Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de analyse van Drentse bodemmonsters door Stichting AgriFacts (Staf)
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2021
Met deze brief geef ik op verzoek van uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit een reactie op de analyse van Drentse bodemmonsters door Stichting
AgriFacts (Staf).
Inleiding
Stichting Agrifacts heeft op 10 juni 2021 een artikel gepubliceerd waarin wordt gesteld
dat de overheid de grootste stikstofbron buiten het stikstofbeleid houdt.1 Over dit artikel zijn ook schriftelijke vragen door leden van JA21 en de PVV (Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 3625). Deze vragen worden in afzonderlijk brieven beantwoord; de daarin opgenomen informatie
is hierna per onderwerp samengevat.
Relevantie van de bodemanalyses
De betreffende bodemonderzoeken uit 2010 en 2014 zijn onderdeel van de door de provincie
Drenthe toegepaste werkwijze om de uitkomsten van het florameetnet mee te ijken en
te controleren. Het betreft hier het Drentse deel van het Landelijke Meetnet Flora.
Daarmee wordt niet alleen gemeten hoe het met de planten zelf gaat, maar wordt via
de planten ook geanalyseerd hoe het met de milieuomstandigheden gaat. De plantensoorten
fungeren dus als bioindicator voor bodem en water. Om dit meetinstrument te ijken,
laat de provincie zo nu en dan de daadwerkelijke bodembeschikbaarheid van de verschillende
voedingsstoffen controleren.
De ijkingsresultaten gaven geen aanleiding tot het aanpassen van wetenschappelijke
inzichten of tot bijstelling van het natuur- en stikstofbeleid. Dat wordt in de volgende
paragrafen nader toegelicht.
Beschikbaarheid van stikstof voor de plantengroei: welke bronnen zijn er?
Door StAf wordt het belang van stikstofdepositie betwijfeld vanwege het feit dat er
andere – volgens StAf: belangrijker – bronnen van stikstof zijn. Daarbij wordt aandacht
gevraagd voor stikstofbinding door micro-organismen, de stikstofvoorraad in de bodem
en het extra vrijkomen van die stikstofvoorraad als gevolg van onder andere verdroging.
Op deze drie aspecten wordt hierna afzonderlijk ingegaan.
Voordat ik inga op die afzonderlijke aspecten, is het belangrijk te beseffen dat er
in de natuur sprake is van een stikstofkringloop: enerzijds komt stikstof vrij uit
afgebroken organische stof, anderzijds wordt stikstof vastgelegd in planten en door
micro-organismen. Van nature is in die kringloop de toevoer vanuit de lucht (via stikstofdepositie)
heel gering; de nutriënten voor de plantengroei moeten dus vooral uit de bodemvoorraad
komen. De stikstof in de bodem is echter geen «extra» stikstofbron, maar onderdeel
van de natuurlijke stikstofkringloop, terwijl de stikstofdepositie uit o.a. verbrandingsprocessen
en landbouw wél een extra toevoer is.
Terecht stelt ook StAf dat de in de bodem opgeslagen stikstof pas relevant wordt voor
de plantengroei als hij wordt omgezet in een door de planten benutbare vorm. Het overgrote
deel van de bodemvoorraad is niet in die vorm beschikbaar. Maar juist bij de extra
stikstofdepositie uit de lucht gaat het om vormen van stikstof die wél direct beschikbaar
zijn voor planten.
Binding van stikstof uit de lucht door micro-organismen
Vanuit de lucht komt stikstof niet alleen in de bodem als gevolg van extra stikstofdepositie,
maar van nature ook door het vastleggen van stikstofgas (N2) door micro-organismen.
De meeste experts schatten de hoeveel stikstof die in natuurterreinen wordt vastgelegd
op gemiddeld 2 á 3 kilo stikstof per hectare per jaar. De hoeveelheid stikstofbinding
is per type natuur verschillend en hangt met name af van het al dan niet aanwezig
zijn van bepaalde plantensoorten waarmee stikstofbindende bacteriën in symbiose leven.
Het gaat daarbij om vlinderbloemigen in graslanden (zoals klavers) en om zwarte els
in moerasbossen.
Het binden van deze hoeveelheid stikstof door planten in natuurgebieden is een natuurlijk
proces waar al rekening mee is gehouden in de bepaling van de kritische depositiewaarden,
terwijl stikstofdepositie uit menselijke activiteiten een kunstmatige toevoeging is.
Rol van de stikstofvoorraad in de bodem bij stikstofgevoelige habitats
De opslag van stikstof vindt al zolang plaats als de bodem bestaat, omdat het een
natuurlijk proces is. Maar deze opslag moet goed onderscheiden worden van de daadwerkelijke
beschikbaarheid voor de planten. Alleen dat laatste is relevant voor de plantengroei.
Dat is dan ook de reden dat bijvoorbeeld een hoogveenvegetatie zeer stikstofarme omstandigheden
weerspiegelt (en daardoor zeer gevoelig is voor depositie), terwijl in de ondergrond
een veenpakket aanwezig is met een enorme hoeveelheid stikstof, vastgelegd gedurende
vele eeuwen van hoogveenvorming. Die stikstof is echter vastgelegd in het veen en
niet beschikbaar voor de planten – tenzij het veen gaat veraarden als gevolg van grondwateronttrekkingen
in de omgeving (daarover later meer).
Planten zijn voor hun stikstofbehoefte dus afhankelijk van wat er aan benutbare vormen
van stikstof in de bodem aanwezig is. In het artikel van StAf wordt verondersteld
dat die hoeveelheid, op de onderzochte locaties, 30 tot 250 kg is. De Universiteit
van Antwerpen heeft op verzoek van de provincie Drenthe berekend dat het gemiddeld
38 kg moet zijn2. De berekening heeft plaatsgevonden op basis van de gemeten productiviteit van de
plantengroei in de onderzochte gebieden (die productiviteit is gemiddeld 2.512 kg
droge stof per ha per jaar).
Om dit in perspectief te plaatsen: de stikstofdepositie uit de lucht voegt aan die
38 kg gemiddeld 21 kg3 toe, een extra toevoer van 55%.
Volgens StAf zou de bodemvoorraad aan stikstof moeten worden meegenomen in de berekeningen
van het RIVM. Dat zou echter niet terecht zijn. Wat van buiten, via de lucht, in het
ecosysteem komt, wordt door het RIVM meegenomen in de berekeningen; dat is inclusief
stikstofverbindingen die uit natuurlijke vegetaties in de lucht komen en getransporteerd
worden naar andere natuurgebieden. De stikstof die onderdeel is van de stikstofkringloop
in het ecosysteem wordt niet meegenomen, omdat het geen extra aanvoer betreft.
Vergroting van de stikstofbeschikbaarheid door onder andere verdroging
In het artikel van StAf wordt gesteld dat extra stikstof in de bodem vrijkomt door
verstoring van de bodem. Daarbij wordt onder andere gewezen op ontbossing. Maar boskap
veroorzaakt geen stikstofprobleem, omdat de stikstof eerst in bomen is vastgelegd,
als onderdeel van de kringloop. Ook wordt gewezen op verdroging. Dat is inderdaad
een belangrijk probleem, omdat verdroging de natuurlijke stikstofkringloop verstoort.
Verdroging van met name veenbodems, waarin veel stikstof is vastgelegd, heeft tot
gevolg dat zuurstof gaat reageren met de vastgelegde stikstof, waardoor die stikstof
beschikbaar komt voor de planten. De verhoogde stikstofbeschikbaarheid in geval van
verdroging is dan ook een groot probleem voor stikstofgevoelige natuur. Dat betekent
niet dat de depositie vanuit de lucht kan worden gebagatelliseerd: er is juist sprake
van een optelling van extra toevoer van stikstof vanuit twee routes, met alle negatieve
gevolgen van dien. Daar staat tegenover dat de oplossing van een verdrogingsprobleem
juist een (tijdelijk) bruikbare maatregel is om de natuurkwaliteit toch te kunnen
verbeteren, ondanks de overbelasting door depositie.
Relevantie van het artikel van StAf voor het natuur- en stikstofbeleid
Uit bovenstaande reactie blijkt dat de bodemanalyses in Drenthe niet hebben geleid
tot het bijstellen van wetenschappelijke inzichten. Er is dus geen sprake van onjuiste
aannames voor het natuur- en stikstofbeleid en daarmee geen reden voor aanpassing
van het beleid.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit