Brief regering : Fiche: Verordening buitenlandse subsidies
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage (Kamerstuk 22 112, nr. 3132)
Fiche: Verordening buitenlandse subsidies
Fiche: Mededeling actualisatie EU-industriestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3134)
Fiche: Mededeling EU-Strategie voor COVID-19 behandelingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3135)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Fiche: Verordening buitenlandse subsidies
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse
subsidies die de interne markt verstoren
b) Datum ontvangst Commissiedocument
5 mei 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021)223 final
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52017PC0010
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
– SEC(2021)182/F1
– SWD(2021) 99 final
– SWD(2021) 100 final
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
h) Rechtsbasis
Artikelen 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 5 mei heeft de Europese Commissie het voorstel voor de Verordening buitenlandse
subsidies gepubliceerd.1 Doel van het voorstel is dat concurrentieverstoringen op de interne markt als gevolg
van buitenlandse subsidies beter kunnen worden aangepakt. De verordening is van toepassing
op directe en indirecte vormen van overheidsondersteuning uit derde landen die ten
goede komen aan ondernemingen actief op de interne markt. Dit voorstel volgt op het
in 2020 door de Commissie gepubliceerde witboek2 dat door het kabinet is verwelkomd.3
Subsidies die worden verleend door derde landen en die de concurrentie op de interne
markt kunnen beïnvloeden, blijven momenteel grotendeels ongecontroleerd, terwijl subsidies
die door lidstaten worden verleend onderworpen zijn aan de Europese staatssteunregels.
Bestaande internationale en Europese instrumenten bieden niet genoeg aangrijpingspunten
om dit probleem op te lossen. De verordening is bedoeld om deze lacune in de regelgeving
van de interne markt te dichten. Gelijktijdig met de publicatie van dit voorstel is
een update van de industriestrategie gepubliceerd door de Commissie, waarover een
separaat BNC-fiche wordt geschreven. Samen moeten de voorgestelde verordening en de
industriestrategie instrumenten bieden om (het concurrentievermogen van) de Europese
economie te versterken en het toekomstig verdienvermogen te vergroten door het behoud
van open markten en een gelijk speelveld.
Het voorstel bestaat uit drie elementen. De eerste betreft ex-ante toezicht op concentraties.
Dit element is van toepassing indien het overgenomen bedrijf of één van de fuserende
partijen in de EU gevestigd is en binnen de EU meer dan 500 miljoen euro per jaar
aan omzet heeft, en de verstrekte subsidies aan de betrokken ondernemingen gezamenlijk
in de afgelopen drie jaar meer dan 50 miljoen bedroegen. Partijen mogen de transactie
niet implementeren tot de Commissie een eventueel onderzoek heeft afgerond. De tweede
betreft ex-ante toezicht op inschrijvingen op aanbestedingen. Dit element is van toepassing
indien de geraamde waarde van de opdracht meer bedraagt dan 250 miljoen euro.4 Een onderneming moet bij de inschrijving bij de aanbestedende dienst melding maken
van alle buitenlandse subsidies die zij de afgelopen drie jaar heeft ontvangen. De
aanbestedende dienst zet deze melding door aan de Commissie. Gedurende een onderzoek
door de Commissie mag in principe niet gegund worden, tenzij de winnaar geen onderwerp
van het diepgravend onderzoek is. Het laatste element betreft een ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid voor de Commissie om achteraf subsidies te onderzoeken in alle marktsituaties.
Deze bevoegdheid strekt zich ook uit tot subsidies bij overnames en aanbestedingen
die niet boven de geldende drempels van element 1 en 2 uitkomen.
Bestaan en beoordeling van een subsidie
Er is op grond van de verordening sprake van een subsidie indien de overheid (of een
daaraan gelieerde entiteit van een derde land) een financiële bijdrage levert, en
daarmee een selectief voordeel verleent aan een onderneming, groep ondernemingen of
sector of sectoren die tevens actief zijn op de interne markt. De financiële bijdrage
kan ook indirect zijn, bijvoorbeeld via het kwijtschelden van schulden, leningen of
garanties, het vrijstellen van heffingen of belastingen, de levering van goederen
of diensten of de aankoop daarvan. Zodra het bestaan van een buitenlandse subsidie
is vastgesteld, dient de Commissie te beoordelen of deze de interne markt verstoort.
Daarbij kunnen de negatieve effecten van een subsidie worden afgewogen tegen eventuele
voordelen van de subsidie – bijvoorbeeld omdat de subsidie een activiteit mogelijk
maakt die op dat moment niet door de markt wordt opgepakt.
De verordening voorziet in een onderzoek in twee stappen: een voorlopige beoordeling
en een diepgravend onderzoek. De onderzoekstermijnen verschillen per element. Voor
concentraties geldt een termijn van 25 werkdagen voor het voorlopige onderzoek en
90 werkdagen voor een eventueel diepgravend onderzoek. In het geval van aanbestedingen
geldt vanaf het moment van notificatie een termijn van 60 dagen voor het voorlopige
onderzoek, en een termijn van maximaal 200 dagen vanaf het moment van notificatie
voor het diepgravend onderzoek. Voor de ex-officio bevoegdheid zijn geen termijnen vastgesteld.
Bevoegdheden Commissie
De Commissie is op grond van de verordening de enige bevoegde autoriteit voor het
doen van onderzoek, het nemen van maatregelen en het uitvoeren van toezicht en handhaving.
Voor de drie elementen van de verordening zijn de bevoegdheden van de Commissie grotendeels
gelijk.
Wanneer de Commissie het bestaan van een verstorende buitenlandse subsidies vaststelt,
kan de Commissie toezeggingen afdwingen en (herstel-)maatregelen opleggen. Herstelmaatregelen
omvatten gedragsmatige of structurele remedies (zoals het verbieden van bepaalde toekomstige
investeringen of het verminderen van marktaandeel) of de terugbetaling van de buitenlandse
subsidie. Boetes en dwangsommen kunnen worden opgelegd indien een onderneming gedurende
een onderzoek incorrecte, incomplete of misleidende informatie verstrekt. Boetes en
dwangsommen kunnen eveneens worden opgelegd indien een onderneming zich niet houdt
aan gedane toezeggingen, opgelegde tussentijdse maatregelen of herstelmaatregelen.
De Commissie kan daarnaast een eerder besluit intrekken en een nieuw besluit nemen
wanneer de betrokken onderneming handelt in strijd met haar verbintenissen of wanneer
blijkt dat het eerdere besluit gebaseerd was op onvolledige, onjuiste of misleidende
informatie.
b) Impact assessment Commissie
In het onderliggende onderzoek heeft de Commissie geanalyseerd in hoeverre bestaande
internationale en Europese instrumenten kunnen ingrijpen op de verstorende effecten
van overheidssubsidies en andere vormen van overheidsondersteuning uit derde landen
op de interne markt. Hiervoor is gekeken naar het bestaande EU-mededingingstoezicht,
het EU-staatssteuntoezicht, bilaterale handelsakkoorden, handelspolitieke en handelsdefensieve
instrumenten (o.a. WHO-regels zoals het SCM-Verdrag5), de FDI-screeningsverordening en de Europese aanbestedingsregelgeving. Geen van
deze bestaande instrumenten biedt genoeg aangrijpingspunten om de verstorende effecten
van overheidsondersteuning uit derde landen op de interne markt te kunnen bestrijden.
De Commissie verkent vervolgens vier mogelijke opties om verstorende subsidies te
adresseren: 1) inzetten op aanpassing van internationale handelsakkoorden, 2) aanpassen
van de richtsnoeren van bestaande regelgeving, 3) het aanpassen van bestaande EU-regelgeving
en 4) het ontwikkelen van een nieuw regelgevend instrument. De Commissie acht optie
vier het meest effectief én kansrijk. Deze optie kan volgens de Commissie rekenen
op brede steun, mits het nieuwe instrument een notificatieverplichting bevat voor
grote concentraties en aanbestedingen, en daarnaast een systeem waarmee de Commissie
ambtshalve kan onderzoeken en optreden. De Commissie geeft aan dat het wetsvoorstel
op de korte termijn impact kan hebben op de buitenlandse investeringen binnen de EU.
De voordelen van de verordening, waaronder het versterken van het gelijke speelveld
op de interne markt, wegen volgens de Commissie echter op tegen de mogelijke nadelen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland pleit al enige jaren voor een instrument om verstorende buitenlandse subsidies
aan te pakken – onder meer via het kabinetsvoorstel voor een level playing field instrument (hierna: LPFI).6 Dit past in de bredere Nederlandse inzet rondom Europese concurrentiekracht, met
als uitgangspunt een goede balans tussen zo vrij mogelijke handel (zowel internationaal
als Europees) en het beschermen tegen oneerlijke concurrentie van buitenaf.7 Nederland heeft zich na publicatie van het witboek op EU-niveau sterk gemaakt voor
een ambitieus wetsvoorstel en heeft daarbij ingezet op zoveel mogelijk overeenkomsten
met het LPFI waarnaar in dit Europese wetsvoorstel ook wordt verwezen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Algemene indruk
Het kabinet hecht groot belang aan het bereiken van een gelijk speelveld op de interne
markt, en heeft in de afgelopen jaren een actieve rol gespeeld om het probleem van
verstorende subsidies op de agenda te zetten en regulerende actie te bewerkstelligen.
Het kabinet is dan ook verheugd over de publicatie van de verordening. Daarbij is
het van belang dat de aantrekkelijkheid van Nederland, en de EU, als bestemming voor
Foreign Direct Investment (FDI) in stand blijft. Het is positief dat alle drie de concrete voorstellen uit het witboek
(het ex-officio onderdeel, de meldplicht voor fusies en overnames en de meldplicht
voor aanbestedingen) een plek hebben gekregen in het voorstel. Net als in de kabinetsappreciatie
van het witboek, onderstreept het kabinet de noodzaak en complementariteit van de
drie elementen.
Relatie tot andere regelgeving en instrumenten
Om de effectiviteit van het wetsvoorstel te borgen, vindt het kabinet het belangrijk
dat de juridische en procedurele samenhang met andere regelgeving en instrumenten
helder en houdbaar is. Het kabinet heeft daarbij bijzondere aandacht voor (1) de samenhang
tussen het voorgestelde element 1 ten aanzien van concentraties en de eventuele toetsing
van buitenlandse investeringen op de effecten op nationale veiligheid en openbare
orde (o.a. de FDI screeningsverordening), (2) de samenhang met het voorstel voor een
Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI)8 en het bestaande instrument van abnormaal lage inschrijvingen bij aanbestedingen9, (3) de samenhang met de Concentratieverordening bij fusies en overnames10 en (4) de verhouding tot het WTO-recht, waaronder met de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (SCM). Het kabinet is van mening dat de relatie tot bovengenoemde instrumenten verduidelijking
behoeft, en zal hier gedurende de onderhandelingen aandacht voor vragen.
Aangrijpingspunt
Het primaire aangrijpingspunt van het voorstel is het bestaan van een subsidie in
derde landen die ten goede komt aan partijen die actief zijn op de interne markt.
Anders dan het LPFI-standpunt van het kabinet, richt het voorstel zich op de aanwezigheid
van subsidies en niet op het verstorend gedrag van bedrijven op de interne markt. Het kabinet vindt dit
een gemiste kans. Hierdoor valt het gebruik van de voordelen van een ongereguleerde
machtspositie in derde landen op de interne markt buiten de reikwijdte. Het kabinet
is van mening dat dit verschil in aangrijpingspunt het aantonen van de subsidie uit
derde landen als zodanig lastig maakt. Wanneer het de Commissie niet lukt om het bestaan
van de subsidie aan te tonen, kan dit de effectiviteit van de verordening ondermijnen.
Het kabinet zet dan ook in op een effectief aangrijpingspunt.
Toepassingsbereik
Met betrekking tot het toepassingsbereik van de verordening wijst het kabinet op vier
punten. Ten eerste, en in lijn met de kabinetsappreciatie van het witboek, vindt het
kabinet het positief dat het toepassingsbereik van het voorstel in beginsel alle ondernemingen
betreft die actief zijn op de interne markt. De uiteindelijke belanghebbende of vestigingsplaats
van de onderneming doet niet ter zake.
Ten tweede staat het kabinet – in lijn met de kabinetsappreciatie – zeer positief
tegenover de in het voorstel gehanteerde brede definitie van subsidies. Dit bevordert
de effectiviteit van het instrument.
Ten derde wijst het kabinet op het tijdsbestek tussen het verstrekken van de subsidie
en het verstorende effect op de interne markt. De Commissie kijkt bij overnames en
aanbestedingen subsidies tot drie jaar terug. Het kabinet vraagt zich af op welke
basis deze termijn gekozen is en vindt het belangrijk dat deze periode een afweging
vormt tussen effectiviteit van de elementen en administratie en bestuurlijke lasten
voor ondernemingen en de Commissie. Bij het ex-officio element kan tot tien jaar terug worden gekeken. Het kabinet vindt dit positief: in
sommige sectoren is verstoring pas na lange tijd zichtbaar.
Ten vierde onderschrijft het kabinet het gebruik van drempelwaarden om de subsidies
en die zaken aan te pakken die de meeste potentiële schade veroorzaken. Drempelwaarden
beperken de lasten voor ondernemingen, aanbestedende diensten en de Commissie. De
op het eerste gezicht hoge drempelwaarden zullen naar verwachting resulteren in een
beperkt aantal zaken die op Nederland betrekking zouden hebben. De hoge drempelwaarde
voor element 1 betekent echter ook dat bijvoorbeeld overnames van innovatieve start- en scale-ups in beperkte mate onder deze module vallen. Door de hoge drempelwaarde voor element 2
zal het in het geval van aanbestedingen gaan om subsidies in een beperkt aantal sectoren.
In dit kader is het positief dat subsidies die de drempelwaarden uit element 1 en
2 niet halen maar waarvan later het vermoeden ontstaat dat deze de concurrentie toch
hebben vestoord, op grond van de ex-officio bevoegdheid (element 3) alsnog onderzocht kunnen worden. Het kabinet vindt het belangrijk
dat de drempels een afweging vormen tussen effectiviteit en lasten. Het kabinet wenst
daarom meer duidelijkheid over de keuze voor de exacte hoogte van de drempels, om
te kunnen beoordelen of de gekozen drempels ook daadwerkelijk leiden tot het «vangen»
van de meest verstorende subsidies. Ook de verhouding tot de drempels in instrumenten
zoals het staatssteunverbod,11 de Concentratieverordening en het voorstel voor het IPI acht het kabinet relevant.
Onderzoek en handhaving
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie de bevoegde autoriteit is voor het
doen van onderzoek voor alle drie de elementen. Dit is in lijn met de eerdere inzet
van het kabinet. De Commissie beschikt over de benodigde expertise voor dit soort
onderzoeken, met name door haar bestaande bevoegdheden op het gebied van staatssteun
en mededinging. Ook borgt deze gecentraliseerde bevoegdheid consistente en politiek
onafhankelijke besluitvorming. Voor het ex-officio element geldt dat de Commissie kan acteren op informatie uit iedere beschikbare bron,
en daarmee ook op signalen die zij van marktpartijen ontvangt over het mogelijk bestaan
van buitenlandse subsidies. Dit laatste is volgens het kabinet van belang voor een
effectief instrument.
Het is positief dat de Commissie structurele en gedragsmaatregelen kan opleggen en
dat ondernemingen toezeggingen kunnen doen om het verstorende effect van een subsidie
op de interne markt te corrigeren. Wel zou het kabinet graag aanvullende mogelijkheden
zien rondom het instellen van maatregelen of toezeggingen door ondernemingen die gericht
zijn op de governance-structuur van de betrokken onderneming. Het kabinet zal aandacht vragen voor passende
maatregelen en toezeggingen die het onderliggende probleem goed adresseren. Het kabinet
vindt het positief dat boetes kunnen worden opgelegd bij overtreding en het niet-nakomen
van de maatregelen en toezeggingen, maar ook bij niet-meewerken aan het onderzoek
van de Commissie. Dit is fundamenteel voor de effectiviteit van het instrument. Het
kabinet behoudt daarom aandacht voor voldoende afschrikwekkende, passende en effectieve
uitgangspunten voor boetes.
De «balancing test» (EU-belangentest) stelt de Commissie in staat om een financiële tegemoetkoming goed
te keuren wanneer de positieve effecten ervan zwaarder wegen dan het negatieve effect
op de interne markt. Het kabinet begrijpt de wens van een test onder bepaalde vooraf
vastgestelde voorwaarden (zoals het wegnemen van marktfalen), maar benadrukt ook dat
deze test geen arbitraire of politiek gestuurde toepassing van het instrument in de
hand zou moeten werken. Het kabinet kijkt daarom uit naar een verdere uitwerking hiervan
waarbij ook rekening gehouden wordt met de mogelijke gevolgen voor internationale
(handels)betrekkingen met derde landen.
Specifieke aandachtpunten meldplicht aanbestedingen
Zoals gezegd verwelkomt het kabinet de introductie van een element waarbij controle
vooraf op grote aanbestedingen wordt geïntroduceerd. Met dit element kan een ongelijk
speelveld bij een specifieke aanbesteding direct worden voorkomen. Het kabinet wil
daarbij inzetten op significant kortere doorlooptijden bij het onderzoek naar aanbestedingen.
Lange doorlooptijden kunnen grote financiële consequenties hebben en problemen opleveren
ten aanzien van de geldigheid van offertes of de termijn waarbinnen van inschrijvers
geëist mag worden dat zij hun inschrijvingen niet meer wijzigen. Er moet een juiste
balans worden gezocht tussen doorlooptijden, eventuele uitsluiting en de financiële
consequenties van vertraging. Het kabinet vindt het positief dat een aanbestedende
dienst de opdracht mag gunnen als uit de evaluatie volgt dat de winnaar niet wordt
onderzocht door de Commissie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het overgrote deel van de lidstaten deelt de probleemanalyse van de Commissie. Een
aantal lidstaten is net als Nederland groot voorstander van nieuwe regelgeving op
dit gebied. Er leven veel vragen over de verhouding tot andere instrumenten, zoals
het IPI en de FDI screeningsverordening. Daarnaast is voor een aantal lidstaten het
positieve belang van investeringen uit derde landen prioriteit en zijn er zorgen over
de administratieve lasten die het voorstel met zich mee brengt voor bedrijven. Enkele
lidstaten zijn kritisch over de noodzaak van een aparte module voor aanbestedingen.
De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid als positief. De Commissie heeft als rechtsgrondslag
gekozen voor een combinatie van gemeenschappelijke handelspolitiek (artikel 207 VWEU)
en interne markt (artikel 114 VWEU). Op grond van artikel 114 VWEU is de EU bevoegd
de maatregelen vast te stellen die de instelling en de werking van de interne markt
betreffen. Op grond van artikel 207 VWEU kan de EU bij verordeningen de maatregelen
vaststellen die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek
van de Unie bepalen. Het kabinet kan instemmen met deze gecombineerde rechtsgrondslag.
Deze gecombineerde rechtsgrondslag is mogelijk, omdat de toepasselijke wetgevingsprocedure
hetzelfde is. Ook inhoudelijk is de keuze voor een gecombineerde rechtsgrondslag verdedigbaar,
omdat het bestrijden van negatieve effecten van subsidies van derde landen zowel een
handelspolitiek aspect als een interne markt aspect heeft en deze aspecten als gelijkwaardig
zouden kunnen worden beschouwd. Echter, volgens het kabinet zou ook kunnen worden
verdedigd dat het voorstel specifiek is gericht op het bestrijden van de negatieve
effecten van dergelijke subsidies op het gelijk speelveld op de EU interne markt,
waardoor in dat geval de enkelvoudige rechtsgrondslag van artikel 114 VWEU meer voor
de hand had gelegen. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder a, VWEU hebben de EU
en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid op het gebied van de interne markt. Op gebied
van gemeenschappelijke handelspolitiek heeft de EU op basis van artikel 3, onder e,
VWEU een exclusieve bevoegdheid.
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als positief. Het voorstel heeft tot doel
dat concurrentieverstoringen op de interne markt als gevolg van buitenlandse subsidies
beter kunnen worden aangepakt. Ter realisatie van deze doelstelling is optreden op
EU-niveau gerechtvaardigd. Financiële steun van derde landen aan ondernemingen actief
op de interne markt heeft immers in verreweg de meeste situaties verstorende effecten
binnen meerdere lidstaten, onder meer doordat de ondersteunde ondernemingen veelal
in meerdere lidstaten actief zijn. Bovendien kan sprake zijn van een negatief doorwerkingseffect
van de ene lidstaat naar de andere (bijvoorbeeld doordat toeleveranciers geraakt worden).
Wegens de grensoverschrijdende aard van deze problematiek is optreden op EU-niveau
gerechtvaardigd. Op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek is de subsidiariteit
niet van toepassing, gegeven de exclusieve bevoegdheid van de EU op dit terrein.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. Zoals tevens aangegeven
in de Kamerbrief over de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld12, is additionele wetgeving op EU-niveau noodzakelijk om de problematiek rondom oneerlijke
concurrentie op de interne markt effectief aan te kunnen pakken. De Commissie komt
in het Impact Assessment ook tot de conclusie dat alternatieven, zoals het aanpassen
van bestaande EU-regelgeving of het uitbrengen van additionele richtsnoeren over bestaande
EU-wetgeving, onvoldoende toereikend zouden zijn. Het wetgevend voorstel van de Commissie
gaat, volgens het kabinet, dan ook niet verder dan noodzakelijk is, onder andere door
het gebruik van meldingsdrempels bij concentraties en aanbestedingen. Omdat alle drie
in het witboek voorgestelde modules een plek hebben gekregen in de verordening, kan
bovendien in alle marktsituaties worden opgetreden tegen verstorende subsidies. Het
voorgestelde optreden van de Commissie kan naar het oordeel van het kabinet dan ook
geschikt zijn om het doel te bereiken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
In het financieel memorandum van het voorstel geeft de Commissie aan dat de financiële
gevolgen voor de periode t/m 2027 in totaal 90,3 miljoen euro aan uitgaven betreft.
Het betreft met name administratieve kosten als gevolg van additioneel benodigd personeel.
De Commissie geeft aan voor het voorstel 145 FTE nodig te hebben, waarvan 40 FTE voor
het concentratie-element, 45 FTE voor het aanbestedingselement en 60 FTE voor het
ex-officio-element. De totale kosten worden gespecifieerd in het financieel memorandum
van het voorstel. Volgens het financieel memorandum kan het initiatief volledig worden
gefinancierd binnen de relevante rubrieken van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027.
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Het voorstel heeft ook gevolgen voor de ontvangsten van de begroting van de Europese
Unie. Door implementatie van het voorstel kunnen geldboetes worden opgelegd wegens
niet-naleving van de in de verordening vastgestelde verplichtingen. Het is volgens
de Commissie niet mogelijk op dit moment een inschatting te geven van de ontvangsten
die hieruit voortvloeien.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel dicht geen specifieke rol toe aan nationale autoriteiten en bevat daarom
geen directe financiële consequenties voor de rijksbegroting. Wel beschrijft het voorstel
potentiële effecten op middellange en lange termijn in verband met coördinatie met
nationale autoriteiten voor effectieve inzet van het onderzoeksinstrument. De Commissie
maakt niet duidelijk welke rol zij precies ziet voor de nationale autoriteiten of
wat deze coördinatie inhoudt. Het kabinet zal de Commissie bevragen op dit punt. Eventuele
budgettaire gevolgen voor Nederland worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Op basis van het uitgevoerde impact assessment verwacht de Commissie dat de administratieve
lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van het voorstel relatief beperkt blijven.
De Commissie schat in dat, op basis van de huidige drempels in het voorstel, in totaal
voor de EU 30 concentratiezaken per jaar zouden moeten worden gemeld en tot 36 aanbestedingszaken.
Daarnaast verwacht de Commissie 30 tot 45 ex-officio onderzoeken per jaar uit te voeren.
De administratieve lasten voor het bedrijfsleven zouden daarnaast beperkt kunnen worden
vanwege de samenloop van de nieuwe procedures met reeds bestaande procedures, zoals
het Europese concentratietoezicht. De administratieve lasten voor bedrijven treden
op wanneer bedrijven zich inschrijven op aanbestedingen of een concentratie willen
aangaan boven de meldingsdrempels: zij moeten dan extra informatie aanleveren bij
inschrijven, bijvoorbeeld over subsidies die zij ontvangen. Relevant hierbij zijn
de drempels die de Commissie voorstelt, waardoor alleen subsidies gemeld hoeven worden
bij een bepaalde omzet en omvang van de subsidie (in geval van concentraties) en bij
de grotere aanbestedingen. Hierdoor wordt voor het MKB minder impact verwacht. Bedrijven
die nu oneerlijke concurrentie ondervinden vanwege buitenlandse subsidies, profiteren
juist van dit wetsvoorstel.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het kabinet beoordeelt de gevolgen voor de concurrentiekracht als positief. Met het
voorgestelde instrument kunnen verstoringen veroorzaakt door subsidies van derde landen
aangepakt worden en kan het gelijke speelveld op de interne markt beter gewaarborgd
worden. Zonder deze regulering stellen buitenlandse subsidies begunstigde ondernemingen
in staat om op oneerlijke wijze marktaandeel op te bouwen op de Europese interne markt
ten koste van ondernemingen die onder het Europese staatssteunkader vallen. Als gevolg
kunnen efficiënte Europese ondernemingen op de interne markt (en daarbuiten) worden
verdrongen door bedrijven die worden ondersteund door overheden uit derde landen.
Dit zal ten koste gaan van het innoverende vermogen van de Europese economie. Het
kabinet wil de komende tijd in overleg met de Commissie en marktpartijen nader verkennen
in hoeverre deze voorstellen toereikend zijn voor de specifieke situatie van sectoren
die momenteel aantoonbaar een ongelijk speelveld ervaren.
Dit voorstel geeft de EU meer slagkracht om het gelijke speelveld op de interne markt
te waarborgen. Dit maakt de EU weerbaarder en daardoor draagt het voorstel – in samenhang
met de nieuwe industriestrategie – bij aan het versterken van de open strategische
autonomie van de EU.
Het is mogelijk dat derde landen zorgen hebben over de werking van het voorstel en
dat de inzet van de instrumenten tegenmaatregelen kan uitlokken. Er zijn nog geen
indicaties dat landen hierop anticiperen en/of van plan zijn om tegenmaatregelen in
te stellen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De voorgestelde verordening heeft rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde
en is verbindend in al haar onderdelen. Het voorstel voor een verordening heeft geen
gevolgen voor nationale en decentrale regelgeving, met mogelijke uitzondering van
de Mededingingswet.
De voorgestelde verordening kent de Commissie diverse inlichtingen-, onderzoeks- en
handhavingsbevoegdheden toe. Om de effectieve werking daarvan te waarborgen kan het
nodig zijn om bepaalde informatie- en bijstandsbevoegdheden en daarmee samenhangende
sancties te regelen die vergelijkbaar zijn aan bepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 10
van de Mededingingswet.
Het voorstel voor een verordening heeft geen gevolgen voor decentrale regelgeving.
Het voorstel schrijft geen lex silencio positivo voor zoals geregeld in paragraaf 4.1.3.3
van de Algemene wet bestuursrecht. Wel kent het voorstel bijvoorbeeld bij concentraties
strikte termijnen waarbinnen de Commissie dient te besluiten. Overschrijding van deze
termijnen leidt tot het toestaan van de concentratie. Een vergelijkbare regeling geldt
voor de gunning van een overheidsopdracht in overeenstemming met de aanbestedingsregels.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel kent de Commissie de bevoegdheid toe om gedelegeerde handelingen vast
te stellen. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 44 van het voorstel. Gedelegeerde
handelingen kunnen worden vastgesteld om: a) de drempelwaarden voor notificatie aan
te passen in het licht van de ervaringen van de Commissie gedurende de eerste vijf
jaar van toepassing van de verordening door de Commissie; b) bepaalde categorieën
ondernemingen uit te zonderen van de notificatieverplichting, als het gaat om een
economische activiteit waarvan het aannemelijk is dat de ontvangen buitenlandse subsidies
de interne markt niet verstoren, in het licht van de ervaringen van de Commissie gedurende
de eerste vijf jaar van toepassing van de verordening; c) de beslis- en onderzoekstermijnen
zoals bedoeld in artikel 24 en 29 aan te passen.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen is voor onbepaalde tijd
verstrekt met als ingangsdatum van deze bevoegdheid, twee jaar na het van toepassing
worden van de verordening. De formulering van deze bevoegdheid is in overeenstemming
met de modelbepalingen en modeloverwegingen van het IIA beter wetgeven. Nederland
heeft evenwel een voorkeur om deze bevoegdheid voor bepaalde tijd (namelijk 5 jaar
toe te kennen, zeker nu er al voorzien is in een evaluatie na vijf jaar (zie artikel 46
van de verordening) waar deze bevoegdheidsdelegatie opnieuw gewogen kan worden.
Het kabinet staat positief tegenover het verlenen van een bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de in de voorgestelde verordening
vastgelegde drempelwaarden voor notificaties en voor aanpassing van de beslis- en
onderzoekstermijnen. Dat zijn niet essentiële onderdelen van een basishandeling die
enkel met een gedelegeerde handeling in overeenstemming met artikel 290 VWEU kunnen
worden gewijzigd. Hierdoor ligt delegatie (in plaats van uitvoering) voor de hand.
Daarentegen staat het kabinet negatief tegenover de mogelijkheid om de Commissie de
bevoegdheid te geven bepaalde categorieën ondernemingen uit te zonderen van de notificatieverplichting
(zie artikel 19 en 28 van het voorstel). Dit betreft een essentieel onderdeel van
de basishandeling, omdat het doorslaggevend is voor het toepassingsbereik van de basishandeling
voor wat betreft concentraties en overheidsaanbestedingen waar een buitenlandse subsidie
in het geding is. De noodzaak van deze bevoegdheid kan ook worden betwijfeld nu al
voorzien is in een evaluatie na vijf jaar waar deze uitzonderingen gewogen kunnen
worden en een wetgevend voorstel daartoe kan worden voorgesteld.
Het voorstel kent de Commissie de bevoegdheid toe om uitvoeringshandelingen vast te
stellen in overeenstemming met artikel 291 VWEU en Verordening (EU) nr. 182/2011.
Deze bevoegdheid is gericht op het waarborgen van een effectieve en uniforme tenuitvoerlegging
van de verordening en ziet onder andere op de vorm, inhoud en procedurele randvoorwaarden
van bijvoorbeeld de notificaties van concentraties of overheidsaanbestedingen waar
een subsidie van een derde land in het geding is.
In het voorstel worden uitvoeringshandelingen voor advies voorgelegd aan een comité
dat krachtens dit voorstel voor een verordening wordt ingesteld. Dit comité is een
comité in de zin van Verordening nr. 182/2011 dat via de raadplegingsprocedure zoals
voorzien in artikel 4 van die verordening wordt geraadpleegd.
Het voorstel voor een bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen, is volgens
het kabinet correct beperkt tot aspecten die betrekking hebben op uniforme uitvoering
en praktische uitwerking van de verordening. Deze beperkte bevoegdheid om uitvoeringshandelingen
vast te stellen, maakt het voorstel eveneens toekomstbestendig en flexibel genoeg
om bijvoorbeeld in te kunnen spelen op de verschillende vormen waarin subsidies verstrekt
kunnen worden. Het kabinet kan derhalve instemmen met deze bevoegdheid. Daarentegen
acht het kabinet de toepassing van de onderzoeksprocedure zoals voorzien in artikel 5
van Verordening (EU) nr. 182/2011 noodzakelijk in plaats van de raadplegingsprocedure.
Het gaat immers om uitvoeringshandelingen van algemene strekking waarvoor overeenkomstig
artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 182/2011 de onderzoeksprocedure
van toepassing zou moeten zijn. Dit is des te meer aan de orde nu volgens het voorstel
zelf, er raakvlakken zijn met de gemeenschappelijke handelspolitiek waar ook de onderzoeksprocedure
de voorkeur geniet (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel b, sub iv). Het kabinet zal
hier gedurende de onderhandelingen aandacht voor vragen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Nu het voorstel voor een verordening mogelijk uitvoeringswetgeving vergt, is het moment
van volledig van toepassing worden van de verordening – namelijk zes maanden – te
kort. Het kabinet zet zich ervoor in om dit te verlengen naar ten minste 12 maanden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel voor een verordening bevat in artikel 46 een evaluatieverplichting. Deze
evaluatie vindt plaats vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet
kan zich vinden in deze evaluatiebepaling. De evaluatie zou onder meer gebruikt moeten
worden om te beoordelen of de gekozen drempels voor element 1 en 2 in de praktijk
leiden tot het opsporen van en het kunnen optreden tegen de meest verstorende subsidies.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Op basis van de verordening is de Commissie de bevoegde autoriteit voor de uitvoering
van de onderzoeken in het kader van de verordening. Voor de meldplicht bij het onderdeel
voor aanbestedingen moeten aanbestedende diensten de meldingen doorzetten aan de Commissie.
Dit lijkt een beperkte belasting. Het voorstel dicht verder geen specifieke rol toe
aan nationale autoriteiten.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel kan een positieve impact hebben op de concurrentiepositie op de interne
markt van ondernemingen uit (met name de armste) ontwikkelingslanden. Deze ontwikkelingslanden
hebben doorgaans zelf minder mogelijkheden om subsidies te verlenen aan hun bedrijven.
Andere derde landen zullen op basis van het voorstel naar verwachting minder mogelijkheden
hebben om concurrentieverstorende subsidies te verlenen aan ondernemingen die op de
interne markt actief zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken