Brief regering : Erkenningen landelijk publiek omroepbestel 2022 2026
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 215 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2021
Kader Mediawet 2008
Op 1 januari 2022 begint een nieuwe concessie- en erkenningperiode voor de landelijke
publieke omroep. Iedere vijf jaar kunnen omroeporganisaties een aanvraag indienen
voor een erkenning voor de komende erkenningperiode.
Met ingang van de erkenningperiode die begon in 2016 is het landelijke mediabestel
gewijzigd. Sinds 2016 zijn er maximaal zes volwaardige erkenningen te vergeven. Daarnaast
kunnen aspirant-omroepen toetreden tot het bestel op basis van een voorlopige erkenning.
Het maximum van zes erkenningen heeft tot gevolg dat aspirant-omroepen zodra zij doorgroeien
naar een volwaardige erkenning, een samenwerkingsomroep moeten vormen met één van
de erkende omroeporganisaties in het bestel. Voor de huidige aspiranten WNL, HUMAN
en PowNed geldt dus dat zij om binnen het bestel te kunnen blijven, een samenwerkingsomroep
moeten vormen met één van de omroeporganisaties in het bestel.
De Mediawet 2008 biedt het kader waar een aanvraag aan moet voldoen. Er zijn vereisten
waaraan voldaan moet zijn; als dat niet het geval is dan moet de aanvraag worden afgewezen. Voor andere vereisten geldt dat een aanvraag kan worden afgewezen als daar niet aan wordt voldaan.
Een aanvraag moet worden afgewezen indien:
– Een omroep geen rechtspersoon is of niet volgens de statuten als doel heeft: het verzorgen
van media-aanbod;
– Een omroep niet voldoet aan de ledeneis;
– Een omroep niet voldoet aan de eis dat hij zich in de statuten ten doel stelt een
bepaalde maatschappelijke stroming te vertegenwoordigen;
– Een omroep niet voldoet aan de overige formele vereisten (bijvoorbeeld komt voor een
volwaardige erkenning alleen een omroep in aanmerking die in de vorige erkenningperiode
al een (voorlopige) erkenning had).
Daarnaast is er een aantal gronden waarop een aanvraag kan worden afgewezen:
– Uit twee evaluaties blijkt dat een reeds in het bestel functionerende omroep zich
niet voldoende inzet voor de uitvoering van de publieke media-opdracht;
– Het beleidsplan van een omroep voldoet niet aan de vereisten uit de wet;
– Het is aannemelijk dat een omroep, mede gelet op zijn handelwijze in een eerdere periode,
zich niet zal houden aan de wet;
– Uit de aanvraag blijkt onvoldoende dat een omroep zijn missie en identiteit tot uitdrukking
brengt in het media-aanbod;
– Uit de aanvraag blijkt onvoldoende dat het media-aanbod voldoet aan de eisen van de
wet; of
– Uit de aanvraag blijkt dat de omroep onvoldoende bereidheid tot samenwerking toont.
Vóór 1 februari 2021 hebben de negen omroeporganisaties (BNNVARA, AVROTROS, KRONCRV,
EO, VPRO, MAX, PowNed, HUMAN en WNL) en drie potentiële aspirant-omroepen (Ongehoord
Nederland, Omroep Zwart en Omroep Bersama) een aanvraag ingediend voor een erkenning.
Ik heb conform de Mediawet 2008 advies gevraagd aan de Raad voor Cultuur, het Commissariaat
voor de Media en de NPO. Eind april 2021 heb ik van alle drie de adviezen ontvangen.
Deze adviezen heb ik bij de besluitvorming betrokken. Voor omroepen die op dit moment
de aspirantstatus hebben (HUMAN, WNL en PowNed) geldt dat zij een samenwerkingsomroep
moeten vormen met een omroepvereniging binnen het bestel. Na beoordeling van de initiële
aanvraag heb ik HUMAN en de VPRO, Omroep MAX en WNL en AVROTROS en PowNed verzocht
een gezamenlijke aanvraag in te dienen. Deze aanvragen heb ik vóór 20 juni 2021 ontvangen.
Over deze aanvragen heeft het Commissariaat mij opnieuw geadviseerd. De Raad voor
Cultuur en de NPO hebben laten weten niet opnieuw te adviseren op deze aanvragen.
Adviezen Raad voor Cultuur, Commissariaat voor de Media en NPO
Zoals eerder aangegeven heb ik conform de Mediawet 2008 adviezen gevraagd aan de Raad
voor Cultuur, het Commissariaat voor de Media en de NPO over de aangevraagde erkenningen.
De door hen gegeven adviezen heb ik als bijlagen bij deze brief gevoegd1. Zowel de Raad voor Cultuur als het Commissariaat voor de Media en de NPO hebben
een positief advies gegeven op de erkenningsaanvraag van AVROTROS, BNNVARA, KRONCRV,
de EO, Omroep MAX, de VPRO, WNL, HUMAN, PowNed, Omroep Zwart en Ongehoord Nederland.
Besluiten
Zoals eerder in deze brief aangegeven gelden voor mij als Minister voor media strikte
wettelijke bepalingen om een erkenningsaanvraag aan te beoordelen. Op basis daarvan
constateer ik – mede ook vanwege de positieve adviezen van de wettelijk daarvoor aangewezen
adviseurs – dat alle eerder genoemde omroepen voldoen aan de wettelijk verankerde
erkenningscriteria. Om die reden heb ik besloten om BNNVARA, KRONCRV en de EO een
erkenning te verlenen. Daarnaast heb ik besloten om de nieuwe samenwerkingsovereenkomst
VPRO-HUMAN, MAX-WNL en AVROTROS-PowNed een erkenning te verlenen. Tot slot heb ik
besloten Omroep Zwart en Ongehoord Nederland een voorlopige erkenning te verlenen.
De erkenningsaanvraag van Omroep Bersama heb ik afgewezen omdat de omroep het minimumaantal
van 50.000 leden op de peildatum van 2020 niet heeft gehaald.
Bij Ongehoord Nederland wordt door de drie adviseurs een opmerking gemaakt. De adviseurs
concluderen dat de structurele diskwalificatie van de NOS als onafhankelijke nieuwsvoorziening
het publieke bestel grote schade kan toebrengen. De adviseurs benadrukken de zware
verantwoordelijkheid van alle omroepen om dit unieke omroepbestel met elkaar in stand
te houden. Dat betekent onder andere dat binnen de publieke omroep geen plaats is
voor de verspreiding van onbetrouwbaar nieuws of desinformatie.
Na bestudering van de adviezen heb ik aan Omroep Zwart en Ongehoord Nederland per
brief gevraagd om te reflecteren op de opmerkingen die de adviseurs maken bij deze
omroepen. Op 2 juni 2021 heb ik van zowel Omroep Zwart als Ongehoord Nederland een
brief met de gevraagde reflectie ontvangen. Deze brieven heb ik ook betrokken bij
de besluitvorming.
Kanttekeningen bij het besluit
Zowel de Raad voor Cultuur als het Commissariaat voor de Media en de NPO hebben kritische
kanttekeningen geplaatst bij de door hen ervaren (on)mogelijkheden om erkenningsaanvraag
kwalitatief te toetsen aan de wettelijk gevraagde stromingsvereiste en de wijze waarop
een omroep invulling geeft aan zijn missie en identiteit. Ik herken zeer het door
hen genoemde punt. Het is niet voor niets dat ik hierover met uw Kamer ook afspraken
heb gemaakt. Dit mede naar aanleiding van mijn visiebrief. Op dit moment loopt een
onderzoek om te bezien welke andere legitimatiecriteria, naast de ledeneis, een rol
kunnen spelen in het erkenningsproces. Met uw Kamer is afgesproken dat een eerste
proeve daarvan uiterlijk eind van dit kalenderjaar zal worden voorgelegd. Met elkaar
hebben we vastgesteld dat het opstellen van andere criteria dan de ledeneis geen sinecure
is, maar alle inzet is er wel op gericht bij de eerstvolgende erkenningsprocedure
daarvan gebruik te kunnen maken. Als we daarin slagen, dan zal dit de laatste keer
zijn dat aanvragen vooral kwantitatief beoordeeld worden. Zowel voor de reeds lang
tot het publieke bestel behorende omroepen als nieuwe toetreders kan dit ingrijpende
gevolgen hebben.
Een tweede kanttekening betreft met name de toetreding met een voorlopige erkenning
van Ongehoord Nederland. Zoals eerder aangegeven hebben alle drie de adviseurs daar
positief over geadviseerd. Wel hebben alle drie de adviseurs met name bij deze potentieel
nieuwe toetreder kritische kanttekeningen geplaatst. De adviseurs concluderen dat
de structurele diskwalificatie door Ongehoord Nederland van de NOS als onafhankelijke
nieuwsvoorziening het publieke bestel grote schade kan toebrengen. De adviseurs benadrukken
de zware verantwoordelijkheid van alle omroepen om dit unieke omroepbestel met elkaar
in stand te houden. Dat betekent onder andere dat binnen de publieke omroep geen plaats
is voor het verspreiden van onbetrouwbaar nieuws en desinformatie.
Na bestudering van de adviezen heb ik Ongehoord Nederland (maar ook Omroep Zwart)
per brief gevraagd te reflecteren op de kanttekeningen die de adviseurs plaatsen bij
deze omroepen. De door deze omroepen gegeven reacties voeg ik als bijlagen bij deze
brief2. Uit hun reacties kunt U opmaken dat beide omroepen erkennen dat ze bij toetreding
tot het publieke omroepbestel zich gebonden weten aan de Mediawet 2008 en de daarop
gebaseerde regelgeving. Ongehoord Nederland geeft ook expliciet aan zich na toetreding
tot het publieke bestel te zullen binden aan de Governancecode Publieke Omroep van
de NPO. Omroep Zwart heeft aangegeven dat ook te zullen doen.
Waarborgen bestel
Voor de nieuwe toetreders geldt straks, net als voor de andere omroepen, verder onverkort
artikel 2.33 van de Mediawet. In dat artikel is geregeld onder welke voorwaarden een
erkenning kan worden ingetrokken.
Lid 1 en 3
De Minister voor Media is bevoegd om een erkenning of een voorlopige erkenning in
te trekken indien een omroep zich niet statutair ten doel stelt om uitsluitend of
hoofdzakelijk ter uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau media-aanbod
te verzorgen en alle activiteiten te verrichten die nodig zijn om daarmee een publieke
taak van algemeen nut te vervullen, dan wel indien uit evaluatie is gebleken dat een
omroep zich daar niet aan houdt.
Lid 2
Het Commissariaat voor de Media is bevoegd om bestuurlijke sancties op te leggen wegens
overtreding van bepalingen in de Mediawet of weigering om medewerking te verlenen
aan wettelijk toezicht. Indien binnen één jaar twee bestuurlijke sancties worden opgelegd
is de Minister bevoegd om een erkenning of voorlopige erkenning in te trekken.
Lid 4
De raad van bestuur van de NPO is bevoegd om sancties op te leggen aan omroepen die
inbreuk plegen op bindende besluiten van de NPO. In geval binnen één erkenningsperiode
tweemaal een sanctie aan een omroep is opgelegd, of indien de raad van bestuur van
mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking
ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst, is de Minister bevoegd om een
erkenning of voorlopige erkenning in te trekken.
Tegengaan desinformatie
Tijdens het debat van 7 en 8 december in de Eerste Kamer over de wijziging van de
Mediawet in het kader van de versterking van het toekomstperspectief van het publiek
bestel (Kamerstuk 35 554) heeft het lid Pijlman (D66) vragen gesteld over de garanties die het huidige publieke
omroepbestel biedt ten aanzien van verspreiding van desinformatie via de publieke
omroep (Handelingen I 2020/21, nr. 1, items 3 en Handelingen I 2020/21, nr. 14, item 3). Meer specifiek is daarbij gevraagd naar de mogelijkheden die de NPO en de Minister
voor Media hebben om normen en waarden uit de rechtstaat te waarborgen. Hieronder
geef ik antwoord op deze vragen.
Waar het gaat om het tegengaan van de verspreiding van desinformatie is het standpunt
van het kabinet dat het adresseren van onjuiste berichtgeving primair een verantwoordelijkheid
is van journalisten en wetenschappers en dat de overheid hierin terughoudend op dient
te treden.3 Een onafhankelijke en pluriforme mediasector speelt een essentiële rol in de waarheidsvinding
binnen een democratische rechtstaat. Deze rol is voor de publieke omroep vastgelegd
in de formulering van de publieke mediaopdracht in de Mediawet.
Publieke mediaopdracht
De grondslag voor het ontwikkelen en verspreiden van publiek media-aanbod door publieke
omroepen ligt in de publieke mediaopdracht zoals omschreven in artikel 2.1 van de
Mediawet. In lid 2 van dit artikel is voorgeschreven dat publieke mediadiensten in
overeenstemming zijn met publieke waarden en voorzien in een democratische, sociale
en culturele behoefte. In lid 2 onder a is voorgeschreven dat het publieke media-aanbod
evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is. Hierin is de kern
van het Nederlandse publieke omroepbestel weergegeven dat ruimte biedt aan verschillende
opvattingen en groepen in de samenleving en legt bij hen die van deze mogelijkheid
gebruik maken de verantwoordelijkheid neer om te streven naar kwaliteit en een positieve
bijdrage aan de samenleving. Waar het gaat om het voorkomen van de verspreiding van
desinformatie door een publieke omroep is specifiek relevant dat in lid 2 onder e
is voorgeschreven dat het publieke media-aanbod voldoet aan hoge journalistieke en
professionele kwaliteitseisen.
Gezien het bovenstaande mag van publieke omroepen verwacht worden dat zij met een
pluriform media-aanbod dat voldoet aan hoge journalistieke kwaliteitseisen een bijdrage
leveren aan een betrouwbare informatievoorziening in onze samenleving. Daarnaast kunnen
zij direct bijdragen aan het tegengaan van de verspreiding van online desinformatie,
bijvoorbeeld door het uitvoeren van fact-checks, aandacht in de programmering voor
online misleiding en mediawijsheid en door (data-gedreven) onderzoeksjournalistiek.
Redactionele verantwoordelijkheid en redactiestatuten
De redactionele verantwoordelijkheid van publieke omroepen is vastgelegd in lid 1
van artikel 2.88 van de Mediawet. In lid 5 is voorts expliciet voorgeschreven dat
publieke omroepen waarborgen treffen om te voorkomen dat het aanbod van haar mediadiensten
aanzetten tot haat of geweld tegen een groep personen of een lid van een groep.
Nederland kent een sterke traditie van zelfregulering binnen de mediasector. De NPO
heeft een ombudsman die klachten over media-aanbod in behandeling neemt en kan adviseren
en oordelen over het handelen van omroepen. Per 1 juli 2021 is deze ombudsman wettelijk
verankerd in de Mediawet. Daarnaast zijn alle landelijke, regionale en lokale publieke
omroepen (via de NPO, RPO en NLPO) aangesloten bij de Raad voor de Journalistiek die
uitspraken kan doen over klachten. In zwaardere gevallen staat voor klagers een gang
naar de rechter open.
In lid 2 van artikel 2.88 is vastgelegd dat omroepen redactiestatuten dienen op te
stellen waarin is vastgelegd hoe gewaarborgd wordt dat (lid 3a) normen inzake journalistieke
deontologie4 en kwaliteit worden gehanteerd en (lid 3b) dat er redactionele onafhankelijkheid
is ten opzichte van adverteerders, sponsors en anderen die bijdragen hebben verstrekt
voor de totstandkoming van media-aanbod. Alle landelijke publieke omroepen hebben
een dergelijk statuut opgesteld waarin de onafhankelijkheid en professionele standaarden
van redacties zijn vastgelegd. De NPO vraagt van omroepen daarnaast dat zij de Code
voor de Journalistiek van het Genootschap van Hoofdredacteuren onderschrijven. In
2019 heeft de Raad van State bevestigd dat het Commissariaat toezicht kan houden op
de naleving door omroepen van hun redactiestatuten.5
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.