Brief regering : Toetsingskaders geloofwaardigheidsbeoordeling asielmotieven
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2759
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2021
In mijn brief d.d. 4 november 2020 heb ik u geïnformeerd over het onderzoek van de
IND naar mogelijk oneigenlijk gebruik van het LHBTI-motief onder Oegandese asielzoekers
(Kamerstuk 19 637, nr. 2670). In die brief heb ik toegezegd dat ik een departementale analyse zou laten uitvoeren
naar de bestaande toetsingskaders voor intrekkingen van asielvergunningen en de daarmee
samenhangende bredere geloofwaardigheidsbeoordeling van asielmotieven. Met deze brief
doe ik deze toezegging deels gestand.
Herbeoordelingsprocedures
In de Oegandese zaken waren er verschillende signalen die aanleiding gaven tot het
onderzoek. Dit betrof onder andere verklaringen van verschillende Oegandese asielzoekers
gedurende de asielprocedure alsook meerdere anonieme brieven waaruit een beeld naar
voren kwam dat er mogelijk sprake was van georganiseerde netwerken die er op gericht
waren asielzoekers te trainen in asielverhalen over seksuele gerichtheid. Dergelijke
signalen kunnen in een individuele casus in samenhang met overige zaakgebonden aspecten
ook een aanleiding zijn om tot herbeoordeling van een verleende asielvergunning over
te gaan.
Naar aanleiding van een ontvangen signaal wordt er melding gedaan bij de IND afdeling
die zich richt op herbeoordelingen van asielvergunningen. Zij beoordelen of de melding
voldoende objectieve informatie bevat die tot intrekking zou kunnen leiden. Als dat
niet het geval is, wordt beoordeeld of nader onderzoek alsnog objectieve informatie
kan opleveren. Indien door het nader onderzoek wordt voldaan aan de bewijslast en
aannemelijk kan worden gemaakt dat zich een intrekkingsgrond voordoet, wordt ook beoordeeld
of een intrekking in strijd is met het Vluchtelingverdrag of artikel 3 EVRM. Als dat
niet aan de orde is, kan er een voornemen tot intrekking worden uitgebracht.
De vreemdeling krijgt de gelegenheid om samen met diens raadsman een zienswijze op
het voornemen uit te brengen. Nadat deze zienswijze is ontvangen wordt de vreemdeling
uitgenodigd door de IND om in een gehoor diens zienswijze nader toe te lichten. Indien
er na dit gehoor wordt geconcludeerd dat er voldoende aanknopingspunten zijn om tot
intrekking over te gaan neemt de IND een intrekkingsbesluit. De vreemdeling kan hier
vervolgens beroep tegen aantekenen, eventueel gevolgd door hoger beroep.
Toetsingskader intrekkingen
In artikel 32, eerste lid, sub a, Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd ingetrokken kan worden indien de vreemdeling onjuiste gegevens
heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot een
afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Dit is een uitwerking
van artikel 14, derde lid, sub b, Kwalificatierichtlijn en artikel 19, derde lid,
sub b, Kwalificatierichtlijn. Van belang is dat het bij een herbeoordelingsprocedure
aan de IND is om aan te tonen dat er sprake is van een reden om tot intrekking over
te gaan. Dit volgt uit artikel 14, tweede lid, Kwalificatierichtlijn waarin is bepaald
dat het aan de lidstaat is om aan te tonen dat een vreemdeling geen vluchteling meer
is of dat nooit is geweest en artikel 19, vierde lid, Kwalificatierichtlijn waarin
is bepaald dat het aan de lidstaat is om aan te tonen dat een vreemdeling niet of
niet langer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Dit is een uitvloeisel
van algemene zorgvuldigheidsbeginselen waaruit volgt dat bij belastende besluiten
het bestuursorgaan de onderbouwing dient aan te dragen.
In gevallen waarin het een beroep op een asielmotief met een innerlijke overtuiging
betreft zoals een seksuele gerichtheid, geloofsovertuiging of politieke overtuiging
is het bijzonder moeilijk om aan te tonen dat er voldoende aanknopingspunten zijn
om tot intrekking over te kunnen gaan. De verklaringen over, bijvoorbeeld, de seksuele
gerichtheid zijn ten tijde van de asielprocedure immers gevolgd en hebben geleid tot
het afgeven van een asielvergunning. De bewijslast ligt bij de IND om aan te tonen
dat nieuw gebleken informatie voldoende basis vormt om de eerder geloofwaardig bevonden
verklaringen over de geaardheid niet langer te volgen. In deze gevallen is het niet
mogelijk om het asielmotief met objectieve bewijsmiddelen te onderbouwen, maar is
het doorgaans evenmin mogelijk om met objectieve bewijsmiddelen te onderbouwen dat
de asielvergunning op oneigenlijke gronden is afgegeven. De IND zal in deze zaken
daarom voornamelijk op verklaringen van de vreemdeling en derden moeten leunen en
dit is in veel gevallen onvoldoende om te kunnen concluderen dat er aanleiding is
om tot intrekking over te gaan.
In de gevallen dat het aannemelijk gemaakt kan worden door de IND dat een vreemdeling
geen oprecht beroep op een bepaald motief heeft gedaan, moet vervolgens in de zogeheten
ex tunc toets worden getoetst of ten tijde van verlening van de asielvergunning nog overige
gronden waren om een asielvergunning te verlenen. Als dat het geval is, moet van intrekking
worden afgezien.
Indien dat niet het geval is, wordt vervolgens in de zogeheten ex nunc toets bekeken of er ten tijde van de herbeoordeling aanleiding is om aan te nemen
dat er een risico bestaat op vervolging of ernstige schade bij terugkeer. In dergelijke
gevallen kan er in beginsel ook niet overgegaan worden tot intrekking van de vergunning.
Dat geldt ook als zij onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden
over (een deel van) hun asielrelaas, zolang uit andere omstandigheden nog steeds blijkt
dat zij bij terugkeer dat risico lopen.
Ten slotte wordt, indien er tot intrekking wordt overgegaan, een ambtshalve toets
verricht waarbij wordt getoetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
op reguliere gronden dan wel uitstel van vertrek op medische gronden. Deze ambtshalve
toets kan aanleiding vormen om alsnog een verblijfsvergunning te verstrekken.
Als er sprake is van fraude en/of duidelijk kenbare leugens kan dit dus, zoals hierboven
uiteengezet, tot de conclusie leiden dat er geen aanspraak op internationale (asiel)bescherming
bestaat. Dit kan vervolgens leiden tot de weigering of intrekking van een asielvergunning.
In de gevallen waar hier sprake van is wordt de vreemdeling een onmiddellijke vertrektermijn
en een inreisverbod opgelegd.1
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Uit vorengaande blijkt dat het intrekken van vergunningen in gevallen waarin er mogelijk
oneigenlijk gebruik van een asielmotief is gemaakt veelal een zeer bewerkelijk proces
is. Gelet op de hoge drempel die bestaat bij de intrekkingsprocedure is het van belang
om, conform mijn toezegging, de aandacht van de analyse te verleggen naar de bredere
geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit betekent concreet dat juist de beoordeling op het
moment van eerste inwilliging dan wel afwijzing nadrukkelijker bij de analyse wordt
betrokken, de zogeheten »voorkant van de asielprocedure».
De geloofwaardigheidsbeoordeling raakt aan de kern van de asielprocedure en is om
deze reden vaker onderwerp van gesprek. Recent heb ik een rapport van Amnesty International
ontvangen waarin de geloofwaardigheidsbeoordeling onder de loep wordt genomen. In
een separate brief zal ik op de oproepen en aanbevelingen reageren. Voorts ben ik
nog in afwachting van een WODC-rapport over de geloofwaardigheidsbeoordeling, aan
de hand van de nieuwe werkinstructies, specifiek voor asielaanvragen waarin LHBTI-gerichtheid
of een bekering als motief is aangevoerd. Vanwege het belang van een gedegen analyse
van het vraagstuk, alsmede de samenloop met diverse trajecten, doe ik u separaat de
analyse van de bredere geloofwaardigheidsbeoordeling toekomen.
Sanctionering bij oneigenlijk gebruik asielmotieven
In de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van het lid Becker over de Oegandese
asielzoekers d.d. 4 november 2020 heb ik toegezegd bij deze departementale analyse
de vraag mee te nemen of het mogelijk is om liegen in de asielprocedure te sanctioneren.
Met betrekking tot strafrechtelijke sanctionering van zaken waarin een oneigenlijk
beroep op een asielmotief met een innerlijke overtuiging wordt gedaan, zoals hierboven
omschreven, geldt dat dit binnen de huidige wetgeving niet mogelijk is. Artikel 225
van het Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt weliswaar de mogelijkheid om valsheid in
geschrifte te vervolgen maar omdat de verklaringen in een asielprocedure mondeling
worden afgelegd is dit artikel reeds daarom niet van toepassing. In artikel 227a Sr
wordt voorzien in een mogelijkheid om iemand, die anders dan door valsheid in geschrifte,
opzettelijk valse gegevens heeft verstrekt te vervolgen. Dit artikel ziet echter specifiek
op verstrekkingen of tegemoetkomingen zoals een uitkering en kan daarom niet toegepast
worden op mogelijk frauduleuze verklaringen in het kader van de asielprocedure. Ook
artikel 207 Sr betreffende de strafbepaling van meineed biedt geen uitkomst aangezien
volgens dat artikel de strafbaarheid van het afleggen van een valse verklaring gekoppeld
is aan de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert
of daaraan rechtsgevolgen verbindt. Overigens zou men in het geval dat het afleggen
van frauduleuze verklaringen wel strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden tegen
dezelfde knelpunten ten aanzien van de bewijslast aan lopen. Er dient daarom gebruik
gemaakt te worden van de binnen de vreemdelingenwetgeving bestaande maatregelen, zoals
ze hierboven uiteen zijn gezet.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid