Brief regering : Fiche: Richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3132 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
Fiche: Verordening buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 3133)
Fiche: Mededeling actualisatie EU-industriestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3134)
Fiche: Mededeling EU-Strategie voor COVID-19 behandelingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3135)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A.M. Kaag
Fiche: Richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van
Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EC, Richtlijn 2006/43/EC en Verordening (EU)
No 537/2014, inzake corporate sustainability reporting
b) Datum ontvangst Commissiedocument
21 april 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 189
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/search.html?DTA=2021&SUBDOM_INIT=ALL_ALL&DB_T…
e) Nr. impact assessment Commissie
SWD (2021) 150 EUR-Lex – 52021SC0150 – NL – EUR-Lex (europa.eu) en SEC (2021) 164
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid in nauwe samenwerking met het Ministerie van
Financiën
h) Rechtsbasis
Artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Met het richtlijnvoorstel wil de Commissie voldoen aan de groeiende behoefte in de
samenleving aan een duurzaamheidsrapportage door ondernemingen. Dat is een jaarlijkse
rapportage die gaat over ecologische (milieu-), sociale en werkgelegenheidszaken,
eerbiediging van de mensenrechten, en bestrijding van corruptie en van omkoping (de
duurzaamheidsfactoren). Er bestaat nu al een algemene verplichting voor Europese beursvennootschappen,
banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers om sinds boekjaar 2017 te rapporteren
over deze niet-financiële informatie. De Commissie stelt voor om deze groep ondernemingen
die moet rapporteren uit te breiden en de informatie waarover gerapporteerd moet worden
te specificeren, de rapportages beter toegankelijk en onderling vergelijkbaar te maken
door standaardisering en digitalisering, en de rapportage aan een audit te onderwerpen.
Informatie over de duurzaamheidsrisico’s die ondernemingen lopen en over de impact
van ondernemingen op hun omgeving is volgens de Commissie essentieel voor een succesvolle
implementatie van het EU-Actieplan Duurzame Financiering1, de Europese Green Deal2 en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (SDG’s)3. Investeerders hebben deze informatie nodig, ook om aan hun verplichtingen te voldoen
op grond van de Verordening Informatieverschaffing over Duurzaamheid in de Financiëledienstensector.4 De Commissie wil met dit voorstel ondernemingen in staat stellen om op een zo efficiënt
mogelijke wijze aan de informatiebehoefte te voldoen. Standaardisering van de informatie
draagt daar volgens de Commissie aan bij. Die standaarden zullen de informatie specificeren
waarover gerapporteerd moet worden en zo nodig de structuur waarin die informatie
moet worden verstrekt. De Commissie zet daarbij in op uitwisseling met en afstemming
op de diverse internationale instrumenten die er op dit terrein al zijn en worden
ontwikkeld.
Voorgesteld wordt alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle
grote rechtspersonen5 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen6) onder de rapportage-eisen te brengen. In dit fiche worden zij gezamenlijk kortheidshalve
aangeduid als «ondernemingen». Grote beursvennootschappen en andere grote ondernemingen,
banken en verzekeraars moeten gaan rapporteren vanaf boekjaar 2023, kleine en middelgrote
beursvennootschappen vanaf boekjaar 2026. De informatie moet worden opgenomen in het
jaarlijkse bestuursverslag van de onderneming en gepubliceerd in het digitale formaat
(XHTML) dat al is voorgeschreven voor de jaarrekening van beursvennootschappen.
Bij het opstellen van de rapportage moet de onderneming zowel kijken naar de invloed
van de onderneming op de duurzaamheidsfactoren als de invloed van de duurzaamheidsfactoren
op de onderneming, de zogenaamde dubbele materialiteit. De rapportage moet een beschrijving
bevatten van het ondernemingsmodel, het ondernemingsbeleid, de doelstellingen en de
strategie ten aanzien van de duurzaamheidsfactoren, de rol die het bestuur en de commissarissen
daarbij spelen en de risico’s die daarmee gepaard gaan. Ook moet worden beschreven
hoe de onderneming aansluit bij de transitie naar een duurzame economie en bij de
klimaateisen van het Verdrag van Parijs. Beschreven moet worden welke vooruitgang
de onderneming heeft gemaakt om haar duurzaamheidsdoelstellingen te bereiken. Verder
dient een beschrijving gegeven te worden van het proces van gepaste zorgvuldigheid
(«due diligence»), waarbij de negatieve gevolgen in de waardeketen van de onderneming moeten worden
beschreven, zowel de negatieve gevolgen ten aanzien van de activiteiten van de eigen
onderneming als ten aanzien van de zakelijke relaties en de toeleveringsketen. Tevens
moeten de maatregelen worden beschreven die zijn genomen om de negatieve gevolgen
te voorkomen, te beperken en te herstellen.
De audit op deze rapportage kan door de accountant worden uitgevoerd die tevens de
wettelijke controle uitvoert. Lidstaten kunnen ook derde partijen accrediteren om
deze audit uit te voeren bij ondernemingen. De audit geeft een beperkte mate van zekerheid,
wat neerkomt op het oordeel of de informatie een afwijking van materieel belang bevat.
In het accountantsverslag dient het oordeel over de duurzaamheidsrapportage te worden
meegenomen. Het bestaande toezicht op de accountantscontrole wordt aangepast voor
de uitbreiding van de audit op de duurzaamheidsrapportage.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment was geconcentreerd rond drie beleidsvragen. De eerste beleidsvraag
luidde of er EU-standaarden ontwikkeld en verplicht gesteld zouden moeten worden.
De tweede vraag was of de informatie gecontroleerd zou moeten worden en zo ja, op
welk niveau. De derde vraag ging over de categorieën ondernemingen die aan de rapportage-eisen
moeten voldoen. De administratieve lasten voor de ondernemingen, voor zover die nog
niet vrijwillig over duurzaamheid rapporteren, bedragen volgens de Commissie in de
EU € 1.2 miljard eenmalige invoeringskosten en € 3.6 miljard jaarlijks terugkerende
kosten voor in totaal 49.000 ondernemingen. De Commissie zet daartegenover dat ondernemingen
zonder dit richtlijnvoorstel geconfronteerd zullen worden met een ongecoördineerde
informatiebehoefte van gebruikers en met de nadelen van het ontbreken van consensus
over de aard en omvang van de informatie en de wijze van rapporteren ten gevolge van
het ontbreken van standaarden. Volgens de Commissie kan de ontwikkeling van een standaard
leiden tot een besparing van € 24.200 tot € 41.700 per onderneming, indien daarmee
volledig wordt voldaan aan de informatiebehoefte van gebruikers.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Bij het bepalen van het beleid ten aanzien van rapportageverplichtingen hecht het
kabinet veel waarde aan de effectiviteit van het beleid, het zoveel mogelijk beperken
van de administratieve lasten voor ondernemingen en het realiseren van een zo groot
mogelijk internationaal gelijk speelveld.
Het kabinet onderstreept al sinds 20137 het belang van transparantie als wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Het doel daarbij is om bewustzijn en kennis over maatschappelijk verantwoord
ondernemen te vergroten en ondernemingen te stimuleren hun waardeketen in kaart te
brengen en eventuele risico’s aan te pakken. Daarnaast zet het kabinet zich in om
in de relevante Europese wetgevingsrapportage over klimaat- en circulaire risico’s
langs de lijnen van governance, strategie, risicobeheer en kengetallen op passende
en coherente wijze te integreren en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande
internationale raamwerken. Ook heeft het kabinet steun gegeven aan de voorbereiding
van de Task Force Nature related Financial Disclosure (TNFD). Verder bereidt het kabinet
wetgeving voor ter bevordering van diversiteit in de top van ondernemingen. Onderdeel
daarvan is een rapportageverplichting voor grote ondernemingen over hun streefcijfers,
plan van aanpak en de resultaten daarvan.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel. Het kabinet is van mening
dat met het voorstel wordt voorzien in een groeiende behoefte van investeerders en
andere geïnteresseerden om ondernemingen verantwoording te laten afleggen over zowel
de impact van duurzaamheidsfactoren op de onderneming als de impact van de onderneming
op mens en milieu. Het richtlijnvoorstel draagt daarmee naar verwachting bij aan het
beter kanaliseren van financiële stromen richting duurzame investeringen en vormt
samen met de EU-taxonomie8 een belangrijke pilaar onder de Europese Green Deal. Het voorstel sluit bovendien
aan bij de inzet van het kabinet ten aanzien van internationaal maatschappelijk verantwoord
ondernemen (IMVO), zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten».9
De voorgestelde specificatie van de rapportageverplichtingen over duurzaamheidsfactoren
draagt bij aan de transparantie en vergelijkbaarheid op het gebied van de duurzaamheid
van ondernemingen, aan een gelijk speelveld in de EU en aan het stimuleren van IMVO
en maatschappelijk verantwoord inkopen. Het kan ook bijdragen aan het behalen van
SDG’s en de klimaatdoelen van het Parijs-akkoord en aan de transitie naar een circulaire,
sociale en inclusieve economie als ondernemingen hun inspanningen op deze punten transparant
dienen te maken. Verder kan de informatie relevant zijn om een goed beeld te krijgen
van de waardecreatie en de duurzaamheidsrisico’s van een onderneming op de langere
termijn. Door de voorgestelde regeling kunnen beleggers deze informatie eenvoudiger
betrekken bij hun investeringsbeslissingen. Verder biedt de vereenvoudigde standaard,
die wordt voorgesteld voor kleine en middelgrote beursvennootschappen, ook voor niet-beursgenoteerde
MKB’ers de gelegenheid zich in positieve zin te onderscheiden door die standaard vrijwillig
na te leven. Het kabinet is tevens met de Commissie van mening dat standaardisering
van de informatie bijdraagt aan het beperken van de administratieve lasten, aan de
naleving van de regels en aan de audit ervan. Standaardisering verbetert de vergelijkbaarheid
en de verwerking van de informatie door gebruikers van de informatie.
In het impact assessment heeft de Commissie voor zover mogelijk (zie par. 5.c) een
goed onderbouwde en realistische keuze gemaakt tussen de daarin opgesomde beleidsalternatieven.
Er is een goede afweging gemaakt tussen de wensen van gebruikers en de gevolgen daarvan
voor de ondernemingen, zowel voor wat betreft de informatie waarover moet worden gerapporteerd,
de ondernemingen die dat moeten doen en de audit die daarbij plaatsvindt.
Het kabinet zal de Commissie vragen beter verantwoording af te leggen waarom een van
de bestaande kaders of standaarden (inhoudelijk) niet zou voldoen en in hoeverre in
het richtlijnvoorstel al rekening is gehouden met bestaande kaders en standaarden.
Het kabinet onderstreept het belang dat de Commissie met het richtlijnvoorstel aansluiting
zoekt bij reeds bestaande EU-instrumenten en bij internationale ontwikkelingen. Het
kabinet zal met aandacht kijken naar die aansluiting. Het kabinet zal erop blijven
aandringen dat de Commissie haar invloed aanwendt en zich flexibel toont om te komen
tot een wereldwijd gelijk speelveld door middel van een internationale standaard,
met inachtneming van de kwaliteit van een dergelijke standaard. Het kabinet hecht
daarbij vooral aan de initiatieven van de International Financial Reporting Standards
Foundation (IFRS), de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD) en
het Global Reporting Initiative (GRI). Het richtlijnvoorstel incorporeert enkele TCFD-rapportageterreinen,
zoals de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie en de kansen die
verduurzaming biedt.
Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde duurzaamheidsfactoren waarover beschrijvingen
moeten worden opgenomen. Naast de specificering van de duurzaamheidsfactoren wordt
in het voorstel ook de dubbele materialiteit (zie hiervoor in par. 3.a) explicieter
gemaakt. Er zijn echter enkele aanpassingen wenselijk om de specificering praktisch
toepasbaarder te maken. Het kabinet zal vragen om verheldering van enkele onderdelen
van de informatieverplichtingen en om een betere stroomlijning daarvan met het oog
op een gestructureerde uitwerking in de standaarden en ten behoeve van een efficiënte
toepassing in de praktijk. Bovendien dient dit voorstel aan te sluiten op een mogelijke
verplichting om als onderneming een interne procedure te hebben ten aanzien van gepaste
zorgvuldigheid (zie nader in par. 2.a.), waarvoor na de zomer 2021 een richtlijnvoorstel
wordt verwacht. Daaruit voortvloeiende rapportageverplichtingen zouden niet tot stapeling
van beleid moeten leiden.
Het kabinet zet vraagtekens bij de verplichting om in het bestuursverslag informatie
op te nemen over immateriële activa, waaronder intellectueel, menselijk, sociaal en
relationeel kapitaal. Het kabinet zal de Commissie daarom om verheldering vragen over
het verband tussen deze informatieverplichting en de hoofddoelstelling van het richtlijnvoorstel
en over de verhouding van deze informatie in het bestuursverslag en de financiële
informatie in de jaarrekening, waarin immers de immateriële activa al dienen te worden
opgenomen.
De wijzigingen die in Richtlijn 2006/43/EG (Auditrichtlijn) en Verordening 537/2014
(Auditverordening) worden voorgesteld lijken vooral gericht op accountants(organisaties).
Het kabinet zal vragen om verduidelijking hoe deze wijzigingen zich verhouden tot
derde partijen die zijn geaccrediteerd om de controle van de duurzaamheidsrapportage
te mogen verrichten.
Het kabinet zal ervoor pleiten om reeds bestaande nationale systemen voor het digitaal
deponeren van jaarrekeningen en bestuursverslagen te kunnen handhaven, als die systemen
uitgebreidere mogelijkheden bieden voor onder meer gebruikers van de informatie en
voor innovatie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De meeste lidstaten zijn nog bezig een formeel standpunt over het voorstel te formuleren.
Naar verwachting zal er steun zijn onder de lidstaten voor verruiming van de rapportagevereisten.
Het Europees Parlement (EP) heeft eveneens nog geen formeel standpunt ingenomen, maar
zal naar verwachting positief zijn over het voorstel. Het heeft al diverse malen aangedrongen
op uitbreiding van de rapportageverplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn niet-financiële
informatie. Het EP is voorstander van uitbreiding van de groep ondernemingen die moeten
rapporteren, van het opstellen van Europese standaarden en van het verplicht stellen
van een accountantsonderzoek. De Commissie Juridische Zaken van het EP zal het richtlijnvoorstel
in behandeling nemen, de rapporteur is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De Commissie
baseert de bevoegdheid voor het voorstel op de artikelen 50 lid 1 en 114 VWEU. Op
grond van artikel 50, lid 1, VWEU heeft de EU de bevoegdheid om richtlijnen vast te
stellen teneinde de vrijheid van vestiging voor een bepaalde werkzaamheid te verwezenlijken.
Op grond van artikel 114 VWEU is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen die
de instelling en de werking van de interne markt betreffen, waaronder de interne markt
voor het vennootschapsrecht. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor deze rechtsgrondslagen.
Het zijn ook dezelfde rechtsgrondslagen die reeds van toepassing zijn op de instrumenten
die in het richtlijnvoorstel worden aangepast.
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit positief. Het doel van het voorstel is de
reeds bestaande duurzaamheidsrapportage uit te breiden en te specificeren met het
oog op het verbeteren van de transparantie en vergelijkbaarheid op het gebied van
de duurzaamheid van ondernemingen. Ter realisatie van deze doelstelling is optreden
op EU-niveau gerechtvaardigd. Nationale regels volstaan in dat kader niet, omdat de
problematiek en de behoeften van de kapitaalmarkt en andere gebruikers van duurzaamheidsrapportages
grensoverschrijdend zijn en derhalve niet nationaal kunnen worden aangepakt. Met het
voorstel wordt beoogd een gelijk speelveld te creëren binnen de EU. Het voorstel betreft
bovendien aanpassing van bestaande EU-regelgeving. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving
kan slechts op EU-niveau plaatsvinden.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit positief. Het voorstel gaat niet verder
dan noodzakelijk om het doel te bereiken en is ook geschikt om het doel te bereiken.
Het voorstel ziet uitsluitend op grote rechtspersonen, op beursgenoteerde ondernemingen
(met uitzondering van micro-beursvennootschappen) en op grote banken en verzekeraars.
Deze groep vertegenwoordigt volgens berekeningen van de Commissie 75% van de omzet
van alle vennootschappen in de EU. HHHet richtlijnvoorstel heeft daardoor economisch
gezien een groot bereik en raakt tegelijkertijd een relatief kleine groep ondernemingen.
Daarnaast wordt voorgesteld om voor middelgrote en kleine beursondernemingen een eigen,
vereenvoudigde, standaard te ontwikkelen. Hierdoor gaat het voorstel niet verder dan
noodzakelijk. Het kabinet onderschrijft de overwegingen van de Commissie dat de voorgestelde
uitbreiding van de rapportageverplichting en de standaardisatie geschikt zijn om bij
te dragen aan het doel van het voorstel. De standaardisering ondersteunt ondernemingen
bij het opstellen van de rapportage en bevordert de vergelijkbaarheid van de informatie
voor de gebruikers. Aangezien de huidige niet-bindende richtsnoeren10 van de Commissie volgens haar in onvoldoende mate hebben bijgedragen aan betere duurzaamheidsrapportages,
deelt het kabinet het oordeel van de Commissie dat de stap naar een rapportageverplichting
volgens standaarden, en in het verlengde daarvan meer wettelijke eisen aan de audit
van de duurzaamheidsrapportage, geoorloofd is. Het kabinet beoordeelt het voorstel
aldus ook proportioneel, omdat minder ingrijpend optreden onvoldoende is gebleken.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens de Commissie heeft het voorstel geen budgettaire gevolgen voor de EU. De Commissie
geeft aan dat bestaande middelen zullen worden gebruikt om de ontwikkeling van de
EU-standaarden te bekostigen. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen
gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de
EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van
de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Er kunnen budgettaire gevolgen zijn voor de instanties die belast zullen worden met
de toezicht en handhaving van de rapportage-eisen. De eventuele budgettaire gevolgen
worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en),
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De gevolgen voor de regeldruk bij de betrokken ondernemingen ten gevolge van de uitbreiding
van de bestaande rapportage- en assurance-eisen zijn omvangrijk (zie hierboven par.
2.b). De Commissie heeft bij het bepalen van de omvang van de administratieve lasten
een inschatting gemaakt, omdat de standaarden die de kosten in hoge mate zullen bepalen,
nog niet bekend zijn. Het kabinet acht het daarom van belang dat de standaarden niet
zullen leiden tot overschrijding van de huidige inschatting. Het kabinet zal er daarom
op aandringen dat de Commissie een deugdelijk onderzoek naar de omvang van die lasten
bij de ontwerpstandaarden voegt.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De gespecificeerde duurzaamheidsinformatie werpt een nieuwe blik op de onderneming,
niet alleen omdat (een deel van) de inhoud van die informatie nieuw is, maar ook door
het vooruitblikkende karakter en de nadruk op de lange termijn. De beschikbaarheid
van die informatie over EU-ondernemingen kan zowel voordelen als nadelen voor de concurrentiekracht
in de EU opleveren, afhankelijk van de positie waarin ondernemingen zich op duurzaamheidsterrein
bevinden. Voor investeerders kunnen ondernemingen in de EU dankzij de aanwezigheid
van deze informatie aantrekkelijker worden.
De EU draagt door de ontwikkeling van eigen standaarden bij aan de internationale
ontwikkeling van duurzaamheidsrapportages en de standaardisering ervan. Anderzijds
moet worden voorkomen dat de EU door die eigen standaarden alleen komt te staan en
geen aansluiting vindt bij andere internationale ontwikkelingen. Daarom zal het kabinet
zich – ook in EU-verband – tevens blijven inzetten voor het vastleggen van mondiale
afspraken die zorgen voor de breedst mogelijke uniformiteit in standaarden en een
gelijk speelveld.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De huidige verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn over niet-financiële informatie
2014/95/EU zijn geïmplementeerd in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
in het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie. De nieuwe rapportage-eisen
zullen hieraan moeten worden toegevoegd en voor zover ze voortvloeien uit de wijziging
van de Transparantierichtlijn zullen ze in Deel 5 van de Wet op het financieel toezicht
(Wft) worden opgenomen. Wijzigingen ten aanzien van de audit zullen in de Wet toezicht
accountantsorganisaties worden verwerkt.
Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat de voorschriften voor handhaving en sanctionering
aansluiten bij de bestaande systematiek ten aanzien van de handhaving van de rapportageverplichtingen
in het kader van de jaarrekening en het bestuursverslag, te meer omdat de duurzaamheidsrapportage
deel uitmaakt van het bestuursverslag. Het kabinet zal zich er daarom voor inzetten
dat in het richtlijnvoorstel naast bestuursrechtelijke handhaving ook strafrechtelijke
handhaving wordt opgenomen. Alleen de algemeenverkrijgbaarstelling van jaarrekeningen
en bestuursverslagen van beursvennootschappen is in Nederland onderworpen aan bestuursrechtelijke
handhaving (door de AFM), die van de overige ondernemingen is onderworpen aan strafrechtelijke
handhaving.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De Commissie stelt voor om uiterlijk 31 oktober 2022 standaarden uit te vaardigen
die de informatie specificeren die de ondernemingen moeten verstrekken. Uiterlijk
31 oktober 2023 zullen aanvullende en sectorspecifieke standaarden uitgevaardigd worden
en een vereenvoudigde standaard voor toepassing door kleine en middelgrote beursvennootschappen.
Ten behoeve van het opstellen van deze standaarden zijn delegatiebepalingen in het
richtlijnvoorstel opgenomen. Die zijn ingegeven door een behoefte aan snelheid en
flexibiliteit. Er zijn diverse internationale initiatieven voor standaarden en voor
kaders voor standaarden en de Commissie wil helderheid scheppen in de regels die moeten
worden nageleefd. Hoewel de standaarden in grote mate de inhoud van de rapportageverplichtingen
zullen bepalen en daarmee een belangrijk onderdeel van de regelgeving zijn, heeft
het kabinet begrip voor het voorstel voor gedelegeerde regelgeving. Het gaat om aanvulling
van het rapportagekader dat in het richtlijnvoorstel wordt voorgesteld met meer gedetailleerde
standaarden voor ondernemingen, waardoor delegatie (in plaats van uitvoering) voor
de hand ligt. Die standaarden zullen mede vanwege internationale ontwikkelingen iedere
drie jaar worden geëvalueerd en zo nodig aangepast.
De bevoegdheidsdelegatie is voldoende afgebakend naar inhoud en strekking. Het richtlijnvoorstel
noemt diverse onderwerpen waaraan bij de invulling van die standaarden ten minste
aandacht moet worden gegeven op de terreinen van ecologische, sociale en werkgelegenheidszaken,
zoals aanpassing aan klimaatverandering, tegengaan van het verlies van biodiversiteit,
circulaire economie, gendergelijkheid, goede arbeidsomstandigheden, het respecteren
van mensenrechten en maatregelen tegen omkoping en corruptie. Bij het opstellen van
die standaarden zal de Commissie rekening houden met andere EU-maatregelen zoals de
EU-taxonomie en met reeds bestaande internationale kaders en standaarden. De Commissie
zal zich laten adviseren door de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG)
en door diverse EU-organisaties zoals de European Securities and Markets Authority
(ESMA), een van de toezichthouders op de EU-kapitaalmarkt. Bij de verdere afstemming
van die standaarden wordt gebruikt gemaakt van reeds bestaande groepen en platforms
van betrokken organisaties die op basis van de EU-taxonomie in het leven zijn geroepen,
waaronder een deskundigengroep met experts uit de lidstaten. De Commissie zal de standaarden
iedere drie jaar evalueren en zo nodig aanpassen, ook aan internationale ontwikkelingen.
Vanwege de internationale ontwikkelingen geeft het kabinet de voorkeur aan een delegatie
voor bepaalde duur met stilzwijgende verlenging, zodat bij die verlenging steeds beoordeeld
kan worden of een EU-standaard nog opportuun is.
Het kabinet kan zich vinden in de wijze waarop de Commissie de gedelegeerde bevoegdheid
heeft vormgegeven. Door aan te sluiten op de rol die EFRAG al heeft bij de advisering
over de toepassing van de International Financial Reporting Standards in de EU, acht
het kabinet dat proces met voldoende waarborgen omgeven. Voor het kabinet is het van
belang dat door EFRAG alle relevante belanghebbenden daarbij voldoende worden betrokken
en het kabinet zal daar op aandringen bij de Commissie.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De richtlijn moet op 1 december 2022 zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving
en die wetgeving moet van toepassing zijn op boekjaren die starten op of na 1 januari
2023. Het kabinet is van mening dat de implementatietermijn dient te worden gekoppeld
aan de afronding van de totstandkoming van de richtlijn. Door het noemen van de datum
van 1 december 2022 lopen de lidstaten het risico nauwelijks tijd over te hebben voor
nationale implementatie indien de onderhandelingen in de EU uitlopen. Ook het bedrijfsleven
heeft meer tijd nodig om zich voor te bereiden op de informatie die het moet verzamelen.
Het kabinet zal zich inzetten voor een realistische implementatietermijn, zodat ook
het bedrijfsleven voldoende voorbereidingstijd krijgt, waarbij het kabinet ook aandacht
zal hebben voor het zo spoedig mogelijk realiseren van de vereenvoudigde richtlijn
voor beursgenoteerde MKB-ondernemingen en van aansluiting bij de reeds voor institutionele
beleggers geldende rapportageverplichtingen.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal de standaarden iedere drie jaar evalueren en ook na drie jaar over
de audit rapporteren. Het kabinet acht dit wenselijk, vooral met het oog op de aansluiting
van de standaarden op internationale ontwikkelingen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Voor de handhaving van de rapportage-eisen is voorzien in bestuurlijke boetes, met
de verplichting om inbreuken op de rapportage-eisen openbaar te maken, inclusief de
naam van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de inbreuk heeft gepleegd.
Ook zijn gedetailleerde voorschriften gegeven voor de omstandigheden waarmee rekening
moet worden gehouden bij het opleggen van de sancties, zoals de ernst van de inbreuk.
Zie voor de implicaties voor handhaving in paragraaf 6.a.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel draagt volgens de Commissie bij aan de verbintenissen en de doelstellingen
die de EU en Nederland hebben onderschreven in het kader van het Klimaatakkoord van
Parijs en aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), de Agenda 2030 voor
Duurzame Ontwikkeling, de VN-Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten (UNGP’s
of Ruggie Principes), de Principes voor Verantwoord Beleggen en de Global Compact
van de VN, aan de Richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen)
en de Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en aanverwante
sectorale richtlijnen van de OESO, aan de Tripartiete Verklaring inzake Multinationale Ondernemingen en Sociaal Beleid van ILO en aan de ISO 26000 Standaard over maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Veel ondernemingen die onder de voorgestelde rapportageverplichting
vallen, zijn via hun waardeketen verbonden met ontwikkelingslanden, waar zij bijvoorbeeld
grondstoffen vandaan halen, halffabricaten produceren of eindproducten naar toe exporteren.
Derhalve kan de uitbreiding van de rapportageverplichting zoals door de Commissie
voorgesteld, enerzijds bijdragen aan het genereren van meer duurzame investeringen
en privaat kapitaal in ontwikkelingslanden en deze landen helpen in het behalen van
de SDG’s. Anderzijds heeft het afleggen van verantwoording (accountability) door ondernemingen een positief effect op het inzichtelijk maken van IMVO-risico’s
in de waardeketen, zoals kinderarbeid, waarmee deze risico’s effectiever kunnen worden
aangepakt.
Indieners
-
Indiener
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.