Brief regering : Acties veilig containertransport in IMO
31 409 Zee- en binnenvaart
Nr. 334
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2021
Tijdens het Commissiedebat Maritiem van 2 juni jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 324) heb ik toegezegd uw Kamer een overzicht te zullen sturen van de inzet van Nederland
in IMO (International Maritime Organization) gericht op het verminderen van het risico van containerverlies op zee. Met deze
brief doe ik die toezegging gestand. Daarnaast bleek tijdens het Commissiedebat de
behoefte om de verschillende beleidsinstrumenten op dit terrein meer in samenhang
te beschouwen. Die samenhang schets ik in deze brief.
Acties in IMO
In het internationale onderzoeksrapport en in het OvV-rapport1 wordt aan Nederland, Duitsland en Denemarken aanbevolen om in IMO voorstellen te
doen om containerverlies op beide vaarroutes boven de Wadden te voorkomen, bijvoorbeeld
door herziening van technische standaarden of door aanbevolen routes. Het internationale
onderzoeksrapport benoemt hierbij de herziening van regels en standaarden voor containerschepen
omtrent ontwerplimieten voor sjormateriaal, goedgekeurde beladings- en stabiliteitscondities
en krachten en versnellingen op schip en lading. Hierbij worden ook specifieke IMO-instrumenten
genoemd. In algemene zin wordt de vraag gesteld of de eisen, vastgesteld in IMO-verband,
in de afgelopen 20 jaar voldoende zijn meegegroeid met de schaalvergroting die het
containervervoer over zee heeft doorgemaakt. Het internationale onderzoeksrapport
beveelt ook maatregelen aan ter verbetering van de informatiepositie van de bemanning,
zoals een verplichte elektronische inclinometer die nauwkeurig de slingerhoek meet
en registreert, versnellingssensoren en de registratie van deze gegevens in de Voyage Data Recorder (VDR) van containerschepen. Ten slotte beveelt het internationale onderzoeksrapport
aan om de technische mogelijkheden te onderzoeken die de bemanning kunnen helpen bij
het detecteren van verloren containers, en om daarvoor internationale standaarden
voor te stellen ter implementatie van dergelijke technieken.
In relatie tot bovengenoemde aanbevelingen zijn de volgende acties in IMO ondernomen
dan wel gepland:
• De Interim Guidelines on the Second Generation Intact Stability Criteria zijn door IMO goedgekeurd. Deze zijn gericht op stabiliteitsproblemen van grote schepen
in golven. Na ervaring met deze richtlijnen zal Nederland pleiten voor verplichtstelling
ervan.
• Nederland heeft samen met Duitsland, Frankrijk en de International Chamber of Shipping een voorstel ingediend voor de verplichting van een elektronische inclinometer op
containerschepen. Dit voorstel wordt in oktober 2021 behandeld in het maritieme veiligheidscomité
van IMO.
• Nederland heeft voor de volgende vergadering (12–16 juli 2021) van het III-subcomité2 een verzoek ingediend voor behandeling van het internationale onderzoeksrapport en
het OvV-rapport door de vaste werkgroep die zich met ongevalsonderzoek bezighoudt,
met als doel om lessen te trekken uit het ongeval met de MSC Zoe.
• Daarnaast heeft Nederland voor de vergadering van het III-subcomité het toezichtrapport
van ILT over het sjorren van containers op zeeschepen ingediend3, met daarbij de oproep aan autoriteiten wereldwijd om consequent te handhaven op
naleving van de regels.
• Op voorstel van de EU-lidstaten heeft IMO de ontwikkeling van maatregelen voor de
detectie en verplichte rapportage van verloren containers op de agenda van het maritieme
veiligheidscomité gezet. Nederland zal hierbij de resultaten van het TNO-rapport over
het monitoren en volgen van containers betrekken.
• Tijdens de afgelopen vergadering (5–14 mei 2021) van het maritieme veiligheidscomité
van IMO heeft Nederland gepleit voor een bredere discussie over de ontwikkeling van
de IMO-kaders in relatie tot de schaalvergroting in de containervaart. Om deze discussie
te kunnen voeren, dient een voorstel te worden ingediend voor formele agendering van
dit onderwerp. Voor de onderbouwing van een dergelijk agendapunt is nader onderzoek
nodig, dat momenteel door MARIN wordt opgestart.
• Nederland dient samen met Duitsland en Denemarken een voorstel in in IMO voor aanpassing
van de routeringsmaatregelen boven de Wadden. De aanpassing bestaat uit een aanbeveling
in de beschrijving van de bestaande vaarroutes conform de waarschuwingen die de Kustwacht
aan containerschepen geeft.
Samenhang tussen beleidsinstrumenten
Tijdens het Commissiedebat Maritiem van 2 juni jl. kwamen opnieuw het sluiten van
de zuidelijke route, verkeersbegeleiding en de interventiebevoegdheid aan de orde.
Ik wil graag in deze brief nogmaals aangeven wat op dit gebied mogelijk is.
Er klinkt in de Kamer een terugkerende roep om de zuidelijke route boven de Wadden
te sluiten. Ik heb begrip voor deze roep vanuit de wens om het kwetsbare Waddengebied
te beschermen. Echter, zoals in eerdere brieven reeds toegelicht4, kan ik een internationaal vastgestelde scheepvaartroute niet eenzijdig afsluiten.
Gesprekken met Duitsland en Denemarken, die met ons het Waddengebied delen, hebben
duidelijk gemaakt dat er in die landen geen draagvlak is om het sluiten van de zuidelijke
route voor te stellen in IMO-verband. Zelfs als die bereidheid er wel zou zijn geweest,
dan zou een dergelijk voorstel in IMO weinig kans maken, zo heeft een peiling bij
IMO uitgewezen. Wat wel kan, is het opstellen van een IMO-aanbeveling die kapiteins
wijst op de risico’s van containerverlies op beide routes boven de Wadden, zodat zij
daar bij hun reisvoorbereiding rekening mee kunnen houden. Zoals aangegeven in mijn
brief van 26 mei jl. zal Nederland samen met Duitsland en Denemarken een dergelijk
voorstel indienen in IMO.
In de kabinetsreactie op het OvV-rapport heb ik aangegeven de mogelijkheden voor verkeersbegeleiding
van containerschepen in bepaalde gebieden op de Noordzee te zullen onderzoeken, inclusief
wat er nodig is om de komende jaren daarnaartoe te werken5. Middels dat onderzoek werk ik aan de uitvoering van de moties van de leden Schonis
en Postma6 en Tjeerd de Groot en Geurts7 over verkeersbegeleiding. Voor het eind van het jaar zal ik u de resultaten ervan
toesturen. Als naar aanleiding van dit onderzoek tot een vorm van verkeersbegeleiding
wordt besloten, dan completeert dat de interventieladder (informeren, waarschuwen,
adviseren en ordenen) die ik introduceerde in mijn brief van 26 mei jl. In geval besloten
zou worden tot een vorm van actieve, niet-vrijblijvende verkeersbegeleiding, zal ook
dit overigens internationale afstemming en besluitvorming vragen, aangezien het hier
internationale vaarroutes betreft.
Tot slot is er de interventiebevoegdheid uit de Wet bestrijding maritieme ongevallen
(Wbmo). Verkeersbegeleiding en de interventiebevoegdheid lijken in de discussie door
elkaar te lopen, maar het betreft hier fundamenteel verschillende zaken. Als naar
aanleiding van het hiervoor genoemde onderzoek tot een vorm van verkeersbegeleiding
wordt besloten, dan betreft dat een beleidsinstrument dat mogelijk van dag tot dag,
of juist in bepaalde omstandigheden, gebruikt kan worden. De interventiebevoegdheid
uit de Wbmo is geen beleidsinstrument dat op reguliere basis ingezet kan worden, zoals
ook in eerdere brieven toegelicht8. Het is onder zeer strenge voorwaarden mogelijk om in situaties waarin sprake is
van een concrete en ernstige dreiging op grond van de interventiebevoegdheid maatregelen
te treffen in het kader van de scheepvaartveiligheid en de bescherming van het mariene
milieu. Het moet in een dergelijk geval duidelijk zijn dat het varen van een bepaalde
route door een bepaald schip onder bepaalde omstandigheden daadwerkelijk een concrete
en ernstige dreiging van (milieu)schade met zich brengt. Of een maatregel kan of moet
worden opgelegd, en zo ja welke, dient per geval beoordeeld te worden, waarbij eventuele
maatregelen redelijk, noodzakelijk en proportioneel dienen te zijn.
Deze beperking tot concrete acute situaties brengt met zich dat een kuststaat niet
unilateraal generieke maatregelen kan opleggen op grond van de interventiebevoegdheid.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat