Brief regering : Reactie op de initiatiefnota van de leden Van Gerven en Hijink over "Nu investeren in de GGD"
35 758 Initiatiefnota van de leden Van Gerven en Hijink over «Nu investeren in de GGD"
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN MEDISCHE ZORG
EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2021
Op 19 april heeft u de Minister voor Medische Zorg en Sport verzocht om een reactie
op de initiatiefnota van de SP met de titel «Nu investeren in de GGD» (Kamerstuk 35 758, nr. 2). Met deze brief komen wij daar graag aan tegemoet. Tevens doen wij hiermee motie
met Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 141 d.d. 3 december 2020 van mevrouw Ploumen en de heer Renkema af en reageren wij op
motie met Kamerstuk 25 295, nr. 114 d.d. 5 maart 2020 van de heer Renkema. Zo heb ik u dat ook toegezegd in het Covid-debat
van 3 juni 2021. Omdat de initiatiefnota domeinen betreft van alle drie de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), ontvangt u deze brief namens ons alle
drie. Omdat de GGD’en niet alleen taken uitvoeren die op het terrein van VWS liggen,
raakt de initiatiefnota ook domeinen van andere bewindslieden, zoals van Justitie
en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar omdat de kern van de initiatiefnota
het belang van de GGD voor de publieke gezondheid betreft, hebben wij onze reactie
daarop gericht.
De publieke gezondheid kan op dit moment op veel aandacht rekenen. De coronacrisis
heeft ons laten zien hoe belangrijk een goede publieke gezondheid is voor de samenleving.
Niet alleen vanwege de maatregelen voor infectieziektebestrijding, maar ook bijvoorbeeld
omdat welvaartsziekten en chronische aandoeningen, die teruggedrongen kunnen worden
met een sterk publieke-gezondheidsbeleid, een risicofactor zijn voor een ernstig verloop
van een covid-infectie. Wij danken de leden Van Gerven en Hijink dan ook voor hun
inzet om de kwaliteit van de GGD’en te verbeteren. Wij delen hun ambitie voor sterke
GGD’en als onderdeel van een sterk stelsel van publieke gezondheid in Nederland.
De komende periode zullen er evaluaties worden uitgevoerd van de aanpak van de coronacrisis
(Kamerstuk 25 295, nr. 315) en van de Wet publieke gezondheid (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 2). Verder is relevant dat tijdens de coronacrisis de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s
is gepubliceerd (Kamerstuk 29 517, nr. 198), die voor wat betreft bestrijding van gezondheidscrises een nauwe samenhang kent
met de Wet publieke gezondheid (Wpg) vanwege de samenwerking met de generieke crisisstructuur.
Bij de begroting voor 2021 heb ik toegezegd dat de evaluatie van de Wpg in 2021 plaats
zou vinden. We bezien momenteel hoe wij deze evaluatie vormgeven. Er zijn al veel
elementen aanwezig voor deze evaluatie. Wij willen de evaluatie dusdanig vormgeven
dat er zo min mogelijk overlap is met de evaluatie van de aanpak van de coronacrisis
die door de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt uitgevoerd. Ook willen we bij de
evaluatie zo veel mogelijk gebruik maken van andere rapporten en adviezen die zijn
verschenen, zoals het advies dat het Verwey-Jonker Instituut heeft uitgevoerd en dat
u als bijlage bij de brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1297) heeft ontvangen.
De initiatiefnota van de SP doet alvast een aantal voorstellen om de publieke gezondheid
te versterken. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet zullen wij geen
toezeggingen doen over invoering van SP-voorstellen, dat laten we aan onze opvolgers,
maar we lichten graag toe wat onze opvatting is over de voorstellen.
Algemene reactie
In de initiatiefnota beschrijven de leden Van Gerven en Hijink de bestuurlijke inbedding
van de GGD’en en de taken en organisatie van de GGD’en. De leden hebben signalen verzameld
van betrokkenen die aangeven dat de rek eruit is bij de GGD’en en dat er (ernstige)
tekortkomingen zijn die opgelost moeten worden. De leden hebben daartoe 13 beslispunten
geformuleerd, waar wij in deze brief op zullen reageren. Eerst gaan we daarvoor dieper
in op een aantal grotere onderwerpen die terugkomen in de initiatiefnota en we eindigen
met een reactie per beslispunt. In deze brief gaan we niet uitgebreid in op het thema
gezondheidsbevordering, omdat de Staatssecretaris u daar net op 7 juli jl. (Kamerstuk
32 793, nr. 558) een uitgebreide brief over heeft gestuurd. We hebben ook besloten om niet in te
gaan op alle gegevens die in de initiatiefnota zijn opgenomen, omdat de opstellers
zelf al heel nauwkeurig hebben aangegeven op basis van welke bronnen zij de informatie
verzameld hebben.
De leden van de SP leggen in hun initiatiefnota de focus op de capaciteiten van de
GGD’en. De GGD’en zijn wat ons betreft een hele belangrijke schakel in de publieke
gezondheid, maar zeker niet de enige. Volgens sommige denkmodellen bestaat de kernstructuur
van de publieke gezondheid uit de samenwerking tussen gemeenten, GGD’en, RIVM en VWS,
maar de publieke gezondheid, in het bijzonder de zorg voor kwetsbare groepen in de
samenleving, wordt door vele organisaties en professionals vormgegeven en ondersteund,
waaronder ook veel maatschappelijke en vrijwilligersorganisaties. In zijn algemeenheid
willen we de commissie daarom adviseren ervoor te waken om een discussie over de versterking
van de publieke gezondheid te verengen tot een discussie over de GGD of over instituties.
Van belang is dat de publieke gezondheid goed functioneert. Geen enkele organisatie
kan daar alleen voor zorgen.
De leden van de SP verwachten een belangrijke verbetering door landelijke sturing
op de publieke gezondheid inclusief landelijke financiering. In zijn algemeenheid
willen wij reageren dat wat ons betreft landelijke organisatie en financiering van
taken niet per se beter zijn dan lokale of regionale organisatie en financiering van
taken. Alle vormen van organisatie en financiering kennen voor- en nadelen. Er is
bij de totstandkoming van de huidige Wpg heel bewust gekozen voor een wet op basis
van medebewind (rijksoverheid en gemeenten) met handhaving van een decentrale uitvoering
door gemeenten, GGD’en en andere door de gemeenten aangestelde organisaties, die optimaal
kan aansluiten bij de lokale en regionale situatie, en met landelijke ondersteuning
en coördinatie door het RIVM en een richtinggevende Landelijke Nota Gezondheidsbeleid
vanuit de rijksoverheid. De coronacrisis heeft het stelsel van de Wpg echter op de
proef gesteld. We moeten daarvan leren en het stelsel verbeteren. Met het omgooien
van de structuur zouden we ook de positieve kanten van het huidige stelsel met het
badwater kunnen weggooien. Daar moeten we voor waken.
Wettelijke taken GGD
Bij de behandeling van de begroting van VWS op 3 december 2020 hebben de leden Ploumen
en Renkema een motie ingediend (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 141) waarin zij het kabinet verzoeken om een brief te sturen met een beschrijving van
de wettelijke taken van de GGD. De motie is op 8 december jl. met meerderheid van
stemmen aangenomen. In een eerdere brief van 28 augustus 2014 zijn de wettelijke taken
van de GGD op basis van de Wpg beschreven (Kamerstuk 32 620, nr. 132). De verdeling van taken uit de Wpg die in deze brief is beschreven, is op dit moment
van toepassing. We willen u daarbij in het bijzonder wijzen op de beschrijving van
de taken die belegd moeten zijn bij de GGD op p. 13–15, waaronder de taken op het
terrein van infectieziektebestrijding. Het Stimuleringsprogramma publieke gezondheid
dat ook in die brief werd aangekondigd en in de initiatiefnota van de SP wordt aangehaald,
is in 2017 afgerond. U bent over de resultaten daarvan geïnformeerd op 12 september
2017 (Kamerstuk 32 620, nr. 277). Mogelijk dat het versterkingstraject dat we de komende jaren met elkaar zullen
doorlopen, inclusief de eerdergenoemde evaluaties en conclusies uit de discussienota
«Zorg voor de toekomst» (Kamerstuk 31 765, nr. 548), leidt tot nieuwe wensen ten aanzien van de taakverdeling tussen VWS, RIVM, GGD’en,
gemeenten en veiligheidsregio’s. In dat geval zal het nieuwe kabinet voorstellen doen
voor een aanpassing van het wettelijke takenpakket van de GGD’en en andere organisaties.
Jeugdgezondheidszorg
De jeugdgezondheidszorg (JGZ) draagt bij aan het gezond en veilig opgroeien van kinderen
in Nederland en wordt actief aangeboden aan alle kinderen en jongeren tot 18 jaar
door GGD’en en andere JGZ-uitvoerders. Het Rijk heeft in de Wet publieke gezondheid
en het bijbehorende Besluit publieke gezondheid de kaders voor de JGZ vastgelegd,
waarin staat dat het aan de colleges van burgemeester en wethouders is om te besluiten
door welke partij de JGZ uitgevoerd wordt.
De JGZ ziet bijna alle kinderen en volgt ze in hun ontwikkeling en biedt een unieke
infrastructuur om kinderen en ouders te bereiken. Deze combinatie van kenmerken maakt
dat de JGZ een centrale positie heeft in de preventieketen voor kinderen en in het
vroegtijdig signaleren van problemen. Dit geldt zowel voor de relatie naar de curatieve
zorg als naar de jeugdhulp en het bredere sociale domein. De constatering in het eerdergenoemde
rapport van het Verwey-Jonker Instituut dat een versterking van preventie de noodzaak
tot het versterken van de jeugdgezondheidszorg vergt, sluit hierop aan. Het is aan
een nieuw kabinet om met alle betrokken partijen, de opdrachtgevers van de JGZ, de
JGZ-uitvoerders en de ketenpartners van de JGZ, de versterking van de jeugdgezondheidszorg
verder uit te werken. Belangrijke thema’s hiervoor zijn kinderen en gezinnen in een
kwetsbare situatie, een visie op de JGZ-arbeidsmarkt van de toekomst en de doorontwikkeling
en governance van de digitalisering binnen en met de JGZ.
In de Wet publieke gezondheid en het bijbehorende Besluit publieke gezondheid zijn
de werkzaamheden van de JGZ uitgewerkt en wordt benoemd welke aspecten deze werkzaamheden
moeten omvatten. Dat is het Basispakket jeugdgezondheidszorg en het bestaat uit taken
op het gebied van preventie, gezondheidsbevordering en gezondheidsbescherming. Dit
Basispakket kan gezien worden als een «landelijk basispakket preventie» voor alle
kinderen. Daarbij wordt gekeken naar wat welk kind nodig heeft en kan een gemeente
meer of juist wat minder begeleiding aanbieden als dat nodig is.
Gemeenten kunnen daarnaast ook JGZ-personeel inzetten voor specifieke programma’s
of (groeps)activiteiten in het kader van preventie op basis van de Jeugdwet, zoals
Voorzorg, M@zl en opvoedcursussen. Deze preventieve activiteiten uit de Jeugdwet kenmerken
zich, in tegenstelling tot het aanbod uit het Basispakket JGZ dat volgens de Wet publieke
gezondheid aan ieder kind wordt aangeboden, door maatwerk. Maatwerk dat afgestemd
wordt op de behoefte van het kind en/of gezin. Hierbij speelt dat gemeenten hun eventuele
intensievere inzet afstemmen op de lokale problematiek en risico’s. De SP stelt voor
om de concrete preventieve programma’s die gemeenten kunnen inzetten voor kinderen,
wettelijk vast te leggen. Gelet op het basistakenpakket JGZ dat al in de wet is vastgelegd,
vinden wij dat gemeenten de vrijheid moeten hebben om naar bevind van zaken een keuze
te maken welke concrete programma’s zij in willen zetten. Kern hierbij is het goed
opdrachtgeverschap van de gemeente. Daar ligt de verantwoordelijkheid en de toetsing
op kwaliteit om de juiste keuzes te maken. Bovendien worden dergelijke programma’s
voortdurend verbeterd of worden nieuwe effectieve programma’s ontwikkeld. Een wet
biedt geen ruimte om snel op deze ontwikkelingen in te spelen. In de Wet publieke
gezondheid is juist gekozen voor medebewind door gemeenten op het terrein van de uitvoering
van de JGZ om maatwerk te kunnen leveren op lokaal niveau. Daar past de verplichte
inzet van programma’s gericht op een specifieke doelgroep voor alle kinderen niet
bij. GGD’en en de andere uitvoerders van de JGZ kunnen hun opdrachtgevers (de gemeenten)
op lokaal en/of regionaal niveau adviseren over bijvoorbeeld de gezamenlijke inkoop
en inzet van bewezen effectieve interventies voor kinderen, samen met andere partijen
uit het curatieve en sociale domein.
De SP stelt in de initiatiefnota voor om wettelijk vast te leggen dat de colleges
van B&W de JGZ verplicht moeten onder brengen bij een GGD. Het is ons uit de initiatiefnota
niet duidelijk met welke reden zij dat voorstelt. Tot op heden hebben wij ook geen
signalen ontvangen dat verandering van de organisatorische vormgeving gewenst is.
Het inhoudelijke belang van een goede uitvoering van de JGZ als onderdeel van de publieke
gezondheidszorg staat voor ons voorop. Uit de praktijk blijkt dat de visie op de uitvoering
van de JGZ en de positionering van de JGZ in de hele preventieketen voor het kind
op lokaal niveau, hiervoor bepalend is. Daarom zal het nieuwe kabinet het met de JGZ-sector,
de gemeenten en de ketenpartners van de JGZ hebben over de vraag hoe we het inhoudelijk
belang van de JGZ voor de publieke gezondheid beter naar voren kunnen laten komen.
Eventuele besluitvorming over verandering in de organisatorische inbedding van de
JGZ laten wij over aan een volgend kabinet, te meer omdat een dergelijke verandering
grote consequenties met zich meebrengt.
Gezondheidsverschillen
Helaas is het momenteel zo dat wie armer en lager opgeleid is, gemiddeld korter en
in minder goede gezondheid leeft. Mensen met een hoog opleidingsniveau leven gemiddeld
6 jaar langer1, en bijna 14 langer in goed ervaren gezondheid dan mensen met een laag opleidingsniveau2. Om deze reden is het verkleinen van gezondheidsachterstanden een van de vier prioritaire
thema’s in de Landelijke nota gezondheidsbeleid (LNG) uit 2020 (Kamerstuk 32 793, nr. 481) en wordt er aan deze problematiek gewerkt via onder andere het programma Kansrijke
Start, het Nationaal Preventieakkoord en het stimuleringsprogramma Gezond In De Stad.
Wij vinden het van groot belang dat nieuw beleid en maatregelen bijdragen aan het
verkleinen van gezondheidsachterstanden, of deze op zijn minst niet vergroten, en
we zouden ook willen bevorderen dat beleid van andere bewindslieden en overheden positief
bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden. We richten ons beleid
daarom bijvoorbeeld ook op het versterken van de bestaanszekerheid en het vergroten
van het positief gezondheidspotentieel van mensen in kwetsbare posities.
Of het toetsen van elke maatregel en elk beleidsvoorstel van het kabinet op de effecten
op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, zoals de leden Hijink en Van Gerven
voorstellen, daar ook een geschikt middel voor is, weten wij echter niet. Het zou
zorgen voor een forse extra administratieve druk op wet- en regelgeving en gezondheidsadviseurs,
terwijl we niet direct kunnen zeggen hoeveel gezondheidswinst dat zou opleveren. We
vinden het echter een interessante gedacht die we graag meegeven aan het nieuwe kabinet.
Slagkracht GGD’en
De leden Van Gerven en Hijink halen in de initiatiefnota verschillende sprekers aan
die van mening zijn dat er in de afgelopen jaren onterecht veel bezuinigd is op de
GGD’en en dat daardoor de rek eruit is gegaan bij de GGD’en, ook bij de infectieziektebestrijding.
Dat beeld is voor ons minder duidelijk. In hoeverre de financiering van de GGD’en
passend is bij de taken die ze hebben, is lastig te beoordelen. De bestrijding van
de covid-pandemie heeft ons, net als de leden van de Tweede Kamer, laten zien dat
de GGD’en niet direct voldoende capaciteit hadden om een uitbraak van een epidemie
van deze omvang op te kunnen vangen, maar dat is nog iets anders dan dat zij ook onvoldoende
capaciteit hebben voor hun dagelijkse taken. Het zoeken van de juiste intensiteit
van taken en de bijbehorende financiering is een iteratief proces van onderhandelingen
tussen professionele uitvoeringsdiensten en bestuurders. De afgelopen jaren is er
ongetwijfeld bezuinigd op GGD’en, maar dat daarmee sprake zou zijn van «afbraak van
de GGD’en» of «kaalslag» zoals de leden van de SP stellen, vinden wij vooralsnog veel
te ver gaan en zien wij ook niet onderbouwd worden in de initiatiefnota.
Het lijkt ons echter zeer terecht dat het nieuwe kabinet in de komende periode beoordeelt
of en hoe de slagkracht van de GGD’en verbeterd kan worden. Wij adviseren het nieuwe
kabinet om daarbij gebruik te maken van het eerdergenoemde advies van het Verwey-Jonker
Instituut, de evaluaties van covid-19 en de Wet publieke gezondheid die nog gaan volgen
en rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de GGD’en die in de afgelopen
jaren zijn verschenen. Ook de relatie met de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s
moet daarbij betrokken worden. Als er overeenstemming is over de benodigde versterkingen
en er een plan voor versterking is uitgewerkt, lijkt het ons ook een geschikt moment
om het onafhankelijke onderzoek naar de passende financiering te laten uitvoeren,
waartoe de heer Renkema bij de start van de covid-crisis in maart 2020 met een motie
heeft opgeroepen (Kamerstuk 25 295, nr. 114). Ook zou daarbij wat ons betreft goed gekeken moeten worden naar de intensievere
rol die de GGD’en moeten vervullen bij het opstellen en uitvoeren van omgevingsagenda’s
en nationale, provinciale en lokale omgevingsvisies in het kader van de Omgevingswet,
om ervoor te zorgen dat gezondheid goed gewogen kan worden bij besluitvorming over
de leefomgeving en kansen voor gezondheidswinst benut kunnen worden.
Instroom en opleiding van artsen
Het coronavirus heeft nogmaals het belang van een sterke publieke gezondheidszorg
benadrukt en daarmee ook de rol van de artsen die zich bij een GGD inzetten voor gezondheidsbevordering,
gezondheidsbescherming en de jeugdgezondheidszorg. Gelet op deze belangen financiert
VWS sinds 2008 structureel de opleidingen van artsen die op basis van de Wet publieke
gezondheid bij een GGD moeten werken, te weten de artsen infectieziektebestrijding,
medisch milieukundigen en TBC-artsen. De uitvoering van de jeugdgezondheidszorg is
ook een wettelijke taak op grond van de Wet publieke gezondheid. De colleges van B&W
kunnen de uitvoering van deze taak (deels) bij een GGD beleggen, maar ook bij een
andere uitvoeringsorganisatie. De opleiding van jeugdartsen wordt ook sinds 2008 structureel
door VWS gefinancierd.
Het doel in 2008 was landelijk samenhangende sturing en regie op het opleiden op geleide
van ramingen van het Capaciteitsorgaan (CO) gekoppeld aan centrale financiering. Deze
sturing en centrale financiering door VWS van de opleiding hebben tot een hogere instroom
geleid maar waren onvoldoende om de gewenste verhoging van de instroom te realiseren
en daarmee ook de uitstroom op deze profielen. Daarom is een samenhangend – met veldpartijen
afgestemd – pakket van maatregelen gericht op het bevorderen van de instroom ter hand
genomen. Als onderdeel daarvan worden sinds 2019 de zgn. «Wpg-artsen» opgeleid via
centraal werkgeverschap bij de SBOH. Alle artsen in opleiding (aios) hebben daarmee,
met de SBOH als werkgever, dezelfde primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden gedurende
hun opleiding. Zo is een mogelijke belemmering voor basisartsen weggehaald om deze
opleidingen te starten. Voor het bepalen van de toegestane instroom voor deze artsen
die op het terrein van de publieke gezondheid werken, ontvangt VWS advies van het
CO. VWS volgt de voorkeursadviezen van het CO binnen de beschikbare financiële mogelijkheden.
Het CO raamt de gewenste instroom in de opleidingen op basis van onder andere de te
verwachten behoefte aan zorgprofessionals op de lange termijn op basis van objectieve
data. Het CO heeft het afgelopen jaar, samen met ActiZ en GGD GHOR Nederland, een
pilot uitgevoerd met een personeels-applicatie t.b.v. de publieke gezondheidszorg.
Dit moet een meer compleet en actueel overzicht geven in zowel de bezetting als de
vacatures van artsen en verpleegkundigen in de publieke gezondheidszorg. Het is de
verwachting dat de pilot in de loop van dit jaar wordt uitgebreid en dat er dan mogelijk in 2022 betrouwbaardere
gegevens komen over de medische disciplines in de publieke gezondheidszorg.
Afgelopen april kregen wij van de sector het signaal dat er meer animo was voor de
opleiding voor de 1e fase artsen infectieziekten bestrijding en de 2e fase jeugdartsen dan beschikbare opleidingsplaatsen. Gelet op het belang van deze
artsen op het terrein van gezondheidsbevordering en gezondheidsbescherming, heeft
de Minister voor MZS het Capaciteitsorgaan gevraagd om nog dit jaar tussentijdse adviezen
uit te brengen over de benodigde instroom in deze opleidingen. Wanneer daaruit blijkt
dat er meer opleidingsplaatsen nodig zijn, zal worden bezien in hoeverre het aantal
beschikbaar gestelde plaatsen hierop kan worden aangepast, zo mogelijk begin 2022.
Vooruitlopend daarop heeft de Minister ermee ingestemd dat in september 2021 gebruik
gemaakt kan worden van de getoonde animo voor de opleiding tot arts infectieziektenbestrijding,
door versneld 7 plaatsen beschikbaar te stellen van 2022 naar 2021.
We voorzien een grotere verschuiving van curatieve zorg naar preventieve zorg. Dit
vraagt wellicht ook om een andere rol en een andere opleiding van artsen. Omdat het
opleiden van goede professionals veel tijd vergt, wordt nu al door en met betrokken
uitvoerders en werkgevers van de GGD, JGZ-uitvoerders en andere betrokken veldpartijen
en zorgverleners nagedacht over dit lange-termijn-perspectief. Vanuit dit perspectief
zal vervolgens moeten worden bepaald wat er nodig is voor het opleiden van deze artsen.
Wij zouden met elkaar inzichtelijk moeten krijgen wat de wensen en behoeften zijn
nu en in de toekomst. En dat vervolgens vertalen naar wat dit betekent in termen van
capaciteit, functies, wetenschappelijke inbedding en digitale inzet. Ook hier laat
de crisis zien dat er veel meer kan op het vlak van inzet van technologische ondersteuning,
dat de sector opnieuw het gesprek moet aangaan over wie wat mag en kan uitvoeren en
wat voor een type persoon je nodig hebt.
Verder willen we graag benoemen dat het voor de kwaliteit van het werk van de GGD’en
en de publieke gezondheid niet alleen gaat om de instroom en opleiding van artsen,
maar ook om andere deskundigen zoals verpleegkundigen, epidemiologen, toxicologen
etc. Een andere rol voor artsen heeft ook gevolgen voor de rol en taken voor deze
professionals. Ook de rol en capaciteit van deze professionals zal hierbij derhalve
in ogenschouw moeten worden genomen.
Sturing op de GGD’en
Het is verleidelijk om landelijke sturing op de GGD’en te zien als oplossing voor
gebreken die tijdens de bestrijding van covid-19 naar voren zijn gekomen. Om hier
een goed onderbouwd besluit over te kunnen voorbereiden hebben we het eerdergenoemde
advies van het Verwey-Jonker Instituut laten opstellen. In het huidige stelsel is
een mogelijkheid opgenomen om in geval van uitbraken van infectieziekten uit groep
A landelijk te sturen op de verantwoordelijkheid van voorzitters van de veiligheidsregio’s
(artikel 7 van de Wpg). De voorzitters van de veiligheidsregio’s dragen bij een uitbraak
van een A-ziekte zorg voor de uitvoering van het bestrijdingsbeleid, inclusief de
taken van de GGD’en3. Daarmee was landelijke sturing mogelijk, maar dat maakte een snelle opschaling van
de taken van de GGD’en niet per se mogelijk of eenvoudiger. Om die reden adviseren
we dat het nieuwe kabinet het advies van het Verwey-Jonker Instituut en de evaluaties
van de bestrijding van covid-19 en de Wpg gebruikt om verbeteringen door te voeren
in het stelsel van publieke gezondheid, waarbij ook gekeken wordt naar de mogelijkheid
om landelijke sturing vanuit het Ministerie van VWS op de GGD’en te versterken. We
willen dat die analyse zorgvuldig gemaakt wordt, omdat een versterking van de landelijke
sturing voordelen kan hebben, maar ook een substantiële verandering betekent van de
verhoudingen tussen organisaties, taken en stelsels en daarmee ook allerlei neveneffecten
kan hebben op de dagelijkse organisatie van de infectieziektebestrijding en het stelsel
van crisisbeheersing in Nederland. Ook de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet
veiligheidsregio’s, die onder andere betrekking hebben op de rollen van de GHOR en
de regionale overleggen acute zorg (ROAZ), moeten hierbij betrokken worden. Uit de
verkenning van het Verwey-Jonker Instituut blijkt onder andere dat nagedacht moet
worden over een centrale landelijke functionaliteit ten behoeve van de ondersteuning
van de uitvoering van infectieziektebestrijding bij infectieziektecrises met landelijke
impact. Samen met de GGD’en, het RIVM, gemeenten, het Ministerie van JenV en de veiligheidsregio’s
zal het idee van de landelijke functionaliteit en de inpassing daarvan binnen de generieke
afspraken over crisisbeheersing de komende maanden verder ambtelijk worden verkend
en uitgewerkt. Inbedding bij het RIVM is daarbij door het Verwey Jonker Instituut
genoemd als een mogelijke optie, die nader onderzoek verdient.
Klaar voor de crisis
In veel analyses in media en in Kamerdebatten is geconcludeerd dat de GGD’en niet
klaar waren voor de coronacrisis. Veel capaciteiten die de GGD’en de afgelopen periode
hebben moeten inzetten, waren bij de start van de uitbraak niet voorbereid en niet
beschikbaar. Wij willen daarom ook vooral onze bewondering en waardering uitspreken
voor de inzet die de GGD’en in het afgelopen jaar hebben getoond om al die taken toch
zo goed mogelijk te organiseren en uit te voeren. En voor de ondersteuning die zij
daarbij gekregen hebben van andere organisaties, zoals van het RIVM en de JGZ. Al
die organisaties hebben door het grote beroep dat het afgelopen jaar op hen is gedaan,
andere taken tijdelijk moeten afschalen of moeten uitstellen en dat is voor zo’n lange
periode kwetsbaar voor de reguliere publieke gezondheid.
Onze handen, en we denken die van iedereen die een rol heeft gespeeld bij deze crisis,
jeuken om aan de slag te gaan met verbetermaatregelen. Bij de bestrijding van covid-19
zijn we op een aantal kwetsbaarheden in het stelsel van publieke gezondheid gestuit
en er is een brede versterking nodig van de voorbereiding op pandemieën. Dat gaat
zowel om de versterking van de GGD’en in hun rol tijdens een crisis als om de andere
partijen in het stelsel van publieke gezondheid en om de samenwerking met en tussen
partijen in andere stelsels zoals de curatieve en langdurige zorg en de generieke
crisisbeheersing.
Iedereen heeft op dit moment ideeën om de infectieziektebestrijding te verbeteren.
Daarbij willen wij echter wel uw aandacht vragen voor drie belangrijke ervaringslessen
uit de crisisbeheersing:
• wat je zelden doet, doe je zelden goed;
• bereid je niet voor op de laatste crisis, en;
• kijk uit voor de risico-regelreflex.
De meeste mensen in Nederland hebben niet eerder meegemaakt dat er een lockdown werd
ingevoerd en dat er gedurende zo’n lange periode allerlei maatregelen nodig waren
om infecties te voorkomen. Een pandemie doet zich niet vaak voor en dat maakt het
extra lastig om ons erop voor te bereiden. De capaciteiten en voorzieningen die we
nodig hebben om met een pandemie om te gaan, hebben we maar heel zelden nodig. De
ervaring leert ons dat het heel moeilijk is om dat soort voorzieningen goed voor te
bereiden en op een hoog kwaliteitsniveau te organiseren. We kunnen daarbij oplossingen
bedenken voor knelpunten die zich hebben voorgedaan bij de bestrijding van covid-19,
maar de volgende keer gaat het om een andere crisis en zijn er waarschijnlijk ook
andere oplossingen nodig. We moeten dus robuuste oplossingen uitwerken die van toepassing
zijn op meerdere scenario’s en niet alleen de knelpunten oplossen die we zijn tegengekomen
bij covid-19. De derde belangrijke les is om niet voor elk risico dat tot een crisis
heeft geleid, nieuwe regels of organisatiestructuren in te voeren. Dat oogt vaak daadkrachtig
en oplossingsgericht, maar risico’s zijn ook onderdeel van het leven en kunnen we
nooit helemaal uitsluiten. Het is daarom belangrijk om zorgvuldig te blijven overwegen
of nieuwe regels en organisatiemodellen een echte verbetering en proportionele oplossing
bieden voor de risico’s. Het is aan het nieuwe kabinet om daar met uw Kamer over in
overleg te gaan.
Reactie per beslispunt
In de tabel hieronder geven wij per beslispunt nog een korte reactie.
Beslispunt initiatiefnota
Reactie
1
Formeer een landelijke crisisinfrastructuur: een crisisteam bij het RIVM en een flexibele
schil
Wij adviseren het nieuwe kabinet voorstellen uit te werken om GGD-taken beter op te
kunnen schalen in geval van een crisis. We gaan een advies uitwerken om een landelijke
functionaliteit in te richten en mogelijk onder te brengen bij het RIVM, die waar
nodig wordt aangesloten bij de generieke landelijke crisisstructuur.
2
Investeer in de GGD’en
Wij adviseren het nieuwe kabinet om de slagkracht van de GGD’en te herbeoordelen en
te zorgen voor voldoende en structurele financiering van de publieke gezondheid.
3
Financier de GGD’en landelijk in plaats van via gemeenten, bijvoorbeeld via een preventiefonds.
Leg het budget langjarig vast en bepaald aan de hand van bevolkingssamenstelling en
te leveren prestaties.
Wij adviseren het nieuwe kabinet om voldoende en structurele financiering beschikbaar
te stellen voor publieke gezondheid. We zijn er nog niet van overtuigd dat landelijke
financiering beter is dan financiering via de gemeenten. Wij zien vanuit gezondheidsperspectief
wel het voordeel van een financieringswijze waarbij geld voor de publieke gezondheid
wordt gereserveerd, zodat het niet voor andere taken kan worden ingezet. Wat daarvoor
een geschikte wijze is, is echter een vraagstuk dat breder bekeken moet worden.
4
Stel de capaciteit af op taken en preventie: zorg voor voldoende capaciteit, investeer
in opleiding van professionals, stel normen vast en voldoe hieraan.
Wij adviseren het nieuwe kabinet samen met betrokken uitvoerders en opdrachtgevers
van de GGD en de jeugdgezondheidszorg en andere in de preventieketen betrokken partijen
een visie te ontwikkelen op de arbeidsmarkt van de toekomst op het terrein van preventie
en gezondheidsbevordering en wat dit betekent voor het benodigde opleidingsbeleid.
Deze input kan door de sector ingebracht worden bij het Capaciteitsorgaan. De adviezen
van het Capaciteitsorgaan worden door VWS gevolgd binnen de financiële mogelijkheden
bij het bepalen van de instroom. Dit besluit wordt met de TK gedeeld.
5
Evalueer de Wet publieke gezondheid en kom op basis van de resultaten tot een vervolg
op het stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid
Het is inderdaad de bedoeling dat de Wpg geëvalueerd wordt. Naar aanleiding van geleerde
lessen verwachten wij dat, in samenhang met de evaluaties van covid-19 en de Wet veiligheidsregio’s,
een versterkingsplan voor de publieke gezondheid opgesteld zal worden. Dat zou je
een vervolg op het stimuleringsprogramma kunnen noemen.
6
Maak de Minister bestuurlijk verantwoordelijk in de Wpg bij A-ziekten. Maak helder
wat wordt verstaan onder bestuurlijke verantwoordelijkheid en realiseer een sterke
rol voor de directeur publieke gezondheid in de regio.
In de Wpg is al opgenomen dat de Minister van VWS leiding geeft aan een uitbraak van
een infectieziekte A. Met de lessen van covid-19 en de verschillende evaluaties kunnen
we nu wel beter gaan uitwerken wat dat in de praktijk betekent en daar eventueel de
wet op aanpassen, in samenhang met het vervolgtraject op het kabinetsstandpunt evaluatie
Wet veiligheidsregios’s (wettelijk kader crisisbeheersing en brandweerzorg) waarvoor
de Minister van JenV verantwoordelijk is. Een cruciale schakel tussen deze twee wetten
is wat ons betreft de rol van de regionale directeur publieke gezondheid.
7
Maak een update van het onderzoek «GGD in beeld» en betrek dit onderzoek bij de Volksgezondheid
Toekomst Verkenning (VTV)
Ons advies aan het nieuwe kabinet is om na het uitwerken van een versterkingsplan,
te beoordelen of de GGD’en in staat zijn hun taken goed uit te voeren. Of dat het
beste met een update van het onderzoek «GGD in beeld» gedaan kan worden, kunnen we
nu niet beoordelen.
8
Maak de gezondheidsplannen van de GGD afrekenbaar
Wij zijn het niet met de indieners van de initiatiefnota eens dat de GGD’en niet gecontroleerd
worden. Op dit moment stellen de gemeenten de taken van een GGD vast via een gemeenschappelijke
regeling. De gemeenten beoordelen of die taken goed uitgevoerd worden en verantwoorden
zich daarover aan de gemeenteraden.
De kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de GGD valt onder het toezicht
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (artikel 64, Wpg).
9
Benchmark de GGD’en om te kijken welke GGD extra ondersteuning nodig heeft
De benchmark die GGD’en zelf gebruiken om van elkaar te leren, kan niet op die manier
gebruikt worden.
We betwijfelen dat een benchmark die specifieke informatie op kan leveren, maar een
benchmark zou kunnen bijdragen aan het volgen van ontwikkelingen en het signaleren
van bijzonderheden op basis waarvan gesprekken gevoerd kunnen worden.
10
Toets wetten en voorstellen op effecten sociaaleconomische gezondheidsverschillen
We adviseren het nieuwe kabinet om in te zetten op beleid om gezondheidsachterstanden
te verkleinen. We weten niet of een toets op wetten en voorstellen daarvoor een geschikt
middel is, maar dat kan daarbij overwogen worden.
11
Stel een landelijk basispakket preventie vast en leg wettelijk vast dat de jeugdgezondheidszorg
door de GGD’en wordt uitgevoerd
We zijn er niet van overtuigd dat een landelijk basispakket preventie een meerwaarde
heeft ten opzichte van het Basispakket jeugdgezondheidszorg.
Ter versterking en verbetering van de uitvoering en de governance van de JGZ adviseren
wij het nieuwe kabinet te verkennen of en op welke wijze een bestuurlijk akkoord JGZ
met gemeenten, JGZ-uitvoerders en andere partijen uit de preventieketen voor het (kwetsbare)
kind een bijdrage kan leveren aan de versterking van het preventiebeleid.
12
Voeg aan het takenpakket van de jeugdgezondheidszorg een aantal taken toe
We adviseren het nieuwe kabinet om te onderzoeken of er in de Wet publieke gezondheid
concreet benoemd kan worden dat er preventief aanbod moet komen op de doelgroep kwetsbare
zwangeren en kwetsbare kinderen zodat het voor gemeenten duidelijk is op welke elementen
het preventiebeleid zich richt.
Daarnaast adviseren we het nieuwe kabinet de inkoop van preventieve programma’s aan
gemeenten over te laten zodat zij in staat zijn lokaal maatwerk te leveren.
13
Geef de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg weer een plek in de Wet publieke gezondheid
OGGZ-taken hebben nooit deel uitgemaakt van de Wpg. De OGGZ-taken die in de voormalige
Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) waren opgenomen, zijn destijds ondergebracht
in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn op grond van de Wmo
2015 verantwoordelijk voor de OGGZ. In veel gemeenten voeren GGD’en deze taken uit.
GGD’en voeren ook taken uit voor andere wetten dan de Wpg. Het is niet nodig om daarvoor
taken naar de Wpg over te hevelen.
We gaan ervan uit dat we hiermee goed gereageerd hebben op uw verzoek.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg