Brief regering : Uitkomst onderzoek Finance Ideas en plan van aanpak compensatie voor waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen
33 529 Gaswinning
Nr. 875
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2021
In het Wetgevingsoverleg op 12 november jl. over de begroting van mijn ministerie
voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 72) heeft uw Kamer met de toenmalige Minister van EZK gesproken over de vergoeding van
schade door waardedaling voor bewoners in het aardbevingsgebied in Groningen. De leden
Mulder (CDA), De Vries (VVD), Sienot (D66) en Dik-Faber (CU) vroegen toen aandacht
voor signalen die zij hadden ontvangen van bewoners die ontevreden waren met de vergoeding
van de NAM nadat de regeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) bekend
was geworden. De toenmalige Minister Wiebes heeft aan uw Kamer toegezegd onafhankelijk
te laten onderzoeken of de huiseigenaren die tussen 2014 en 2020 een aanbod van de
NAM accepteerden, recht is gedaan (Kamerstuk 33 529, nr. 832).
Op 13 april jl. heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd dat dit onderzoek deze zomer
wordt opgeleverd (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Het onderzoek is uitgevoerd door het onafhankelijke bureau Finance Ideas. Met de
motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) heeft uw Kamer gevraagd om een plan van aanpak te maken hoe alle bewoners rechtvaardig
worden gecompenseerd. Met de motie van de leden Agnes Mulder en Boucke (Kamerstuk
33 529, nr. 855) heeft uw Kamer opgeroepen om, in aanloop naar het verschijnen van het eindrapport
van Finance Ideas1, alvast alle mogelijke stappen te zetten ter voorbereiding op een regeling. Mijn
ambtsvoorganger heeft uw Kamer toegezegd om, in lijn met deze moties, de juridische,
financiële en uitvoeringstechnische consequenties in kaart te brengen van een aanvullende
vergoeding voor de desbetreffende bewoners. Met deze brief geef ik uitvoering aan
beide moties. Ook bied ik uw Kamer met deze brief de resultaten van het onderzoek
aan en ga ik in op de conclusies, in lijn met de motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk
35 462, nr. 11). Ik laat, zoals mijn ambtsvoorganger eerder al aangaf in het debat met uw Kamer
op 14 april jl., de besluitvorming aan een nieuw kabinet.2
Tot slot wil ik hier ingaan op een andere motie van uw Kamer over de waardedalingsregeling
van het IMG. Met de motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 603, nr. 65) heeft uw Kamer het kabinet verzocht om extra postcodegebieden voor de waardedalingsregeling
van het IMG in aanmerking te laten komen. Het IMG voert de schade-afhandeling volledig
onafhankelijk uit. Ik heb deze motie van het lid Nijboer aan het IMG kenbaar gemaakt.
Het IMG heeft mij laten weten naar aanleiding hiervan aanvullend advies aan de Adviescommissie
Waardedaling te hebben gevraagd over het toevoegen van de in de motie genoemde postcodegebieden3. Op basis van dit advies heeft het IMG besloten om deze postcodegebieden niet toe
te voegen. Het kabinet kan deze motie dus niet uitvoeren.
Aanleiding van het onderzoek van Finance Ideas
Leden van uw Kamer ontvingen eind 2020 ruim 100 signalen van bewoners die in de periode
tussen 2014 en 2020 een vergoeding van de NAM accepteerden voor de waardedaling van
hun woning in het aardbevingsgebied. Deze bewoners constateerden dat de regeling waar
zij in de periode tussen 2014 en 2020 gebruik van maakten op onderdelen afwijkt van
de Waardedalingsregeling die het IMG medio 2020 presenteerde. In totaal zijn ruim
6.800 aanvragen door de NAM afgehandeld en is in 5.861 gevallen een vergoeding voor
waardedaling uitgekeerd.
Zoals u weet, heeft het kabinet de NAM volledig uit het systeem van schadeafhandeling
en versterking gehaald (Kamerstukken 33 529, nr. 866). Voor het vergoeden van waardedaling betekent dit dat woningeigenaren in het aardbevingsgebied
sinds september 2020 een aanvraag kunnen doen bij het IMG dat als zelfstandig bestuursorgaan
alle vormen van schade onafhankelijk afhandelt. Een belangrijk verschil met de Waarderegeling
van de NAM is dat onder de nieuwe regeling van het IMG op grond van de Tijdelijke
wet Groningen ook bewoners in aanmerking komen, wier woning niet is verkocht. Daarmee
is de groep die in aanmerking komt een stuk groter. Dit is terug te zien in de aanvraagcijfers.
Sinds de start van de IMG-regeling is al voor ruim 57.000 adressen een vergoeding
aangevraagd.
Vanwege de andere opzet en doelgroep van de IMG-regeling, alsmede de schaal waarop
deze wordt uitgevoerd, is het niet aannemelijk dat beide regelingen gelijke uitkomsten
opleveren. Het onderzoek van Finance Ideas was daarom bedoeld om onafhankelijk te
laten vaststellen of de huiseigenaren die tussen 2014 en 2020 een aanbod van de NAM
accepteerden recht is gedaan (en niet om de uitkomsten van beide regelingen te vergelijken)
(Kamerstuk 33 529, nr. 832).
Bij de Waarderegeling van de NAM vond een individuele beoordeling plaats van de waardedaling
van een verkochte woning op het verkoopmoment tussen 2014 en 2020. Hierbij werd een
modelmatige berekening gebruikt, die door twee onafhankelijke taxateurs werd getoetst
waarna de modelmatige uitkomst waar nodig werd bijgesteld. Met de IMG-regeling wordt
de waardedaling voor woningen gecompenseerd op basis van een vast waardedalingspercentage
per postcodegebied, onafhankelijk van het verkoopmoment. Er is dus geen sprake van
een individuele beoordeling door taxateurs. Om te voorkomen dat deze meer gestandaardiseerde
beoordelingsmethode nadelig uitpakt voor individuele huiseigenaren heeft de onafhankelijke
Adviescommissie Waardedaling bij de totstandkoming van de publieke waardedalingsregeling
aan het IMG geadviseerd om een aantal onzekerheidsmarges toe te passen ten gunste
van bewoners.4 Het IMG heeft dit advies overgenomen5.
Conclusies van het onderzoek
Uit het onafhankelijke onderzoek van Finance Ideas blijkt dat de Waarderegeling van
de NAM voldeed aan de eisen en uitgangspunten van het civiele schadevergoedingsrecht.
De conclusie van het onderzoek is dat de uitvoering van de regeling rechtmatig was.
De Waarderegeling voorzag in een relatief eenvoudige procedure, met diverse waarborgen
voor hoor en wederhoor en de mogelijkheid van een onafhankelijke «hertoetsing» door
drie onafhankelijke deskundigen. Er was sprake van een duidelijke scheiding van rollen
en verantwoordelijkheden. De NAM stond buiten het deel van de proces dat tot de bepaling
van de waardedaling leidde. Arcadis voerde op onafhankelijke wijze de regie over het
proces. Per woning werden twee taxateurs aangewezen. De eindverantwoordelijkheid voor
het bepalen van de waardedaling lag bij deze twee, steeds wisselende, taxateurs. Zij
voerden onafhankelijk van de NAM hun werk uit. Hierbij handelden zij in overeenstemming
met de beroepsregels van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT).
De onderzoekers wijzen erop dat zowel het gehanteerde model als het werk van de taxateurs
een foutmarge heeft. Dat impliceert dat een deel van de gedupeerden een te hoge compensatie
heeft ontvangen en een andere deel een te lage compensatie. Dit is inherent aan het
gebruik van een model en een taxatie om een hypothetische uitkomst – in dit geval
de waarde van een woning als er geen aardbevingen waren geweest – te benaderen. Ook
wanneer de getaxeerde waardedaling gemiddeld genomen juist is, is er altijd nog een
spreiding van deze uitkomst rond de «echte» waardedaling. Dit geldt zowel voor de
Waarderegeling van de NAM als voor de regeling van het IMG.
De onderzoekers concluderen dat de onzekerheidsmarges in de Waarderegeling van de
NAM geen aanleiding bieden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de regeling.
Verschillen in uitkomsten tussen de NAM- en IMG-regeling volgen niet uit juridische
onvolkomenheden in de NAM-regeling, maar uit het toepassen van andere methodes met
andere onzekerheidsmarges. Hierbij vloeit de IMG-methode voort uit het uitgangspunt
van de Tijdelijke wet Groningen om de schade-afhandeling voor grote groepen bewoners
op een snelle, ruimhartige en uniforme manier af te handelen. Dit leidt gemiddeld
genomen tot hogere waardedalingspercentages dan bij de regeling van de NAM, maar dat
betekent volgens het onderzoek van Finance Ideas niet dat de Waarderegeling van de
NAM tot systematisch onjuiste of onrechtvaardige uitkomsten leidde. Er is op basis
van dit onderzoek dus geen dwingende reden om de 5.861 huishoudens die een aanbod
van de NAM accepteerden aanvullend te compenseren.
Plan van aanpak voor aanvullende tegemoetkoming
Met de moties van het lid Beckerman en van de leden Agnes Mulder en Boucke heeft uw
Kamer aangegeven dat de verschillende uitkomsten van beide regelingen toch een aanvullende
tegemoetkoming zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft uw Kamer met voornoemde
moties gevraagd om een plan van aanpak. Conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger
in het debat op 14 april jl., breng ik in de bijlage bij deze brief in kaart wat de
mogelijkheden en juridische, financiële en uitvoeringstechnische consequenties hiervan
zouden zijn6.
Ik wil hierbij vooraf opmerken dat de bevindingen van Finance Ideas geen ruimte bieden
om op grond van de huidige Tijdelijke wet Groningen een aanvullende tegemoetkoming
aan de betreffende bewoners te verstrekken en om de kosten hiervoor op de NAM te verhalen.
In de Tijdelijke wet Groningen is er namelijk bewust voor gekozen om door de NAM afgehandelde
schades niet opnieuw te beoordelen en dus niet onder het werkterrein van het IMG te
brengen. Het IMG kan van dit principe alleen afwijken in bijzondere omstandigheden
ten einde «onbillijkheden van overwegende aard» weg te nemen. Zoals ik in deze brief
aangeef, is volgens het onderzoek van Finance Ideas geen sprake geweest van dergelijke
onbillijkheden.
Gezien de uitkomsten van het onderzoek en het ontbreken van zowel een juridische grondslag
als financiële dekking, is het niet aan dit demissionaire kabinet om te besluiten
tot een regeling voor aanvullende tegemoetkoming. Bovendien is een eventueel besluit
om de door de NAM afgehandelde zaken alsnog te heroverwegen een principiële keuze
die tot gevolg heeft dat wordt teruggekomen op de keuze die in de Tijdelijke wet Groningen
is vastgelegd. Ik laat, zoals mijn ambtsvoorganger eerder al aangaf in het debat met
uw Kamer op 14 april jl., de besluitvorming daarom aan een volgend kabinet. Ik vertrouw
er op dat ik u met deze brief en de bijlage voldoende informatie verstrek om een inhoudelijke
afweging te maken over de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een dergelijke regeling,
en deze afweging te betrekken bij de totstandkoming van een nieuw regeerakkoord.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat