezien de totale ontwikkelbehoefte
volgens deze inventarisatie groter is dan de ruimte (ontwikkelreserve) die met het
structurele pakket wordt gereserveerd voor ontwikkelingen van nationaal belang. Deze
ontwikkelbehoefte neem ik mee in de inventarisatie die ik momenteel uitvoer met provincies
en maatschappelijke partners naar sturingsmogelijkheden, aanvullende maatregelen en
alternatieve maatregelen.
Meldingen
In de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Kamerstuk 35 600), is vastgelegd dat de meldingenproblematiek op afzienbare termijn wordt opgelost.
Inmiddels is de eerste PAS-melder door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit
op basis van intern salderen legaal is. Voor de meldingen waar wel stikstofruimte
voor nodig is, treft het kabinet mitigerende (bron)maatregelen en kent met prioriteit
11 mol van de ontwikkelreserve toe aan de meldingen. Net als bij de overige activiteiten
die met de ontwikkelreserve mogelijk worden gemaakt is er daarbij een bijdrage van
30% aan de natuur.
Stapsgewijs komt er depositieruimte beschikbaar wanneer de verschillende maatregelen
effect hebben. Hiervoor worden (gedeeltelijk) de effecten van de sanering varkenshouderij,
de maatregel gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling veehouderij gebruikt.
Als het effect van deze maatregelen vaststaat en additioneel is ten opzichte van wat
nodig is voor behoud en het halen van de voorgestelde wettelijke reductie- en instandhoudingsdoelstellingen,
kunnen de betreffende gemelde activiteiten waar nog nodig van een individuele vergunning
worden voorzien. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het stikstofregistratiesysteem.
Vanwege de bijzondere situatie dat de meeste te vergunnen activiteiten op dit moment
al plaatsvinden, leidt deze systematiek ertoe dat de stikstofdepositie daalt. Immers:
de feitelijke depositie van de meeste meldingen blijft gelijk, terwijl de mitigerende
maatregelen zorgen voor een daling in de depositie.
Voor de gevallen waar het eventueel niet mogelijk blijkt om meldingen via mitigatie
met bronmaatregelen in een vergunning om te zetten, wordt onderzocht of de ADC-toets
kan worden doorlopen. Zodoende zal het mogelijk zijn om alle meldingen van een passende
vergunning te voorzien.
Handhavingsverzoeken en financiering
Voor de formele legalisatie dienen de effecten van de te nemen bronmaatregelen vast
te staan, en moet worden aangetoond dat de maatregelen additioneel zijn aan wat nodig
is voor behoud en de instandhoudingsdoelstellingen. Dat kost tijd, maar dit is niet
belemmerend voor de voortgang van de huidige gemelde activiteiten. Rijk en provincies
hebben als bevoegde gezagen al aangegeven dat gegeven het traject van legalisatie,
handhavingsverzoeken worden afgewezen (Kamerstuk 35 334, nr. 25 en 82). De uitspraak van de Raad van State op 27 januari jl. die tot openbaarmaking van
de locatiegegevens hebben geleid10, heeft geen invloed op deze lijn. De initiatiefnemers van meldingen zijn hierover
geïnformeerd.
De afgelopen periode heb ik met de bankensector de mogelijkheden verkend om de financieringsproblemen
van de PAS-melders te verkleinen. Daarmee heb ik invulling gegeven aan de motie van
het lid van Harbers c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 37). De sector ziet hiervoor op dit moment helaas geen structurele oplossing. Dit, omdat
zij zich moeten houden aan huidige wet- en regelgeving en de banken een definitieve
vergunning noodzakelijk achten om de onzekerheid weg te nemen. Wel blijf ik met de
bankensector in gesprek over wat er mogelijk is om PAS-melders gedurende het legalisatieproces
van financiering te voorzien.
Verificatie
Via verificatie van de meldingen door de bevoegde gezagen wordt gewaarborgd dat alle
meldingen die in een vergunning worden omgezet ook conform de toenmalige richtlijnen
zijn ingediend. Ook biedt dit de mogelijkheid om de toenmalige gegevens te verifiëren.
Dit is van groot belang om de houdbaarheid van de vergunning te maximaliseren. Een
overzicht van de criteria die van toepassing zijn bij het verifiëren van de meldingen
staat op de website van de Helpdesk Stikstof en Natura 2000 van BIJ12: https://bij12.nl/pagina/omzetten-pas-melding/. Melders ontvangen een vaste tegemoetkoming van € 1.600 voor de kosten die zij maken
voor het aanleveren van de benodigde gegevens. De wijze waarop deze tegemoetkoming
aan hen beschikbaar wordt gesteld, wordt momenteel nader uitgewerkt. Rijk en provincies
hebben daarnaast met elkaar afgesproken om de legeskosten voor melders te verlagen
tot maximaal 1.600 euro per vergunning. De kosten die gemoeid zijn met het legaliseren
van melders bedragen ongeveer 4.800 euro per melding. Provincies en Rijk nemen de
kosten die de leges overstijgen, in gezamenlijkheid voor hun rekening als tegemoetkoming
richting de melders. De toezegging om de Eerste Kamer te informeren over het gesprek
met provincies over tegemoetkoming van melders voor hun kosten is hiermee afgedaan
(Handelingen I 2020/21, nr. 27, items 3 en 10).
Meldingsvrije activiteiten
Meldingsvrije activiteiten zijn activiteiten die tijdens de looptijd van het PAS zijn
gestart of uitgebreid met een depositie onder de toenmalige drempelwaarde van 0,05 mol
(in alle sectoren), of met een depositie tussen de 0,05 en de 1,00 (in de sectoren
zonder meldingsplicht).) Deze activiteiten maken deel uit van het eerder genoemde
legalisatieprogramma. De noodzakelijke aanvullende reductie voor legalisatie zal worden
gerealiseerd via de extra opbrengst van de maatregelen rond piekbelasters, conform
de motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 36 500, nr. 45).
Om zeker te weten op welke locatie hoeveel stikstofdepositie nodig is, wordt een notificatiesysteem
ingesteld waar initiatiefnemers hun activiteit kunnen notificeren. De genotificeerde
activiteiten krijgen vervolgens toestemming. Dit is noodzakelijk om de toestemming
aan de eisen van de wet- en regelgeving te laten voldoen. Er wordt een communicatieplan
opgezet om de betreffende initiatiefnemers te bereiken.
Interimmers
Interimmers zijn activiteiten die zijn aangevangen of uitgebreid voordat de Habitatrichtlijn
goed was geïmplementeerd in de Nederlandse wet, en daarom soms geen rechtmatig toestemmingsbesluit
hebben. Waar die situaties tijdens het PAS niet in een vergunning zijn omgezet, is
in de Kamerbrief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163) reeds gecommuniceerd dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan
moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen. Daarbij treed
ik in overleg met provincies over de interimmers die eerder van een bevoegd gezag
bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, om te bezien
welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van toestemming te voorzien. Als
uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit
uitvoert om toestemming aan te vragen. Samen met de provincies heb ik inzichtelijk
gemaakt welke opties deze initiatiefnemers daarvoor hebben. Dit overzicht is te vinden
op www.bij12.nl/interimmers. Ik communiceer deze mogelijkheden actief richting de sectororganisaties waarin de
interimmers vertegenwoordigd zijn. Daarmee heb ik invulling gegeven aan de motie van
het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 42).
Naar aanleiding van het tweeminutendebat Evaluatie Wet Dieren (10 juni jl., Handelingen II
2020/21, nr. 87, Tweeminutendebat Evaluatie Wet Dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1183)) waarin u mij heeft gevraagd een overzicht te verschaffen van alle interimmers,
kan ik uw Kamer melden dat ik met de sector in gesprek ga om te verkennen of en zo
ja hoe we in gezamenlijkheid de totale omvang van de interimmers problematiek beter
in beeld kunnen krijgen, te beginnen met de omvang van de agrarische interimmers.
Stikstofregistratie
Stikstofbank
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) werken de provincies samen met betrokken departementen aan een systeem dat mede
bedoeld is om eventuele restruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau te registreren
om deze ruimte vervolgens in te kunnen zetten voor maatschappelijke en economische
ontwikkelingen. Bij extern salderen wordt altijd eerst 30% van de stikstofdepositie
ingetrokken ten behoeve van de natuur. Als vervolgens de beschikbare ruimte op één
of meerdere hexagonen groter is dan de benodigde depositieruimte voor het nieuwe project,
dan valt er ruimte vrij, die geregistreerd kan worden in het systeem.
De stikstofbank zal deze zomer in werking treden. Het wordt dan mogelijk om vrijvallende
ruimte uit extern saldeertransacties in het systeem te registreren. Ook kan dan ruimte
geregistreerd worden voor een beperkt aantal (provinciale) doelen. De komende periode
worden bestuurlijke en juridische kaders verder uitgewerkt. Het streven is dat ruimte
uit het systeem vanaf eind 2021 ingezet kan worden voor toestemmingverlening. Het
wordt dan mogelijk om vergunningen te verlenen aan projecten met weinig depositie
en projecten met maatschappelijk relevante doelen. Ook rijkspartijen zullen gebruik
maken van de stikstofdepositiebank. De toezegging om uw Kamer nader te informeren
over het regionale stikstofregistratiesysteem is hiermee afgedaan.
Stikstofregistratiesysteem (SSRS)
Borging vergunningsruimte t.b.v. jaarlijkse bouw van 75.000 woningen
Om jaarlijks 75.000 woningen te kunnen bouwen is in verschillende Natura 2000-gebieden
in Nederland stikstofdepositieruimte nodig. Hiertoe staan intern en extern salderen,
gebruikmaking van de beschikbare stikstofdepositieruimte in het stikstofregistratiesysteem
of eventueel de ADC-toets ter beschikking. Het stikstofregistratiesysteem zal conform
eerdere afspraken verder gevuld worden, met de stikstofeffecten van de warme sanering
van de varkenshouderij nadat al eerder de effecten van de snelheidsmaatregel leidde
tot stikstofruimte in het stikstofregistratiesysteem.
De in de wet stikstofreductie en natuurverbetering geïntroduceerde partiële vrijstelling
van de Natura 2000-vergunningplicht wat betreft de gevolgen van de stikstofdepositie
door activiteiten van de bouwsector zorgt er daarbij voor dat de depositieruimte die
via deze instrumenten beschikbaar is, benut kan worden voor enkel nog de gebruiksfase,
omdat er dan geen ruimte uit SSRS meer nodig is voor de realisatiefase. Het kabinet
blijft werken aan de borging en beschikbaarheid van voldoende depositieruimte voorde
woningbouw. Hiermee beschouwt het kabinet de motie van de leden Moorlag en Geurts
(Kamerstuk 35 334, nr. 94) als afgedaan.
Niet op iedere voorgestelde bouwlocatie om woningen te bouwen zal voldoende stikstofdepositieruimte
beschikbaar zijn, waardoor lokaal (steeds) sprake kan zijn van schaarste. Waar wat
betreft stikstofdepositie woningbouwknelpunten resteren (bijvoorbeeld in Haaglanden)
zal gebiedsgericht met de betrokken partijen, inclusief het Rijk, gezocht worden naar
mogelijkheden. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 30 juni 2021 (Kamerstukken
28 973 en 35 334, nr. 244).
Voorrang reserveringen voor bestemmingsplannen voor woningbouw
Nadat de woningbouw- en MIRT-projecten uit de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk
35 334, nr. 1) voorzien zijn van beschikbare stikstofdepositieruimte, kan restruimte ontstaan.
De motie van Kamerlid Futselaar (Kamerstuk 35 600, nr. 35) vraagt om te bezien hoe deze restruimte met voorrang te besteden is aan bestemmingsplannen
voor woningbouw, waarbij de verkenning ten minste gericht is op drie regio’s. Met
een bestemmingsplan worden de juridisch-planologische mogelijkheden van gronden en
de daarop staande opstallen, zoals voor woningbouw, geregeld. Uit de verkenning onder
gemeenten bleek behoefte aan een verruiming van gebruik van het stikstofregistratiesysteem
voor woningbouw die ook binnen 3 jaar leidt tot projectplannen en niet aan het op
korte termijn opnemen van bestemmingsplannen. De uitkomsten van de verkenning leiden
tot uitbreiding van het stikstofregistratiesysteem met een reserveringsmogelijkheid
voor «clusters van projecten woningbouw». Op 9 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd
(Kamerstuk 35 600, nr. 59) dat gestart zal worden met internetconsultatie van de Regeling nieuwe versie AERIUS
Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem. Met deze regeling wordt het mogelijk
om reserveringen voor clusters van woningbouwprojecten in het stikstofregistratiesysteem
op te nemen.
Overig
Recente uitspraken
Vanaf begin dit jaar tot heden zijn er belangrijke uitspraken gedaan door de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State en door verschillende rechtbanken. Deze
uitspraken bevestigen dat het kader waarbinnen toestemmingsverlening plaats kan vinden
strak begrensd is. De onderbouwing dat activiteiten niet leiden tot aantasting van
betrokken Natura 2000-gebieden luistert nauw. Zo wordt duiding gegeven aan de manier
waarop in de toestemmingsverlening omgegaan moet worden met de afstandsgrenzen in
AERIUS, het gebruik van de in de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) gehanteerde
emissiefactoren in het kader van toestemmingsverlening in de Wnb en onder welke voorwaarden
een natuurvergunning ingetrokken moet worden om verslechtering van de natuur te voorkomen.
Tegen de uitspraak over de toepassing van de Rav-factoren is door de provincie Fryslân
hoger beroep ingesteld.
Momenteel bestudeer ik samen met provincies de effecten van deze uitspraken voor toestemmingsverlening,
in deze verkenning wordt ook het effect van de uitspraken op een structurele vorm
van toestemmingsverlening meegenomen. Ik verwacht uw Kamer hierover voor het eind
van het jaar nader te kunnen informeren.
Eerste resultaten monitoring emissies uit melkveestallen
In het kader van de klimaatenveloppe heb ik in 2018 opdracht gegeven aan Wageningen
University Research onderzoek te doen naar de uitstoot van methaan, ammoniak en lachgasemissies
uit melkveestallen, waarbij zowel traditionele roostervloeren als emissiearme vloeren
zijn gemonitord.
De eerste tussenresultaten van dit onderzoek zijn nu beschikbaar.
Er wordt op het moment een analyse van bedrijfs-, managements- en omgevingsfactoren
en seizoensinvloeden uitgevoerd. Dit rapport volgt na de zomer. De bevindingen uit
dit rapport betrek ik met het Ministerie van IenW bij de uitvoering van de aanpak
zoals verwoord in mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 122).
Biomassa
Op 3 juli 2020 heeft de vaste commissie voor LNV aan het kabinet gevraagd om te reageren
op de brief van een aantal wetenschappers die op hun beurt reageren op een onderdeel
uit het advies van het Adviescollege stikstofproblematiek d.d. 8 juni 2020. Dat onderdeel
betreft de inzet van biomassa voor de opwekking van energie. Per brief van d.d. 1 oktober
2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 121) heb ik uw Kamer laten weten te reageren nadat de brief over het duurzaamheidskader
biogrondstoffen aan uw Kamer is aangeboden. In deze brief reageer ik op de brief van
de wetenschappers mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat.
In de brief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen d.d. 16 oktober 2020 (Kamerstukken
32 813 en 31 239, nr. 617) en de brief over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Van Esch c.s.
(Kamerstuk 30 175, nr. 372) ten aanzien van houtige biogrondstoffen d.d. 9 juni 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 723) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op afbouw voor die toepassingen die laagwaardig
zijn volgens de SER11, zoals de gesubsidieerde inzet van houtige biogrondstoffen voor elektriciteit en
lage temperatuurwarmtetoepassingen. Ten aanzien van het afbouwpad voor de afgifte
van subsidies op lage temperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen heeft uw Kamer
op 26 januari jl. besloten het PBL-advies over dit afbouwpad controversieel te verklaren.
Hiermee is het niet meer aan dit kabinet om een besluit te nemen over de uitfasering
van subsidies. Met het Schone Lucht Akkoord streeft het kabinet naar een permanente
verbetering van de luchtkwaliteit en werkt daarvoor samen met gemeenten en provincies
maatregelen uit. Daarbij wordt ook gekeken naar het aanscherpen van emissienormen
voor stof, SO2 en NOx voor nieuwe kleinere en middelgrote biomassacentrales.
Tot slot
Ik zal uw Kamer periodiek op de hoogte blijven houden van de uitvoering van de stikstofaanpak.
Afhankelijk van de ontwikkelingen zal ik uw Kamer eind dit jaar weer een voortgangsbrief
sturen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit