Brief regering : Moties over groepsaansprakelijkheid en preventief fouilleren
28 684 Naar een veiliger samenleving
Nr. 664 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2021
In deze brief ga ik, conform de toezegging in de brief van 5 juni 20201, nader in op twee moties over groepsaansprakelijkheid en preventief fouilleren.
Groepsaansprakelijkheid
De motie van het lid Helder2 verzoekt het kabinet de groepsaansprakelijkheid bij openlijke geweldpleging in artikel
141 van het Wetboek van Strafrecht te verruimen om het mogelijk te maken de hele groep
aan te houden en strafrechtelijk te vervolgen voor hetzelfde feit als de dader. In
de brief van 5 juni 2020 heb ik aangegeven de uitkomsten van een onderzoek van het
WODC te willen betrekken bij de afdoening van deze motie.
Naast de voor deze motie relevante resultaten van het WODC onderzoek «En plein public»3is via expertsessies met het Openbaar Ministerie en de onderzoekers verkend of het
nodig en wenselijk is om alle personen die in vereniging openlijk geweld hebben gepleegd
tevens aansprakelijk te houden voor de eventuele strafverzwarende gevolgen uit het
tweede lid, te weten beschadiging van goederen, letsel of de dood, zonder dat hoeft
te worden bewezen dat betrokkene het gevolg zelf heeft veroorzaakt.
Uit de expertsessie blijkt, mede op basis van de jurisprudentie, dat het huidig wettelijk
kader voldoende ruimte biedt voor het vervolgen van openlijke geweldplegers en dat
bij het bepalen van de strafmaat al gekeken wordt naar het aandeel van de verdachte
in de geweldpleging. Naarmate het aandeel groter is, komen hogere straffen in beeld.
Naast toepassing van het eerste lid van artikel 141 Sr wordt bij ernstig letsel vaak
ook gekozen om te vervolgen voor bijvoorbeeld poging tot doodslag, zware mishandeling,
medeplegen van zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling.
Er zijn twee belangrijke argumenten om de aansprakelijkheid van het eerste lid niet door te trekken naar het tweede lid. Ten eerste zou dat in de praktijk betekenen
dat omstanders die in verhouding een minimale bijdrage leveren, bijvoorbeeld door
te joelen, dezelfde zwaardere straf kunnen krijgen als degene die het zwaardere geweld
daadwerkelijk pleegt. Hierdoor zou de zwaardere strafniet meer in verhouding staan
tot het vertoonde gedrag: het is niet te rechtvaardigen dat dergelijke «omstanders»
net zo zwaar worden gestraft als de daadwerkelijke daders. Ten tweede brengt een verruiming
van het tweede lid het risico met zich dat de bewijsvoering in het eerste lid aan
strengere eisen zal worden gebonden om onevenredige toepassing van het tweede lid
te voorkomen. Dit zou het aanpakken van omstanders juist moeilijker maken. Daarom
is de conclusie dat er geen noodzaak en meerwaarde is van verruiming van artikel 141,
tweede lid Sr.
Preventief fouilleren
In de motie van het lid Van Dam c.s.4 is het kabinet verzocht te onderzoeken om, zeker ten aanzien van het zware illegaal
vuurwerk, preventief fouilleren mogelijk te maken. In de brief van 5 juni 2020 concludeerde
ik dat er onvoldoende wettelijke basis was om preventief fouilleren in te zetten ten
behoeve van zwaar illegaal vuurwerk en zegde ik toe nader advies in te winnen over
de wijze waarop dat wel zou kunnen.
In bepaalde gevallen kan vuurwerk worden aangemerkt als wapen in de zin van de Wet
wapens en munitie. Dit is het geval wanneer het gaat om voorwerpen bestemd voor het
treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (artikel 2,
lid 1 onder Categorie II sub 7 WWM), of om voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of
de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet
onder een van de andere categorieën vallen (idem Categorie IV sub 7 WWM).
Om preventief te mogen fouilleren op vuurwerk moet er iets bekend zijn geworden over
de bestemming van het vuurwerk. Te denken valt aan concrete signalen zoals een oproep
tot rellen op sociale media waarbij het aannemelijk is dat zwaar illegaal vuurwerk
als wapen ingezet zal worden. Of aan een situatie waar het tijdens voorgaande dagen
of weekenden onrustig is geweest, waarbij vuurwerk is gebruikt als wapen en waarbij
het aannemelijk is dat dit zich zal herhalen.
Ervaringen Urk en Roosendaal
Enige tijd geleden is inderdaad al op deze grondslag een veiligheidsrisicogebied aangewezen
waarbij preventief fouilleren ingezet kon worden tegen vuurwerk, zoals bijvoorbeeld
eind 2020 in Urk en Roosendaal. In Urk was al eerder vuurwerk naar de politie gegooid,
waren er aan geweld gerelateerde oproepen geplaatst op sociale media en was het in
de weekenden voorafgaand aan de inzet van preventief fouilleren al onrustig. In Roosendaal
nam het aantal meldingen van vuurwerkoverlast toe, waren online filmpjes van het afsteken
van zwaar illegaal vuurwerk te zien en werd in diverse berichten opgeroepen om op
bepaalde locaties bijeen te komen. Ook ging een flyer rond waarin werd gesproken over
de «Slag bij RSD» 2020. Daarnaast leek de kracht van het vuurwerk in waarnemingen
van de politie op het ontploffen van explosieven. Het afsteken van geïmproviseerd
vuurwerk leidde eerder tot schade en brand. Op basis daarvan is overgegaan tot het
aanwenden van de bevoegdheid van preventief fouilleren.
Ik heb laten bezien wat de mogelijkheden zijn om preventief fouilleren ten aanzien
van illegaal vuurwerk in het algemeen breed mogelijk te maken. Geconcludeerd kan worden
dat er geen reële opties zijn om het instrument preventief fouilleren voor zwaar illegaal
vuurwerk in het algemeen mogelijk te maken.
Zo zou het onderbrengen van zwaar illegaal vuurwerk in de Wet wapens en munitie betekenen
dat dit vuurwerk niet langer onder de Wet Economische Delicten (WED) kan vallen waardoor
niet langer al bij een (concrete) aanwijzing maar pas bij een verdenking in de zin
van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering opsporingsbevoegdheden kunnen worden
aangewend. Dit wordt door politie en OM onwenselijk geacht. Ook is onderzocht of in
de WED een bevoegdheid tot preventief fouilleren in het geval van illegaal vuurwerk
opgenomen kan worden. Het opnemen van preventief fouilleren in deze wet alleen voor
zwaar illegaal vuurwerk zou op gespannen voet staan met het brede doel van de wet,
namelijk het centraal en uniform regelen van de bevoegdheden ter opsporing van economische
delicten. Tegelijkertijd is gebleken dat opname van deze bevoegdheid in de WED voor
álle economische delicten uiterst ingrijpend is en staat de noodzaak van een dergelijke
wetswijziging niet vast. Een dergelijke wetswijziging lijkt zich slecht te verdragen
met onder andere het grondrecht op een privéleven.
Nu uit de praktijkvoorbeelden Urk en Roosendaal valt op te maken dat burgemeesters
uit de voeten kunnen met de huidige reikwijdte van het instrument preventief fouilleren
zie ik thans geen noodzaak om – vooruitlopend op een brede evaluatie van het instrument
– een wettelijke bevoegdheid te creëren.
Evaluatie preventief fouilleren
De toenmalige leden Van Dam en Yesilgöz hebben op 23 september 2020 een motie5 ingediend om het instrument van preventief fouilleren te laten evalueren en up-to-date
te brengen naar de eisen van deze tijd. Het WODC start op korte termijn met de uitvoering
van dit evaluatieonderzoek. De ervaringen in Urk en Roosendaal met preventief fouilleren
op zwaar illegaal vuurwerk kunnen betrokken worden bij het evaluatieonderzoek.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid