Brief regering : Verslag van het onderwijs en cultuur/AV-deel van de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad (OJCS-Raad) van 17 en 18 mei 2021
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 366 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2021
Hierbij stuur ik u – mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en
Media – het verslag van het onderwijs en cultuur/AV-deel van de Onderwijs, Jeugd,
Cultuur en Sport Raad (OJCS-Raad) van 17 en 18 mei 2021.
Ook stuur ik u een appreciatie van het Erasmus+ programma 2021–2027 en het Creative
Europe programma 2021–2027 toe.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
ONDERWIJS – 17 MEI 2021
Raadsconclusies kansengelijkheid en inclusie en Raadsconclusies Europese universiteiten
Tijdens dit onderdeel van de Raad zijn twee sets Raadsconclusies (kansengelijkheid
en inclusie, en het Europese Universiteiten-initiatief) aangenomen en vond een beleidsdebat
over de toekomst van het hoger onderwijs plaats.
Tijdens de Raad spraken meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hun teleurstelling
uit over het niet opnemen van verwijzingen naar genderidentiteit en naar het tegengaan van homofobie en transfobie in de definitieve tekst
van de Raadsconclusies over kansengelijkheid en inclusie. Bovendien hadden Hongarije
en Polen voorafgaand aan de Raad schriftelijke verklaringen ingediend over hun interpretatie
van de term «gendergelijkheid», dat zij zien als gelijkheid tussen man en vrouw.
Beleidsdebat toekomst hoger onderwijs
Tijdens het beleidsdebat over de toekomst van het hoger onderwijs werd lidstaten gevraagd
te reflecteren op de rol die de allianties van Europese Universiteiten kunnen spelen
voor samenwerking tussen lidstaten rond de loopbaanontwikkeling van onderzoekers en
docenten; mogelijke gezamenlijke wervingsprogramma’s voor onderzoekers en docenten
met het oog op mobiliteit; de bevordering van een Europese aanpak voor kwaliteitsborging
van gezamenlijke diploma’s en het gebruik van «micro-credentials»1 in het hoger onderwijs en mogelijke nationale regelgeving hiervoor.
Als algemene reactie op de vraag naar de toekomst van het hoger onderwijs benadrukten
lidstaten het belang van de koppeling tussen onderwijs, onderzoek en innovatie, en
ook het ten dienste staan van de maatschappij, en van het belang van het hoger onderwijs
voor het concurrentievermogen van Europa.
In het kader van de loopbanen van onderzoekers en docenten gaven lidstaten aan dat
de allianties van Europese universiteiten inderdaad als proeftuinen voor samenwerking
kunnen fungeren. Lidstaten wezen daarbij op het belang van mobiliteit van docenten
en wetenschappers. De inzet op de loopbaanontwikkeling van onderzoekers moet niet
alleen via het initiatief van Europese Universiteiten lopen. Ook werd benadrukt dat
de transformatie van het hoger onderwijs breder moet plaatsvinden dan alleen via de
allianties van Europese Universiteiten; de transformatie moet het hele hoger onderwijs
ten goede komen. Een aantal lidstaten sprak steun uit voor de gezamenlijke werving
van onderzoekers en docenten, maar er waren ook lidstaten die benadrukten dat dit
nog verder moet worden onderzocht.
Als reflectie op de kwaliteitsborging en accreditatie van gezamenlijke diploma’s gaf
een aantal lidstaten aan dat de afspraken in het kader van het Bologna-proces van
belang zijn. Verschillende lidstaten wezen op het belang van accreditatie van gezamenlijke
diploma’s en een Europese aanpak voor kwaliteitszorg. Daarbij wees een aantal lidstaten
op het bestaande Europese register voor kwaliteitszorg voor het hoger onderwijs. Uit
het debat bleek dat de accreditatie van gezamenlijke diploma’s in sommige lidstaten
al mogelijk is en dat andere lidstaten nog bezig zijn met het doorvoeren van wetswijzigingen
en benodigde maatregelen die dit mogelijk zouden moeten maken.
Met het oog op het gebruik van «micro-credentials» wezen lidstaten op het potentieel
hiervan voor leven lang ontwikkelen en de aanpassing aan de behoefte op de arbeidsmarkt.
Tegelijkertijd bleek uit het debat dat veel lidstaten nog bezig zijn met het aanpassen
van wetgeving om het gebruik van «micro-credentials» mogelijk te maken of dat ze nog
moeten bezien of wetswijzigingen nodig zijn. Daarnaast gaven lidstaten aan behoefte
te hebben aan een gedeelde definitie van en aan verdere gedachtevorming over kwaliteitsborging.
Tijdens het beleidsdebat heeft Nederland het belang onderstreept van gebalanceerde
mobiliteit en het betrekken van instellingen voor hoger beroepsonderwijs in de visie
voor de toekomst van het hoger onderwijs. Bovendien heeft Nederland verwezen naar
het belang van nieuwe methodes voor erkennen en waarderen van docenten en wetenschappers
en heeft het aangegeven gezamenlijke wervingsprogramma’s alleen te kunnen steunen
indien instellingen hiertoe het initiatief nemen en deze geen voorwaarde worden om
subsidies vanuit EU-programma’s te kunnen ontvangen. Daarnaast heeft Nederland aangegeven
dat accreditatie van gezamenlijke diploma’s al mogelijk is in Nederland, en dat nog
verder onderzocht moet worden of de wet aangepast moet worden om het gebruik van «micro-credentials»
mogelijk te maken.
Diversen
Onder diversen gaf het Portugees voorzitterschap een overzicht van de impact van de
COVID-19-crisis op de onderwijsstelsels in de EU, op basis van informatie die lidstaten
hebben ingevoerd in een door het voorzitterschap opgericht platform. Tot slot gaf
Slovenië een presentatie over het werkprogramma van het aanstaande Sloveens voorzitterschap.
Het aankomende voorzitterschap zal op onderwijsgebied inzetten op synergiën tussen
hoger onderwijs en onderzoek; digitalisering, kunstmatige intelligentie en ethiek;
een EU-agenda voor volwassenenonderwijs, en het bestuursmodel van het nieuwe samenwerkingskader
voor onderwijs en opleiding.
Na de Raad volgde een informeel lunchdebat over volwassenenonderwijs en de richting
voor de nieuwe EU-agenda daarvoor.
CULTUUR/AUDIOVISUEEL – 18 MEI 2021
Raadsconclusies over het herstel, de veerkracht en de duurzaamheid van de culturele
en creatieve sectoren en Raadsconclusies over Europese media in het digitale decennium
De Raadsconclusies over het herstel, de veerkracht en de duurzaamheid van de culturele
en creatieve sectoren (CCS) zijn aangenomen. Deze Raadsconclusies onderstrepen het belang van de CCS. Bovendien
worden in deze Raadsconclusies de lidstaten en de Europese Commissie opgeroepen de
toegang tot financiering te verbeteren en samenwerking te bevorderen.
Ook de Raadsconclusies over Europese media in het digitale decennium zijn aangenomen. Deze Raadsconclusies verwelkomen zowel het Actieplan media in het digitale decennium
als het Europese Democratie Actieplan van de Europese Commissie. Lidstaten worden
in deze Raadsconclusies onder andere opgeroepen gebruik te maken van de herstel- en
garantiefaciliteit en informatie en goede praktijken te delen.
De Commissie (Eurocommissaris Gabriel) gaf aan blij te zijn met beide Raadsconclusies.
De Commissie zal op verzoek van de Raad een portal maken met informatie over subsidiemogelijkheden
voor de CCS in de EU. Waarschijnlijk zal deze vanaf september dit jaar beschikbaar
zijn.
Beleidsdebat over Cultureel Erfgoed
Aan lidstaten werd gevraagd om aan te geven in welke mate zij een diversiteit aan
inkomstenbronnen van belang vonden voor de cultureel erfgoedsector en in hoeverre
zij een studie of pilot naar een nieuw op te richten orgaan voor de Europese cultureel
erfgoedsector wenselijk achtten. Alle lidstaten onderstreepten het belang van variatie
in financiering voor cultureel erfgoed. Daarnaast gaven veel landen aan dat financiering
uit andere bronnen dan publieke middelen onontbeerlijk is. Lidstaten gaven aan dat
zij gebruik maken van mecenaatwetten, fiscale maatregelen en fondsenwervingscampagnes
om de diversiteit aan inkomstenbronnen te bevorderen.
Op Europees niveau onderstreepten lidstaten het belang van samenwerking en uitwisseling.
Daarnaast werd ook het Nieuwe Europese Bauhaus, een initiatief van de Commissie, verwelkomd.
Voor lidstaten blijven ook de Europese culturele hoofdsteden, culturele routes en
het Europees erfgoedlabel belangrijk. Met betrekking tot het laatste gaven enkele
lidstaten wel aan dat het nog te weinig bekend is bij het publiek en meer aandacht
verdient.
De tweede vraag van het Voorzitterschap over een studie naar een nieuw op te richten
orgaan voor Europees cultureel erfgoed werd verschillend beantwoord. Sommige lidstaten
wezen op de vele bestaande formele en informele netwerken die bovendien goed functioneren,
zoals binnen Unesco en de Raad van Europa. De Commissie wees ook op reeds bestaande
expertgroepen binnen de Europese Unie. Andere lidstaten gaven aan wel meerwaarde te
zien in (onderzoek naar) een nieuw instituut. Daarbij werd verwezen naar de informele
ministeriële bijeenkomst in mei 2019 naar aanleiding van de brand in de Notre Dame
waar ook werd gesproken over een nieuwe Europese organisatie voor bedreigd cultureel
erfgoed. Daarnaast waren er lidstaten die open stonden voor een eventuele studie,
maar wel wezen op de potentiële nadelen van een nieuw orgaan, bijvoorbeeld een toename
van administratieve lasten en andere extra kosten.
Tijdens het beleidsdebat gaf Nederland als antwoord op de eerste vraag over inkomstenbronnen
aan variatie in financiering van het cultureel erfgoed erg belangrijk te vinden: juist
nu is leren van elkaar nog belangrijker. Daarom blijven informatie- en kennis uitwisselingsplatforms
zoals als het Cultuur Compendium het erfgoedinformatiesysteem HEREIN onontbeerlijk.
Ook verwelkomde Nederland het initiatief voor een nieuw Bauhaus. Als antwoord op de
tweede vraag over een studie naar een nieuw orgaan gaf Nederland aan geen voorstander
te zijn van een studie naar of pilotproject over een nieuw adviesorgaan of agentschap
voor de cultureel erfgoedsector in de EU, omdat Nederland van mening is dat lidstaten
al goed op elkaar aangesloten zijn via verschillende Europese netwerken en andere
internationale gremia.
Diversen
Na het beleidsdebat vroegen enkele lidstaten de Commissie de actuele situatie van
de Europese audiovisuele markt in beeld te brengen. Daarbij gaven ze aan vooral geïnteresseerd
te zijn in de relatie tussen grote internationale platforms en Europese AV-producenten
wiens producties door deze platforms worden bekostigd, en andere spelers in de waardeketen
(waaronder makers). Daarop gaf Commissaris Gabriel aan dat Commissaris Breton de situatie
nauwlettend in de gaten houdt en dat in het eerste kwartaal van 2022 een trendrapportage
zal volgen.
Daarnaast vroegen lidstaten aandacht voor de Europese onderhandelingen over de Btw-richtlijn.
Zij gaven aan het jammer te vinden dat in het voorstel van de Commissie onder andere
kunst- en muziekinstrumenten niet meer te vinden zijn op de lijst van goederen en
diensten die in aanmerking komen voor toepassing van een verlaagd Btw-tarief. De Commissie
gaf als reactie op de lidstaten aan niet vooruit te willen lopen op de onderhandelingen.
Tenslotte gaf het Sloveense voorzitterschap aan de komende tijd te zullen werken aan
Raadsconclusies over de kwaliteit van architectuur en de gebouwde omgeving (in het
kader van het initiatief voor een nieuw Bauhaus) en de beschikbaarheid en het concurrentievermogen
van Europese audiovisuele- en media-inhoud.
APPRECIATIE ERASMUS+ PROGRAMMA 2021–2027
Hieronder informeer ik u over de hoofdlijnen van het akkoord dat is bereikt over het
Europese programma Erasmus+ 2021–2027 en doe ik u de kabinetsappreciatie van het programma
toekomen. Als uitkomst van de horizontale MFK-onderhandelingen heeft Erasmus+ een
budget van € 24,57 miljard (lopende prijzen) en een extra verhoging van € 1,7 miljard
(in constante prijzen van 2018) gekregen voor de periode 2021 t/m 2027. De Europese
Commissie publiceerde haar voorstel voor Erasmus op 30 mei 2018. In het BNC-fiche
van 12 juli 2018 is het Nederlandse standpunt vastgelegd ten aanzien van dit voorstel.2
Eind 2020 werd een politiek akkoord bereikt over de begroting van Erasmus+. Hierover
bent u geïnformeerd via de «Kamerbrief appreciatie voorlopig akkoord tussen Raad en
EP over het MFK» uit november 2020.3 Vervolgens heeft de Raad op 13 april jongstleden ingestemd met het definitieve akkoord,
en heeft het Europees Parlement op 18 mei jongstleden ingestemd. Daarmee is een belangrijke
stap gezet richting het met terugwerkende kracht starten van Erasmus+ op 1 januari
2021.
Inhoud akkoord
Erasmus+ 2021–2027 heeft tot doel om door een leven lang leren de educatieve, beroeps-
en persoonlijke ontwikkeling van personen op de gebieden onderwijs en opleiding, jeugd
en sport, zowel in Europa als daarbuiten, te ondersteunen en zo bij te dragen tot
duurzame groei, hoogwaardige banen en sociale samenhang, het stimuleren van innovatie,
het versterken van de Europese identiteit en actief burgerschap. Het programma is
een belangrijk instrument voor de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte,
de ondersteuning van de Europese strategische samenwerking op het gebied van onderwijs
en opleiding, inclusief de sectorale agenda's daarvan, en voor de bevordering van
de samenwerking inzake jeugdbeleid in het kader van de EU-strategie voor jongeren
2019–2027 en de ontwikkeling van een Europese dimensie in de sport.
In het bereikte akkoord is de door de Commissie voorgestelde programmastructuur en
inhoudelijke focus voor het grootste gedeelde overeind gebleven. Dit betekent dat
Erasmus+ is opgebouwd rond drie kernacties: (1) leermobiliteit; (2) samenwerking tussen
organisaties en instellingen; en (3) ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking.
Het nieuwe programma zal meer inclusief, toegankelijk en innovatief zijn en bijdragen
aan de digitale en groene transities. Verder worden de mogelijkheden voor internationale
samenwerking met partners buiten de EU verruimd en zal worden gewerkt met meer verschillende
vormen van samenwerking zoals fysiek, virtueel of een combinatie van beide.
Als uitkomst van de triloogonderhandelingen tussen de Raad, Europees Parlement en
Commissie is o.a. afgesproken dat:
• De inzet op inclusie wordt versterkt door een apart hoofdstuk in de verordening hierover
op te nemen;
• Alle drie de door de Commissie voorgestelde «nieuwe initiatieven» (Europese Universiteiten
allianties, kenniscentra voor beroepsopleiding en «DiscoverEU») worden opgenomen in
het nieuwe programma. De Raad benadrukte hierbij het belang van adequate financiering
voor de Europese Universiteiten allianties en de kenniscentra voor beroepsopleiding;
• Een nieuwe bijlage is toegevoegd waarin de programma-acties, die via een gedelegeerde
handeling kunnen worden gewijzigd, in grote lijnen worden beschreven;
• Een nieuw artikel over de Europese meerwaarde is toegevoegd;
• Mobiliteit van lerende volwassenen is verplaatst van kernactie 2 (partnerschappen)
naar kernactie 1 (leermobiliteit);
• Dat de reikwijdte van sportmobiliteit wordt uitgebreid tot internationale acties;
• Een uitgebreide en geherstructureerde lijst van indicatoren voor monitoring van de
voortgang wordt opgesteld.
Appreciatie
Het bereikte akkoord komt op de belangrijkste punten tegemoet aan het Nederlandse
standpunt zoals uiteengezet in het BNC-fiche. Allereerst verwelkomt het kabinet de
sterke inzet op inclusie en het vergroten van de toegankelijkheid van het programma.
Dit was voor Nederland al een nationale prioriteit in de uitvoering van het vorige
programma. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor inclusie en het betrekken van
nieuwe deelnemers bij het programma. De stijging van de budgetten in het nieuwe programma
en het gebruiken van innovatieve virtuele samenwerkingsvormen kunnen hier tevens aan
bijdragen. Daarnaast steunt het kabinet de sterke inzet op een «groen Erasmus», de
bijdrage van Erasmus+ aan de digitale transitie en de sterkere internationale component
in het programma.
Verder verwelkomt het kabinet de nieuwe initiatieven Europese Universiteiten allianties
en de kenniscentra voor beroepsopleiding. Beide initiatieven dragen bij aan het versterken
van grensoverschrijdende samenwerking in het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs
en onderzoek, zorgen voor nieuwe samenwerkingsverbanden waar nieuwe innovatieve ideeën
kunnen worden getest, en dragen bij aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit en
opwaartse convergentie in heel Europa. Nederland was tijdens de onderhandelingen wel
kritisch over het nieuwe initiatief «DiscoverEU» vanwege twijfels over de leereffecten,
het selectieproces, en de meetbaarheid van de impact van het programma. Gezien de
sterke wens van het Europees Parlement en de Commissie om het initiatief in te voeren
en het krachtenveld in de Raad zelf is het initiatief uiteindelijk wel opgenomen in
het akkoord.
Het kabinet is tevreden met het bereikte akkoord voor Erasmus+. Ik zal me inzetten
voor de behartiging van de Nederlandse belangen in de discussies die nog volgen, zodat
het Nederlandse veld zo goed mogelijk kan blijven deelnemen aan Erasmus+ en Erasmus+
daarnaast optimaal kan bijdragen aan een toekomstbestendig Europa.
APPRECIATIE CREATIVE EUROPE PROGRAMMA 2021–2027
Hieronder informeer ik u over de hoofdlijnen van het akkoord dat is bereikt over het
Europese programma Creative Europe 2021–2027 en doe ik u de kabinetsappreciatie van
het programma toekomen. De Europese Commissie publiceerde haar voorstel voor Creative
Europe op 30 mei 2018. In het BNC-fiche van 10 juli 2018 is het Nederlandse standpunt
vastgelegd ten aanzien van dit voorstel.4
Eind 2020 werd een politiek akkoord bereikt over de begroting van Creative Europe.
Hierover bent u geïnformeerd via de «Kamerbrief appreciatie voorlopig akkoord tussen
Raad en EP over het MFK» uit november 2020.5 De Raad heeft op 13 april jongstleden ingestemd met het definitieve akkoord en het
Europees Parlement heeft op 19 mei jongstleden ingestemd. Daarmee is een belangrijke
stap gezet richting het met terugwerkende kracht starten van Creative Europe op 1 januari
2021. In de horizontale MFK-onderhandelingen is besloten dat Creative Europe een budget
van € 1,8 miljard (lopende prijzen) en een extra verhoging van € 0,6 miljard (in constante
prijzen van 2018) toebedeeld krijgt voor de periode 2021 t/m 2027.
Inhoud akkoord
Creative Europe 2021–2027 is het ondersteuningsprogramma van de Europese Unie voor
de culturele en audiovisuele sector en bestaat uit twee sub-programma's: MEDIA en
Cultuur. Daarnaast heeft het programma een regeling voor cross-sectorale projecten.
Onder andere de Culturele Hoofdstad, het Europees Erfgoedlabel en een aantal culturele
prijzen van de Europese Unie vallen onder Creative Europe. De budgetverdeling is als
volgt: MEDIA 58%, Cultuur 33%, Cross-sectoraal 9%. In het programma 2021–2027 zijn
thema’s als «innovatie», «inclusie» en «duurzame groei» belangrijk.
Het sub-programma Cultuur legt de focus opnieuw op cross-sectorale samenwerking, co-creatie
en kennisdeling via projecten met aandacht voor Europese, artistieke, culturele, sociale
en economische meerwaarde, technologische innovatie en publieksbereik. Sectorspecifieke
richtingen zoals architectuur, cultureel erfgoed, muziek, theater en literatuur komen
via gerichte acties aan bod.
Het sub-programma MEDIA bestaat uit drie grote blokken: Creatie, Business en Publiek.
MEDIA wil het concurrentievermogen en de omvang van de Europese audiovisuele sector
vergroten en legt daarnaast nadruk op samenwerking en innovatie, creatie en productie
van Europese audiovisuele werken. Ook stimuleren van talent en vaardigheden is een
belangrijke doelstelling. Tenslotte staat de promotie van Europese audiovisuele producties
en publieksontwikkeling in Europa en daarbuiten centraal.
Binnen het cross-sectorale onderdeel zullen transnationale en cross-sectorale beleidssamenwerking
en sociale inclusie een grote rol gaan spelen. Er worden creatieve innovatielabs opgezet
voor cross-sectorale initiatieven en er is voor het eerst ook aandacht voor hoogwaardige
journalistiek en media. Dat laatste zal onder andere terugkomen in verschillende acties
ter bevordering van mediawijsheid en de mediapluriformiteit.
Appreciatie
Het bereikte akkoord komt inhoudelijk op de belangrijkste punten tegemoet aan het
Nederlandse standpunt zoals uiteengezet in het BNC-fiche. In het Commissievoorstel
voor het nieuwe programma was tegen de wens van de meeste lidstaten, waaronder Nederland,
geen programmacomité opgenomen zoals dat wel in het vorige programma het geval was.
De Raad heeft zich hier fors tegen verzet omdat de lidstaten in het programmacomité
onder andere de mogelijkheid hebben het jaarlijkse werkprogramma te bespreken. De
onderhandelingen hebben tot een positief resultaat geleid; in het programma 2021–2027
is het programmacomité weer opgenomen, conform de wens van de Raad. Een ander belangrijk
punt voor Nederland is de vermindering van de administratieve lasten. De Commissie
heeft toegezegd hier bij de uitvoering van het programma rekening mee te houden om
de aanvragende partijen – vooral in het licht van de COVID-19 crisis – tegemoet te
komen, bijvoorbeeld door de lumpsumwijze van financiering van projecten.
Het kabinet verwelkomt verder de inzet op inclusie in het programma en de aandacht
voor innovatie en duurzaamheid. Ook is het kabinet verheugd dat er aandacht komt voor
journalistiek in het cross-sectorale deel van het nieuwe programma.
Garantieregeling
In dit kader kan ik u ook informeren over het feit dat de Triodos Bank en het Europees
Investeringsfonds (EIF) een garantieovereenkomst hebben getekend voor de creatieve
en culturele sector. De garantieregeling wordt gedekt door de Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sector van de EU (CCS GF), een initiatief dat wordt gesteund door het Europees Fonds voor
strategische investeringen (EFSI), de belangrijkste pijler van het Investeringsplan
voor Europa. De regeling is bestemd voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen
(kmo's) in de culturele en creatieve sector, die vaak problemen ondervinden om toegang
te krijgen tot betaalbare financiering door middel van leningen voor hun projecten.
Dankzij de garantieregeling kan Triodos Bank de komende twee jaar tot € 200 miljoen
aan leningen verstrekken aan de culturele en creatieve sector in België, Duitsland,
Nederland en Spanje. Ondernemers krijgen zo toegang tot financiering tegen lagere
rentetarieven of met beperktere waarborgvereisten. Dit is goed nieuws voor de Nederlandse
culturele en creatieve sector.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap