Brief regering : Ontwikkelingen jeugdcriminaliteit
28 741 Jeugdcriminaliteit
Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 juni 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid
over de voortgang op de aanpak van jeugdcriminaliteit.1
Het WODC heeft de afgelopen twee maanden zes onderzoeken gepubliceerd die een overzicht
geven van de jeugdcriminaliteit over de afgelopen jaren en die de aanpak daarvan beschouwen.
Op 17 mei jl. heb ik het onderzoek «Misdrijven in kinderschoenen» aan uw Kamer aangeboden.2 De laatste vijf onderzoeken bied ik u hierbij aan.
In deze brief ga ik in op de resultaten van genoemde onderzoeken en geef ik aan waar
ik de focus leg in het opvolgen van de aanbevelingen en conclusies. In de bijlage
treft u een compleet overzicht van de voortgang op de aanpak van jeugdcriminaliteit3, voor zover er recente ontwikkelingen zijn.
1. Onderzoeken ontwikkelingen jeugdcriminaliteit
Uit de Monitor Jeugdcriminaliteit (hierna MJC) blijkt dat de toename van het aantal
minderjarige verdachten, waarover ik uw Kamer vorig jaar informeerde, niet heeft doorgezet.
In het recidiveonderzoek is te vinden dat dit ook geldt voor de recidive. Naast de
afvlakking van de jeugdcriminaliteit en de recidive laat de MJC wel een recente toename
zien van het aantal verdachten van (vuur)wapen-, drugs- en zware geweldsdelicten.
Deze delicten concentreren zich bij bepaalde risicojongeren en in een beperkt aantal
wijken. Hoewel het in absolute zin gaat om kleine aantallen, gepleegd door een beperkte
categorie van het totaal aantal minderjarige verdachten, geeft de ernst van deze delicten
reden tot zorg. Het WODC maakt in de MJC bovendien de kanttekening dat 2020 door de
Covid-19 maatregelen een afwijkend jaar is waardoor het nu moeilijk is om een conclusie
te trekken over de trend in de jeugdcriminaliteit. We merken ook dat de bezetting
in de jeugdinrichtingen toeneemt. Door de zware delicten verblijven jongeren hier
langer, wat druk geeft op de capaciteit. Tot zover konden alle jongeren worden geplaatst,
maar uit de op 17 juni jl. aan uw Kamer gezonden PMJ-ramingen blijkt dat de druk mogelijk
nog verder stijgt.4 Daarmee komt de grens van de gebouwelijke capaciteit in zicht. Daarom kijk ik wat
er nu nog mogelijk is en wat er in de toekomst aanvullend moet gebeuren als de stijging
doorzet.
Het beeld dat uit de cijfers naar voren komt geeft daarmee naast een onderbouwing
voor de ingezette aanpak, ook urgentie tot aanscherping. Met name op het gebied van
interventies die zich toespitsen op de zwaardere doelgroep. Dit betreft onder meer
het actieplan Wapens en Jongeren. Dit plan wordt inmiddels voortvarend uitgevoerd.5 Dit geldt ook voor het project Straatkracht in Amsterdam, gericht op de verbetering
van de methodiek van jeugdreclasseringsbegeleiding om (verder) afglijden van jongeren
in criminaliteit te voorkomen.
1.1 Monitor Jeugdcriminaliteit 20206
Naast de hiervoor genoemde meer algemene conclusies geeft de MJC ook informatie op
specifieke onderdelen van de jeugdcriminaliteit en de jeugdstrafrechtketen.
Zo blijkt dat de instroom bij de jeugdreclassering in de aflopen jaren is afgenomen.
Het percentage minderjarigen dat tijdens de veroordeling van een (on)voorwaardelijke
vrijheidsstraf een jeugdreclasseringstraject heeft, is gedaald. Een dergelijke afname
ziet het WODC niet bij minderjarigen met een boete of taakstraf.
Met ketenpartners wil ik in gesprek over de oorzaken van de verminderde inzet van
jeugdreclassering, specifiek bij (on)voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Hierbij vind
ik het van groot belang dat er een uniforme effectieve methodiek wordt ingezet. Met
de brancheorganisatie van de GI’s, Jeugdzorg Nederland, wil ik graag bespreken wat
daarvoor nodig is.
De MJC geeft niet alleen een beeld van de traditionele maar ook van de cyber- en gedigitaliseerde
jeugdcriminaliteit. Hierbij is het beeld dat de zelfgerapporteerde cyber- en gedigitaliseerde
criminaliteit door jongeren in het algemeen weliswaar is afgenomen, maar dat slachtofferschap
onder minderjarigen wel toeneemt.7 In het bijzonder geven jongeren aan vaker slachtoffer te zijn geworden van hacken.
Het aantal jeugdige daders van cybercriminaliteit dat in het strafrecht terecht komt
neemt toe, al is dat nog steeds een klein aantal. De zaken die in het strafrecht terecht
komen zijn over het algemeen complexer, waarbij steeds meer sprake lijkt te zijn van
een verwevenheid van cybercriminaliteit met de traditionele criminaliteit. Het WODC
stelt daarop vast dat de digitale wereld een extra gelegenheidsstructuur biedt voor
jongeren om betrokken te raken bij criminaliteit, als dader of als slachtoffer.
Tijdens de afgelopen kabinetsperiode is geïnvesteerd in de aanpak van jeugdige cyberdelinquenten.
Hierbij is prioriteit gegeven aan het doen van wetenschappelijk onderzoek en heb ingezet
op zowel preventieve als repressieve maatregelen. Zo is samen met de politie geïnvesteerd
in een uitgebreide en vernieuwende cybercrimecampagne voor jeugdigen (Framed). Daarnaast
is voor jeugdige justitiabelen het risicotaxatie-instrumentarium (hierna LIJ) aangevuld
zodat het ook kan worden gebruikt voor jongeren die een cyber- of gedigitaliseerd
delict hebben gepleegd. Verder is de interventie Hack_right ontwikkeld voor jeugdige
hackers en is de bestaande leerstraf Tools4U aangevuld voor online daders.8
Het WODC wijst in de MJC op het grote verschil tussen het aantal jongeren dat aangeeft
een cyber- of gedigitaliseerd delict te hebben gepleegd en het aantal zaken dat instroomt
in de strafrechtketen. Het onderzoek naar de oorzaak en mogelijke oplossingen van
deze discrepantie is opgenomen in de WODC-programmering voor 2021.
1.2 Recidiveonderzoek9
Jeugdcriminaliteit en recidive stabiliseren. De recidive is echter nog steeds hoog:
ruim een derde van de jeugdige daders valt binnen 2 jaar weer in herhaling. In het
rapport over de recidive onder jeugdigen wordt bovendien vastgesteld dat vooral bij
ex Justitiële Jeugd Inrichting (hierna JJI)-pupillen de recidive hoog is. Bij deze
groep ligt de recidive gemeten over 2 jaar na uitstroom op 56%. Eerder onderzoek van
het WODC heeft aangetoond dat kort na een straf de recidivekans het hoogst is. Dit
geeft het belang van goede nazorg aan. Dit wordt verder ondersteund door de bevinding
van het WODC op basis van de MJC dat jeugdigen die zijn bestraft vaker een relatief
kwetsbare situatie (onderwijs, inkomen, woonsituatie) kennen, zowel op het moment
dat ze worden bestraft als in de jaren daarna.
In de afgelopen kabinetsperiode zijn stappen gezet naar een sluitende en nog meer
persoonsgerichte aanpak van nazorg. Zo zijn in bijna alle (jeugd)regio’s door partners
werkafspraken gemaakt over sluitende nazorg en zorgvuldige informatie-uitwisseling.
De komende periode zal deze aanpak worden geborgd, gemonitord en indien nodig geactualiseerd.
Een belangrijk aandachtspunt in de nazorg is de tijdige inzet van passende jeugdhulp.
Regionale inkoop en bovenregionale afstemming bij gespecialiseerde jeugdhulp in strafrechtelijk
kader is daarbij nodig. Dit is nadrukkelijk meegenomen in het wetvoorstel verbetering
beschikbaarheid zorg voor jeugdigen. Daarnaast zijn er recent verschillende instrumenten
ontwikkeld voor ondersteuning bij de inkoop van jeugdhulp in strafrechtelijk kader.10
Ook de verbinding van de jeugdstrafrechtketen met het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
is van belang. Hierover ben ik in gesprek met de organisaties in de jeugdstrafrechtketen,
zoals ik heb aangegeven in de brief van 17 juni jl. die ik uw Kamer samen met de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stuurde.11
2. Actuele ontwikkelingen
2.1 Verharding
De toename van ernstige delicten die gepleegd worden door bepaalde risicojongeren
uit en in bepaalde wijken vraagt om een integrale strategie waar een effectief preventiebeleid
onderdeel van is, met een wijkgerichte, dadergerichte en slachtoffergerichte focus.
Het wegnemen van de voedingsbodem voor het plegen van criminaliteit door jongeren
uit kwetsbare wijken is daarbij belangrijk. In het kader van de preventieve aanpak
van ondermijning wordt extra geïnvesteerd in acht gemeenten die nadrukkelijk met ondermijnende
jeugdcriminaliteit kampen, om hun wijkgerichte preventieve aanpak te versterken met
maatregelen en interventies die het veiligheidsdomein en sociaal domein verbinden.
Daarnaast zetten verschillende Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s)
in op een aanpak om te voorkomen dat jongeren in de (ondermijnende) criminaliteit
terecht komen of hier verder in afglijden. We zetten deze impuls door met een learning community waarin deze gemeenten hun kennis en ervaringen kunnen delen, met elkaar, maar ook
met andere gemeenten en partners. In de verdere uitwerking van de hiervoor genoemde
aanpak zal verbinding worden gezocht met de gebiedsgerichte aanpak die met gemeenten
wordt ingezet vanuit zowel het interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid
van BZK als via de «doorbraakaanpak Sociale impact Covid-19 voor kwetsbare groepen».12
In mijn vorige brief kondigde ik naar aanleiding van de zorgelijke signalen uit de
praktijk over verharding van de jeugdcriminaliteit een expertsessie aan.13 Inmiddels heb ik alle organisaties uit de jeugdstrafrechtketen (politie, Openbaar
Ministerie, Rechtspraak, Raad voor de Kinderbescherming, Halt, Jeugdreclassering en
advocatuur) alsmede een aantal wetenschappers gesproken. De expertsessie heeft meer
inzicht gegeven in de verschillende aspecten van de verharding van de jeugdcriminaliteit
en de groep jeugdige delinquenten waarbij dit speelt, alsmede waardevolle input over
knelpunten waar professionals in de aanpak van deze groep mee te maken hebben. Op
grond hiervan is een plan van aanpak gemaakt om aan de hand van zeven thema’s aan
de slag te gaan met deze knelpunten.14 Het plan bestaat deels uit nieuwe acties en bouwt ook voort op wat al in gang is
gezet.15 De inzet is gericht op twee sporen:
1. Het nader duiden van verharding bij specifieke (groepen) jonge delinquenten en inzicht
krijgen in hotspots waar deze jongeren actief zijn.
2. Het stimuleren van de inzet en doorontwikkeling van bewezen preventieve en repressieve
(gedrags)interventies en handvatten voor de aanpak van de zorgjeugd en potentiële
doorgroeiers.
Samen met de ketenpartners zet ik in op de realisatie van deze aanpak, teneinde meer
zicht en grip op deze jongeren te krijgen om (de verharding in) deze criminaliteit
te voorkomen dan wel terug te dringen.
2.2 Corona impact jeugd en jeugdstrafrechtketen
Inmiddels is duidelijk dat de coronacrisis in 2020 voor forse beperkingen in het werk
van de jeugdstrafrechtketen heeft gezorgd en dat die beperkingen ook in 2021 nog geruime
tijd aan de orde zullen zijn. De organisaties binnen de jeugdstrafrechtketen hebben
hun werk het afgelopen jaar onder moeilijke omstandigheden gedaan. Dat de keten op
niveau is blijven functioneren, is een grote prestatie. Ik heb veel waardering voor
de inzet die is gepleegd om de opgelopen werkvoorraden terug te dringen. Voor het
totaaloverzicht van cijfers en ontwikkelingen in de strafrechtketen verwijs ik naar
de Kamerbrief «Stand van zaken aanpak Achterstanden strafrechtketen».16
De impact die Corona heeft op de jeugd verdient ook aandacht met het oog op preventie
van jeugdcriminaliteit.17 Het Deltaplan Jeugd geeft, na een analyse van de gevolgen van corona op de belangrijke
leefgebieden/domeinen van jongeren, een overzicht van lopende acties die erop gericht
zijn om de gevolgen van de coronacrisis op jongeren te beperken en jongeren te ondersteunen.18
2.3 Strafmaat jeugd
In reactie op het internationale WODC-onderzoek naar de strafmaat voor jeugdigen bij
ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, heb ik aangegeven dat de rechter voldoende ruimte
moet hebben om bij ernstige misdrijven passend te reageren. Er zijn aanwijzingen dat
de maximum straffen in het jeugdstrafrecht in uitzonderlijke zaken bij zeer zware
delicten die ruimte soms onvoldoende bieden. Daarom heb ik aangegeven een hoger strafmaximum
voor 16- tot 23-jarigen bij de toepassing van het jeugdstrafrecht te overwegen.19 Tevens heb ik aangegeven te overwegen om de locatie van tenuitvoerlegging van gevangenisstraf
(JJI of PI) los te koppelen van het gekozen strafrecht (jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht)
bij de toepassing van adolescentenstrafrecht. Op 27 mei jl. heb ik deze voornemens
getoetst in een expertsessie met wetenschappers, deskundigen uit de jeugdstrafrechtspraktijk,
vertegenwoordigers van slachtoffers en nabestaanden. In deze expertsessie is opnieuw
duidelijk geworden dat de strafdoelen van vergelding, genoegdoening, beveiliging van
de samenleving en het voorkomen van recidive en het pedagogisch belang zeker bij jonge
daders zorgvuldig moeten worden gewogen. De bijeenkomst heeft daarnaast duidelijk
gemaakt dat de antwoorden op enkele vragen een verdere verdieping vragen. Dit betreft
onder meer de vraag of rechters en officieren van justitie in bovengenoemde uitzonderlijke
zaken voldoende ruimte ervaren om een straf te vorderen of op te leggen die in verhouding
staat tot de ernst van het delict. Daarin wordt de vraag over de locatie van tenuitvoerlegging
meegenomen. In het najaar informeer ik u over de uitkomsten van deze verdiepingsslag
en het verdere vervolg.
3. Onderzoeken bepaalde groepen jeugdcriminaliteit
3.1 Evaluatie Stop-reactie
Tijdens het notaoverleg Tielen op 25 januari jl. (Kamerstuk 35 285, nr. 5) werd aandacht gevraagd voor de Stop-reactie die tussen 2001 en 2010 werd uitgevoerd
door Halt bij 12-minners.20 Ik heb daarom elementen van de Stop-reactie opnieuw tegen het licht gehouden en naast
een aantal bestaande interventies en werkwijzen gelegd. De Stop-reactie werd ingezet
als reactie op én voorkoming van herhaling van grensoverschrijdend gedrag door 12-minners.
Het was daarmee een maatregel met een meer repressief karakter. Een repressieve aanpak
wordt niet wenselijk geacht op deze leeftijd, aangezien 12-minners op grond van hun
ontwikkeling nog niet in staat zijn om de consequenties van hun gedrag te overzien
en daarom niet strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. De insteek is
te kiezen voor interventies om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, bijvoorbeeld
door het inzetten van lichte vrijwillige opvoedingsondersteuning voor ouders en effectieve
gedragsinterventies voor kinderen. In dat zelfde kader heb ik 10 mei jl. de verkenning
Jeugdcriminaliteit en Opvoeding aan uw Kamer aangeboden.21 Het advies uit de verkenning luidt onder meer dat moet worden ingezet op betere opvoedingsondersteuning
in een vrijwillig kader zodat (herhaald) crimineel gedrag kan worden voorkomen. Ik
kom tot de conclusie dat de huidige aanpak van 12- minners reeds de werkzame elementen
van de Stop-reactie bevat die bijdragen aan het voorkomen van (herhaald) grensoverschrijdend
gedrag.22 In de bijlage is een overzicht hiervan opgenomen.23 Dit betekent dat de Stop-reactie niet opnieuw wordt ingevoerd.
3.2 Onderzoek 12- en 13-jarigen
In 2017 gaf de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming het advies om de
strafrechtelijke minimumleeftijd te verhogen van 12 naar 14 jaar (Bijlage bij Kamerstuk
28 741, nr. 80).24 In mijn brief van juni 2019 aan Uw Kamer, gaf ik aan dat ik de strafrechtelijke minimumleeftijd
niet zal verhogen omdat ik voor 12- en 13-jarigen die ernstige delicten plegen een
strafrechtelijke interventie nodig acht om herhaling te voorkomen. Lichte(re) zaken
worden in de meeste gevallen al buiten het strafrecht afgedaan. Wel heb ik u toegezegd
verder te investeren in de aanpak van 12- en 13-jarigen buiten het strafrecht, mocht
dit nodig zijn.
In het onlangs verschenen WODC rapport «Misdrijven in kinderschoenen» zijn de resultaten
van een inventarisatie van de huidige aanpak opgenomen (Bijlage bij Kamerstuk 28 741, nr. 80). Het rapport bevestigt dat veel misdrijfzaken van 12- en 13-jarigen (ongeveer twee
derde) buiten het strafrecht worden afgedaan; er wordt relatief veel doorverwezen
naar Halt en geseponeerd. De onderzoekers concluderen dat nieuwe buitenstrafrechtelijke
en qua effectiviteit veelbelovende aanpakken, zoals mediation in strafzaken, herstelbemiddeling
en de reprimande nog weinig worden toegepast.
Het rapport bevat ook een literatuurstudie waarin de bestaande aanpakken zijn geïnventariseerd
en beoordeeld op effectiviteit. Slechts een enkele aanpak blijkt op basis van literatuuronderzoek
bewezen effectief en een paar aanpakken zijn veelbelovend. Dit terwijl respondenten
in het onderzoek van mening zijn dat meer aanpakken veelbelovend dan wel effectief
zijn. Op dit terrein is nog veel vooruitgang te boeken, voor wat betreft kennis en
toepassing van effectieve bestaande en betrekkelijk nieuwe, niet-strafrechtelijke
aanpakken. Ouderbetrokkenheid is een factor die vanuit zowel de literatuur als de
respondenten wordt aangehaald als een werkzaam bestanddeel. Er worden onder andere
ook verschillende suggesties gedaan om ouders meer aansprakelijk te stellen. Tot slot
zijn er aandachtspunten naar voren gekomen die de effectiviteit van de aanpakken kunnen
beïnvloeden. Deze aandachtspunten zijn gericht op tijdsverloop (de doorlooptijd van
jeugdrechtzaken is te lang), op expertise (pedagogische kennis en kennis over de onlinewereld
van jongeren bij de professionals) en op de ketensamenwerking.
Het rapport bevestigt met cijfers het beeld dat veel misdrijfzaken van 12- en 13-jarigen
buiten het strafrecht worden afgedaan. Dat past bij het beleid dat ik voorsta. Het
rapport geeft aanleiding om een aantal van deze buiten strafrechtelijke aanpakken
(mediation, herstelbemiddeling en de reprimande) verder te stimuleren dan wel door
te ontwikkelen, nu deze wat effectiviteit betreft veelbelovend zijn. Dit wordt opgepakt
in pilots en door inbedding in bestaande werkprocessen. De in het rapport genoemde
ouderbetrokkenheid is al eerder door mij tot speerpunt gemaakt, zie de hiervoor genoemde
Verkenning.25
Het is van belang kennis over interventies en de effectiviteit daarvan bij de betrokken
partijen te vergroten. Ik zal met de partners in gesprek gaan om meer in te zetten
op erkende interventies, die bijdragen aan recidivevermindering.
3.3 Profielen jeugdige verdachten
Ik sta een evidence-based beleid voor. Dat betekent een aanpak gericht op recidiverisico´s
en factoren die daarmee samenhangen van jeugdige delinquenten ingeschat met instrumenten
gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.26 Dit is noodzakelijk om te bepalen welke strafrechtelijke aanpak en eventuele zorg
een jongere nodig heeft. In de motie van de leden Van den Berge en Van Beukering-Huijbregts
is aandacht gevraagd voor het realiseren van een goede balans tussen repressieve en
preventieve maatregelen gebaseerd op wetenschappelijke kennis om grensoverschrijdend
gedrag van jongeren aan te pakken.27 We blijven het gebruik van wetenschappelijk bewezen effectieve maatregelen/interventies
stimuleren. Door het beter delen van informatie en kennis kunnen bijvoorbeeld gemeenten
bij de inzet en begeleiding van jongeren ook bij bestaande initiatieven meer te weten
komen over de effectiviteit. In de motie werden als voorbeelden al genoemd De moeder
is de sleutel en CoachEmUp. Deze preventieve inzet vindt plaats in samenhang met repressieve
maatregelen, zoals eerder genoemd in deze brief.
Twee recente onderzoeken geven aan op welke wijze ik gebruik maak van instrumenten
gebaseerd op wetenschappelijke kennis. Allereerst is er door de Universiteit van Amsterdam
een normeringsonderzoek uitgevoerd om de risicotaxatie van het LIJ te normeren op
basis van Nederlandse data.28 In dit normeringsonderzoek is nagegaan hoe sterk items over risico en beschermende
factoren die met het LIJ worden gemeten samenhangen met recidive. Op basis hiervan
is een voorstel gedaan om een aantal items uit het LIJ te verwijderen waardoor met
minder items (-31) een goede risicotaxatie kan worden gemaakt. Het is immers van belang
jongeren en ouders niet nodeloos te belasten met extra onderzoek als daar geen reden
voor is. Ook hebben de resterende items op basis van het normeringsonderzoek een verbeterde
weging gekregen, waardoor de predictieve validiteit van het instrumentarium is vergroot.
Tegelijkertijd met het normeringsonderzoek is door het WODC het onderzoek »Op zoek
naar profielen van jeugdige verdachten» uitgevoerd.29 Informatie bijgehouden met het LIJ wordt nog niet structureel gebruikt voor beleidsdoeleinden.
Het onderzoek geeft aan hoe het LIJ hiervoor kan worden ingezet. Daarnaast komt er
uit het onderzoek waardevolle informatie naar voren over de profielen van jongeren
die op basis van de risico- en beschermende factoren uit het LIJ onderscheiden kunnen
worden en wat de relatie van deze profielen met recidive is. Met deze profielen kan
beter worden ingeschat welke interventies voor een jongere geschikt zijn en welke
interventies we nog missen. De komende tijd ga ik hiermee aan de slag.
3.4 Adolescentenstrafrecht (evaluatie)
Het WODC heeft een meerjarig onderzoeksprogramma uitgevoerd waarin het adolescentenstrafrecht
is gemonitord en geëvalueerd in diverse deelprojecten30. De focus lag op de toepassing van het jeugdstrafrecht bij jongvolwassen (18- tot
23-jarigen). Het sluitstuk van dit programma is de overkoepelende studie «Evaluatie
van het adolescentenstrafrecht31. Een multicriteria evaluatie».32 De evaluatie is gebaseerd op informatie uit de deelprojecten van het onderzoeksprogramma.33
3.4.1 Conclusies
Uit de evaluatie blijkt dat het nog te vroeg is om definitieve conclusies over de
effectiviteit van de toepassing van het jeugdstrafrecht bij jongvolwassenen te trekken.
De ontwikkelingsgerichte aanpak van het adolescentenstrafrecht is theoretisch veelbelovend
maar er zijn aanpassingen aan het stelsel en in de praktijk nodig om het tot een succes
te maken. De toepassing van het jeugdstrafrecht laat bij jongvolwassenen, afhankelijk
van het type sanctie, een wisselend effect op hun recidive zien.34 Dit verklaart het WODC onder meer door knelpunten in de toeleiding en tenuitvoerlegging
van het adolescentenstrafrecht.
Deze knelpunten liggen wat betreft de toeleiding in onduidelijkheden over de doelgroep
die wetgever en praktijk voor ogen hebben en de selectie daarvan. Er is landelijke
variatie in de advisering over, en toepassing van, het jeugdstrafrecht bij jongvolwassenen
en de jeugdhulp die ze krijgen. Er worden diverse screeningsinstrumenten gebruikt
welke maar deels op elkaar aansluiten en waarvan de afname niet verplicht is. Tevens
is de ervaring en kennis van professionals, die vooral werkzaam zijn in de volwassenensector,
met en over jeugdstrafrecht voor jongvolwassenen beperkt. De ervaring is vaak ook
gelimiteerd tot een beperkte groep professionals, terwijl al in een vroeg stadium
in de vervolging en advisering afwegingen worden gemaakt of een jongvolwassene in
aanmerking komt voor het adolescentenstrafrecht. De reclassering kan haar adviserende
rol voor de berechting over welke jeugdhulp nodig is onvoldoende waarmaken, omdat
ze zelf niet kan verwijzen. De decentrale financiering via gemeentes en beperkte beschikbaarheid
van forensische jeugdhulp op lokaal niveau voor jongvolwassen daders remt of belemmert
het krijgen van adequate hulp om het leven weer op de rails te krijgen.
In de tenuitvoerlegging zorgen knelpunten in de financiering en beschikbaarheid van
ambulante en klinische forensische jeugdhulp, mede als gevolg van de decentralisatie,
dat jongvolwassen daders niet altijd of niet tijdig adequate forensische jeugdhulp
krijgen. Dit komt uit meerdere onderzoeken naar voren, waarbij ik onder §1.1 heb aangegeven
dat voor de tijdige inzet van passende jeugdhulp recent verschillende instrumenten
zijn ontwikkeld.
Ondanks grote knelpunten zijn er ook positieve resultaten. Een jeugddetentie kan bij
jongvolwassenen bijdragen aan het hebben van een baan of opleiding na detentie. Dit
draagt bij aan vermindering in recidive. Bij jongvolwassenen met complexe problemen
die jeugddetentie krijgen, is de kans dat zij opnieuw een delict plegen gelijk aan
jongvolwassenen die volwassenendetentie kregen. En hoewel het adolescentenstrafrecht
nog maar bij een klein deel van alle jongvolwassenen wordt toegepast, neemt het aandeel
toe: in 2012 werd het in slechts 0,6% van de zaken toegepast en in 2019 was dat al
6%. Dit maakt duidelijk dat een groeiende groep praktijkprofessionals de noodzaak
ervaart van ontwikkelingsgericht sanctioneren van jongvolwassenen.
3.4.2 Belangrijkste aanbevelingen en vervolg daarop
Ik ben blij met het zeer degelijk uitgevoerde onderzoek en de resultaten die het belang
van ontwikkelingsgericht sanctioneren onderstrepen. De potentie van het adolescentenstrafrecht
lijkt te kunnen worden vergroot met aanpassingen in toeleiding en tenuitvoerlegging.
Het WODC heeft hiertoe aanbevelingen gedaan, die verschillend van aard zijn. Deze
variëren van het versterken van kennis bij professionals tot aanpassing in het stelsel
zoals omdraaiing van het «nee, tenzij» principe. Het WODC vindt het belangrijk om
bij een dergelijke heroverweging zowel het perspectief van jongvolwassen daders als
van slachtoffers en maatschappij mee te wegen. Een sanctie die in het belang van de
jongvolwassene wordt opgelegd kan als strijdig worden ervaren met de gevoelens en
belangen van slachtoffers, juist als het om ernstige delicten gaat.
Ik vind het belangrijk om de aanbevelingen in samenhang te bekijken en ga in overleg
met de ketenpartners om te onderzoeken hoe dit het beste kan worden opgepakt en wat
daar voor nodig is. In het najaar vindt een expertmeeting plaats met vertegenwoordigers
vanuit de wetenschap en de keten. Ook daar wil ik de aanbevelingen aan de deskundigen
voorleggen en hun visie meenemen. Eind dit jaar kom ik vervolgens met een voorstel
over de inhoud en aanpak om het adolescentenstrafrecht te optimaliseren.
Afsluitend
De recente onderzoeken leveren veel aanbevelingen en handvatten waarmee ik de effectiviteit
van de aanpak jeugdcriminaliteit aan de hand van met de vier actielijnen die ik in
2019 aan uw Kamer presenteerde kan verstevigen.35 Ik ga mij nog nadrukkelijker richten op de combinatie van een preventieve aanpak
voor risicojongeren met een repressieve aanpak voor de groep jeugdige daders die zware
delicten pleegt. Speerpunten daarbij zijn de (door)ontwikkeling van (meer) evidence-based
interventies voor deze risicogroep, met daarbij in het bijzonder aandacht voor een
landelijk uniforme en effectieve methodiek voor de jeugdreclassering. Met de maatwerkaanpak
in de JJI’s en de Kleinschalige Voorzieningen die vanuit het programma Vrijheidsbeneming
op Maat is verstevigd, wordt met zorg, behandeling en beveiliging maximaal bijgedragen
aan de ontwikkeling van de jongere en het voorkomen van recidive.
De focus is steeds: een optimale inzet voor een veiligere samenleving door een effectieve
en passende reactie op delinquent gedrag van jongeren en het voorkomen daarvan.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming