Brief regering : Reactie op aanvalsplan van D66 tegen belastingontwijking
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 280 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2021
1. Inleiding
Op 11 februari 2021 heb ik met de vaste commissie van Financiën van uw Kamer overlegd
over het onderwerp belastingontwijking (Kamerstuk 25 087, nr. 269). Tijdens dit algemeen overleg heb ik de heer Van Weyenberg toegezegd om te reageren
op zijn aanvalsplan belastingontwijking, dat hij tijdens het overleg aan mij heeft
overhandigd1. Daarnaast heb ik de heer Van Weyenberg toegezegd na te gaan wat volgens de Belastingdienst
in de praktijk de «tien donkerste steegjes» zijn als het op belastingontwijking aankomt.
Met deze brief geef ik uitvoering aan deze twee toezeggingen. De toezeggingen behandel
ik achtereenvolgens in paragrafen 2 en 3.
De aanpak van belastingontwijking en -ontduiking is een speerpunt van dit kabinet.
De afgelopen jaren heeft het kabinet daarom verschillende maatregelen tegen belastingontwijking
genomen. Het kabinet heeft bijvoorbeeld vanaf dit jaar een conditionele bronbelasting
of renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties ingevoerd. Daarmee voorkomt
het kabinet dat Nederland nog langer gebruikt wordt als toegangspoort naar laagbelastende
landen. De maatregel verkleint bovendien het risico dat bedrijven Nederlandse belastinggrondslag
naar laagbelastende jurisdicties verschuiven. Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking
en -ontduiking ook voortvarend voort. Het kabinet heeft bijvoorbeeld aangekondigd
per 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende
jurisdicties.
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde
aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale
oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. Gelukkig zijn er op dit
vlak momenteel veel positieve ontwikkelingen. Binnen de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt met Pijler 1 gewerkt aan modernisering van
de internationale regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening aan landen.
Grote bedrijven die in een land geen fysieke aanwezigheid hebben, maar er wel veel
omzet halen, kunnen dan ook worden belast in het land waar de omzet wordt behaald.
Met Pijler 2 worden daarnaast stappen gezet om internationale afspraken te maken om
een minimumniveau van belastingheffing te waarborgen. Ook de Europese Commissie heeft
recent aangekondigd voortvarend aan de slag te gaan met de uitkomsten van de OESO
op dit punt. Het kabinet is blij met deze ontwikkelingen en draagt hier actief aan
bij.
2. Reactie op het aanvalsplan van D66
Het aanvalsplan van de leden van de fractie van D66 bestaat uit acht «constructievormen
en knelpunten» en een viertal «overkoepelende acties». Het aanvalsplan is een bijlage
bij deze brief. Hierna reageer ik achtereenvolgens op de acht constructievormen en
knelpunten (punten 1–8) en de vier overkoepelende acties (9–12).
1. Voorkom dat mensen zich arm rekenen
De aanleiding voor dit punt van het aanvalsplan tegen belastontwijking is een uitspraak
van Rechtbank Noord-Holland uit 2019. In deze zaak zette een belastingplichtige een
structuur op om een kunstmatig verlies te creëren en zodoende de belastingheffing
over een fictief vervreemdingsvoordeel in box 2 van ruim € 70 miljoen te voorkomen.
De rechtbank oordeelde dat sprake was van fraus legis (misbruik van recht) waardoor
de Belastingdienst toch kon heffen over het vervreemdingsvoordeel.
Belastingplichtigen zijn in beginsel vrij om fiscaal de meest gunstige weg te kiezen.
Volstrekt kunstmatige structuren, zoals de structuur in de rechtbankuitspraak, zijn
echter onwenselijk en worden dan ook door de Belastingdienst bestreden. In deze zaak
heeft de Belastingdienst een succesvol beroep kunnen doen op het leerstuk fraus legis.
Van fraus legis is sprake als (i) de constructie is opgezet met belastingverijdeling
als doorslaggevend motief, en (ii) de structuur strijdig is met doel en strekking
van de wet. De fractie van D66 uit de zorgen dat bij een vergelijkbare, maar enigszins
afwijkende casus, een risico bestaat dat fraus legis géén oplossing biedt tegen deze
ontwijkingsmogelijkheid. Zij willen door artikel 4.24 van de Wet inkomstenbelasting
2001 aan te passen inspecteurs meer handvatten geven om dit soort constructies te
bestrijden.
Bij de Belastingdienst zijn echter geen signalen bekend dat een structuur als deze,
waarbij aandelen bewust worden verwaterd om kunstmatige verliezen te creëren, een
gebruikelijke ontwijkingsroute is. De zaak lijkt daarmee een uitzondering te zijn
(geweest). Daarnaast is dankzij deze uitspraak de kans klein dat een soortgelijke
structuur succesvol wordt opgezet, omdat deze al eerder met succes door de Belastingdienst
bestreden is.
Een extra handvat in de vorm van bijvoorbeeld een antimisbruikbepaling zou de wet
onnodig complexer maken. Het is nooit uit te sluiten dat een structuur mogelijk is
die volgens de letter van de wet is toegestaan, maar die gericht is op belastingverijdeling
en in strijd is met doel en strekking van de wet. Juist voor deze situaties, die niet
op voorhand allemaal te overzien zijn, biedt fraus legis uitkomst. Door het open karakter
van fraus legis is het niet nodig voor iedere ongewenste constructie een specifieke
antimisbruikbepaling in de wet op te nemen. Het kabinet acht het daarom niet nodig
om op dit punt de wet aan te passen.
2., 6. en 7. Constructievormen en knelpunten op het gebied van vastgoed
Het aanvalsplan van de leden van de fractie van D66 bevat een drietal constructievormen
en knelpunten die betrekking hebben op het onbelast blijven van winsten die met vastgoed
worden behaald. Het gaat hierbij specifiek om fiscale beleggingsinstellingen (fbi)
(punt 2), om zogenoemde vastgoedbeleggingsvennootschappen (punt 6) en om mismatches
met beperkt belastingplichtigen (punt 7). De voorbeelden die in het aanvalsplan worden
geschetst herken ik, en acht ik onwenselijk. Op dit moment zijn er al enkele oplossingsrichtingen
geschetst. In het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel2 wordt bijvoorbeeld een mogelijkheid geschetst om vastgoed in bepaalde situaties alsnog
te belasten. In de ombuigings- en intensiveringslijst3 is een maatregel opgenomen waarbij de fbi niet meer direct in vastgoed mag beleggen.
Naast de geschetste oplossingsrichtingen vindt eind dit jaar de evaluatie plaats van
het regime voor de fbi.4 Hierin zal ook aandacht besteed worden aan de heffing over vastgoed bij een fbi.
Tot slot onderzoek ik op dit moment ook of er meer signalen op het gebied van vastgoed
nader moeten worden bezien in het kader van constructievormen en knelpunten. Het lijkt
mij goed dat ook een volgend kabinet integraal kijkt naar de belastingheffing over
vastgoed en hier in ieder geval de voorgaande elementen bij betrekt.
3. Voorkom misbruik van de «BOR» en behoudt zo de legitimiteit
Samengevat stelt het aanvalsplan voor om het mixen van vermogen en ondernemingen te
voorkomen waardoor belastingplichtigen de bedrijfsopvolgingsregeling («BOR») kunnen
misbruiken. Dit wordt ook gevraagd voor andere vormen van misbruik van de BOR, zoals
in situaties waar een onderneming in feite wordt verkocht aan een kind (met zogenoemde
ouder-kind-CV’s).
De BOR is een ruime vrijstelling van ondernemingsvermogen in de schenk- en erfbelasting.
Het doel van de BOR is te voorkomen dat de schenk- en erfbelasting reële bedrijfsopvolgingen
in de weg staat doordat middelen aan de onderneming moeten worden onttrokken om de
belasting te betalen. De kwalificatie «reële bedrijfsopvolging» doelt op de eis dat
het bedrijf een daadwerkelijke onderneming drijft. De BOR is bedoeld voor echte ondernemers.
De BOR kent een vrijstelling van ruim € 1 miljoen vermogen per onderneming en 83%
van het meerdere ondernemingsvermogen en kent geen plafond voor het totale ondernemingsvermogen.
Onderscheid maken tussen ondernemingsvermogen en ander vermogen (beleggingsvermogen,
dat niet kwalificeert voor de vrijstelling) is bijzonder lastig. Een voorbeeld is
de vraag of verhuurd vastgoed ondernemingsvermogen of beleggingsvermogen is. In de
praktijk levert dit veel discussie en omvangrijke procedures op.5 Hiermee is ook een groot budgettair belang gemoeid. De BOR is een dermate aantrekkelijke
faciliteit dat hij een sterk aanzuigende werking heeft op vermogenden om vermogen
om te zetten in ondernemingsvermogen, of te stellen dat het ondernemingsvermogen is.
De BOR is daarmee complex, zeer misbruikgevoelig, zorgt voor veel juridische procedures
en legt een groot beslag op de capaciteit van de Belastingdienst. Het gezamenlijke
budgettaire belang van de BOR en van de vergelijkbare regeling in box 2 van de inkomstenbelasting
(de doorschuifregeling voor aanmerkelijk belang) bedraagt ruim een half miljard euro.
Van het budgettaire belang van de BOR komt 40% ten goede aan slechts 2% van de verkrijgers.
De BOR is veel bekritiseerd. Volgens belanghebbenden kent de BOR nog te veel beperkingen,
terwijl vanuit economische hoek sterk wordt getwijfeld aan de doelmatigheid. In de
Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden uitgebreid verbeteroperaties voor
de BOR aan de orde gesteld.6 In dit verband wijs ik erop dat in Keuzes in Kaart (KiK) door verschillende partijen
maatregelen zijn opgenomen ten aanzien van de BOR.7
Recent heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een gecombineerde
reactie op de motie van de leden Amhaouch en Palland8 en de Initiatiefnota Familiebedrijven van het lid Palland9 aan de Tweede Kamer gestuurd.10 In die brief heeft zij ook aangekondigd dat de reguliere evaluatie van de fiscale
regelingen gericht op bedrijfopvolging en bedrijfsbeëindiging binnenkort wordt gestart
en dat in het vierde kwartaal van dit jaar deze evaluatie met een kabinetsreactie
aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. Het Ministerie van Financiën is bij deze evaluatie
en kabinetsreactie betrokken. Het lijkt me verstandig dat ook de noties in het aanvalsplan
van D66 daarbij worden betrokken.
4. Pak het wegsluizen en «mixen» van geld strenger aan
Met ingang van 1 januari 2010 is de regeling voor Afgezonderd Particulier Vermogen
(APV-regeling) geïntroduceerd. De regeling zorgt ervoor dat vermogen en inkomen van
een APV wordt toegerekend aan de inbrenger(s) of begunstigde(n) van het inkomen en
vermogen en bij hen in de heffing wordt betrokken. Hiermee wordt beoogd te voorkomen
dat zogenoemd «zwevend» vermogen bestaat: vermogen dat bij niemand wordt belast. De
APV-regeling blijkt in de praktijk effectief bij de aanpak van belastingconstructies.
Onderdeel van de APV-regeling is de toerekeningsstop. Deze toerekeningsstop is bedoeld
om dubbele belasting over het inkomen en vermogen van een APV te voorkomen. Deze toerekeningsstop
geldt sinds de aanscherping in het Belastingplan 2017 alleen als het vermogen en het
inkomen toegerekend wordt aan een in de APV gedreven onderneming waarvan de winst
onderworpen is aan een belasting naar de winst. Uit de praktijk blijkt niet dat deze
toerekeningsstop onvoldoende is om ontwijking tegen te gaan. Een aanscherping van
de toerekeningsstop lijkt daarom vooralsnog niet nodig. Het introduceren van een tegenbewijsregeling
ter vervanging van de toerekeningsstop lijkt eveneens overbodig, omdat de bewijslast
voor de toepassing van de toerekeningsstop al bij de belastingplichtige ligt. De inbrenger
of begunstigde is degene die dient aan te tonen dat aan de voorwaarden voor toepassing
van de toerekeningsstop wordt voldaan. Dit wil overigens niet zeggen dat er met betrekking
tot de APV-regeling geen verbeteringen mogelijk zijn. Knelpunten vanuit de uitvoering
zien vooral op het vergaren van informatie. Mede daarom wordt gewerkt aan een betere
informatiepositie voor de Belastingdienst (zie punt 8 hieronder).
5. Voorkom geknutsel met dividenden (dividendstripping)
In het aanvalsplan stelt D66 voor om strengere regels op te stellen om dividendstripping
te voorkomen. Zij stellen drie concrete wijzigingen voor: (i) introductie van strengere
regels rondom het uitreiken van dividendnota’s; (ii) opname van renseigneringsregels
voor effectenhuizen en (iii) het aanpassen van wetgeving om dividendstripping moeilijker
te maken.
Van dividendstripping is sprake indien een (buitenlandse) aandeelhouder, met behoud
van het economische belang bij de aandelen, de dividendbelasting ontgaat door het
recht op dividend over te dragen aan een persoon die een gunstiger recht heeft op
verrekening, teruggaaf of vermindering van dividendbelasting dan de oorspronkelijke
aandeelhouder, of aan een rechtspersoon ten aanzien van wie inhouding van dividendbelasting
achterwege mag blijven, terwijl dit ten aanzien van de oorspronkelijke aandeelhouder
niet het geval is. De wetgeving kent op dit moment bepalingen om dividendstripping
te voorkomen. In de brief van 3 december 201811heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat nader onderzocht zal worden of dividendstripping
binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt en – als de
regels ontoereikend zijn – gekeken wordt naar de mogelijkheden die beschikbaar zijn
om de wetgeving aan te passen. De Belastingdienst heeft gewerkt aan het in kaart brengen
van de hoofdvormen van dividendstripping die zich in de praktijk voordoen en welke
complexiteit schuilt in de aanpak ervan. Ik onderzoek op dit moment welke vervolgstappen
in dit kader wenselijk zijn. Hierbij ben ik blij met de aandacht van D66 voor dit
onderwerp in hun aanvalsplan en de concrete suggesties die zij doen. Deze opties zullen
mee worden genomen in de nadere afweging. Bij de beoordeling van de mogelijkheden
zullen de aanscherpingen moeten worden bezien tegen de impact die ze hebben op het
bonafide handelsverkeer. Ik zal uw Kamer hier na het zomerreces over informeren.
8. Geef de Belastingdienst meer mogelijkheden om informatie te verkrijgen
De Belastingdienst beschikt op grond van de huidige wettelijke bepalingen over ruime
informatiebevoegdheden. Die sterke informatiepositie beperkt zich niet tot nationale
situaties, maar kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval ook over de grenzen
werken. Als een belastingplichtige volgens de Belastingdienst zijn informatieverplichting
niet nakomt, kan een informatiebeschikking worden vastgesteld. Deze situatie kan aan
de orde zijn als de Belastingdienst een zogenoemd afgezonderd particulier vermogen
(APV) op het spoor is. Uit een evaluatie is gebleken dat een procedure over de informatiebeschikking
en vervolgens een procedure over de aanslag tot te lange doorlooptijden kan leiden.12 Er wordt op dit moment gewerkt aan wetgeving op dit punt.
In grensoverschrijdende situaties kan bovendien door middel van wederzijdse bijstand
informatie worden uitgewisseld. Het WABB-verdrag, bilaterale belastingverdragen en
de administratieve bijstandsrichtlijn voorzien allemaal in mogelijkheden voor het
op verzoek, spontaan of automatisch uitwisselen van voor de belastingheffing relevante
informatie. In de afgelopen jaren is daarbij in toenemende mate ingezet op het verstevigen
van de mogelijkheden tot automatische inlichtingenuitwisseling in grensoverschrijdende
situaties. Zo worden bijvoorbeeld financiële rekeninggegevens, informatie over rulings
en landenrapporten van multinationals (country-by-countryreporting) uitgewisseld tussen
de belastingautoriteiten. Ook vindt automatische uitwisseling plaats van gegevens
en inlichtingen over potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies
(DAC6).
Het verbeteren van fiscale transparantie staat bij deze ontwikkelingen centraal en
is ook een belangrijk speerpunt in het Nederlands fiscaal beleid. Inmiddels bestaat
binnen de EU overeenstemming over verdere aanpassing van de administratieve bijstandsrichtlijn
(DAC7), op basis waarvan digitale platformen in de toekomst zijn gehouden informatie
over hun gebruikers uit te wisselen. Op die manier ontstaat transparantie over de
inkomsten die burgers van EU-lidstaten door middel van digitale platformen behalen.
Vanzelfsprekend is het van belang dat de informatie die wordt uitgewisseld van voldoende
kwaliteit is. De kwaliteit van informatie die op basis van internationale afspraken
wordt uitgewisseld, is daarom ook onderwerp van internationaal overleg en monitoring
in de vorm van bijvoorbeeld peer reviews.
Al deze informatie komt van pas bij een juiste en rechtvaardige belastingheffing.
Wetgeving die een bijdrage levert aan het voorkomen van belastingontwijking of -ontduiking
is effectiever wanneer snel en volledig informatie kan worden uitgewisseld. Dit onderstreept
het belang dat ontwikkelingen met betrekking tot informatie-uitwisseling moeten worden
voortgezet.
9. Verschil in behandeling vreemd en eigen vermogen
Rente vormt als vergoeding voor het beschikbaar stellen van vreemd vermogen fiscaal
een kostenpost die in beginsel aftrekbaar is bij de bepaling van de winst. Dividend
kan als vergoeding voor het beschikbaar stellen van het eigen vermogen niet van de
fiscale winst worden afgetrokken. De afgelopen jaren heeft het kabinet reeds het nodige
gedaan om de ongelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen tegen
te gaan. Zo zijn verschillende maatregelen die de aftrekbaarheid van rente beperken
ingevoerd of aangescherpt met een totale structurele budgettaire opbrengst van meer
dan 2,5 miljard euro:
i. Per 1 januari 2019 is de earningsstrippingmaatregel uit de eerste anti-ontwijkingsrichtlijn
(ATAD1)13 ingevoerd (budgettaire opbrengst per saldo € 1,9 miljard). De Nederlandse implementatie
van de earningsstrippingmaatregel is aanzienlijk strenger geïmplementeerd dan andere
EU-lidstaten en gaat verder dan de voorgeschreven minimumnorm uit de ATAD1-richtlijn.
ii. Omdat banken en verzekeraars niet worden geraakt door de earningsstrippingmaatregel
is in het Belastingplan 2020 een specifieke renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars
geïntroduceerd, namelijk de minimumkapitaalregel (budgettaire opbrengst € 295 miljoen).
iii. In het Belastingplan 2017, het Belastingplan 2018 en het Belastingplan 2021 is de
specifieke renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet op de vennootschapsbelasting 1969
– die kunstmatige renteaftrek binnen concern beoogd te beperken – aangescherpt (budgettaire
opbrengst van in totaal € 293 miljoen).
Daarnaast wordt op dit moment, zoals ik heb aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij
het Belastingplan 2021, ambtelijk onderzoek gedaan naar de fiscale behandeling van
eigen vermogen en vreemd vermogen in Nederland en de mogelijkheid en wenselijkheid
van de introductie van een vermogensaftrek in de vennootschapsbelasting in combinatie
met het aanscherpen van de earningsstrippingmaatregel.14 De bevindingen van dit onderzoek worden naar verwachting deze zomer gepresenteerd.
Ook de Europese Commissie (EC) heeft aandacht voor de fiscale behandeling van eigen
vermogen en vreemd vermogen. In de recente communicatie van de EC over de Business
Taxation for the 21st Century15 is een voorstel aangekondigd om de ongelijk fiscale behandeling van eigen vermogen
en vreemd vermogen tegen te gaan. In dat kader is het initiatief voor een Debt Equity Bias Reduction Allowance (DEBRA) ter consultatie aangeboden, waarbij de EC zowel het beperken van de aftrekbaarheid
van rente als een vermogensaftrek noemt als oplossing voor de ongelijke behandeling
van eigen vermogen en vreemd vermogen.16 Deze ontwikkelingen worden door het kabinet op de voet gevolgd.
10. Internationale samenwerking kan niet ontberen
Het kabinet is van mening dat de meest effectieve aanpak van internationale belastingontwijking
bestaat uit internationale afspraken. Zoals ik heb aangegeven in paragraaf 1 van deze
brief, is het kabinet blij met de positieve ontwikkelingen op internationaal terrein
en draagt het kabinet hier actief aan bij.
11. De inhoud van verdragen moet flink worden doorgelicht
De voor belastingontwijking meest gebruikte internationale mismatches zijn aangepakt
door middel van implementatie van de maatregelen uit het OESO BEPS-project en de EU-richtlijnen
antibelastingontwijking (ATAD 1 en 2). Uit het BEPS-project zijn ook maatregelen voorgekomen
die misbruik van belastingverdragen tegengaan, zoals de «principal purposes test». Deze bepalingen zijn verwerkt in het zogeheten multilaterale instrument (MLI). Het
MLI zorgt ervoor dat bestaande belastingverdragen in één tijd worden aangepast zonder
dat daarvoor aparte onderhandelingen nodig zijn.
Overigens kan het zo zijn dat zich gevallen voordoen waarin inkomen dat in het buitenland
wordt verdiend lager wordt belast dan vergelijkbaar inkomen dat in Nederland wordt
verdiend. Zo mag inkomen uit arbeid veelal belast worden in het land waar de werknemer
zijn werkzaamheden verricht. Dat strookt ook met het uitgangspunt in het internationale
belastingrecht dat het heffingsrecht over bepaalde inkomsten toekomt aan het land
waar de bijbehorende activiteiten plaatsvinden. De manier waarop het buitenland deze
inkomsten belast, bepaalt het betreffende buitenland zelf. Dat hoeft niet noodzakelijk
tegen hetzelfde tarief te zijn dat Nederland hanteert. Een inwoner van Nederlander
die in het buitenland werkt, wordt dan net zo belast als zijn collega die in buitenland
land woont en werkt. In deze situaties is doorgaans echter geen sprake belastingontwijking.
Het volledig doorlichten van de inhoud van het hele verdragennetwerk acht ik daarom
niet nodig. Uiteraard houden we onze ogen open voor signalen uit de praktijk, bijvoorbeeld
van de Belastingdienst, over specifieke situaties waar mogelijk wel een onwenselijke
vorm van niet-belasting ontstaat.
12. Tax governance – een beroep op ethiek
Bij de aanpak van belastingontwijking zal wetgeving alleen niet de oplossing zijn.
Het bedrijfsleven en belastingadviseurs vervullen vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid
ook een essentiële rol. De NOB en VNO-NCW hebben aangegeven in 2021 volgende stappen
te zetten op het vlak van tax governance. Zo heeft VNO-NCW aangekondigd dat het bedrijfsleven
het voortouw zal nemen bij de ontwikkeling van een Tax Governance Code en de daar
bijbehorende principes. Bij de verdere uitwerking van de gedragscode zal VNO-NCW stakeholders
betrekken uit de wetenschap, de vakbeweging en bijvoorbeeld NGO’s. De ontwikkeling
hiervan geeft verdere invulling aan die maatschappelijke verantwoordelijkheid.
3. Inventarisatie van de «donkerste steegjes»
Tijdens het algemeen overleg van 11 februari 2021 heb ik de heer Van Weyenberg toegezegd
om te inventariseren wat volgens de Belastingdienst de meest in het oog springende
«donkerste steegjes» zijn op het gebied van belastingontwijking.
Binnen de Belastingdienst zijn er drie verschillende coördinatiegroepen actief die
zich specifiek richten op de bestrijding van constructies waarmee het betalen van
belasting wordt ontweken. Dit betreft de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering
(CTC), de Coördinatiegroep Verrekenprijzen (CGVP) en de Coördinatiegroep Constructie
Bestrijding (CCB). De CTC is onder andere werkzaam op het terrein van renteaftrek
en constructies met tax havens (belastingparadijzen) in de vennootschapsbelasting. De CGVP is binnen de Belastingdienst
verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein van de verrekenprijzen.
Tot slot ligt het werkterrein van de CCB in de sfeer van de landelijke coördinatie
van de bestrijding van het – door middel van belastingbesparende constructies – ontgaan
van belasting. Het aandachtsveld van de CCB bestrijkt de inkomstenbelasting, de omzetbelasting,
de schenk- en erfbelasting en de belastingen van rechtsverkeer. In het geval hierbij
gebruik wordt gemaakt van rechtspersonen wordt ook aandacht besteed aan de gevolgen
voor de vennootschapsbelasting en dividendbelasting. Waar nodig werken de drie coördinatiegroepen
samen om belastingontwijkende constructies aan te pakken.
Bij het verzoek van de leden van de fractie van D66 merk ik allereerst het volgende
op. In de eerste plaats is niet eenvoudig te objectiveren welke structuren belastingontwijking
zijn en welke daarvan vervolgens «het meest in het oog springen». Bovendien wordt
gevraagd naar de meest donkere steegjes. Donkere steegjes kenmerken zich door het
feit dat er weinig licht is en wat zich daar afspeelt dus buiten het gezichtsveld
van de Belastingdienst blijft. Ondanks de in deze brief genoemde inspanningen om de
informatiepositie van de Belastingdienst te verbeteren, heeft de Belastingdienst dus
niet altijd zicht op de constructies die wij zouden willen aanpakken als wij er kennis
van hadden.
Navraag binnen de Belastingdienst leert dat zij de in het aanvalsplan van D66 gesignaleerde
constructies grotendeels herkennen. De hiervoor genoemde drie coördinatiegroepen,
maar ook de andere inspecteurs van de Belastingdienst, zijn continu op zoek naar belastingontwijkende
constructies. Zodra dergelijke constructies in beeld komen, treedt de Belastingdienst
hiertegen op. Indien daarbij blijkt dat de bestaande wet- en regelgeving in voorkomende
gevallen niet toereikend is, worden de beleidsdirecties op het Ministerie van Financiën
vanuit de Belastingdienst hierover geïnformeerd. Deze signalen worden vervolgens gewogen
en daar waar nodig verder opgepakt. Als recent voorbeeld kan hierbij worden gedacht
aan de per 1 januari 2021 van kracht geworden aanpassing van de specifieke renteaftrekbeperking
tegen winstdrainage zodat deze maatregel niet langer kan leiden tot een ongewenste
vrijstelling.17 Andere voorbeelden zijn de hiervoor genoemde lopende onderzoeken naar wenselijke
vervolgstappen in het verder tegengaan van dividendstripping en de evaluatie van de
fiscale beleggingsinstelling. Volledigheidshalve merk ik op dat ook signalen van buiten
de Belastingdienst aanleiding kunnen zijn om belastingontduiking aan te pakken. Daarbij
valt te denken aan de Panama Papers. Dit heeft geleid tot een versobering van de inkeerregeling
en introductie van de mogelijkheid om een vergrijpboete wegens medeplegen die aan
een facilitator is opgelegd openbaar te maken.
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën