Brief regering : Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 158 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2021
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft op 15 juni 2020 (Bijlage bij Kamerstuk
35 334, nr. 88) het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» uitgebracht, voorafgegaan door
een eerste advies op 5 maart 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 52). In de kabinetsreactie van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 132) zijn de vervolgstappen en onderzoeken naar aanleiding van dit eindrapport aangekondigd.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de resultaten van deze onderzoeken en de
keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen
voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken.
Bevindingen en aanbevelingen adviescollege
Het adviescollege heeft geconcludeerd dat het Nederlandse meet- en rekensysteem in
Nederland op orde is voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie
van stikstofverbindingen op nationale schaal, maar verbetering behoeft. Het adviescollege
doet een aantal aanbevelingen gericht op het verbeteren van het meet-, model- en rekeninstrumentarium,
uitbreiding van het meetnet en instelling van een kennisprogramma stikstof mede gericht
op het mogelijk gebruik van een modelensemble en satellietmetingen. Het adviescollege beoordeelt eveneens het huidige gebruik
van AERIUS Calculator als niet doelgeschikt voor toestemmingsverlening omdat er volgens
het adviescollege sprake is van 1) onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen
en onzekerheid van het rekenmodel en 2) ongelijke behandeling van verschillende typen
emissiebronnen door het gebruik van verschillende onderliggende rekenmodellen (SRM2,
OPS) bij de vergunningverlening.
Reactie Kabinet
Het kabinet heeft in zijn reactie op het advies van het adviescollege aan de Tweede
Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 132) aangegeven dat AERIUS Calculator het beste beschikbare model is voor de berekening
van stikstofdepositie in Nederland.
Het kabinet heeft verder aangegeven dat een verbeterd robuust en wetenschappelijk
onderbouwd, en goed uitlegbaar meet- en rekensysteem van groot belang is en aan de
basis staat van een ecologisch verantwoorde en juridisch houdbare stikstofaanpak gericht
op natuurherstel en stikstofreductie en waarmee tevens ruimte wordt gecreëerd voor
economische en maatschappelijke initiatieven.
Het kabinet heeft daarom aangegeven de aanbevelingen ter harte te nemen en stappen
te zetten om de huidige systematiek en bijbehorend instrumentarium verder te verstevigen
in lijn met gedane aanbevelingen. Met het oog op verbetering van het meet- en modelinstrumentarium
op nationale schaal heeft het kabinet aangekondigd een Nationaal Kennisprogramma Stikstof
op te zetten en de meetnetten uit te breiden. Teneinde de doelgeschiktheid van AERIUS
Calculator te verbeteren heeft het kabinet daarnaast aangegeven onderzoek te doen
naar de mogelijkheden om te komen tot een vermindering van de onbalans tussen het
gewenste detailniveau van berekenen en de onzekerheid van het rekenmodel, en een gelijkwaardige
behandeling van wegverkeer en overige typen emissiebronnen bij toestemmingverlening.
In reactie op het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek o.l.v. de heer
Remkes (Kamerstuk 35 334, nr. 133) heeft het kabinet aangegeven te onderzoeken hoe, in het kader van toestemmingverlening,
omgegaan moet worden met de berekende, zeer kleine depositiebijdragen op grote afstand
van projecten en op welke wijze generiek beleid hiervoor een oplossing kan bieden.
Dit advies van de heer Remkes is ook betrokken in de stappen en onderzoeken om de
doelgeschiktheid van AERIUS Calculator te verbeteren. Voor het verder vergroten van
de robuustheid van AERIUS Calculator is onderzocht in hoeverre clustering van hexagonen1 met hetzelfde habitattype hiertoe kan bijdragen.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de resultaten van deze vervolgstappen en
onderzoeken die naar aanleiding van het eindrapport van het adviescollege zijn ingesteld
en de keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen
robuuster te maken.
Nationaal Kennisprogramma Stikstof
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft aanbevelingen gedaan om de wetenschappelijke
onderbouwing van de huidige meet- en rekensystematiek van stikstof te verbeteren middels
een kennisprogramma. Deze aanbeveling is overgenomen. Het Nationaal Kennisprogramma
Stikstof (NKS) heeft als doel om een transparante en wetenschappelijk robuuste onderbouwing
te bieden voor het huidige en toekomstige Nederlandse stikstofbeleid. Onder de vlag
van het NKS zijn consortia gevormd om verkennende onderzoeken op het gebied van satellietdata
en modelensemble op te pakken. Uitgebreide voorstellen zijn geschreven en deze worden
op dit moment gereviewd. In het najaar zal gestart worden met uitvoering van deze
onderzoeken. Dit zal de onzekerheid in de huidige stikstofrekenmodellen (NEMA, Initiator,
OPS) verder moeten reduceren. Naast deze onderzoeken richt het NKS zich op meetnetuitbreidingen
en het verbeteren van landbouwemissiefactoren. Ook worden op dit moment voorbereidingen
getroffen om een maatschappelijke klankbordgroep in te stellen en de informatievoorziening
over het NKS transparant en overzichtelijk in te richten. De voortgang van het NKS
zal vanaf oktober 2021 actief te volgen zijn via een website.
Uitbreiding meetnetten
Er zijn en worden verdere stappen gezet met de uitbreiding van de meetnetten, waaronder
het inrichten van meetlocaties buiten natuurgebieden en intensivering van metingen
van stikstofdepositie.
Ammoniakconcentratiemetingen
Om het ruimtelijk beeld van ammoniakconcentraties te verbeteren is:
• Het Meetnet Ammoniak Natuurgebieden (MAN) het afgelopen jaar uitgebreid met tien extra
meetpunten buiten natuurgebieden.
• Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) uitgebreid met twee meetlocaties voor ammoniak.
Droge en natte stikstofdepositiemetingen
Droge depositie van ammoniak wordt in drie Natura 2000-gebieden gemeten met het gespecialiseerde
COTAG systeem. Het RIVM is gevraagd het aantal COTAG’s uit te breiden met zeven naar
tien. Twee meetlocaties van deze zeven zijn opgesteld sinds de lente van 2021 maar
nog niet operationeel door technische problemen en twee meetlocaties zullen naar verwachting
in de herfst van 2021 operationeel zijn. Vanwege COVID-19 is de levering van de apparatuur
vertraagd waardoor enig voorbehoud t.a.v. de uitbreidingen in de herfst nodig is.
Voor de overige drie beoogde meetpunten is gestart met het verkennen van geschikte
locaties. De droge depositie van stikstofdioxide zal ook gemeten worden. RIVM maakt
daar momenteel afspraken over met TNO voor de bouw van de meetapparatuur. Het is nog
niet bekend wanneer de metingen zullen starten. Verder worden de natte depositiemetingen
uitgebreid met twee extra locaties.
Onderzoek aggregatie van hexagonen naar habitattype
Het adviescollege beveelt aan om bij het berekenen van de depositie ruimtelijk te
aggregeren in clusters, door binnen een Natura 2000-gebied het gemiddelde te nemen
van de rekenresultaten van alle hexagonen van een habitattype van dat gebied, in plaats
van een rekenresultaat per hexagoon van een hectare te gebruiken. Daarbij zou in de
toepassing van de aggregatie wel een afstandscriterium moeten worden gehanteerd voor
de grotere Natura 2000-gebieden (dat wil zeggen: aggregeren op het niveau van een
deelgebied), omdat in die grotere gebieden de stikstofdepositie een relatief grote
ruimtelijke variatie kent. Door de Taakgroep Ecologische Onderbouwing is, met ondersteuning
van het RIVM, beoordeeld hoe deze aanbeveling zou uitpakken. Daarbij is niet alleen
gekeken naar het clusteren van hexagonen met eenzelfde habitat, maar ook naar vergroting
van hexagonen (dus aggregatie van naastliggende hexagonen ongeacht de aanwezige habitats),
omdat dat een veelgehoorde suggestie is.
De conclusie is dat zowel het per (deel)gebied clusteren van hexagonen met eenzelfde
habitat als het vergroten van hexagonen niet zinvol is. De belangrijkste reden daarvoor
is dat met aggregeren de heterogeniteit van een landschap en de daardoor veroorzaakte
grote verschillen in depositie op korte afstand veel minder goed in beeld kan worden
gebracht. Dit nadeel wordt niet ondervangen door alleen in een deelgebied te clusteren
of door hexagonen slechts in beperkte mate te vergroten: daarvoor zijn de ecologisch
relevante verschillen in depositie te groot, zelfs tussen hexagonen met de omvang
van een hectare. Die verschillen ontstaan niet door de onzekerheid in de uitkomsten
van AERIUS, want de AERUS uitkomsten blijken op een navolgbare manier de kenmerken
van het landschap te weerspiegelen (via de zogenoemde «ruwheid» van de vegetatie).
Het door het adviescollege veronderstelde voordeel van middeling is een hogere betrouwbaarheid
van het berekende getal en dus geringere onzekerheid. Maar dit voordeel weegt niet
op tegen het nadeel van het door middeling wegvallen van de onderlinge verschillen.
De genoemde vormen van aggregatie leiden daardoor tot minder goede inschattingen van
ecologisch relevante effecten van stikstofdepositie.
Gelijkwaardige behandeling van verschillende typen stikstofbronnen voor toestemmingsverlening
In de huidige situatie is voor depositieberekeningen in het kader van de toestemmingverlening
onder de Wet natuurbescherming AERIUS Calculator het wettelijk voorgeschreven rekeninstrument.
AERIUS Calculator rekent voor wegverkeer met het rekenmodel SRM2 tot een maximale
rekenafstand van 5 kilometer. Voor andere bronnen dan wegverkeer rekent AERIUS Calculator
met het rekenmodel OPS. OPS kent geen maximale rekenafstand, maar berekent de depositiebijdrage
tot een rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar.
Het kabinet acht een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen
voor toestemmingsverlening gewenst. Het heeft daarom, in samenwerking met het RIVM
en andere onderzoeksinstituten, onderzocht of aan de hand van eenduidige criteria
een modelmatig onderbouwde en goed uitlegbare afbakening voor berekening van stikstofdepositie
van verschillende emissiebronnen vast te stellen is, binnen de geldende juridische
kaders. Ook is onderzocht welke implicaties dit met zich meebrengt in het kader van
de toestemmingverlening en wat dit betekent voor de doorontwikkeling van AERIUS Calculator
2021.
Juridische randvoorwaarden
Op basis van de meest recente jurisprudentie2 gelden de volgende cumulatieve randvoorwaarden voor het vaststellen van een afbakening
voor stikstofdepositie van verschillende emissiebronnen:
• Er is technisch modelmatig onderbouwd (balans tussen volledigheid en precisie van
stikstofberekeningen) dat een berekende projectbijdrage voorbij een afbakening niet
meer redelijkerwijs toerekenbaar is aan een project, en
• Binnen die afbakening treft de initiatiefnemer van een project voor zover nodig maatregelen
ten behoeve van de mitigatie van de stikstofdepositie, en
• Er is verzekerd dat, waar nodig, passende maatregelen getroffen worden om een verslechtering
van stikstofgevoelige habitats (in Natura 2000-gebieden) als gevolg van de totale
stikstofdepositie, dat wil zeggen inclusief die buiten de gehanteerde projectafbakening,
te voorkomen.
Onderzoek mogelijkheden afbakening van berekeningen van stikstofdepositie van een
emissiebron
Het RIVM is gevraagd om wetenschappelijke inzichten die relevant zijn om technisch-wetenschappelijk
te kunnen onderbouwen dat depositiebijdragen voorbij een bepaalde afstand bezwaarlijk
in een passende beoordeling betrokken kunnen worden.
Het RIVM concludeert dat vanuit de modeleigenschappen er geen eenduidige modelmatige
overgang is, dat wil zeggen geen eenduidige afstand of waarde waarbij de berekende
depositie niet meer te relateren is aan een bron. Een emissiebron blijft ook op grote
afstand een bijdrage leveren aan de totale stikstofdepositie, maar de onzekerheid
in de berekende bijdrage van een individueel project neemt toe bij een toenemende
afstand tot de bron. RIVM wijst er in zijn rapport onder meer op dat zowel de uitgebreide
modelanalyse als de data-analyses geen reden geven om een projectbijdrage na een bepaalde
afstand vanaf de bron niet meer aan het project te relateren. Het RIVM rapport biedt
wel aanknopingspunten die in een beleidsmatige en juridische context gebruikt kunnen
worden om tot een begrenzing te komen waarbuiten een berekende waarde niet meer redelijkerwijs
toerekenbaar is aan een project in het kader van toestemmingsverlening. Ook geeft
het rapport inzicht in de maximale afstand waarvoor de rekenmodellen zijn gevalideerd
(aan de hand van metingen) voor berekeningen van depositiebijdragen van individuele
bronnen.
TNO heeft op verzoek van mijn ministerie, in samenwerking met externe deskundigen,
op basis van de aanknopingspunten uit het RIVM-onderzoek en de wetenschappelijke praktijk
inzicht geboden om een keuze voor een afbakening te kunnen maken.
Op basis van de resultaten van de onderzoeken kan er een onderbouwde keuze gemaakt
worden. Bij deze keuze zijn onder andere de volgende technisch-modelmatige argumenten
betrokken:
a. Het OPS-model in AERIUS Calculator rekent eerst met het gangbare verspreidingsmodel
voor verspreidingsberekeningen, het zogenoemd Gaussisch pluimmodel en schakelt vervolgens
over op het zogenoemd trajectoriemodel. Het Gaussisch pluimmodel heeft als modeleigenschap
dat de meteorologische paramaters niet wijzigen. Voor Nederlandse omstandigheden betekent
dit dat het Gaussisch pluimmodel in OPS tot ongeveer 25 kilometer toepasbaar is. De
maximale afstand waarvoor Gaussische modellen (inter)nationaal zijn gevalideerd (aan
de hand van metingen) voor berekening van individuele bronbijdragen is 20 kilometer
b. Het OPS model gaat in de berekeningen geleidelijk over van het Gaussisch pluimmodel
op het onderliggende trajectoriemodel en is dus geschikt om bijdragen verder dan 25 kilometer
door te rekenen3.
c. Het totale OPS-model is gevalideerd voor de landsdekkende berekening van de totale
deposities als gevolg van alle bronnen. Voor individuele bronbijdragen is een validatie
niet uitgevoerd voor afstanden groter dan 20 kilometer.
d. Een maximale rekenafstand is daarmee nadrukkelijk niet aan de orde bij berekening
van de (ontwikkeling in) totale landelijke deposities, bijvoorbeeld in het kader van
de monitoring van de stikstofaanpak.
Uit de onderzoeken van RIVM en TNO volgen geen aanknopingspunten voor een hogere rekenkundige
depositiegrens dan de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar. Deze rekenkundige
ondergrens blijft daarom gelden.
Een uitgebreide toelichting en onderbouwing is opgenomen in de rapportages van RIVM
en TNO. Deze zijn als bijlagen bij deze kamerbrief gevoegd4.
Keuze afstandsgrens
Op basis van de resultaten van deze onderzoeken naar de modeleigenschappen ziet het
kabinet aanleiding om te komen tot een onderbouwde keuze voor een maximale rekenafstand
van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator in het kader van
toestemmingsverlening op grond van de Wet natuurbescherming. Deze keuze is gebaseerd
op de hiervoor genoemde technisch-modelmatige overwegingen. Deze uiterste grens gaat
gelden voor alle bronnen, dus ook wegverkeer. Met deze afbakening van project-specifieke
berekeningen voor álle emissiebronnen wordt de ongelijke behandeling van verschillende
typen emissiebronnen beëindigd. Hiermee wordt in de toestemmingsverlening alleen nog
gerekend met deposities in de buurt van het initiatief. Initiatiefnemers hoeven, indien
uit de passende beoordeling blijkt dat dit nodig is, slechts in een straal van 25 kilometer
rond het project concrete effectieve mitigerende maatregelen treffen. Initiatiefnemers
hoeven hierdoor niet langer meer mitigerende maatregelen te treffen voor berekende
kleine depositiebijdragen van hun project op grote afstanden. Dit komt de uitlegbaarheid
van het systeem ten goede. Hiermee wordt eveneens invulling gegeven aan de kabinetsreactie
op het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Ook wordt de onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid
van het rekenmodel op grote afstand verkleind. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan
de bevindingen van het adviescollege.
De maximale rekenafstand van 25 kilometer wordt ook gehanteerd voor het Nieuwe Nationaal
Model dat wettelijk is voorgeschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit voor
berekeningen van de effecten van projecten op concentraties zoals fijnstof en toetsing
aan de Europese normen voor luchtkwaliteit in kader van vergunningverlening. Uitgaan
van eenzelfde uiterste rekenafstand voor stikstofdepositie en luchtkwaliteit draagt
bij aan uniformiteit tussen beleidsvelden die nauw gerelateerd zijn.
In de ons omringende landen gelden ook begrenzingen. In Duitsland, Denemarken en het
Verenigd Koninkrijk wordt een gekozen rekengrens toegepast. In de Verenigde Staten
en Vlaanderen wordt het toepassingsbereik van de gebruikte modellen aangehouden als
afstandsgrens. Deze keuzes zijn gebaseerd op expert judgement. Een maximale rekenafstand
van 25 kilometer in Nederland sluit daarmee aan op de keuzes op vergelijkbare gronden
in het buitenland.
Stikstofdepositie buiten 25 kilometer
Het grootste deel van de totale emissies (de som van al die kleine fracties) van bronnen
in Nederland slaat neer in het buitenland. Voor het deel dat neerslaat in Nederland
geldt dat gemiddeld 50% van de stikstofemissie van een bron binnen 25 kilometer deponeert
(waarvan verreweg de meeste depositiebijdrage plaatsvindt op korte afstand van de
bron) en 50% daarbuiten (waarbij met afstand van de bron de depositiebijdrage afneemt).
Dat aandeel is afhankelijk van het type bron. Voor relatief lage bronnen zoals wegverkeer
en stallen geldt dat een groter deel binnen 25 kilometer neerslaat dan voor hogere
(industriële bronnen). Onderzocht wordt hoe groot de som van de depositiebijdragen
buiten 25 kilometer (projectendeken) van nieuwe en aangepaste projecten is, maar bedraagt
naar schatting van RIVM hooguit enkele molen/ha/jaar en mogelijk zelfs minder. Mitigerende
maatregelen binnen een straal van 25 kilometer zullen immers ook een effect hebben
op de projectendeken buiten de 25 kilometer en voor projecten met verkeersaantrekkende
werking zullen in een groter gebied dan nu mitigerende maatregelen getroffen moeten
worden. De dikte van de projectendeken kan variëren per gebied en ook binnen een gebied,
maar omdat het de som betreft van veel relatief kleine bijdragen voorbij 25 kilometer
zal de variatie beperkt zijn en geen uitschieters kennen (piekbelastingen doen zich
alleen op korte afstand van de bron voor).
Uit analyses van het RIVM blijkt dat elke locatie in Nederland gelegen is binnen 25 kilometer
van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Dat betekent dat een initiatiefnemer
bij een rekenafstand van 25 kilometer veelal mitigerende maatregelen zal moeten treffen
voor de depositie die zijn project veroorzaakt op Natura 2000-gebieden binnen die
25 kilometer. De emissiereducerende projectspecifieke mitigerende maatregelen hebben
ook een effect buiten die afstandsgrens en dragen bij aan het beperken van de projectendeken.
Passende maatregelen
De afstandsgrens van 25 kilometer voor projectspecifieke berekeningen in het kader
van de toestemmingverlening betekent dat de depositiebijdragen van een nieuwe activiteit
of aanpassing van een bestaande activiteit binnen 25 kilometer direct worden betrokken
in de toestemmingverlening van de Wet natuurbescherming (voortoets en passende beoordeling).
De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het treffen van eventuele mitigerende
maatregelen om aantasting van Natura 2000-gebieden binnen die afstand te voorkomen (conform artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn).
De projectendeken van depositiebijdragen van deze activiteiten buiten 25 kilometer
zal in ecologische zin mogelijk een significante bijdrage kunnen leveren aan de bestaande
effecten op de natuur door stikstofdepositie en is onderdeel van de totale deposities,
waarvoor de overheid verantwoordelijk is om maatregelen te treffen die nodig zijn
voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen (art 6, eerste lid, Habitatrichtlijn)
en passende maatregelen (preventief) ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit
van habitattypen en leefgebieden van soorten (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn).
Bij het vaststellen van de totale deposities op basis waarvan het huidige structurele
pakket aan maatregelen is bepaald, is rekening gehouden met nieuwe activiteiten: de
effecten van toekomstige activiteiten (projecten) zijn verdisconteerd in de emissieramingen
van PBL die gebruikt zijn voor berekening van de totale deposities5. Hoewel de emissieramingen een plausibele inschatting beogen te geven van de ontwikkeling,
zijn daar onzekerheden aan verbonden. Dat is inherent aan prognoses en modelberekeningen voor toekomstige situaties.
Daarom acht het kabinet het noodzakelijk om ten gevolge van de invoering van een afstandsgrens
van 25 kilometer als extra waarborg om (lokale) verslechteringen te voorkomen, op
korte termijn extra passende maatregelen te treffen in de vorm van extra bronmaatregelen.
Mede afhankelijk van de dikte van de projectendeken wordt bekeken welke dat zijn,
waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met evenredige verdeling tussen de
verschillende sectoren.
Het kabinet beziet welke financiële middelen hiertoe vrijgemaakt moeten worden. Daarnaast
onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om in de individuele vergunningverlening een
bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie.
Consequenties voor de toestemmingsverlening
Voor vele projecten die leiden tot emissies betekent de maximale rekenafstand van
25 kilometer een aanzienlijke beperking van de onderzoekslast ten opzichte van de
huidige situatie waarbij geen afstandsgrens geldt. Voor veel projecten worden de onderzoekskosten
lager omdat minder natuurgebieden ecologisch beoordeeld hoeven te worden in een voortoets
of passende beoordeling.
Voor projecten met een verkeersaantrekkende werking echter, zoals grote woningbouwprojecten
en rijks- en provinciale infrastructuurprojecten, leidt een maximale rekenafstand
van 25 kilometer tot een grotere onderzoekslast en mogelijk een grotere mitigatieopgave
dan in de huidige situatie waarbij een afstandsgrens van 5 kilometer wordt gehanteerd.
Per saldo zal door de implementatie van een afstandsgrens voor projectspecifieke berekening
van projecten een verschuiving optreden ten aanzien van toestemmingsverlening in brede
zin.
De afstandsgrens van 25 kilometer is niet alleen van toepassing op berekening van
depositietoenames van een nieuwe activiteit, maar ook op de berekening van de effecten
van de maatregelen die worden opgevoerd voor projectspecifieke mitigatie. Extern salderen
van een toename op een bepaalde locatie door het gebruik van depositieruimte van een
andere individuele emissiebron kan bijvoorbeeld alleen voor locaties waar de straal
van deze andere emissiebron zich binnen 25 kilometer van die locatie bevindt. Dit
geldt bijvoorbeeld ook voor mitigerende maatregelen die in een stikstofbank worden
opgenomen. De mogelijkheden voor extern salderen, al dan niet met behulp van een stikstofbank,
worden hiermee beperkt. Tegelijkertijd wordt ook de behoefte aan ruimte die door extern
salderen gemitigeerd moet worden kleiner, omdat er slechts tot 25 kilometer hoeft
te worden gemitigeerd.
De afstandsgrens van 25 kilometer geldt alleen voor de berekening van individuele
projecten (inclusief mitigerende maatregelen) in het kader van de toestemmingsverlening.
Zoals eerder aangegeven geldt deze afstandsgrens níet voor de berekening van de totale
deposities in het kader van de monitoring van de structurele aanpak stikstof, inclusief
de effecten van de bronmaatregelen uit de structurele aanpak stikstof.
Implementatie afstandsgrens
Vergunningverleners bij provincies en Rijk hebben wel ruimte nodig om dit besluit
goed tot uitvoering te kunnen brengen. Het kabinet heeft daarbij oog voor interbestuurlijke
besluitvorming, het opstellen van handreikingen voor initiatiefnemers en vergunningverleners,
het aanpassen van AERIUS Calculator, Register en Connect en de communicatie richting
initiatiefnemers en andere externe partijen. Ook zullen mogelijk beleidsregels moeten
worden aangepast. Provincies en gemeenten zullen nauw betrokken blijven bij de stappen
volgend op dit besluit.
Verder zullen ook de AERIUS Calculator en de onderliggende systemen aangepast moeten
worden. Het kabinet wil de uitvoering van dit besluit snel maar zorgvuldig ter hand
nemen. Naar verwachting kan de afstandsgrens voor projectspecifieke berekeningen eind
2021 of begin 2022 in AERIUS worden doorgevoerd. In lopende procedures bij projecten
met wegverkeer kan de maximale rekenafstand van 25 kilometer per direct worden toegepast
via AERIUS Connect.
Ten slotte
Op basis van de resultaten van deze onderzoeken naar de verbetering van de AERIUS
systematiek ziet het kabinet aanleiding voor het invoeren van een maximale rekenafstand
van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator in het kader van
toestemmingsverlening Wnb. Op deze manier wordt meer balans aangebracht tussen het
gewenste detailniveau van berekenen en de onzekerheid van het rekenmodel en wordt
een gelijkwaardige behandeling toegepast voor wegverkeer en overige typen emissiebronnen
bij toestemmingverlening. Hiermee wordt de meet en rekensystematiek voor stikstofdepositie
in Nederland verbeterd, robuuster en beter uitlegbaar.
Het kabinet is ervan overtuigd dat met deze onderbouwde keuze binnen de huidige systematiek
meer perspectief voor economische ontwikkelingen wordt geboden terwijl gewaarborgd
wordt dat als gevolg van de optelling van de deposities van individuele projecten
geen verslechtering van de natuur optreedt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit