Brief regering : Kinderopvang
31 322 Kinderopvang
Nr. 434
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2021
Voor de kinderopvang stond, net als voor de rest van de wereld, de afgelopen anderhalf
                  jaar grotendeels in het teken van de Corona-crisis. De sector is fors geraakt door
                  de periodes van gedwongen sluiting van alle kinderopvanglocaties. De medewerkers en
                  organisaties in de kinderopvang hebben zich ingespannen om te zorgen voor noodopvang
                  voor kwetsbare kinderen en kinderen van ouders met cruciale beroepen. In deze onzekere
                  periode heeft de kinderopvang zijn beste beentje voorgezet en zijn waarde voor de
                  ontwikkeling van kinderen en voor de arbeidsparticipatie van ouders opnieuw bewezen.
                  Iedereen die daaraan heeft bijgedragen verdient grote waardering!
               
De ouders is gevraagd om gedurende de sluitingsperiodes, terwijl hun kinderen veelal
                  thuiszaten, de reguliere facturen door te betalen. Daarmee behielden zij hun plaatsen
                  op de opvang en is de kinderopvangsector stabiel gebleven in een onzekere tijd. Inmiddels
                  hebben de meeste ouders ook voor de tweede sluitingsperiode een tegemoetkoming ontvangen
                  voor de kosten die zij hiervoor hebben gemaakt. De groep ouders die de kosten voor
                  kinderopvang geheel zelf betalen (zonder kinderopvangtoeslag), heeft inmiddels een
                  aanvraag kunnen doen voor een tegemoetkoming en ontvangt deze binnenkort. Ik betreur
                  het dat de tegemoetkoming voor deze groep langer op zich heeft laten wachten.
               
Ook het beleid voor de kinderopvang werd voor een belangrijk deel in beslag genomen
                  door Covid-19. Denk bijvoorbeeld aan de hierboven beschreven tegemoetkomingsregelingen1 en aan het verstrekken van zelftesten om alle medewerkers in de kinderopvang de mogelijkheid
                  te geven om preventief te testen2. De beleidsontwikkelingen beperken zich (net als de bredere ontwikkelingen in de
                  sector) echter niet tot het virus. In deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal
                  andere onderwerpen:
               
1. Monitor Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)
2. Verbetermaatregelen gastouderopvang
3. Factsheet meldingen vertrouwensinspecteurs
4. Informatie-uitwisseling toezicht en handhaving kinderopvang
5. Motie van het lid Nijkerken-de Haan over afspraken met gemeenten voor ondersteuning
                        voor ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie (Kamerstuk 35 598, nr. 14)
                     
1. Monitor Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)
               
Met de Wet IKK (Kamerstuk 34 597) zijn en worden maatregelen ingevoerd om de kwaliteit van de kinderopvang verder
                  te verbeteren. Het doel van de Wet IKK is drieledig, namelijk 1) een verhoging van
                  de kwaliteit in de kinderopvang, 2) meer ruimte voor maatwerk en 3) meer houvast bieden
                  voor de praktijk door een concretere beschrijving van de pedagogische doelen.
               
Met deze brief bied ik uw Kamer het rapport van de derde en laatste meting3 van de monitor aan, die betrekking heeft op de implementatie, naleving en gepercipieerde
                  doelrealisatie van de maatregelen die per 1 januari 2018 en per 1 januari 2019 zijn
                  ingegaan4. In deze meting zijn houders, pedagogisch medewerkers, oudercommissies, GGD-inspecteurs
                  voor het eerst gevraagd naar de mate waarin, in hun beleving, de doelen van de Wet
                  IKK zijn gerealiseerd. Daarbij is ook gevraagd welke maatregelen volgens hen het meeste
                  of juist het minste bijdragen aan de doelen.
               
Uit het laatste rapport komen de volgende beelden naar voren:
• De implementatie van de IKK-maatregelen is bij de ruime meerderheid van de houders
                        goed verlopen.
                     
• De IKK-maatregelen worden in de praktijk meestal tot altijd nageleefd. De maatregelen
                        waar de houders de meeste moeite mee hebben zijn het vaste gezichtencriterium, het
                        3 uur afwijken van de beroepskracht-kindratio (BKR), het actueel houden van het beleid
                        rond veiligheid en gezondheid en de maatregel dat maximaal 33% van de beroepskrachten,
                        die formatief worden ingezet, stagiair is (of beroepskracht in opleiding).
                     
• Een ruime meerderheid van de ondervraagde houders en medewerkers is van mening dat
                        (een deel van) de IKK-maatregelen aan een kwaliteitsverhoging hebben bijgedragen.
                        De verhoging van de kwaliteit is volgens hen vooral merkbaar op drie punten, namelijk
                        meer aandacht en stabiliteit voor baby’s (dagopvang), een versterking van de rol/toerusting
                        van de pedagogisch medewerkers en een versterking van het pedagogisch beleid.
                     
• De helft van de houders en het merendeel van de medewerkers ervaart door IKK meer
                        ruimte voor (pedagogisch) maatwerk. Van de andere helft geven de meesten aan ook geen
                        behoefte te hebben aan meer ruimte voor maatwerk. Velen waren naar eigen zeggen al
                        goed in staat om pedagogisch maatwerk te leveren en de opvang goed te laten aansluiten
                        op de wensen en behoeften van de kinderen en hun ouders. Houders en GGD-inspecteurs
                        die van mening zijn dat de mogelijkheden voor maatwerk meer onder druk zijn komen
                        te staan, wijzen op de striktheid van verschillende IKK-maatregelen, zoals bijvoorbeeld
                        de drieuursregeling.
                     
• De meerderheid van de houders, medewerkers en GGD-inspecteurs geven aan dat er meer
                        houvast is gekomen voor het opnemen van de pedagogische doelen in het pedagogisch
                        beleid en toepassing hiervan in de praktijk. De houders die geen effect ervaren geven
                        aan dat de pedagogische doelen voor hen al voldoende duidelijk waren, al goed in het
                        beleid waren opgenomen en volgens het beleid werden toegepast in de praktijk.
                     
Aan de houders is gevraagd welke maatregelen vooral wel of niet hebben bijgedragen
                  aan de realisatie van de drie genoemde doelen. De maatregelen die het vaakst genoemd
                  worden als maatregelen die bijdragen aan één of meerdere doelen, zijn: pedagogisch
                  beleidsmedewerker / coach, elk kind een mentor, BKR voor 0-jarigen, concretisering
                  pedagogische doelen en structureel volgen van de ontwikkeling van het kind. Maatregelen
                  die door houders genoemd worden als maatregelen die (ook) een negatief effect hebben
                  gehad op de doelrealisatie zijn: maximaal 3 uur afwijken van de BKR, Vaste gezichtencriterium
                  en BKR voor de bso.
               
Betrekken oudercommissies
Oudercommissies van kinderopvanglocaties hebben adviesrecht, niet alleen rond de implementatie
                  van de IKK-maatregelen, maar ook op veel (beleids)veranderingen die tijdens de uitvoering
                  en naleving van de IKK-maatregelen door de houder worden doorgevoerd. Bijna driekwart
                  van de geraadpleegde oudercommissies is positief over de relatie met de houder. In
                  bijna driekwart van de locaties waar veranderingen in het kader van IKK-maatregelen
                  zijn doorgevoerd wordt de oudercommissie naar eigen zeggen om advies gevraagd. Uit
                  de gesprekken met de houders komt naar voren dat slecht 37% van hen de oudercommissies
                  bij alle wijzingen (waar de oudercommissie adviesrecht op heeft) om advies vraagt.
                  Voorgaande jaren (tijdens de implementatie van de maatregelen) lag dat percentage
                  duidelijk hoger.
               
Evaluatie Wet IKK
Eind 2021 wordt een start gemaakt met de evaluatie van de Wet IKK, die uiterlijk 1 januari
                  2023 afgerond zal zijn. SEO Economisch Onderzoek zal de evaluatie uitvoeren. Bij de
                  start van IKK is een aantal onderzoeken in gang gezet, die de basis vormen voor de
                  evaluatie. De Monitor Wet IKK is één van die onderzoeken. Daarnaast worden onder meer
                  de vier metingen van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) betrokken
                  bij de evaluatie, net als reeds opgehaalde en nog op te halen input (signalen) van
                  de sectorpartijen en van de toezichtpartijen.
               
2. Verbetermaatregelen gastouderopvang
               
Gastouderopvang is een kleinschalige en flexibele vorm van kinderopvang bij een gastouder
                  thuis of op het woonadres van de kinderen. De kwaliteit van gastouderopvang is gemiddeld
                  genomen goed, maar kent grote uitschieters naar boven én naar beneden.5 Gemeenten en toezichthouders zien in de praktijk zorgwekkende situaties, waar niet
                  alleen de ontwikkeling maar ook de veiligheid van kinderen in het geding is.
               
De wettelijke eisen op het gebied van kwaliteit en veiligheid zijn voor gastouderopvang
                  minder uitgebreid dan voor reguliere opvang in kindercentra. Bovendien vindt toezicht
                  bij gastouders slechts steekproefsgewijs plaats (per jaar wisselend per gemeente 5–30%,
                  landelijk gemiddelde is 14%), terwijl voor kindercentra de plicht geldt om jaarlijks
                  100% te controleren. Het stelsel kent dus onvoldoende waarborgen om de kwaliteit en
                  veiligheid van de gastouderopvang te garanderen en om te voorkomen dat er langdurig
                  sprake is onwenselijke opvangsituaties met jonge kinderen.
               
Daarom heb ik uw Kamer aangekondigd6 verbetermaatregelen te verkennen langs drie sporen:
1. Het versterken van toezicht
2. Het verbeteren van de begeleiding van gastouders door de gastouderbureaus
3. Professionalisering van de gastouderopvang
4. De afgelopen periode heb ik over deze mogelijke maatregelen gesproken met organisaties
                        uit de kinderopvang, vertegenwoordigers van gastouders, gastouderbureaus en ouders,
                        met toezichtpartijen en met wetenschappers. De conclusie van deze verkenning is dat
                        bij concrete verbetermaatregelen op deze drie sporen ook wetswijziging aan de orde
                        zou zijn.
                     
Op dit moment worden de drie sporen uitgewerkt naar concrete voorstellen en worden
                  de uitvoeringsconsequenties en gevolgen hiervan verder in kaart gebracht. De voorstellen
                  worden de komende maanden getoetst en aangescherpt in dialoog met relevante veldpartijen.
                  Vanwege de benodigde wetswijziging, financiële dekking en de demissionaire status
                  van het kabinet, is besluitvorming uiteindelijk aan het volgende kabinet.
               
3. Factsheet meldingen vertrouwensinspecteurs
               
In de Wet kinderopvang is sinds 1 juli 2013 bepaald dat een houder van een kinderopvangorganisatie,
                  bij vermoedens van een misdrijf tegen de zeden of van mishandeling door een medewerker
                  of gastouder jegens een kind dat opgevangen wordt door een kinderopvangorganisatie
                  of gastouder, een overlegplicht heeft met de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie
                  van het Onderwijs. Vertrouwensinspecteurs spelen hierdoor een belangrijke rol in het
                  monitoren van grensoverschrijdend gedrag binnen de kinderopvang.
               
Een medewerker die het vermoeden heeft dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag
                  jegens een kind door een andere medewerker of gastouder, heeft de plicht dit te melden
                  aan de houder van de kinderopvangorganisatie. De houder is vervolgens verplicht hierover
                  in overleg te gaan met de vertrouwensinspecteur. Als tijdens dit overleg wordt geconcludeerd
                  dat er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit is, moet de houder aangifte doen
                  bij de politie. De vertrouwensinspecteur denkt mee, informeert en adviseert de houder
                  over wat de gewenste vervolgstappen in het proces zijn. Deze stappen zijn onderdeel
                  van de meld-, overleg-, en aangifteplicht die in de Wet kinderopvang is vastgelegd.
                  De vertrouwensinspecteur volgt de melding totdat deze is afgerond of bij de juiste
                  instantie in behandeling is. Alle meldingen worden geregistreerd in een vertrouwelijk
                  dossier van de vertrouwensinspecteur.
               
Als bijlage bij deze brief treft u de «Factsheet meldingen vertrouwensinspecteurs kinderopvang over de jaren 2018–2020»7. De factsheet geeft een beeld van het aantal meldingen en het aantal aangiften die
                  uit deze meldingen volgden in kalenderjaar 2020 ten opzichte van de twee voorgaande
                  jaren. De meldingen betreffen seksueel misbruik, seksuele intimidatie, psychisch geweld,
                  fysiek geweld en overige meldingen.
               
Ouders, houders, medewerkers, gastouders, GGD’en, professionals in het veld (zoals
                  Veilig Thuis), vertrouwenspersonen of derden kunnen de vertrouwensinspecteur benaderen
                  wanneer een vermoeden bestaat van een zedenmisdrijf of mishandeling tegen een kind
                  bij een kinderopvangorganisatie.
               
In het kalenderjaar 2020 is de kinderopvang deels gesloten vanwege de coronapandemie.
                  Hierdoor is een goede vergelijking met eerdere jaren niet te maken en is het niet
                  mogelijk geweest om trends te duiden. Wel zijn er enkele opvallende bevindingen aan
                  te wijzen. Sinds 2019 is in de factsheet ook opgenomen in hoeveel gevallen een aangifteplicht
                  volgt na het overleg met de vertrouwensinspecteur. Tot 2019 werden deze aantallen
                  niet bijgehouden.
               
Opvallende bevindingen
Het totaal aantal meldingen in 2020 is lager dan in de voorgaande twee jaren, maar
                  dit is mogelijk verklaarbaar door de gedeeltelijke sluiting. Het percentage van het
                  aantal meldingen in de categorie seksueel misbruik door een met taken belast persoon8 ten opzichte van het totaal van deze categorie meldingen is in 2020 hoger dan in
                  2019. Het absolute aantal in 2020 is echter bijna gelijk aan 2019.
               
Het totaal aantal meldingen dat is geregistreerd op een locatie van een kinderdagverblijf
                  en gastouderopvang is voor beide opvangsoorten lager dan de twee jaren ervoor Het
                  aantal meldingen dat is geregistreerd op de buitenschoolse opvanglocaties is met 32
                  meldingen hoger dan 2019 (30 meldingen) en lager dan 2018 (33 meldingen). Dit is opmerkelijk
                  omdat de buitenschoolse opvang vanwege de coronapandemie gedurende 2020 gedeeltelijk
                  was gesloten.
               
Uit signalen uit de praktijk blijkt dat het melden bij de houder, door een met taken
                  belast persoon, van vermoedens van seksueel of ander geweld jegens een kind en de
                  overlegplicht hierover met de vertrouwensinspecteur nog niet volledig is ingebed in de kinderopvangsector. Ik blijf inzetten op een
                  nog grotere bekendheid van de rol van de vertrouwensinspecteur, zodat bij alle houders, werknemers en gastouders helder is dat bij een
                  vermoeden van seksueel of ander geweld jegens een kind overlegd moet worden met de
                  vertrouwensinspecteur. Ik zal de komende periode in gesprek te gaan met de vertrouwensinspecteurs
                  en alle relevante gremia om na te gaan wat nodig is voor een duurzame en goede implementatie
                  van de meld-, overleg- en aangifteplicht. Het doel is om hernieuwd aandacht geven
                  aan de bewustwording en het kennen van de meld-, en overleg- en aangifteplicht en
                  eventuele handelingsverlegenheid die kan optreden om in contact te treden met de vertrouwensinspecteurs, weg te nemen.
               
4. Informatie-uitwisseling toezicht en handhaving kinderopvang
               
Tijdens het AO Kinderopvang en het daaropvolgende VAO9 eind 2019 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om in gesprek te gaan met VNG en GGD
                  GHOR over bovenregionale uitwisseling van informatie in het toezicht en handhaving
                  op de kinderopvang. De aanleiding hiervoor was de tijdelijke sluiting van een kinderdagverblijf
                  en de constatering dat ook bij een aantal andere locaties die gelieerd waren aan deze
                  houder (een investeringsmaatschappij) sprake was van veel overtredingen. Hierbij informeer
                  ik u over de uitkomsten van het overleg dat de afgelopen periode heeft plaatsgevonden
                  (waarbij sprake is geweest van vertraging wegens de Corona-situatie).
               
Uit de verkenning blijkt dat in de bestaande praktijk de (bovenregionale) informatievoorziening
                  en informatie-uitwisseling op diverse manieren zijn geborgd. Ten eerste beschikken
                  de gemeenten en GGD’en over digitale informatiesystemen waarin informatie wordt opgeslagen,
                  opgehaald en uitgewisseld. De belangrijkste zijn het Landelijk Register Kinderopvang
                  (met onder meer algemene gegevens, inspectierapporten en handhavingsbesluiten) en
                  de Gemeenschappelijke Inspectieruimte (GIR) Inspecteren en Handhaven (inspectiegeschiedenis,
                  overtredingen en handhavingsacties). Daarnaast is er een aantal vaste overlegstructuren
                  om (ook bij bijzondere casuïstiek) de benodigde (bovenregionale) informatie-uitwisseling
                  te faciliteren. Zo zijn er periodieke bovenregionale overleggen tussen verschillende
                  GGD’en in aangrenzende regio’s (Regionale Overleggen Kinderopvang, ook wel ROKO’s)
                  en tussen iedere GGD en de daaraan verbonden gemeenten. Ten slotte vindt op ad-hocbasis
                  overleg en informatie-uitwisseling plaats met bijvoorbeeld de Belastingdienst/Toeslagen,
                  de NVWA, de brancheverenigingen in de kinderopvang en de vertrouwensinspecteurs van
                  de Inspectie van het Onderwijs.
               
Naar aanleiding van de gevoerde gesprekken heeft in de afgelopen periode een werkgroep,
                  bestaande uit de stelselpartijen van toezicht, handhaving en uitvoering (GGD GHOR,
                  VNG, Inspectie van het Onderwijs en DUO), gekeken op welke manieren de informatie-uitwisseling
                  verder kan worden versterkt. Zij zagen diverse kansen om de bestaande mogelijkheden
                  beter te benutten, bijvoorbeeld door inspecteurs en gemeenteambtenaren nog beter te
                  informeren over het belang van informatie-uitwisseling en over een optimale toepassing
                  ervan bij de genoemde overleggen. Naast procesmatige gaat het ook om inhoudelijke
                  aspecten, bijvoorbeeld welke informatie gemeenten kunnen meewegen bij het al dan niet
                  goedkeuren van een aanvraag voor een nieuwe kinderopvangvoorziening. Inmiddels hebben
                  de partijen hierop concrete acties ondernomen en zullen zij ook de komende periode
                  extra aandacht aan het onderwerp blijven geven. Ik volg deze inspanningen en zal daarnaast
                  in mijn reguliere overleggen met de toezichtpartijen een goede informatie-uitwisseling
                  op de agenda houden.
               
5. Motie lid Nijkerken-de Haan over ondersteuning voor ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie
               
In november vorig jaar heeft uw Kamer een motie van het lid Nijkerken-de Haan (Kamerstuk
                  35 598, nr. 14) aangenomen over afspraken met gemeenten voor ondersteuning voor ouders met een tijdelijke
                  Wlz-indicatie (Handelingen II 2020/21, nr. 25, item 22). Ouders met sociaal-medische problemen die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag
                  kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten voor kinderopvang via de
                  gemeentelijke SMI-regeling. Gemeenten zijn vrij in de invulling hiervan en kunnen
                  maatwerk bieden. Ouders met een permanente Wlz-indicatie (waarvan de andere ouder
                  werkt) hebben recht op kinderopvangtoeslag gekregen per 2021. Ouders met een tijdelijke
                  Wlz-indicatie (waarvan de andere ouder werkt) krijgen dit per 2023. Voor die laatste
                  groep blijft de situatie tot die tijd nog hetzelfde. Er is gesproken met de VNG om
                  deze groep van ouders met een tijdelijke Wlz-indicatie onder de aandacht te brengen
                  in de informatievoorziening richting gemeenten, die hen in deze periode nog kunnen
                  ondersteunen via de SMI-regeling.
               
Tot slot
In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal onderwerpen die niet specifiek
                  zijn gerelateerd aan de Corona-crisis. Vanzelfsprekend blijf ik met uw Kamer graag
                  in gesprek over ontwikkelingen in de kinderopvang.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
Indieners
- 
              
                  Indiener
 W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
