Brief regering : Oordeel over het gewijzigd amendement van de leden-Grinwis en Leijten over het ook van toepassing verklaren op marktkooplieden
35 522 Wijziging van de Winkeltijdenwet in verband met de bescherming van winkeliers tegen eenzijdige wijzigingen van openingstijden
Nr. 12 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2021
Op 1 juni jl. tijdens de plenaire behandeling (Handelingen II 2020/21, nr. 82, debat
over wijziging van de winkeltijdenwet) van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet
(Kamerstuk 35 522), heb ik u toegezegd per brief een oordeel te geven over het aangepaste amendement
van de leden Grinwis (ChristenUnie) en Leijten (SP)1. Ik heb hiervoor contact gehad met de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel
(hierna: CVAH), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tijdens de plenaire behandeling is er discussie geweest over de scope van het amendement.
Het aangepaste amendement regelt dat alleen marktkooplieden op een vaste marktstandplaats
op (week)markten beschermd worden tegen eenzijdige wijzigingen. De scope is daardoor
nu voldoende afgebakend.
Zoals besproken tijdens de plenaire behandeling heb ik ook een oordeel te geven over
de beleidsinhoudelijke aspecten van het amendement. Gelet op de gevolgen daarvan,
ontraad ik dit amendement. Ik zie onvoldoende rechtvaardiging en aanleiding om de
bevoegdheden van de gemeenten in te perken zoals voorgesteld in het amendement. Daarbij
baseer ik mij mede op gesprekken met CVAH en VNG. Ik licht dit hieronder nader toe.
Gemeenten zijn op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het organiseren van markten.
De gemeente mag zelf invulling geven aan deze bevoegdheid. Gemeenten kunnen in hun
plaatselijke verordening voorwaarden verbinden aan marktdeelname en het college van
burgemeester en wethouders kan op basis daarvan vergunningen afgeven. Het college
is op grond van artikel 160, eerste lid, sub g, van de Gemeentewet bevoegd om «jaarmarkten
of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen». Het voorgestelde
amendement beperkt deze bevoegdheid, omdat het tot gevolg heeft dat een wijziging
ten aanzien van de openingstijden niet van toepassing is op individuele marktkooplieden
die hier niet mee instemmen. Op grond van artikel 115 van de Gemeentewet kan een wetsvoorstel,
waarbij een wijziging wordt gebracht in de bevoegdheden van de gemeenten, alleen afwijken
van de Gemeentewet wanneer dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging
van het te dienen openbaar belang.
Het is dus van belang om te bepalen welk openbaar belang met het amendement wordt
gediend. Volgens indieners is het redelijk de bescherming, die het wetsvoorstel biedt
tegen eenzijdige wijzigingen van openingstijden, ook te bieden aan marktkooplieden
met een vaste standplaats. Als het bij winkeliers in het openbaar belang is om de
mogelijkheid van eenzijdige wijzigingen in te perken, dan zou dat ook moeten gelden
voor marktkooplieden, aldus de indieners.
Hoewel ik begrip heb voor de gedachte achter het amendement, heb ik getoetst of de
problematiek en de voor- en nadelen van deze bescherming inderdaad vergelijkbaar zijn
bij winkeliers en marktkooplieden. Ik ben daarbij nagegaan of de sector de geschetste
problematiek van de indieners herkent en of de beperking van de bevoegdheden van de
gemeente gerechtvaardigd is, ook gelet op alle neveneffecten.
De CVAH en VNG hebben mij aangegeven tegen dit amendement te zijn, omdat beide geen
aanleiding zien en nadelige effecten verwachten die nog niet goed te overzien zijn.
De redenen daarvoor zal ik hieronder toelichten.
In de eerste plaats geven CVAH en VNG aan dat zij geen signalen hebben ontvangen dat
er bij vaste markthandel structurele problemen zijn met gedwongen openstelling. CVAH
en VNG stellen wel dat er in specifieke gevallen discussie plaatsvindt tussen marktkooplieden
onderling en met de gemeente over onder meer de markttijden, maar dit betekent niet
dat er sprake is van eenzijdige wijzigingen waar de marktkooplieden mee geconfronteerd
worden.
VNG en CVAH geven daarnaast aan dat in de praktijk de belangen van ondernemers voldoende
beschermd zijn. Anders dan bij de door mij voorgestelde wijziging van de Winkeltijdenwet
die ziet op private rechtsverhoudingen, is hier sprake van een democratisch gelegitimeerd
besluit waarbij een belangenafweging plaatsvindt.
Bij deze belangenafweging zijn marktkooplieden vertegenwoordigd in een marktcommissie,
die in goed contact staat met gemeenten en doorgaans publiekrechtelijk wordt ingesteld.
Marktcommissies geven advies wanneer een gemeente voornemens is wijzigingen in de
marktorganisatie door te voeren. Zowel CVAH als VNG geven aan dat dit proces tussen
gemeenten en marktcommissies goed verloopt. CVAH geeft bovendien aan dat marktcommissies
enquêtes houden bij de aangesloten marktkooplieden ten behoeve van dat advies. Een
wijziging behoeft doorgaans 85% instemming, hoewel dat in gevallen af kan wijken.
Een gemeente kan besluiten, rekening houdend met het advies van een marktcommissie,
tot een wijziging van de openingstijden- of dagen tijdens de vergunde periode. Dit
is een bestuursrechtelijk besluit waartegen in bezwaar en beroep bij de bestuursrechter
kan worden gegaan.
Indieners wijzen erop dat bijvoorbeeld in de gemeente Den Haag wordt nagedacht over
het aanwijzen van één private vergunninghouder, een marktorganisator, en dat er daardoor
minder bescherming kan zijn dan bij individuele vergunningen die rechtstreeks worden
verleend aan de marktkooplieden. CVAH en VNG geven aan dat er een ontwikkeling gaande
is in een klein deel van de gemeenten waar de gemeente, in plaats van individuele
vergunningen voor elke marktkraam, één private partij aanwijst die vervolgens de markt
organiseert. Deze ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen en het is op dit moment
niet te zeggen wat voor effect dit heeft op de omgang tussen marktondernemers, de
private vergunninghouder en de gemeente. Gemeenten blijven een centrale rol houden.
Gemeenten kunnen eisen stellen aan zo’n private vergunninghouder, zoals zij nu ook
richting marktondernemers kunnen doen. Daarmee kan worden voorkomen dat een private
vergunninghouder eenzijdig wijzigingen kan doorvoeren. Bovendien heeft een private
vergunninghouder geen invloed op de openbare orde en kan deze niet zomaar zelfstandig
besluiten tot het aanpassen van markttijden. Zoals hierboven is aangegeven, kan een
marktcommissie betrokken zijn als vertegenwoordiger van de marktkooplieden. Gemeenten
hebben daar zelf ook belang bij om de hieronder volgende uitvoeringsproblemen te voorkomen.
Los van deze overwegingen rond het openbaar belang dat het amendement beoogt te beschermen
kent het amendement ook nadelen voor de praktijk. Zowel de CVAH als de VNG stellen
dat het amendement kan leiden tot problemen in de uitvoering. De organisatie van een
markt is aanzienlijk ingewikkelder dan de organisatie van het winkelgebied. Voor markten
is een sterkere mate van coördinatie nodig dan bij winkeliers, ook ten aanzien van
de open te stellen dagen en tijden. Voor de organisatie van markten is immers vereist
dat op de marktdag de locatie wordt schoongemaakt, verkeersregels worden gesteld,
het benodigde materiaal wordt aangevoerd en dat de markt op- en afgebouwd wordt. Stel
dat een gemeente besluit, mede op basis van input van een marktcommissie, dat de markt
in plaats van 8 tot 16 uur nu vanaf 9 tot 17 uur open zal zijn. Als een klein deel
van de marktondernemers nee zegt, dan is het organisatorisch niet mogelijk om voor
die groep de markt een uur eerder klaar te hebben of af te bouwen. In dit voorbeeld
zou een klein deel van de marktondernemers de kramen vanaf 16 uur opruimen, terwijl
de rest nog op de markt staat, wat tot problemen zal leiden bij de afbouw. Deze problematiek
speelt niet bij vaste winkels, waarbij openingstijden niet een dermate grote impact
hebben op de organisatie van een winkelstraat.
Ook kan het amendement invloed hebben op de indeling van markten en daarbij leiden
tot onrust en uitvoeringsproblemen op de markt. Markten zijn namelijk vooraf vaak
per ondernemer ingedeeld. Als een aantal ondernemers op bepaalde momenten niet aanwezig
is, moeten markten heringedeeld worden. Het amendement heeft tot slot als gevolg dat
als de gemeente wil besluiten tot een andere marktdag, of tot een tijdelijke verplaatsing
van de markt, dit besluit niet werkt tegen de marktkooplieden die daarmee niet instemmen.
Gelet op het bovenstaande zie ik onvoldoende rechtvaardiging om de bevoegdheden voor
de gemeenten in te perken zoals voorgesteld in het amendement. Ik vind dat een discussie
over marktstandplaatsen primair moet blijven plaatsvinden in de gemeente(raad). Dat
past bij de autonomie van gemeenten ten aanzien van het organiseren van markten. De
markten zijn in beweging. Hoewel er nu geen aanleiding is tot verdere maatregelen,
kan dat natuurlijk in de toekomst anders zijn, bijvoorbeeld omdat gemeenten hun marktorganisatie
anders vormgeven. Ik zal daarom dit onderwerp betrekken bij evaluatie van de Winkeltijdenwet
en daarbij in het bijzonder aandacht schenken aan de rol van private marktorganisatoren,
waarbij de bescherming van marktkoopliedentegen eenzijdig opgelegde besluiten inzake
opening meegenomen wordt. Indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, ben
ik uiteraard ook tussentijds beschikbaar voor overleg met de sector en de VNG.
Tot slot heb ik uw Kamer toegezegd een helder tijdpad te schetsen voor inwerkingtreding
van dit voorstel. Ik heb ondertussen signalen van de retailsector ontvangen dat vertraging
zeer ongewenst is. Ik richt mij op inwerkingtreding per 1 januari 2022, indien beide
Kamers dit wetsvoorstel steunen. Dit wetsvoorstel moet dan op grond van het beleid
inzake de vaste verandermomenten vóór 1 november 2021 zijn gepubliceerd. In het geval
het onderhavige amendement mocht worden aangenomen, moet publicatie vóór 1 oktober
2021 plaatsvinden, omdat de wet daarmee direct relevant is voor medeoverheden en in
dat geval een langere termijn is voorgeschreven tussen publicatiedatum van de wet
en inwerkingtreding ervan op grond van het beleid inzake de vaste verandermomenten.
Het zou de retailsector daarom helpen als het wetsvoorstel – indien aanvaard door
uw Kamer – voor het zomerreces wordt ingediend bij de Eerste Kamer.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat