Brief regering : Proces verkenning 'Incident of Patroon?'
31 839 Jeugdzorg
nr. 801
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2021
Op 23 juni jl. is in de NRC een artikel verschenen over een jeugdbeschermingscasus
en het handelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) daarin.1 Naar aanleiding daarvan heb ik uw Kamer op 24 juni jl. een brief gestuurd waarin
ik heb aangegeven dat het verschenen artikel voor mij en mijn collega Grapperhaus
reden is om goed uit te laten zoeken hoe het proces rond de in het artikel aangehaalde
verkenning precies is gelopen. Ik heb toegezegd uw Kamer voor het zomerreces daarover
nader te zullen informeren.2
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij op 25 juni jl. verzocht de
Kamer de verslagen van de gesprekken die zijn gevoerd door het ministerie met de gecertificeerde
instellingen en Veilig Thuis naar aanleiding van de betreffende verkenning te doen
toekomen. Bij brief van 28 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten hierop nader in te
gaan in de brief die ik uw Kamer voor het zomerreces heb toegezegd.3
In deze brief doe ik de toezegging gestand uw Kamer voor het zomerreces te informeren.
De aanleiding voor de in het NRC-artikel aangehaalde verkenning was een klacht van
een burger. Ik ga in op de wijze waarop deze klacht is opgepakt en op de omstandigheden
van de casus. Vervolgens geef ik het proces rond de verkenning weer, reageer ik op
het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en geef ik aan op welke
manier reeds uitvoering wordt gegeven aan de aandachtspunten uit de verkenning.
Contact met de indiener van de klacht
Het contact met de burger dat heeft geleid tot de verkenning start op 24 januari 2018.
Op die dag ontvangt de Minister van Justitie en Veiligheid een e-mail over de handelwijze
van partijen in de Justitieketen. Omdat onduidelijk was wat de precieze strekking
van de klacht was, op welke organisaties de klacht betrekking had en op welke wijze
de klacht het beste afgehandeld diende te worden, is de betreffende persoon hoogambtelijk
uitgenodigd voor een gesprek ter nadere duiding. In dit gesprek is direct aangegeven
dat het ministerie niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele
casuïstiek. In de betreffende casus heeft een dergelijke inhoudelijke beoordeling
ook niet plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat tijdens het gesprek de vraag rees of
deze casus als uniek incident moet worden gezien of dat er sprake zou kunnen zijn
van een zeker patroon van vergelijkbare incidenten. Daarom is aan een medewerker van
het departement gevraagd een verkenning te doen naar de wijze waarop in de Jeugdbeschermingsketen
de rechtsbescherming van de betrokkenen in geval van melding dan wel signalering van
een vermoeden van kindermishandeling is geregeld en wordt nageleefd. De verkenning
richtte zich dus niet op de individuele casus, maar op een algemene stelselvraag met
de betreffende casus als vertrekpunt.
De uitkomsten van de verkenning zijn op 24 juli 2018 mondeling teruggekoppeld aan
de betreffende burger. Hem is op dat moment toegezegd dat hij na een half jaar zou
worden uitgenodigd voor een afsluitend gesprek waarin ook de ontwikkelingen rond het
in de verkenning benoemde beleidstraject over waarheidsvinding aan de orde konden
komen. Hiermee werd de verkenning als afgerond beschouwd.
Tijdens het afsluitende gesprek dat heeft plaatsgevonden in april 2019 en uit latere
e-mails van deze burger werd duidelijk dat hij over de afdoening van dit traject onvrede
ervoer. Ondanks dat vanuit het departement is gecommuniceerd dat niet op de individuele
klacht zou worden ingegaan, bleek dat hij de verwachting had dat ten aanzien van zijn
casus (andere) acties zouden worden ondernomen. Dit is nooit aan de orde geweest en
dat is ook vanaf het begin duidelijk richting deze burger gecommuniceerd.
De individuele casus
Het artikel in de NRC schetst een beeld van een casus waarin op onjuiste gronden een
beschermingsmaatregel zou zijn uitgesproken en uitgevoerd. Mede omwille van de privacy
– met name van het betreffende kind en diens omgeving – kan in deze brief niet worden
ingaan op details in deze casus. Dat is ook de reden dat de verkenning zich niet richtte
op de individuele casus, maar op een algemene stelselvraag. De bevoegdheid om te adviseren
in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties
zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde
Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Het NRC-artikel over deze casus
en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen,
lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van de mogelijkheden
gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan
tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.
Daarnaast is relevant dat over de casus uit het NRC-artikel begin dit jaar een WOB-verzoek
is ingediend. Dat verzoek is dusdanig omvangrijk dat ik daarop nog niet heb kunnen
beslissen, mede omdat het WOB-verzoek ook de persoonlijke levenssfeer van andere betrokkenen
raakt of vraagt om zienswijzen van betrokken instanties op het verzoek om openbaarmaking
van stukken. Wel kan ik aangeven dat het beeld dat de daartoe bevoegde instanties
adviezen of uitspraken zonder gedegen reden in de wind hebben geslagen, uit de behandeling
van het WOB-verzoek, voor zover nu kan worden overzien, niet wordt herkend. Zodra
ik heb besloten op het WOB-verzoek, zal ik dat besluit met de bijbehorende stukken
ook met uw Kamer delen.
De verkenning «Incident of Patroon?»
De verkenning naar de rechtsbescherming van betrokkenen in de Jeugdbeschermingsketen
in geval van melding dan wel signalering van een vermoeden van kindermishandeling,
betrof een verkenning waarin met een beperkt aantal personen is gesproken. De verkenning
had niet tot doel volledigheid na te streven of compleet en uitputtend te zijn. In
de verkenning, «Incident of Patroon?» genaamd, worden twee kernvraagstukken beschreven,
namelijk:
• «Hoe kan aan de voorkant, dus al bij de allereerste processtappen naar aanleiding
van signalen van vermeende kindermishandeling, meer gerichtheid bewerkstelligd worden
op objectiviteit, feitelijkheid en waarheidsvinding» (hierna: waarheidsvinding bij
de allereerste processtappen)?;
• «Hoe kan er meer aandacht komen in de Kinderbeschermingsketen voor «Integriteit van
het meldingensysteem», dus fouten signaleren, herstellen en dit herstel ook doorvoeren
in de keten van dossiers» (hierna: integriteit van het meldingensysteem)?
In de verkenning is naar deze twee aspecten gekeken. Geconcludeerd wordt dat deze
twee vraagstukken een meer dan incidenteel karakter hebben en niet uniek zijn. Daarnaast
wordt geconcludeerd dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen op het vlak
van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en het vlak van «Integriteit
van het meldingensysteem» beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Hierbij wordt opgemerkt
dat het erop lijkt dat er vooral expliciet beleid en acties zijn ingezet op het vraagstuk
van de «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en in mindere mate op het
vraagstuk van de «Integriteit van het meldingensysteem». Verderop in de brief licht
ik toe op welke wijze deze twee vraagstukken zijn opgepakt.
In de verkenning is gekeken naar een bredere stelselvraag. Ik ben echter van mening
dat de methode, zoals die in de verkenning is gekozen, niet de juiste manier is om
tot beantwoording van een bredere stelselvraag te komen. Er is slechts met een beperkt
aantal personen gesproken, namelijk de indiener van de klacht, zijn advocaat, de voorzitter
van een belangenvereniging en een aantal beleidsmedewerkers van JenV. Daarnaast is
voor de inschatting om hoeveel gevallen het per jaar gaat, gekeken naar het aantal
vergelijkbare zaken van de betreffende advocaat en de aanname dat hij in Nederland
circa 10 collegae heeft met een vergelijkbare praktijk. Dit betreft een hele grove
schatting. Bovendien is niet gekeken naar de aard van deze zaken en of deze personen
in het gelijk zijn gesteld. Dit geldt ook voor de casus die als vertrekpunt voor de
verkenning is genomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of betrokkenen in deze
zaken een terecht punt hadden. Uit de verkenning blijkt niet of er bij de betreffende
organisaties inderdaad fouten zijn gemaakt en/of dat onjuistheden in dossiers ten
onrechte niet zijn hersteld.
Gezien de aard van de verkenning en doordat in de verkenning werd geconcludeerd dat
de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is er geen aanleiding gezien mij
te informeren over de betreffende individuele klacht, de verkenning en de uitkomsten
daarvan. Ook de Minister van Justitie en Veiligheid is niet over de uitkomsten van
de verkenning geïnformeerd. Ondanks dat er geen nieuwe inzichten uit de verkenning
naar voren zijn gekomen, had het, gezien de hoogambtelijke betrokkenheid, in dit geval
in de rede gelegen de bewindspersonen te informeren.
Het is de verantwoordelijkheid van mijn departement om alert te zijn op signalen uit
de praktijk van mogelijk knellende wet- en/of regelgeving of problematiek in de uitvoering.
Terugkijkend naar het proces rond de klacht van de betreffende burger zijn er een
aantal zaken die anders hadden moeten worden aangepakt. Dit betreft de manier waarop
de klacht is opgepakt, het proces en de inhoud van de verkenning die heeft plaatsgevonden
en de (interne) communicatie hierover. Door een verkenning te starten waarbij de casus
van de betreffende burger als vertrekpunt is genomen, zijn bij de burger mogelijk
verkeerde verwachtingen gewekt. Dit had kunnen worden voorkomen. Naar aanleiding van
het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag
(Kamerstuk 35 510, nr. 2) is een traject gestart om signalen/klachten van uitvoeringsorganisaties en burgers
(tijdig) te ontvangen en hier op de juiste wijze opvolging aan te geven.4 Ik zal de manier waarop in deze casus opvolging aan de klacht is gegeven hierin meenemen
om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij verzocht de verslagen van
de gesprekken, die zijn gevoerd door het ministerie met de gecertificeerde instellingen
en Veilig Thuis naar aanleiding van de verkenning «Incident of Patroon?», te doen
toekomen. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat
de verbeteringen die werden beoogd reeds onderkend en opgepakt werden, is deze specifieke
verkenning niet ingebracht in de gesprekken met de Gecertificeerde Instellingen en
Veilig Thuis. Ik kan hierover dan ook geen verslagen overhandigen. Overigens waren
deze organisaties reeds bekend met de problematiek en betrokken bij het opstellen
en realiseren van de verbetermaatregelen.
Uitvoering aandachtspunten verkenning
De overheid heeft tot taak de rechten van het kind te beschermen. Als een kind ernstig
in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, moet de overheid ingrijpen. De rechter legt dan
een kinderbeschermingsmaatregel op. Het opleggen daarvan betekent dat wordt ingegrepen
in het privéleven van het kind en zijn ouders. Dit is een zware ingreep. Daarom is
het belangrijk dat dit ingrijpen zorgvuldig wordt voorbereid en onderbouwd, zodat
de rechter op basis van de juiste feiten en omstandigheden kan beoordelen of een maatregel
moet worden genomen. In artikel 3.3 van de Jeugdwet is hiertoe vastgelegd dat de Gecertificeerde
Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming verplicht zijn in rapportages of
verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
In de praktijk komt het helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door de Gecertificeerde
Instellingen of de Raad voor de Kinderbescherming geen goed feitenonderzoek is gedaan.
Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning «Incident
of Patroon?» is gedaan.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt door de betrokken
instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig
en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee
moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de
inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Om het doen van goed
feitenonderzoek te ondersteunen is in 2018 door de betreffende organisaties het Actieplan
Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Dit actieplan
is aangeboden aan uw Kamer.5 Het actieplan is onderdeel van het actieprogramma Zorg voor de jeugd. Zorg voor de
jeugd heeft tot hoofddoel de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar
en meetbaar beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat ze op tijd passende
hulp ontvangen. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrief Jeugd periodiek geïnformeerd
over de stand van zaken van dit actieprogramma en het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek
in de Jeugdbeschermingsketen. De laatste voortgangsbrief heeft uw Kamer ontvangen
op 17 juni 2021.6 Andere programma’s en initiatieven die problematiek voor jeugdigen adresseren, zijn
bijvoorbeeld Scheiden Zonder Schade en Geweld hoort Nergens Thuis.
De acties uit het actieplan sluiten een-op-een aan bij het eerste aandachtspunt uit
de verkenning «Incident of Patroon?», «Waarheidsvinding bij de eerste processtappen».
Met het actieplan wordt hier dan ook uitvoering aan gegeven. Het tweede aandachtspunt
uit de verkenning, «Integriteit van het meldingensysteem», wordt in het actieplan
erkend als basisbeginsel. Hierbij dient te worden opgemerkt dat organisaties reeds
de mogelijkheid hebben om onjuistheden in dossiers te corrigeren. De moeilijkheid
zit hem erin dat in de praktijk niet altijd eenduidig is vast te stellen of er sprake
is van een onjuistheid of dat het gaat om een verschil van inzicht. Dit kan ook gelden
voor verschil van inzicht tussen ouders onderling en/of ouder en kind. Zolang niet
vaststaat dat het gaat om onjuiste informatie, zal terughoudend met het aanpassen
van het dossier worden omgegaan. Overigens kan een kinderrechter als hij twijfelt
over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of
aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, de zaak ook aanhouden
en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden
in het dossier op te helderen. Ook een ouder kan vragen om contra-expertise.
Het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een
tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg
de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de
tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de
implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021.
Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre
de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn
en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Tot slot
Ik betreur hoe het proces rond de klacht, de verkenning en de interne communicatie
hierover is gelopen. Dit had anders moeten worden aangepakt. Het beeld dat is ontstaan
dat de verkenning zou gaan over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg
en dat de verkenning bewust zou zijn stilgehouden, is echter onjuist. De conclusie
dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt bij het opstellen van jeugdbeschermingsdossiers
en dat die fouten niet worden hersteld, kan op basis van de verkenning niet worden
getrokken.
De conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen
op het vlak van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en het vlak van
«Integriteit van het meldingensysteem» reeds was onderkend en opgepakt. De verkenning
bevat geen aanvullende bevindingen waaraan uitvoering had moeten worden gegeven. Er
wordt door alle partijen hard gewerkt aan verbeteringen in de jeugdzorg en meer specifiek
(aan het feitenonderzoek in) de Jeugdbeschermingsketen. Alle betrokken partijen zetten
zich in voor een zorgvuldig en navolgbaar proces, waarvan transparantie en communicatie
richting de betrokken ouders en kinderen een essentieel onderdeel is, en waarin beslissingen
op basis van onjuiste informatie zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit heeft de continue
aandacht.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming