Brief regering : Aanvullend onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)
32 805 Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 117
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2021
In mijn brief van 8 juni jl.1 heb ik toegezegd u te informeren over het aanvullend onderzoek naar de inkoop van
persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en de overeenkomst met Relief Goods Alliance
B.V. (RGA). Met deze brief kom ik deze toezegging na. Hierbij deel ik met u de onderzoeksopdracht
voor het aanvullend onderzoek en de keuze voor het onderzoeksbureau2. Ook het in de brief van 8 juni jl. genoemde resultaat van het onderzoek van Grant
Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA stuur ik u toe3.
Aanvullend onderzoek inkoop persoonlijke beschermingsmiddelen
In de brief van 8 juni jl. heb ik aangegeven een externe onafhankelijke partij met
forensische-, inkoop-, fiscale- en data-expertise te vragen om een breder en aanvullend
onderzoek te doen. Na een versneld offertetraject is de keuze gevallen op Deloitte
Forensic & Dispute Services B.V. (hierna Deloitte). Het contract wordt op dit moment
opgemaakt zodat spoedig tot ondertekening kan worden overgegaan. De selectie voor
dit bureau heeft plaatsgevonden aan de hand van de onderzoeksopdracht die ik in de
bijlage ook met uw Kamer deel4. Dit is een dynamisch document, want in deze onderzoeksopdracht geef ik de onderzoekers
de ruimte om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden. Zodat informatie die,
nu of in de toekomst (door bijvoorbeeld onderzoeksjournalistiek) aan het licht komt,
in het onderzoek kan worden meegenomen.
Zoals in de onderzoeksopdracht is te lezen, kent het onderzoek drie prioriteiten.
1) Allereerst zal het onderzoek zich richten op de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie
en/of RGA. In de brief van 8 juni jl. heb ik aangegeven dat ik de onderzoekers zou
vragen dit deel voor het zomerreces op te leveren. Alle onderzoeksbureaus waarmee
VWS in het selectieproces in gesprek is geweest hebben aangegeven dat dit tijdpad
niet haalbaar is, vooral omdat zij vanuit zorgvuldigheidsnormen voldoende ruimte moeten
bieden aan betrokken partijen voor hoor en wederhoor. Deloitte streeft ernaar de resultaten
van het onderzoek naar de overeenkomst met RGA 1 september 2021 op te leveren.
2) Daarna zal het onderzoek zich richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM
tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. In de onderzoeksopdracht
heb ik als tweede prioriteit aangegeven eerst te kijken naar de andere twee overeenkomsten
met een totaalwaarde van meer dan 100 miljoen euro. Deloitte streeft ernaar dit deel
te kunnen opleveren op 1 oktober 2021.
3) Tot slot zullen de onderzoekers zich richten op alle overige overeenkomsten. Dit onderdeel
verwacht Deloitte 1 november 2021 op te leveren.
Ik zal uw Kamer blijven informeren over de voortgang en tussentijdse uitkomsten van
dit onderzoek.
In mijn brief van 8 juni staat dat ik de onderzoekers vraag om een loket te creëren
waar betrokken partijen aan de onderzoekers signalen kunnen melden van mogelijke onregelmatigheden
bij de inkoop van PBM. Het onderzoeksbureau zal dit loket inrichten. Zodra het loket
kan worden benaderd door betrokken partijen, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Tijdens het verantwoordingsdebat van 9 juni jl. heeft uw Kamer gevraagd om alle documenten
van de drie overeenkomsten boven de 100 miljoen vrij te geven voor het WGO Jaarverslag
en Slotwet 2020 Ministerie VWS d.d. 24 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 86,
Verantwoordingsdebat over het jaar 2020). Ik kan helaas nog niet voldoen aan dit verzoek.
Het is immers juist onderdeel van het onderzoek om alle feiten (en dus documenten)
over deze overeenkomsten inzichtelijk te maken waarna de resultaten met uw Kamer worden
gedeeld.
Daarnaast heeft uw Kamer gevraagd of in het onderzoek naar de overeenkomst met RGA
ook verpleeghuizen worden meegenomen. Dit naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur
waarin een directeur van een thuiszorgorganisatie vertelt zelf mondkapjes gekocht
te hebben van Hulptroepen.nu. De mondkapjes zijn direct door zorgorganisaties bij
RGA/Hulptroepen Alliantie besteld en niet via het LCH. De zorg is vrij om zelf hulpmiddelen
te bestellen. Het LCH heeft niet als hoofdtaak om een rol als reguliere leverancier
te vervullen, maar fungeert als noodvoorziening voor de Nederlandse gezondheidszorg.
Het aanvullende onderzoek naar de overeenkomst tussen het LCH en RGA richt zich dan
ook niet op inkopen waar LCH of VWS niet bij betrokken zijn geweest.
Onderzoek Grant Thornton naar RGA
Zoals aangegeven deed GT al nader onderzoek naar 2 overeenkomsten waaronder die met
het RGA. Na reguliere interne accountantscontrole bij het LCH over het jaar 2020 zijn
mogelijke onregelmatigheden geconstateerd in de overeenkomst met RGA. Daarna is, zoals
gebruikelijk bij zo’n constatering, een onderzoek uitgevoerd door een forensisch accountant.
Het onderzoek van de forensisch accountant is gericht op twee dossiers, waaronder
de overeenkomst met RGA. Van dit laatste dossier zijn de onderzoeksresultaten nu afgerond.
In de bijlage vindt u het rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie
tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» en aanbiedingsbrief
van Grant Thornton (GT), dat ik bij deze ter informatie met uw Kamer deel. Zodra de
bevindingen van het andere dossier waar GT onderzoek naar verricht gereed zijn, zal
ik dit met uw Kamer delen.
Ik meld u over dit onderzoek het volgende:
− Via het CIBG5 heb ik opdracht gegeven tot dit onderzoek. De aanleiding betrof signalen van mogelijke
onregelmatigheden bij enkele orders die tijdens de accountantscontrole over de financiële
verantwoording 2020 van het LCH naar voren kwamen. Bij dergelijke signalen is het
gebruikelijk dat er vervolgens een onderzoek door een forensisch accountant plaatsvindt.
− Het onderzoek naar RGA is uitgevoerd door GT en had als doel om over een aantal orders
in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek
richt zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte
mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld.
− Bovendien verkeerde dit onderzoek al in de afrondende fase tijdens de laatste berichtgeving
en ontwikkelingen over RGA. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen,
zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek moet dus antwoord
geven op alle vragen rondom de overeenkomsten voor PBM die niet vielen binnen de scope
van het onderzoek van GT.
Resultaten uit het rapport
Ik deel met u de conclusie op de hoofdvraag van het rapport. GT concludeert: «Op basis van de door ons uitgevoerde werkzaamheden en de bevindingen die hieruit voortvloeien
hebben wij geen indicaties verkregen dat zich mogelijk integriteitschendingen hebben
voorgedaan in relatie tot de door LCH geplaatste orders bij RGA.»
Totstandkoming rapport
Het definitieve rapport is volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants
tot stand gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS zodat VWS als
opdrachtgever een oordeel kon vormen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht
heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages
en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde.
Het spreekt voor zich dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie
zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Om transparant te zijn over welke (inhoudelijke) aanpassingen zijn gedaan in de conceptrapporten
heeft GT in de bijlage van het rapport de gevolgde stappen in het proces van afstemming
en de daaruit voortgekomen aanpassingen toegelicht6.
Deze zelfde transparantie wil ik ook geven over de opmerkingen die door VWS zijn meegegeven
op het concept rapport en hebben geleid tot wijzigingen door GT. In de bijlage geef
ik de weergave van de diverse opmerkingen van VWS en wat GT daarmee heeft gedaan.
Hieronder reageer ik kort op de wijzigingen die GT in hun bijlage noemt. Zoals is
te zien wordt bij vijf passages (I, III, VIII, VII en XI) vragen gesteld voor meer
duiding, gemarkeerd of gevraagd of de alinea eruit kan. Bij een passage wordt aangegeven
deze ook nog verder te willen uitzoeken. De onderzoekers geven aan dat deze passages
aanvankelijk waren opgenomen om kleuring te geven maar voor een goed begrip van de
bevindingen niet essentieel zijn. De onderzoekers geven aan dat een paragraaf is verwijderd
(II) omdat dit geen relevantie had voor het normenkader.
Een passage die ingaat op de handelsrelatie met China (IV) is door VWS gevraagd of
dit voor de conclusie ter zake doet en verzocht de passage te verwijderen. De onderzoekers
geven aan de passage te hebben weggelaten vanwege de mogelijke diplomatieke gevoeligheid
van het onderwerp.
Bij een andere passage (V) wordt gevraagd naar de toegevoegde waarde van het kopje
over uitingen in social media en het verzoek om dit te vervangen door een zin. Dit
is aangepast naar een zin. De onderzoekers geven aan de passage te hebben verwijderd
omdat dit buiten de reikwijdte van het onderzoek valt.
In het aanvullende onderzoek vraag ik om alle feiten inzichtelijk te maken. Dit betekent
dat het onderzoeksmateriaal en de onderzoeksresultaten van dit rapport, vanzelfsprekend
onderdeel uitmaken van het aanvullende onderzoek.
Overige signalen
Openheid over de gang van zaken vind ik van groot belang. Niet alleen over de overeenkomst
met RGA, maar ook over andere inkopen van PBM door VWS of het LCH. Er zijn veel overeenkomsten
door het LCH gesloten. Alle signalen van mogelijke tekortkomingen bij afgesloten overeenkomsten
laat ik onderzoeken. VWS heeft in de afgelopen periode al enkele signalen ontvangen
van mogelijke tekortkomingen. Bij tekortkomingen kunt u denken aan twijfel over de
kwaliteit van producten of niet nagekomen afspraken rondom leveringen. Uiteraard maken
dit soort signalen onderdeel uit van het aanvullend onderzoek.
Zoals in de eerdere brief aan u aangegeven vind ik het van belang dat de onderste
steen boven moet komen. Met deze aanpak laat ik zien hoe ik dit voor me zie.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg