Brief regering : Stand van zaken toezeggingen en moties op het gebied van media 2020-2021
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 214 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2021
In het vergaderjaar 2020–2021 heeft uw Kamer diverse moties aangenomen op het gebied
van media. Ook heb ik uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan. Dit geldt ook voor
de Eerste Kamer. Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken van de aangenomen
moties en de gedane toezeggingen in het afgelopen jaar aan de Tweede en Eerste Kamer.
Een eensluidende brief heb ik aan de Eerste Kamer gestuurd.
De moties en toezeggingen zal ik per thema behandelen.
Landelijke publieke omroep
Uw Kamer ontvangt op korte termijn een brief met betrekking tot de erkenningen van
de landelijke publieke omroep en een brief over het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst.
In die brieven worden eveneens enkele moties en toezeggingen afgedaan, die daar het
meest verband mee houden.
Beloningen en salarissen bij de publieke omroep
De motie-Kwint (SP)1, ingediend tijdens het WGO over de mediabegroting 2021 op 30 november 2020 (Kamerstuk
35 570 VIII, nr. 149) verzoekt de regering om, via het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep of
anderszins ervoor zorg te dragen dat niemand die voor de publieke omroep werkt, of
dit nu in dienstverband of in opdracht is, meer geld betaald krijgt voor zijn werkzaamheden
voor de publieke omroep dan de WNT-norm. Een toezegging op hetzelfde onderwerp heb
ik gedaan aan het Eerste Kamerlid Janssen (SP)2.
Dit kabinet heeft zich sterk ingezet om de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren
bij de publieke omroep binnen maatschappelijk verantwoorde grenzen te brengen. Voor
bestuurders, toezichthouders en presentatoren in dienst van een publieke omroep is
dit, op een klein aantal contracten uit het verleden waarvoor overgangsrecht geldt
na, ook gerealiseerd. Naast de Wet normering topinkomens (WNT) waar dit voor topfunctionarissen
is geregeld, kent de publieke omroep op grond van de Mediawet het Beloningskader Presentatoren
in de Publieke Omroep (BPPO). Dit verplichte BPPO is een regeling voor die presentatoren,
programmakers, dj’s en vergelijkbare functies binnen de publieke omroep waarvan duidelijk
is dat hun honorering in hoge mate wordt bepaald door marktwerking.
In 2012 werd de reikwijdte van het BPPO al uitgebreid met presentatoren die als zelfstandig
ondernemer of via een BV op basis van een opdrachtovereenkomst werken voor de publieke
omroep. En vanaf de aanscherping van het BPPO in 2017, zijn nieuwe uitzonderingen
boven het BPPO-maximum (gelijk aan het WNT-maximum) niet meer mogelijk. Bovendien
is in het BPPO ook geregeld dat een publieke omroep in andere gevallen, bijvoorbeeld
wanneer er sprake is van een programma dat wordt verzorgd door een buitenproducent,
zich tot het uiterste zal inspannen naar de bedoeling van dit BPPO te contracteren.
Net als bij bestuurders laten de aantallen volgens opgave van de NPO en omroepen zien
dat er sprake is van een sterke afname: in 2019 waren er nog 8 (11 in 2018, 17 in
2017) presentatoren die boven het maximum van het BPPO verdienen. Deze afname zal
de komende jaren logischerwijs doorzetten en na afloop van lopende contracten kunnen
afwijkingen van de norm binnen de publieke omroep niet meer voorkomen.
De cijfers van de omroepen laten zien dat ook voor presentatoren die niet in dienst
zijn bij een publieke omroep, het aantal gevallen waarin een presentator tevens eigenaar
is van het productiebedrijf gering is: volgens de omroepen hebben 7 presentatoren
momenteel ook een eigen productiebedrijf. Van deze 7 programma’s werd in één geval
het programma eerder door de omroep zelf geproduceerd. In totaal zijn er ruim 300
presentatoren waarmee een omroep dit jaar in enigerlei vorm een verbintenis heeft.
Hoewel dit altijd een momentopname blijft en het aantal door het jaar heen wisselt,
laat dit aantal wel zien dat het aantal presentatoren dat een eigen productiebedrijf
heeft relatief klein is. Deze presentatoren zijn in de eerste plaats ook ondernemer,
en dragen het bijbehorende ondernemersrisico. Daarbij krijgen deze presentatoren volgens
de omroepen een honorarium conform het BPPO op basis van functiezwaarte. Ik ben van
mening dat het BPPO op dit moment voldoende houvast biedt. Desalniettemin heb ik een
aantal maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de salarissen van medewerkers bij
de publieke omroep binnen het maatschappelijk aanvaardbare worden gebracht.
Per 1 januari 2021 zijn de WNT-maxima voor topfunctionarissen in de mediasector verlaagd.
Media-instellingen zijn op basis van onder andere grootte en complexiteit ingedeeld
in verschillende bezoldigingsklassen. Dit zorgt ervoor dat een bestuurder bij een
kleinere regionale omroep een lager WNT-maximum heeft dan een bestuurder bij een grotere
omroep.
Vanaf 1 juli 2021 zal het toezicht op het BPPO, dat eerder was belegd bij een onafhankelijke
commissie binnen de NPO, overgeheveld worden naar het Commissariaat voor de Media.
De verwachting is dat door het toezicht op het BPPO te beleggen bij de onafhankelijke
toezichthouder er effectiever gehandhaafd kan worden op potentiële overtredingen.
Het Commissariaat heeft een breed scala aan toezicht- en handhavingsinstrumenten tot
zijn beschikking die kunnen worden ingezet om toe te zien op naleving van het BPPO.
Deze motie ziet tot slot niet alleen op presentatoren maar op alle medewerkers van
de publieke omroep. Omroepen zijn op grond van de WNT verplicht om in hun jaarverslag
melding te doen van iedere medewerker die boven het WNT-maximum verdient. In 2019
was dat bij één medewerker het geval, met een beperkte overschrijding van ongeveer
€ 9.000. Ik zie ook in dat licht geen aanleiding om vergaande generieke maatregelen
te treffen. Uiteraard zal ik blijven monitoren of er medewerkers boven de WNT-norm
verdienen bij de publieke omroep.
Betalingen voor artiesten bij de publieke omroep
Met de motie van het lid Kwint (SP) c.s.3 wordt het kabinet verzocht om in overleg te treden over de betaling van artiesten.
In deze brief treft u een overzicht van de huidige stand van zaken.
Huidige situatie publieke omroep
Er is binnen de publieke omroep geen algemene richtlijn voor het betalen van artiesten
die optreden in radio en televisieprogramma’s. Er zijn veel verschillende situaties
te onderscheiden, waaronder een optreden op radio, in een talkshow, in een muziekprogramma,
live of niet live, een huisband, eigen producties of producties van buitenproducenten.
Wanneer een band of artiest één optreden in een radio of televisieprogramma geeft
worden artiesten in voorkomende gevallen (afgezien van een onkostenvergoeding) niet
altijd betaald, vanwege het promotionele effect van het optreden. Dit is vergelijkbaar
met andere makers die in programma’s optreden zoals schrijvers, kunstenaars en programmamakers.
Met een huisband worden andere afspraken gemaakt dan met een band die een eenmalig
optreden verzorgt. Met een componist of dirigent worden andere afspraken gemaakt dan
met uitvoerende artiesten. Klachten (anders dan in een incidenteel individueel geval)
hierover zijn niet bij de omroep bekend, maar met name sinds het cultuurplan vindt
het gesprek hierover wel meer plaats.
Actieplan Cultuur NPO
In het Actieplan Cultuur NPO is expliciet afgesproken dat er sprake moet zijn van
een eerlijke vergoeding. Het actieplan en de besteding van de middelen worden verantwoord
en geëvalueerd. Uit bestuurlijk overleg met de taskforce over de voortgang van het
Actieplan waren de makers te spreken over de afspraken die met de NPO werden gemaakt
over beloningen en vergoedingen.
Vanwege het Actieplan worden volgens opgave van de omroepen nu standaardtarieven van
€ 250 euro per artiest en van € 1.000 euro voor een band betaald. Dat is mogelijk
vanwege het steunpakket. Een mooi voorbeeld is het programma «Studio 2020». Hierbij
heeft het Fonds Podiumkunsten 50% van het budget bijgedragen en lag de prioriteit
op goede betaling van artiesten. De dagvergoeding van de bands in de opvolger van
dit programma, The Ballroom, is verdubbeld van € 500 euro naar € 1.000 euro.
Fair Practice Codes «Goed Opdrachtgeverschap Publieke Omroep»
In de Fair Practice Code Goed Opdrachtgeverschap Publieke Omroep zijn tariefafspraken
gemaakt over betaling van zzp’ers en freelancers. Echter, geldt deze niet voor popartiesten
omdat deze niet vertegenwoordigd worden door de vakbonden die deze code met de publieke
omroep hebben afgesloten. De FPCPO is primair bedoeld voor functies van zzp’ers /freelancers
die ook in het functiehuis van de publieke omroep voorkomen en dus gekoppeld zijn
aan de CAO beginschalen van de publieke omroep. Dat neemt niet weg dat iedereen die
binnen de cultuursector werkt, redelijk en billijk betaald moet worden volgens de
NPO en de omroepen. Er vindt dan ook goed en gelijkwaardig overleg plaats. Dat staat
ook in de FPC Cultuur. Dit geldt dus ook voor de artiesten.
Vervolg
Uiteraard staan de omroepen er welwillend tegenover om in de toekomst het uitgangspunt
van een betaling tegen eventueel een standaardtarief of minimumtarief uit te voeren.
De omroepen zijn echter terughoudend in het doen van toezeggingen, omdat het enerzijds
maatwerk blijft: er zijn veel verschillende vormen waarin artiesten werken voor de
publieke omroep. Ook kan er bij marktconforme beloning sprake zijn van mogelijke overtreding
van het dienstbaarheidsverbod indien het optreden ter promotie dient. Anderzijds zijn
de omroepen terughoudend omdat in tegenstelling tot het Actieplan Cultuur de budgetten
voor de programmering niet altijd toereikend zijn om een vergoeding te betalen. Een
verplichte betaling zal dus ten koste kunnen gaan van het programmabudget. Al met
al kunnen de gevolgen van een toezegging hierdoor verstrekkend zijn. Ook de popsector
zelf zal dus stappen moeten zetten: gezamenlijke afspraken maken met de publieke omroep
(NPO als coördinerend orgaan en College van Omroepen als vertegenwoordiger van de
omroepen) over billijke tarieven. Daarnaast zal de publieke omroep moeten inventariseren
wat het effect is van eventuele standaardtarieven voor artiesten. Er is momenteel
geen wettelijke mogelijkheid om de publieke omroep te verplichten tot standaardtarieven
voor artiesten.
Onafhankelijk onderzoek naar duurzame versterking publieke omroep
In de Eerste Kamer hebben de leden Veldhoen (GroenLinks), Pijlman (D66) en Vos (PvdA)
op 8 december 2020 gevraagd een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar duurzame
versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het
internationale krachtenveld4. Ik heb dit onderzoek toegezegd, en daarbij ingestemd met het verzoek de Eerste Kamer
in de gelegenheid te stellen om een reflectie op de onderzoeksopzet te geven. Met
mijn brief van 18 september 20195 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van de beleidsdoorlichting media,
en deze aanpak toegelicht in de Mediabegrotingsbrief 20206. De kern daarvan is dat de beleidsdoorlichting zowel een evaluatieve terugblik zal
bevatten als een vooruitblik. In de evaluatie is aandacht voor een aantal specifieke
thema’s: samenhang in het stelsel, maatschappelijke waarden van de publieke omroep,
doelmatigheid van de landelijke publieke omroep en het toezicht op het stelsel. Op
al deze thema’s is inmiddels onderzoek gedaan of in voorbereiding of zijn adviezen
gekomen. Het aan de Eerste Kamer toegezegde onderzoek naar de duurzame versterking
van de publieke omroep zie ik als een logische basis voor het vooruitblikkende deel
van de beleidsdoorlichting. De terugblik en vooruitblik kunnen zo in logische samenhang
worden uitgevoerd. Ik zal de Eerste Kamer na het zomerreces een eerste opzet voorleggen.
Toekomst van de bladmuziekcollectie Stichting Omroep Muziek
Uw Kamer heeft een motie aangenomen van het inmiddels voormalige lid Geluk-Poortvliet
(CDA)7. Het lid verzoekt de regering te onderzoeken wat er nodig is om de toekomst van de
bladmuziekcollectie van de Stichting Omroep Muziek (SOM) en de toegang daartoe veilig
te stellen. Ik heb uw Kamer in een eerste reactie toegezegd te bekijken wat er nodig
is om de toekomst van de bladmuziekcollectie van SOM en toegang daartoe veilig te
stellen en u hierover voor het zomerreces verder te informeren8.
De Minister van OCW en ik onderschrijven de waarde die aan de bladmuziekcollectie
van de SOM gehecht wordt: deze collectie heeft zowel gebruiks- als erfgoedwaarde.
Daarom wordt vanuit het cultuurbeleid ook geïnvesteerd in het verbinden en digitaal
toegankelijk maken van muziekcollecties en -archieven voor de BIS 2021–2024 met de
nieuwe netwerk- en platformfunctie voor sectorcollecties muziek en theater. Het doel
van deze functie is het duurzaam toegankelijk maken van deze collecties voor professionals,
onderzoekers, onderwijs en het brede publiek. Voor de muziekcollecties heeft de SOM
samen met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en Muziekweb een aanvraag
ingediend. Dat betekent dat er vanaf 2021 jaarlijks € 500.000 geïnvesteerd kan worden
in de vindbaarheid, toegankelijkheid en het verbinden van deze collecties. En daarmee
dus ook die van de SOM. Het beheer en behoud van collecties zelf is echter de eigen
verantwoordelijkheid van instellingen, zoals opgenomen in de Uitgangspunten voor het
nieuwe cultuurstelsel 2021–2024. En dat geldt voor alle instellingen. Verder wil ik
er op wijzen dat voor de SOM reeds eerder een uitzondering is gemaakt op dit uitgangspunt.
Van 2016 tot en met 2019 heeft de SOM een éénmalige projectsubsidie van ruim € 1 miljoen
van OCW ontvangen voor digitalisering van de bladmuziekcollectie. De voorwaarde aan
deze bijdrage was dat de geschatte structurele kosten voor beheer en behoud van de
collectie volledig onder de verantwoordelijkheid van SOM zouden vallen. Ik zie geen
mogelijkheden of gronden om voor deze ene collectie verdere verantwoordelijkheid te
nemen voor het beheer en behoud.
Journalistiek en persvrijheid
Veiligheid van journalisten
Tijdens het Wetgevingsoverleg Media van 30 november 2021 heb ik met de Tweede Kamer
gedeeld dat er in 2021 een onderzoek naar de veiligheid van journalisten uitgevoerd
zou worden. Tijdens het debat op 8 december 2021 met de Eerste Kamer over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Mediawet 20089 heb ik aan het lid Pijlman (D66)10 toegezegd hem te zullen informeren over het onderzoek.
Op 5 juni jl. is het rapport «Agressie en bedreiging richting journalisten 2021» van
I&O Research in opdracht van PersVeilig gepresenteerd.11 Dit rapport geeft inzicht in de wijze waarop en de mate waarin journalisten bedreiging,
agressie, intimidatie en geweld tegenkomen in de werk- en privésfeer. Het is een zorgelijke
ontwikkeling dat journalisten, fotografen, cameramensen en anderen in de mediasector
ervaren dat zij meer en vaker met bedreiging, agressie en geweldsincidenten te maken
krijgen. Deze ontwikkeling is volstrekt onacceptabel en past niet binnen een maatschappij
waar kritische en onafhankelijke journalistiek een belangrijke pijler vormt van onze
democratie en rechtstaat. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik hebben op 30 juni
jl. een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin wij ingaan op de verschillende
maatregelen die door de overheid en door de journalistieke sector zowel apart als
in gezamenlijkheid via PersVeilig worden genomen om de positie van journalisten tegen
agressie, bedreiging en geweld te versterken.12
Overige onderwerpen
Aanbieden onderzoek mediawijsheid
In de Mediabegrotingsbrief over 2021 is aan u een onderzoek aangekondigd over de stand
van het mediawijsheidsonderzoek in Nederland. Dit onderzoek is inmiddels afgerond,
ik bied u dat onderzoek als bijlage bij deze brief aan.13
Ik wil de Wetenschappelijke Raad van het Netwerk Mediawijsheid dankzeggen voor het
verzette werk.
Aanbieden evaluatieonderzoek Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
Afgelopen najaar heb ik de samenwerkende onderzoeksbureaus KWINK Groep en Rebel Group
(hierna: KWINK) verzocht het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (hierna: NIBG)
te evalueren. In het verleden zijn verschillende adviezen uitgebracht met betrekking
tot activiteiten van het NIBG, zoals door de Boston Consulting Group naar aanleiding
van het project «Beelden voor de Toekomst».14 De evaluatie van KWINK is de eerste evaluatie waarbij het functioneren van het NIBG
integraal onder de loep is genomen.
In de evaluatie is gekeken naar de (wettelijke) taken en functies van het NIBG, de
doelstellingen voor de periode 2016–2020 en hoe zij hieraan uitvoering hebben gegeven.
Daarnaast is gekeken naar de maatschappelijke bijdrage van het instituut. Voorts zijn
de doelmatigheid en doeltreffendheid geëvalueerd en is gekeken naar het functioneren
van de governance. Ten slotte heeft KWINK enkele aanbevelingen gedaan aan het NIBG
en aan het Ministerie van OCW. Ik bied u het evaluatieonderzoek als bijlage bij deze
brief aan15.
Aanbevelingen en reactie
In het evaluatierapport doet KWINK aanbevelingen aan zowel het NIBG als aan het Ministerie
van OCW. Hieronder geef ik een reactie op de aanbevelingen.
Aanbevelingen t.a.v. fundamentele vragen i.r.t. taken en activiteiten (doeltreffendheid
vergroten)
− Nadenken met relevante partners in hoeverre en op welke wijze het NIBG regionaal,
commercieel en overig non-lineair materiaal kan archiveren;
− Het vergroten van de toegankelijkheid van het archiefmateriaal door op het gebied
van auteursrecht en/of producentenrecht tot afspraken te komen;
− Het operationaliseren van de vereisten en verwachtingen die voortvloeien uit de wettelijke
taken, zodat zowel oude als nieuwe ambities en taken uiteindelijk goed geborgd zijn.
→ Reactie:
KWINK doet deze aanbevelingen aan het NIBG en aan het Ministerie. Wanneer taken en
doelstellingen van het instituut preciezer gaan worden geformuleerd is het wenselijk
om relevante stakeholders daarbij te betrekken. Ik wil een traject starten waarin
gekeken wordt naar onder andere de wenselijkheid en mogelijkheid van een rol van het
NIBG bij de archivering van content van regionale publieke en commerciële omroepen,
evenals de vragen over auteurs- en producentenrecht. Aan het eind van deze brief ga
ik nader in op dit voorgenomen traject.
Aanbeveling: communicatie met het Ministerie (doeltreffendheid vergroten)
− Maak concrete afspraken over onderlinge afstemming, kennisdeling en samenwerking ter
versterking van het leveren van een maatschappelijke bijdrage.
→ Reactie:
Deze aanbeveling is gedaan aan het NIBG en het Ministerie. Van mijn kant neem ik deze
aanbeveling ter harte en zal met het NIBG afspraken maken over de invulling van deze
aanbeveling.
Aanbeveling: onderwijsactiviteiten (doeltreffendheid vergroten)
− Verspreid de verschillende onderwijsactiviteiten over het hele land.
→ Reactie:
KWINK geeft het NIBG deze aanbeveling. Ik heb van het NIBG vernomen dat zij hier in
de komende beleidsperiode extra aandacht aan zullen geven. Zo werkt het instituut
al aan de vergroting van het aanbod voor het onderwijs in de klas (via de Mediaschatkist)
en via de online kanalen. Dit laatste is als gevolg van de recente lockdowns nog eens
extra versneld. Het NIBG kan bovendien met de recente vestiging van Beeld en Geluid
in Den Haag inmiddels beschikken over een extra locatie waar specifieke onderwijsactiviteiten
op het gebied van nieuwseducatie worden ontplooid. Tot slot intensiveert het instituut
de samenwerking met onder andere de openbare bibliotheken, en daarmee een potentieel
groter bereik in alle gemeenten.
Aanbevelingen: optimalisatie van bedrijfsvoering (doeltreffendheid/doelmatigheid vergroten)
− Realiseer een systematische monitoring op grond van KPI’s per doelgroep om een positieve
bijdrage te leveren aan de beoogde doelen per doelgroep;
− Geef in het volgende meerjarenplan een helder overzicht van het geheel aan taken en
monitor in deze meerjarenbeleidsperiode de realisatie van de beoogde activiteiten;
− Breng de KPI’s tot leven en ga daar op een transparante wijze mee om;
− Monitor het succes van de reeds genomen stappen en stuur bij waar nodig;
− Heb aandacht voor een gezonde balanspositie, met name in jaren dat de museum Experience gesloten is.
→ Reactie:
Deze vijf aanbevelingen zijn gedaan aan het NIBG, dat inmiddels al stappen heeft gezet
om de aanbevelingen te integreren in de bedrijfsprocessen. Ik moedig het NIBG van
harte aan om hiermee door te gaan en de uitkomsten van deze optimalisatie te gebruiken
in onder meer hun jaarverslaglegging.
Vervolg
De komende tijd wil ik met het NIBG en stakeholders in gesprek gaan om de aanbevelingen
die zijn gedaan verder vorm te geven. Deze uitwerking vraagt om een zorgvuldig traject.
Om recht te doen aan deze vraagstukken is tijd nodig. De uitkomsten van het traject
zullen dan ook niet kunnen landen in het Meerjarenbeleidsplan 2022–2026 van het NIBG,
gelet op de termijnen. Wel zal in gesprekken over de invulling van het Meerjarenbeleidsplan
gekeken worden naar afspraken die gemaakt kunnen worden tussen het NIBG en het Ministerie
van OCW over hoe er in de komende meerjarenbeleidsperiode uitvoering gegeven zal worden
aan het traject. Op wijzigingen in wet- of regelgeving en eventueel daarmee samenhangende
financiële consequenties voor de publieke middelen wil ik nu niet vooruitlopen. Ik
dank de onderzoekers voor hun werk en zie uit naar het vervolgtraject.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media