Brief regering : Rapport KPMG inzake Marktconsultatie kernenergie
32 645 Kernenergie
Nr. 96
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2021
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan dat door KPMG is opgesteld naar aanleiding
van de motie van het lid Dijkhoff (VVD) c.s. inzake de marktconsultatie kernenergie
(Kamerstuk 35570, nr. 11)1. De motie van het lid Dijkhoff vraagt de regering te onderzoeken onder welke voorwaarden
marktpartijen bereid zijn te investeren in kerncentrales in Nederland, welke publieke
ondersteuning daarvoor nodig is, en in welke regio’s er belangstelling is voor de
realisering van een kerncentrale.
Eerder heeft mijn voorganger aangegeven dat kernenergie één van de mogelijke opties
is voor de toekomstige energiemix (Kamerstuk 32 645, nr. 89). In dit rapport, dat op basis van met name interviews tot stand is gekomen, wordt
een goed beeld geschetst over de mogelijkheden van kernenergie vanuit diverse invalshoeken,
namelijk de provincies, (inter)nationale nucleaire marktpartijen, zoals aannemers,
kerntechnologie leveranciers, exploitanten en ook vanuit potentiële financiers.
Naast de interviews en de uitkomsten van de marktconsultatie, zijn conform mijn eerdere
toezegging ook alle relevante rapporten betrokken in deze rapportage (Kamerstuk 35 167, nr. 29). Ook voor standpunten uit de interviews heeft KPMG, haar analyse waar mogelijk onderbouwd
op basis van de literatuur.
De kern van het rapport is dat:
• Er een overzicht wordt gegeven van de (inter)nationale inzichten met betrekking tot
o.a. de keuze van technologie, financiering en garanties, wet- en regelgeving en mogelijke
locaties in Nederland;
• Een overgroot deel van de marktpartijen het belang benadrukt om te kiezen voor een
bewezen technologie die voldoet aan de geldende veiligheidseisen. Daarbij is er brede
consensus om voor een generatie III+ reactor te kiezen. Daarnaast worden Small Modular
Reactors (SMRs) als een interessante optie voor de toekomst gezien, maar laat commerciële
beschikbaarheid van SMRs nog op zich wachten;
• Een belangrijke conclusie is dat stabiel overheidsbeleid ten aanzien van kernenergie
randvoorwaardelijk is voor realisatie ervan; de substantiële financieringsomvang,
substantiële risico’s en doorlooptijd maakt dat de betrokkenheid van de overheid onvermijdelijk
lijkt. Dit kan dan onder meer door het verstrekken van garanties door de overheid
om met name financieringsrisico’s acceptabel te laten zijn. Markpartijen zullen naar
verwachting diverse voorwaarden stellen aan een eventuele participatie;
• In First-Of-A-Kind (FOAK)-projecten in o.a. Finland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk,
is sprake van een belangrijke mate van financiering door de leverancier van nucleaire
technologie. Marktpartijen geven aan dat dit voor nieuwe projecten niet reëel is gezien
hun financiële positie, waardoor bij een nieuwbouwproject de overheid een belangrijke
(financiële) rol zal moeten spelen;
• In het verleden zijn kosten- en tijdoverschrijdingen als gevolg van het vergunningsverleningsproces
o.a. bij FOAK-projecten veel voorkomend geweest. Marktpartijen pleiten dan ook voor
transparantie, harmonisering en voorspelbaarheid in het Nederlandse vergunningverleningsproces;
• Een generatie III+ reactor gerealiseerd kan worden 11–15 jaar vanaf de start van het
vergunningentraject. Voor een SMR op basis van gen III+ reactor ontwerp duurt dat
naar verwachting 10 jaar, maar een bewezen ontwerp zal pas op zijn vroegst in 2027–2035
beschikbaar worden;
• Marktpartijen benadrukken dat het belangrijk is de aanwezige kennis en expertise te
behouden. Dat geeft de flexibiliteit om nu of in de toekomst extra kernenergie aan
de mix toe te voegen;
• Op basis van de interviews Zeeland als provincie aangeeft positief te staan tegenover
de bouw van een nieuwe kerncentrale en voor de provincie Noord-Brabant is het onder
voorwaarden bespreekbaar. Maatschappelijk draagvlak is cruciaal om verder te gaan
met kernenergie.
Gelet op de discussies over CO2-reductie, die ook in Europa spelen, ligt het voor de hand om te bekijken of en op
welke manier kernenergie in de toekomstige mix in Nederland een rol kan spelen. Ik
zal hiervoor een scenario-studie (voor de periode 2030-verder dan 2050) laten opstellen.
Hierbij kan worden ingegaan op de relatie tussen diverse typen CO2-vrij vermogen, op welke wijze kernenergie inpasbaar kan zijn in de Nederlandse energiemix
en kosten-efficiëntie in relatie tot de systeembijdragen van kernenergie waaronder
met name minder landgebruik en infrastructuurinvesteringen.
Het onderzoek van KPMG laat ook zien dat het belangrijk is de kennisinfrastructuur
in Nederland met betrekking tot regelgeving en mogelijkheden van kernenergie op een
adequaat niveau te houden. Dit sluit aan bij een eerdere verkenning dat de kennisinfrastructuur
op het gebied van stralingsbescherming en nucleaire kennis in Nederland onder druk
staat2. Ik wil dan ook bezien op welke wijze de huidige inzet op de nucleaire kennisinfrastructuur
kan worden versterkt via bestaande gremia en internationale partijen zodat de optie
voor kernenergie in Nederland kan worden opengehouden, in lijn met de reeds opgerichte
interdepartementale ambtelijke werkgroep die zich specifiek op dit kennisvraagstuk
richt (Kamerstuk 25 422, nr. 271).
Tenslotte wordt in de marktconsultatie ook geconcludeerd dat bedrijfsduurverlenging
van Borssele wordt geadviseerd vanuit financiële overwegingen en behoud van kennis.
De vergunninghouder van de kerncentrale heeft al laten weten op grond van eerdere
studies geen technische belemmeringen te verwachten voor bedrijfsduurverlenging; wél
dient hiervoor nog nader onderzoek te worden uitgevoerd, namelijk naar welke investeringen
nodig zijn voor bedrijfsduurverlenging (Kamerstuk 2020D35175). Momenteel ben ik aan het verkennen hoe de Kernenergiewet kan worden aangepast om
bedrijfsduurverlenging van Borssele mogelijk te maken conform motie van de leden Mulder
en Harbers (Kamerstuk 32 813, nr.511).
Ik ga graag met u in gesprek over de uitkomsten van de marktconsultatie van KPMG en
de overige hierboven genoemde nadere onderzoeken zodra die zijn afgerond. Uiteraard
is het aan een volgend kabinet om verder te besluiten over kernenergie.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Indieners
-
Indiener
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat