Brief regering : Diverse WIA-onderwerpen
32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2021
Met deze brief wil ik uw Kamer op de hoogte brengen van een aantal ontwikkelingen
op het terrein van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In deze brief
zal ik allereerst ingaan op de maatregel uit het regeerakkoord om het verdienvermogen
van arbeidsongeschikten in de eerste vijf jaar na werkhervatting niet meer te herbeoordelen.
Daarna zal ik u informeren over de uitkomst van de gesprekken die ik met UWV heb gevoerd
over de verschillen in doorstroom tussen WGA en IVA die bestaan tussen werknemers
en vangnetters. Ook meld ik een wijziging in de publicatie van de WGA instroomcijfers.
Tot slot zal ik ingaan op de invloed van de beheersing van de Nederlandse taal op
de WIA-claimbeoordeling.
1. Maatregel vijf jaar niet herbeoordelen
In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) «Vertrouwen in de toekomst» is de maatregel opgenomen om bij WIA-gerechtigden in
de eerste vijf jaar na het aanvaarden van een baan niet te toetsen of hun verdienvermogen
is gewijzigd. Doel van deze maatregel was het wegnemen van een drempel voor werkhervatting
en van onzekerheid over het mogelijke verlies van het recht op een WIA-uitkering in
geval van baanverlies.
In de uitwerking van de maatregel is opgenomen dat het verkrijgen van inkomsten uit
arbeid in de eerste vijf jaar na het aanvaarden van een baan geen aanleiding kan geven
voor een herbeoordeling. Indien er een andere aanleiding is om een herbeoordeling
in te zetten, zoals een wijziging in de sociaal-medische situatie, dan zou UWV wel
kunnen overgaan tot het verrichten van een herbeoordeling. Hiermee zou de mogelijkheid
blijven bestaan om, als de medische situatie van uitkeringsgerechtigden binnen vijf
jaar na werkhervatting verslechtert of verbetert, de hoogte van hun WIA-uitkering
hierop aan te passen. Ik hecht waarde aan deze uitwerking en aan de mogelijkheid dat
uitkeringsgerechtigden ook tijdens de vijf jaar na werkhervatting bij een verslechtering
of verbetering van hun sociaal-medische situatie een aanpassing van hun WIA-uitkering
kunnen krijgen. Ik vind dat mensen zoveel als mogelijk een uitkering moeten ontvangen
die past bij hun mate van arbeidsongeschiktheid.
In de uitvoeringstoets op de maatregel die op basis van deze uitgangspunten is uitgewerkt,
heeft UWV aangegeven dat het voorstel weliswaar technisch uitvoerbaar is, maar niet
het beoogde effect bereikt, niet klantgericht is en bovendien zeer ingewikkeld. Doordat
de grondslag voor herbeoordeling bij wijziging van de sociaal-medische situatie blijft
bestaan, zou het herbeoordelingsbeleid van UWV onbegrijpelijk en onuitlegbaar worden.
Uitkeringsgerechtigden zouden onzekerheid blijven ervaren over hun financiële toekomst.
De maatregel «vijf jaar niet herbeoordelen» bereikt daardoor volgens UWV niet het
beoogde effect van werkhervatting of urenuitbreiding voor WIA-gerechtigden. De uitvoeringstoets
treft u bijgaand aan.
Gelet op de gevolgen die UWV schetst, heb ik besloten de uitwerking van het wetsvoorstel
te beëindigen. Ik hecht aan de gekozen uitwerking en nu juist deze tot onbegrijpelijkheid
leidt, zie ik geen mogelijkheden om deze maatregel uitvoerbaar te maken.
Omdat het belangrijk is dat WIA-uitkeringsgerechtigden zo min mogelijk drempels ervaren
om in passend werk te hervatten, blijf ik met UWV in gesprek om alternatieven te zoeken
die eenzelfde doel beogen als »vijf jaar niet herbeoordelen». De vervolgstappen naar
aanleiding van die verkenning zijn aan een volgend kabinet.
2. Doorstroom WGA naar IVA
In mijn brief van 2 juli 20201 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verschillen in doorstroom tussen WGA en IVA
die bestaan tussen werknemers2 en vangnetters3. Hierin heb ik aangegeven dat ik in gesprek zou treden met UWV over de relatief lage
doorstroom van met name WW-gerechtigden die arbeidsongeschikt zijn geraakt en de mogelijkheden
om deze te vergroten.
Lange tijd heeft de activerende dienstverlening aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten
sterk onder druk gestaan door bezuinigingstaakstellingen. Vanaf 2017 vallen de ingestroomde
WGA-uitkeringsgerechtigden onder het nieuwe dienstverleningsmodel, waarbij er jaarlijks
minimaal eenmaal (gemiddeld tweemaal) contact is tussen UWV en WGA-uitkeringsgerechtigden.
Dit biedt de mogelijkheid om in te kunnen schatten wanneer er sprake is van een verandering
in de situatie van een uitkeringsgerechtigde. Het beleid van UWV is dat er een professioneel
overleg plaatsvindt tussen een arbeidsdeskundige van het UWV WERKbedrijf en een verzekeringsarts
van SMZ zodra er in het kader van de WGA-dienstverlening signalen zijn van een verandering
van functionele mogelijkheden waardoor mogelijk een herbeoordeling moet plaatsvinden.
Uitkomst van dit gesprek kan zijn dat een herbeoordeling wordt aangevraagd voor de
betreffende cliënt. Door deze intensievere WGA-dienstverlening verwacht ik dat het
verschil tussen werknemers en vangnetters op dit punt steeds kleiner zal worden. Wel
denk ik dat er vooralsnog een verschil tussen beide groepen blijft bestaan. UWV kan
nu namelijk niet alle herbeoordelingen uitvoeren die UWV zou willen uitvoeren vanwege
de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische dienstverlening. Het beleid
van UWV is niet om terughoudend te zijn met het aanvragen van herbeoordelingen, maar
ik sluit niet uit dat de wetenschap van de continu oplopende voorraden, bewust of
onbewust een rol speelt in de afwegingen van de medewerkers van UWV WERKbedrijf om
een herbeoordeling aan te vragen. Het is onder andere daarom van groot belang dat
we maatregelen nemen om de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische dienstverlening
aan te pakken. In mijn brief van 9 april jl.4 heb ik toegelicht hoe ik dit wil doen.
Het is precies om deze reden wel belangrijk om op te merken dat er geen enkel verschil
bestaat in de aanvraagmogelijkheden voor een herbeoordeling tussen werknemers en vangnetters
zelf. Beiden kunnen altijd wijzigingen doorgeven wanneer hun (medische) situatie daartoe
aanleiding geeft, en verzoeken om een herbeoordeling. Er is ook geen verschil in prioritering
tussen de vraaggestuurde herbeoordeling van een werknemer of van een vangnetter.
Als de maatregelen op het gebied van sociaal-medisch beoordelen zijn geïmplementeerd
zal ik onderzoeken hoe het verschil in doorstroom tussen werknemers en vangnetters
zich heeft ontwikkeld.
3. Instroomcijfers
Ieder jaar publiceert UWV voor werkgevers met meer dan 250 werknemers het WGA-instroompercentage.
Dit percentage geeft aan hoeveel werknemers van die werkgever in het voorgaande kalenderjaar
recht heeft gekregen op een WGA-uitkering. Daarmee geeft het instroomcijfer de werkgever
inzicht in het resultaat van zijn inspanningen op het gebied van arbeidsongeschiktheid.
Dit kan als basis dienen om het preventie-, arbo, verzuim- en re-integratiebeleid
te verbeteren.
UWV heeft een proces ingericht waarbij de betreffende werkgevers voorafgaand aan publicatie
een brief ontvangen, waarin hun WGA-instroomcijfers worden vermeld. UWV stuurt als
bijlage bij de brief ook een specificatie mee van de werknemers van die werkgever,
die zijn ingestroomd in de WGA5. In deze bijlage zijn persoonsgegevens van de betreffende werknemers opgenomen (BSN,
geslacht en geboortedatum). Op basis van deze bijlage kan de werkgever gericht toetsen
of UWV het WGA-instroomcijfer juist heeft berekend en indien nodig door UWV laten
corrigeren.
Het is, gelet op het huidige juridische kader voor het verwerken van persoonsgegevens,
niet meer mogelijk om de bijlage met persoonsgegevens te verstrekken. Omdat het zonder
persoonsgegevens voor werkgevers niet mogelijk is om hun eigen instroomcijfers te
controleren, ben ik voornemens om in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022, dat momenteel
wordt voorbereid, te regelen dat het WGA-instroompercentage niet langer wordt gepubliceerd.
In 2021 worden de instroomcijfers nog wel gepubliceerd, omdat dit nu nog wettelijk
verplicht is. UWV zal daarbij de bijlage met persoonsgegevens niet meer verstrekken.
Als gevolg van deze voorgenomen wijziging hebben werkgevers geen inzicht meer in het
resultaat van hun inspanningen op het gebied van arbeidsongeschiktheid op basis van
hun WGA-instroompercentage. Werkgevers blijven via de premiedifferentiatie en eigenrisicodragerschap
geprikkeld worden om hun ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zoveel mogelijk te
beperken. Daarbij hebben ze voor de premiedifferentiatie de mogelijkheid om te controleren
of de lasten juist zijn toegerekend. In die systematiek breng ik geen wijzigingen
aan. Een werkgever houdt dus inzicht in de instroom in de WGA vanuit zijn organisatie.
4. Nederlandse taalbeheersing in de WIA
Mondelinge beheersing van de Nederlandse taal is in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
aangemerkt als een bekwaamheid die algemeen gebruikelijk is en binnen zes maanden
kan worden verworven. Hieronder valt het verstaan en spreken van de Nederlandse taal
voor zover nodig bij de functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau
tot afgerond basisonderwijs vereist is. Dit betekent dat het één van de vaardigheden
is waarvan we aannemen dat iedere (potentiële) uitkeringsgerechtigde deze beheerst.
Hiermee wordt voorkomen dat iemand arbeidsongeschikt wordt vanwege het niet beheersen
van de Nederlandse taal, terwijl dit binnen korte tijd op voldoende niveau te leren
is.
Ik heb uw Kamer erover geïnformeerd dat het desondanks voorkomt dat iemand die de
Nederlandse taal niet of slechts beperkt beheerst, toch een hogere WIA-uitkering krijgt
toegekend dan wanneer hij of zij de Nederlandse taal volledig zou beheersen.6 Uit de beoordelingssystematiek arbeidsongeschiktheid volgt dat, indien een opleidingsniveau
2 of hoger (voltooid basisonderwijs) wordt vastgesteld, het mogelijk is dat er geen
functieduiding kan plaatsvinden door het niet beheersen van de Nederlandse taal. Zoals
aangegeven vind ik dat niet wenselijk. Ik heb daarom bekeken hoe met de beheersing
van de Nederlandse taal in de WIA-dienstverlening om kan worden gegaan.
Ten eerste investeert UWV dit jaar in de kennis bij UWV-professionals over de inzet
van scholing bij re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking. De inzet van Nederlandse
taaltrainingen is toegevoegd aan het scholingsaanbod, zodat in de re-integratiedienstverlening
op basis van maatwerk taaltrainingen ingezet kunnen worden om de kans op werkhervatting
te vergroten.
Daarnaast heb ik met UWV onderzocht of het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem
(CBBS) voldoende functies bevat waarvoor onvoldoende beheersing van de Nederlandse
taal geen belemmering is. Als iemand de Nederlandse taal niet beheerst, dan kunnen
bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling functies waarvoor geen opleiding of een opleidingsniveau
tot afgerond basisonderwijs vereist is, alsnog geduid worden. Voor deze functies wordt
aangenomen dat alle arbeidsongeschikten over een voldoende mondelinge beheersing van
de Nederlandse taal beschikken of dat ze de taal binnen zes maanden kunnen leren op
een voldoende niveau om deze functies uit te voeren. Op basis van de analyse van UWV
concludeer ik dat uitbreiding van het aantal functies op niveau 1 niet zinvol is.
Op dit niveau bestaan er namelijk vrijwel alleen functies met fysiek belastende werkzaamheden.
Voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn en die geen of weinig fysieke
beperkingen hebben, kunnen deze functies nu al voldoende geduid worden. Mensen met
voornamelijk lichamelijk beperkingen zijn vaak aangewezen op fysiek weinig belastend
werk. Dergelijke functies zijn alleen beschikbaar vanaf opleidingsniveau 2 en vergen
in de regel meer dan een basale beheersing van de Nederlandse taal.
Voor de hogere functieniveaus wordt «voldoende beheersing van de Nederlandse taal
binnen zes maanden» niet verondersteld. Ik vind dat ook niet wenselijk, omdat dergelijke
functies vaak niet uit te voeren zijn zonder voldoende beheersing van de Nederlandse
taal. In het CBBS wordt taal als kenmerk van een bedrijf wel vastgelegd, waardoor
ook op hogere functieniveaus duiding van functies mogelijk is op het moment dat WIA-gerechtigden
er in een andere taal dan het Nederlands zouden kunnen functioneren. Zo zitten er
bijvoorbeeld bedrijven in het CBBS waarvan de voertaal Engels is. De functies van
deze bedrijven zouden voor iemand die geen Nederlands spreekt geduid kunnen worden,
mits dit aansluit bij het opleidingsniveau en de belastbaarheid van die persoon.
Ten slotte heb ik met UWV de mogelijkheid verkend van het opnemen van anderstalige
functies in het CBBS. In het CBBS wordt niet per functie vastgelegd welke mate van
beheersing van de Nederlandse taal noodzakelijk is of in welke andere taal de functie
ook is uit te voeren. Dit toevoegen als kenmerk, door voor elke functie na te gaan
of deze in een andere taal uit te voeren is, vraagt te veel van de uitvoering. Bovendien
is het lastig – zo niet ondoenlijk – om voor elke taal te borgen dat er op alle functieniveaus
functies in het CBBS zitten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid