Brief regering : Reactie op verzoek commissie over eigen bijdrage Wlz in GGZ
2021D27543
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2021
Bij brief van 16 april 2021 heeft u verzocht om een reactie op de brief van mevrouw
Van de V. (hierna: de bewindvoerder) van 16 maart 2021. In deze reactie geef ik eerst
een samenvatting van de casus. Daarna bespreek ik de casus in het licht van het op
grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) verzekerde pakket en de eigen bijdrage.
Tot mijn spijt heeft de beantwoording van uw brief meer tijd in beslag genomen dan
normaal, onder meer omdat met de zorginstelling en de bewindvoerder contact is gelegd
om een juist beeld te kunnen verkrijgen van de situatie van de cliënt.
De casus
Volgens de brief van 16 maart 2021 heeft de cliënt van de bewindvoerder sinds 2021
een indicatie op grond van de Wlz. De cliënt heeft een uitkering op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en woont vanwege ernstige psychiatrische
én verslavingsproblematiek in een hostel. Voor de zorg op grond van de Wlz is de cliënt
een eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK. Voor de cliënt blijft volgens de bewindvoerder
maandelijks een bedrag aan zak- en kleedgeld over van € 325,50. De bewindvoerder merkt
op dat uit het zak- en kleedgeld nog diverse vaste lasten betaald moeten worden. Genoemd
worden onder meer een premie voor de tandartsverzekering, het eigen risico voor de
basisverzekering, een eigen bijdrage voor medicatie, kosten voor schoonmaakartikelen
om de woonruimte schoon te houden en kosten voor koffie/thee/ frisdrank voor de cliënt
en diens bezoek. Vanwege al deze kosten blijft er voor de cliënt weinig geld over
om te besteden aan andere zaken.
De bewindvoerder stelt daarbij dat jongeren op dezelfde wijze als ouderen met een
Wlz-indicatie worden behandeld, terwijl deze groepen een verschillend uitgavenpatroon
hebben. Ook wijst de bewindvoerder erop dat sommige ouderen in instellingen bepaalde
uitgaven (zoals tandartszorg) vergoed krijgen terwijl jongeren die niet vergoed krijgen.
Volgens de bewindvoerder kan én mag dit niet de bedoeling zijn van de regelgeving.
Jongeren in ggz-instellingen en ouderen in een instelling vallen allebei onder dezelfde
regeling, maar zijn qua uitgaven en levenspatroon totaal niet te vergelijken. Meer
maatwerk of een aparte regeling voor jongeren is volgens de bewindvoerder geboden.
Verzekerd pakket op grond van de Wlz
De cliënt van de bewindvoerder heeft een indicatie op grond van de Wlz. Het verzekerde
pakket in de Wlz omvat diverse vormen van zorg. Hieronder bespreek ik op welke zorg
vanuit de Wlz de cliënt aanspraak kan maken.
Ten eerste omvat het verzekerd pakket verblijf in een instelling. Daarbij hoort ook
het verstrekken van eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte van de Wlz-cliënt.1
In de brief van de bewindvoerder worden kosten in verband met het verblijf genoemd
die de cliënt zelf zou moeten betalen. Genoemd worden kosten voor schoonmaakartikelen
om de woonruimte schoon te houden en kosten voor koffie/thee/frisdrank voor de cliënt.
Gelet op het voorgaande, vallen deze kosten voor de cliënt echter onder het verzekerd
pakket op grond van de Wlz.2 Deze kosten zouden voor rekening moeten komen van de zorgaanbieder.
Ten tweede omvat het verzekerd pakket behandeling die bestaat uit geneeskundige zorg
van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische
aard in verband met de aandoening van de Wlz-cliënt (hierna: behandeling van specifieke
aard).
Met ingang van 1 januari 2021 bestaat voor Wlz-cliënten ook recht op GGZ-behandeling.
Daarmee wordt bedoeld: geneeskundige zorg zoals klinisch-psychologen en psychiaters
bieden in verband met de psychische stoornis van de Wlz-cliënt.3
De instelling kan ervoor kiezen om zowel verblijf als behandeling te leveren. De instelling
kan er ook voor kiezen om de behandeling door een andere aanbieder te laten leveren.
Indien verblijf en behandeling door dezelfde aanbieder worden geleverd, wordt het
verzekerde pakket op grond van de Wlz uitgebreid met andere vormen van zorg (zoals
tandheelkundige- en farmaceutische zorg).4 Dit wordt het integrale Wlz-pakket genoemd.
Op de aanspraak op de GGZ-behandeling bestaat echter een uitzondering. Indien het
verblijf en de behandeling van specifieke aard door verschillende aanbieders worden
geleverd, bestaat er namelijk geen aanspraak op de GGZ-behandeling vanuit de Wlz.
De kosten van de GGZ-behandeling komen dan ten laste van de basisverzekering op grond
van de Zorgverzekeringswet (en niet ten laste van de Wlz).5 De uitzondering geldt in ieder geval voor 2021.
Navraag bij de bewindvoerder en de instelling waar de cliënt verblijft, leerde mij
dat het in dit geval gaat om verblijf in een Wlz-instelling, waarbij de behandeling
van specifieke aard door een andere aanbieder wordt geleverd. Dit leidt ertoe dat
er voor de cliënt nu geen aanspraak bestaat op de GGZ-behandeling vanuit de Wlz. Deze
behandeling zal dus bekostigd worden uit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet.
Omdat de behandeling van specifieke aard wordt geleverd door een andere aanbieder
dan de aanbieder die het verblijf levert, is er geen aanspraak op het integrale Wlz-pakket.
Er is op grond van de Wlz dus geen aanspraak op andere vormen van zorg (zoals tandheelkundige-
en farmaceutische zorg). Kosten hiervoor komen ten laste van de basisverzekering op
grond van de Zorgverzekeringswet of een aanvullende verzekering van de cliënt. Ik
wijs er overigens nog op dat de cliënt, gelet op zijn persoonlijke situatie, via de
zorgtoeslag, mogelijkerwijs in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in zijn zorgkosten.
Overigens heeft het verschil in aanspraken tussen cliënten in relatie tot de positionering
van behandeling onze aandacht. In 2019 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd
over dit onderwerp6. De verschillende deelonderwerpen worden momenteel verder onderzocht.7
Eigen bijdrage
De bewindvoerder vraagt of er onderscheid tussen ouderen en jongeren kan worden gemaakt
bij de bepaling van de eigen bijdrage en het zak- en kleedgeld, gelet op het verschillende
uitgavenpatroon van deze groepen.
Bij de bepaling van de eigen bijdrage en het zak- en kleedgeld kent de Wlz geen onderscheid
naar leeftijd. Het algemene uitgangspunt is dat de hoogte van het zak- en kleedgeld
voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven.
Natuurlijk is het zo dat er verschillen kunnen zijn in het uitgavenpatroon van jongeren
en ouderen, maar dat betekent niet dat jongeren per definitie meer noodzakelijke uitgaven
hebben dan ouderen.
Ik zie dan ook geen reden om bij de bepaling van de omvang van het zak- en kleedgeld
onderscheid te maken tussen jongeren en ouderen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Indieners
-
Indiener
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport