Brief regering : Tweede resultatenoverzicht realisatieplan visie Waardevol en verbonden
35 570 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2021
Nr. 78 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2021
De noodzaak om de omslag naar een duurzame landbouw te maken wordt steeds voelbaarder,
net als de constatering dat de boer deze omslag niet alleen kan maken. In nauwe samenwerking
met boeren en andere partijen heb ik in 2019 het realisatieplan «Op weg met nieuw
perspectief» opgesteld. Daarmee zetten we verder koers naar circulair en natuurinclusief
denken en doen in de landbouw. Bijgaand (bijlage 11) stuur ik uw Kamer het tweede overzicht van resultaten van de beleidsinzet die volgt
uit het realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief».2 Dit overzicht bevat de resultaten van de inzet tot nu toe, en van werk dat onder
handen is en binnen afzienbare tijd nog tot resultaten zal leiden. Inmiddels zijn
stevige eerste stappen gezet in de omslag naar kringlooplandbouw. Van begin af aan
wisten we dat deze verandering een kwestie van jaren is. Het is daarom belangrijk
om de lange termijn voor ogen te houden en vast te houden aan de ingezette koers.
Iedereen is het erover eens dat duurzame landbouw alleen succesvol kan zijn als boeren
daarmee een goed inkomen kunnen verdienen. Daarom leg ik in deze brief de nadruk op
resultaten die direct raken aan het verdienvermogen dat nodig is voor duurzaam ondernemen
in de sector.
In het eerste resultatenoverzicht, van september 20203, heb ik een aantal conclusies getrokken. De eerste is dat veel van de beleidsinspanningen
die in het realisatieplan zijn aangekondigd, volgens plan uitgevoerd zijn en dat veel
resultaten snel zullen volgen. Uit het bijgaande overzicht blijkt dat het merendeel
van de beleidsinzet die in september nog «in uitvoering» was, inmiddels inderdaad
tot resultaten heeft geleid. Ik herhaal daarbij de relativering uit de septemberbrief:
waar het uiteindelijk om gaat is of de doelen van de kabinetsvisie Waardevol en verbonden4 dichterbij zijn gekomen, en daarover vallen op onderdelen al wel – voorzichtige –
uitspraken te doen, maar ik verwacht dat het pas over enkele jaren mogelijk is om
met hulp van statistieken vast te stellen of en in welke mate de overgang naar een
volhoudbare landbouw en voedseleconomie in de praktijk zichtbaar wordt.
Een tweede conclusie is dat de ingezette koers naar meer circulair en natuurinclusief
denken en doen in grote delen van de landbouw en het landelijke gebied kan rekenen
op begrip en instemming. Het besef is gegroeid dat zonder meer doorgaan op het pad
van productieverhoging en kostprijsverlaging in ecologisch en economisch opzicht niet
vol te houden is. Maar er zijn ook zorgen over de haalbaarheid van alternatieve ontwikkelrichtingen.
Die zorgen begrijp ik heel goed, want als agrarisch ondernemers gaan werken in lijn
met de visie, zullen zij een bedrijfsmodel dat gestoeld is op verdere intensivering
gaandeweg moeten inruilen voor andere bedrijfsmodellen die zich nog moeten bewijzen.
Daarom vind ik het zo belangrijk dat het overheidsbeleid de omstandigheden voor verandering
zo aantrekkelijk mogelijk maakt en dat andere partijen in en rond de keten dat ook
doen. Wat helpt is dat ook in andere sectoren van de economie deze meer circulaire
bedrijfsmodellen steeds meer in de belangstelling komen. Dat komt doordat we steeds
beter weten waarom we veel zuiniger om moeten gaan met het verbruik van niet-hernieuwbare
en schaarse grondstoffen en met de natuurlijke leefomgeving. Het komt ook doordat
we steeds beter in de gaten krijgen hoe we dat kunnen doen en welke kansen dat voor
de toekomst biedt. Ik zie het als dé succesfactor achter de vorderingen die gemaakt
zijn: de bereidheid bij velen om samen wegen naar een volhoudbare toekomst in te slaan
en daarin concrete resultaten te boeken.
Ook heb ik vastgesteld dat het meer dan ooit noodzakelijk is om grote maatschappelijke
opgaven niet in isolement aan te pakken, maar juist de verbindingen te zoeken om echte
stappen vooruit te kunnen zetten. Beleid voor verdere verduurzaming van de landbouw
is pas werkelijk effectief als het integraal van aard is, dus helpt om klimaatverandering
het hoofd te bieden en om de biodiversiteit en, algemener, de staat van de natuur,
te verbeteren. De stikstofproblematiek laat ook zien hoe belangrijk én moeilijk dat
is. Want het vraagt van een ieder om meer te redeneren vanuit de collectieve belangen
die op het spel staan. We kunnen immers niet «kiezen» tussen landbouw, klimaat of
natuur: altijd moet de volhoudbaarheid van het geheel, gezien over meerdere generaties,
in ogenschouw genomen worden.
Verdienvermogen: spil van de transitie
Maar hoe dan? Een sleutelvoorwaarde voor een succesvolle transitie naar een natuurinclusieve
kringlooplandbouw is dat deze verandering bedrijfseconomisch perspectief moet kunnen
bieden voor de ondernemers die deze omslag willen maken. Ook in de visie heb ik dit
benadrukt. Bovendien heb ik in het realisatieplan daar gericht beleid voor in gang
gezet. Het is steeds duidelijker geworden, voor nagenoeg alle betrokkenen, dat een
duurzaam verdienvermogen de «spil» is van de transitie. Of, zoals ik het in de agrarische
ondernemerschapsagenda verwoordde: «De versterking van het verdienvermogen van de
boer is voor de omschakeling naar kringlooplandbouw in 2030 zowel een voorwaarde als
een doel. Het is een voorwaarde, omdat een goed verdienvermogen boeren de financiële
ruimte geeft om de nodige investeringen in verduurzaming te doen en die daarna ook
terug te verdienen. Het is een doel, omdat we met kringlooplandbouw willen wég bewegen
van de huidige nadruk op steeds hogere productie tegen een steeds lagere prijs.»5
Voor ondernemers die de omslag willen maken naar een vorm van landbouw die meerdere
generaties houdbaar is, telt uiteindelijk de vraag of en hoe zij dit in bedrijfseconomisch
opzicht voor elkaar kunnen krijgen. Elke ondernemer weet dat verdere verduurzaming
zowel nieuwe kansen biedt als financiële risico’s met zich mee kan brengen. Veel agrarisch
ondernemers wíllen wel verder verduurzamen, maar ervaren weinig bewegingsruimte om
echt andere keuzes te kunnen maken en zijn onzeker over de economische mogelijkheden.
Dat geeft hun onvoldoende houvast voor de toekomst en kan bij hen een zeker wantrouwen
voeden jegens geluiden uit politiek, samenleving, ketenpartijen die aandringen op
koersverandering. Om voldoende ondernemers mee te krijgen, moeten zij er dus op kunnen
vertrouwen dat het kan lonen om wél te bewegen en risico’s te nemen. De vraag is dan:
wat is daarvoor nodig en hoe kan beleid daaraan bijdragen? En wat ligt op het pad
van anderen?
In de agrarische ondernemerschapsagenda van oktober 2020 heb ik geschetst hoe ik de
ontwikkeling van duurzame verdienmodellen aan de hand van vier pijlers wil ondersteunen:
(nieuw) ondernemerschap, het belonen van publieke diensten, versterken van marktmacht
en het bevorderen van een gelijk speelveld. Op deze vier «pijlers» richt zich veel
beleid dat mede dankzij de visie van de grond is gekomen. Ook de voortgang van de
acties die onder deze vier pijlers vallen zijn opgenomen in het bijgaande resultatenoverzicht.
Met deze beleidsinzet zijn resultaten bereikt die ik in deze brief wil uitlichten
omdat die laten zien dat ik oog heb voor de spilfunctie van het verdienvermogen in
het transitieproces; het laat ook zien dat er nog veel meer nodig is – niet alleen
meer tijd maar ook meer en blijvende inzet van overheden en andere partijen op alles wat nodig
is voor een duurzaam verdienvermogen. Ik laat in deze brief een aantal resultaten
zien die onder twee van de vier bovengenoemde pijlers vallen: mogelijk maken van nieuw
ondernemerschap en belonen van publieke diensten.
Ondernemerschap: passende financiering en passend gebruik van grond
Een agrarisch ondernemer die wil omschakelen naar een duurzamer vorm van landbouw
kan afgeschrikt worden door de hoge kosten die daarmee gepaard kunnen of lijken te
gaan. Met de juiste financieringsinstrumenten kan de omschakeling mogelijk worden
voor de ondernemer. Ook verpachters kunnen ondernemers stimuleren om te verduurzamen.
Tot slot kunnen ondernemers hulp krijgen om goede investeringskeuzes te maken, afgestemd
op hun bedrijf.
Omschakelprogramma
Financiering is een belangrijk element bij de omschakeling naar duurzame bedrijfssystemen
in de land- en tuinbouw. Ik heb uw Kamer op 18 november 2020 de contouren geschetst
van de vier financiële instrumenten die ontwikkeld worden onder het Omschakelprogramma
Duurzame Landbouw.6 Hiermee stimuleer en versnel ik de gewenste omschakeling naar integraal duurzame
bedrijfssystemen die een bijdrage leveren aan stikstofreductie, in samenhang met de
doelen op het gebied van emissiereductie naar bodem, water en lucht (inclusief broeikasgassen),
vergroten van de biodiversiteit, verbeteren van de bodemkwaliteit, hergebruik van
grondstoffen, vermindering van externe inputs en dierenwelzijn.
De kern van het omschakelprogramma is het Investeringsfonds Omschakeling. In mijn
brief van 26 januari jl.7 heb ik uw Kamer geschreven dat het Nationaal Groenfonds later dit voorjaar zal starten
met een eerste pilot van dit Investeringsfonds van 10 miljoen euro. In de loop van
dit jaar zullen de andere instrumenten die in de brief van november zijn geschetst
in werking treden: de subsidieregeling Bedrijfsplan voor omschakeling, de regeling
Demonstratiebedrijven, en de Werkkapitaalregeling.
Europees herstelfonds
Uit het Europese Herstelfonds voor een veerkrachtig, duurzaam en economisch herstel
van de landbouw uit de coronacrisis komt in 2021–2022 in totaal ruim 52 miljoen euro
beschikbaar, onder andere voor precisielandbouw en natuurinclusieve landbouw. Via
twee landelijke regelingen zullen boeren hierop een beroep kunnen doen.8
Grond
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zal bij de openbare inschrijving voor de geliberaliseerde
pacht meer grond gaan verpachten aan agrarische ondernemers die zich gaan aansluiten
of aangesloten zijn bij duurzaamheidscertificaten, zoals SKAL, dat toeziet op biologische
productie. Bovendien zal het RVB de komende periode een proefproject inrichten, waarbij
pachters er op vrijwillige basis voor kunnen kiezen om het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen of te stoppen. Dit proefproject zal in nauw overleg met het Ministerie
van LNV en de sectororganisaties worden vormgegeven om inzicht te verkrijgen in de
mogelijke stimulansen voor pachters en om het proefproject aan te laten sluiten bij
de verduurzamingsopgaven van het kabinet, zoals het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030.
Staatsbosbeheer is in 2018 gestart met experimenten om de overeenkomsten die het met
(bestaande en nieuwe) pachters heeft natuurinclusiever te maken of hen op andere manieren te helpen bij een natuurinclusievere bedrijfsvoering.
Dat kan door pachters via langduriger overeenkomsten meer zekerheid te geven en begeleiding
te bieden, in ruil voor een bedrijfsvoering die meer rekening houdt met natuur en
landschap. Staatsbosbeheer denkt met de pachter mee over de maatregelen die zij kunnen
nemen om de biodiversiteit op en rond het bedrijf te vergroten. Op termijn kan dit
de weg effenen naar een groter aandeel van natuurinclusieve landbouw. De belangstelling
bij boeren hiervoor is groot, groter dan Staatsbosbeheer aankan. Elke aanpassing aan
de bedrijfsvoering vergt namelijk maatwerk en begeleiding. Op dit moment zijn veertien
experimentovereenkomsten afgesloten die natuurinclusieve landbouw helpen mogelijk
te maken. De komende twee jaar kunnen daar nog 26 bij komen, wat het totale areaal
onder «natuurinclusieve pachtvoorwaarden» op ruim 4.000 hectare zal brengen. Dat is
gelijk aan ongeveer 10% van het totale areaal dat Staatsbosbeheer verpacht. Ik ben
in overleg met de organisatie om de capaciteit hiervoor uit te breiden, zodat een
nog groter percentage in dezelfde tijd bereikt kan worden.
Praktische informatie voor boeren en tuinders
Veel ondernemers geven aan dat ze wel willen investeren in duurzame landbouw, maar
dat ze het lastig vinden om daarbij de goede keuzes te maken. Vooral over investeringen
in kringlooplandbouw bestaat nog veel onduidelijkheid, specifiek over de vraag welke
investeringen het best bij het bedrijf passen en of die terugverdiend kunnen worden.
Via de website Groeien naar morgen brengt het Ministerie van LNV de ondersteuningsmogelijkheden in beeld die de overheid
aanreikt aan agrarisch ondernemers. Onderdeel hiervan is de Kringlooplandbouwscan die ondernemers helpt de juiste keuze te maken. Die Kringlooplandbouwscan geeft ondernemers
een advies over de regelingen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
die relevant zijn voor hun bedrijf, attendeert hen op artikelen op Groen Kennisnet
die aansluiten bij hun bedrijf, en verwijst naar verhalen en praktische informatie
op het Platform Kringlooplandbouw van collega-agrariërs die werken met kringlooplandbouw.
Ondernemerschap: regels die passen
Agrarisch ondernemers hebben te maken met veel regels. Deze kunnen de overstap naar
kringlooplandbouw soms bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken. Niet altijd is duidelijk
welke mogelijkheden de bestaande regels bieden. Maar er zijn ook evidente blokkades
in de regels aanwijsbaar, waarvan sommige op korte en andere op langere termijn opgelost
kunnen worden.
Data-inwinning
Het is belangrijk om belemmeringen weg te nemen voor innovatieve landbouwmethoden
als strokenteelt, mengteelten en agroforestry en om regionale samenwerking tussen
veehouders en akkerbouwers te vergemakkelijken (met inachtneming van de eisen van
meststoffenwetgeving en GLB). Daarom wordt de inrichting van het systeem voor Gecombineerde
Data Inwinning (GDI) aangepast zodat ondernemers ook een opgave kunnen doen voor percelen
met die vormen van landbouw. In de gecombineerde opgave van 2021 is voor strokenteelt
en agroforestry (voor zover in opzet vergelijkbaar met strokenteelt) een voorlopige
oplossing beschikbaar in de vorm van een nieuwe digitale tool die RVO aan telers aanbiedt voor de invoering. Aan een definitieve applicatie voor
2022 wordt gewerkt. Nadere uitwerking van de criteria en voorwaarden voor mengteelten
en andere vormen van agroforestry moet nog plaatsvinden. Via pilots in experimenteergebieden
wordt ervaring opgedaan met samenwerking tussen veehouders en akkerbouwers, waarbij
ook wordt onderzocht hoe de data-inwinning ter zake kan worden verbeterd.
Bodemverbeteraars
Van een aantal bodemverbeterende producten die passen bij kringlooplandbouw is het
gebruik (nog) niet of in beperkte mate toegestaan. Het gaat in het bijzonder om maaisel,
compost en bokashi. In opdracht van LNV – in samenspraak met het Ministerie van I&W –
heeft de WUR een meerjarig kennisprogramma voor bodemverbeteraars ontwikkeld. In dat
kader worden bij ruim 50 praktijkpilots in verschillende delen van het land de effecten
onderzocht van het toepassen van maaisel, compost en bokashi. De pilots werken met
een inmiddels vastgestelde checklist gericht op de borging van de kwaliteit van zowel
het toegepaste product als het verwerkingsproces en houden een dagboek bij. De verwachting
is dat er over ongeveer een halfjaar een beeld is van de milieueffecten. Dan zal ook
duidelijk zijn of er voldoende basis is voor aanpassing van de wet- en regelgeving,
zodat deze producten als bodemverbeteraar kunnen worden toegepast in de lokale kringloop.
Intussen wordt gewerkt aan een voorbeeldvergunning. Daardoor wordt het in de praktijk
voor pilots eenvoudiger om de benodigde vergunningen te verkrijgen om bewerkt maaisel
te kunnen toepassen. Tevens voorkomt dit wildgroei van initiatieven. Naar verwachting
kan de voorbeeldvergunning vanaf begin tweede kwartaal 2021 worden toegepast.
GLB-pilots
Via de subsidiemodule voor «Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB» kunnen in
de komende jaren informatie en inzichten verkregen worden die helpen om het nieuwe
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) beter te richten op het verduurzamen van de
landbouw. Voor de module is 17,3 miljoen euro beschikbaar gekomen. De pilots worden
gefinancierd met EU-middelen en aangevuld met nationale middelen vanuit de LNV-begroting.
Op 17 februari 2020 is de module geopend voor pilots rond collectieven die aan agrarisch
natuur- en landschapsbeheer doen (ANLb). Per 1 maart 2020 zijn hier twee (nieuwe)
openstellingen aan toegevoegd: voor pilots veenweiden (5,3 miljoen euro beschikbaar)
en pilots kringlooplandbouw (4 miljoen euro). De veenweidepilots richten zich op verhoging
van de grondwaterstand in het agrarisch gebied, waardoor de bodemdaling vermindert
en er minder CO2-uitstoot is. De pilots voor kringlooplandbouw richten zich onder meer op duurzamer
beheer van landbouwbodems en koolstofvastlegging.9
Ondernemerschap: passende kennis en innovatieve technologie
Het succes van de Nederlandse landbouw is altijd nauw verbonden geweest met de hoge
kwaliteit van het agrarisch onderzoek en onderwijs in Nederland. Nu we de landbouw
op een andere, duurzamer leest willen schoeien, vraagt dit ook van de agrarische kennisinstellingen
een omslag, zodat de landbouwtransitie een goede kennisgrondslag krijgt. Via het missiegedreven
topsectoren- en innovatiebeleid heeft het kabinet de ambities op het gebied van landbouw,
water en voedsel in missies vastgelegd. De diverse betrokken partijen hebben deze
vervolgens in programma’s (Meerjarige Missiegedreven InnovatieProgramma’s) uitgewerkt.
Hierbij is het van groot belang dat kennis en innovaties snel hun weg vinden naar
de praktijk van het boerenbedrijf.
Financiële ondersteuning voor kennisontwikkeling en -deling
In het vierde kwartaal van 2020 is de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering
en Educatie (SABE) voor het eerst opengesteld voor boeren, tuinders en agrarische
bedrijfsadviseurs. Boeren en tuinders konden vouchers aanvragen, die ze konden inwisselen
voor advisering door een onafhankelijke agrarisch adviseur of voor een stikstofcursus
bij één van de groene hogeronderwijsinstellingen. Ook was het voor praktijknetwerken
van boeren die samen willen leren en kennis willen uitwisselen over duurzame landbouw
mogelijk om projectsubsidies aan te vragen. Voor adviseurs waren vouchers voor een
opleiding tot stikstofadviseur beschikbaar.
Bij de eerste openstelling waren voor boeren en tuinders 2000 advies- en cursusvouchers
beschikbaar. In totaal zijn al op de eerste dag van de openstelling 2800 vouchers
aangevraagd. Ook voor de projectsubsidies voor praktijknetwerken was veel belangstelling.
In totaal zijn bijna 90 aanvragen gedaan en beoordeeld. Dit jaar zal het overgrote
deel van de uitgegeven vouchers worden verzilverd en zullen de boeren binnen de praktijknetwerken
die subsidie krijgen met elkaar aan de slag gaan. Daarmee wordt een belangrijke stap
gezet naar bedrijfsaanpassingen die passen bij de omslag naar een duurzame landbouw.
Tot en met 2023 worden jaarlijks nieuwe vouchers beschikbaar gesteld alsmede nieuwe
projectsubsidies voor praktijknetwerken.
In het laatste kwartaal van 2020 heeft de Vereniging van Agrarische Bedrijfsadviseurs
(VAB) gewerkt aan de beoordeling en registratie van onafhankelijke bedrijfsadviseurs
voor de aandachtsgebieden in het Bedrijfsadviseringssysteem (BAS). Dit ter ondersteuning
van de SABE. Op dit moment zijn 135 bedrijfsadviseurs geregistreerd. Dit aantal zal
dit jaar verder toenemen.
Praktijkgestuurde innovatie voor duurzame teeltwijzen
Belangrijke doelen van kringlooplandbouw zijn het terugdringen van het gebruik van
chemische middelen, het verlagen van emissies naar het milieu, een gezonde bodem,
een van nature weerbaar teeltsysteem en het verhogen van biodiversiteit en landschapskwaliteit
op en rond het bedrijf. Diversificatie van teeltsystemen zoals strokenteelten kan
een belangrijke bijdrage leveren aan deze doelen. Zo kunnen gewassen in strokenteelten
en andere mengteelten efficiënter omgaan met licht, water en voedingsstoffen en zijn
deze minder gevoelig voor ziekten en plagen. Door deze teeltwijzen kan een stabielere
en hoge opbrengst worden bereikt ten opzichte van monoculturen. Ten slotte blijkt
dat de biodiversiteit in het veld bij deze teeltwijzen een stuk hoger is. Het ontwerpen
en managen van deze kleinschalige teelten vraagt echter veel expertise van de teler.
Ook is nog veel onderzoek nodig naar slimme gewascombinaties en een rendabele teeltwijze
met bijbehorende mechanisatie. Om de kennisbasis voor deze nieuwe vormen van telen
te vergroten en doorstroming naar de praktijk te versnellen is in de zomer van 2020
de Boerderij van de Toekomst in Lelystad geopend.10 Deze faciliteit fungeert als kraamkamer en modelbedrijf voor het ontwerpen, uitvoeren
en demonstreren van innovaties voor diverse teeltsystemen. Met betrokkenen uit de
sector is voor de gezamenlijke uitvoering een innovatieroadmap opgesteld. Via een
voucherregeling die begin dit jaar is opengesteld, kunnen start-ups en mkb-bedrijven
met ondersteuning van Wageningen Research nieuwe technologie en andere innovaties
op de Boerderij van de Toekomst ontwikkelen en testen voor kringlooplandbouwtoepassingen.
In 2020 is het Praktijkcentrum voor Precisielandbouw in Reusel gestart met de realisatie
van een Brabantse vestiging van een Boerderij van de Toekomst, in samenwerking met
de Boerderij van de Toekomst in Lelystad. Hiervoor is met LNV, ZLTO, TU/e, HAS Den
Bosch, WUR en de provincie Noord-Brabant een samenwerkingsovereenkomst afgesloten.
Aan de basis ligt een set van gemeenschappelijke doelen rond kringlooplandbouw die
regionaal een eigen invulling krijgen. Mogelijk kan dit model doorgroeien naar een
landelijk netwerk van met elkaar samenwerkende regionale Boerderijen van de Toekomst.
Praktijkgestuurde innovatie in experimenteergebieden
Een team van de WUR heeft op basis van een verkenning in de experimenteergebieden
opdracht gekregen om een zestal pilots op te zetten en te begeleiden, gericht op een
versterking van de samenwerking tussen akkerbouw en veehouderij. Daarbij wordt aangesloten
op initiatieven vanuit de praktijk. Op basis van een vooraf opgesteld experimenteerplan
wordt in de samenwerkingspilots gestreefd naar een forse stap richting kringlooplandbouw.
Met een daarop gerichte monitor wordt onderzocht of de beoogde doelen worden gerealiseerd
en ongewenste milieueffecten worden voorkomen. Op basis van een review aan het eind
van ieder jaar kan het plan voor het daaropvolgende jaar worden bijgesteld. Als de
beoogde ontwikkeling wordt belemmerd door wet- en regelgeving of uitvoeringskwesties,
zal bezien worden hoe deze knelpunten kunnen worden opgelost. De pilots zijn in meerdere
opzichten divers van aard, waardoor de opgedane ervaringen ook goed van betekenis
kunnen zijn voor andere gebieden. Communicatie maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel
uit van de opdracht.
Tussen de experimenteergebieden worden kennis en ervaringen uitgewisseld. Via een
aparte deelsite op het Platform Kringlooplandbouw en de websites van de experimenteergebieden
worden binnenkort actualiteiten en activiteiten gedeeld. Op korte termijn is ook het
«spoorboekje» klaar: een digitale tool die overzicht biedt van de ontwikkeltrajecten
waaraan LNV en de experimenteergebieden gezamenlijk vorm en inhoud geven. Deze tool
levert visualisaties op waarmee ook voor alle belangstellenden inzichtelijk kan worden
gemaakt wie waaraan werkt en welke voortgang wordt geboekt.
Leerstoelen groen onderwijs
Inmiddels is in het groen onderwijs een kringlooplandbouwlector (hbo) aangesteld.
Dit jaar volgen er nog twee, evenals een «kringlooplandbouwpractor» (mbo). Zij werken aan praktijkgericht onderzoek en kennisdoorwerking in de experimenteergebieden
en delen deze kennis – naast het onderwijs – via demonstraties, kijkdagen, praktijknetwerken
en publicaties. Deze kennis komt ook beschikbaar via Groen Kennisnet.
De lector «Gebiedsgerichte transities naar kringlooplandbouw» van Hogeschool Van Hall
Larenstein onderzoekt de meerwaarde die een onafhankelijk «Expertisecentrum Kringlooplandbouw»
kan hebben. Speciale aandacht zal hierbij worden besteed aan de doorontwikkeling van
het Groen Kennisnet, als interactief, multistakeholderplatform.
Belonen publieke diensten: naar een systeem van kritische prestatie-indicatoren
In het realisatieplan heb ik aangekondigd te streven naar een eenduidige en breed
gedragen set van kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) voor kringlooplandbouw, die
overheid en private partijen kunnen hanteren om te voorkomen dat boeren geconfronteerd
worden met uiteenlopende wensen en eisen. Transparantie over de duurzaamheidsprestaties
die een agrarisch ondernemer levert acht ik onontbeerlijk om tot passende betalingen
te kunnen komen; het geeft de gevraagde duidelijkheid over een aantal concrete beleidsdoelen
en biedt handelingsperspectief voor de ondernemer. Drempel- en streefwaarden, onderbouwd
door deskundigen en getoetst in de praktijk, geven richting en houvast. Kern van de
kpi-systematiek is een integrale aanpak die zich richt op verschillende aspecten van
de maatschappelijke opgaven. Daarmee maakt het inzichtelijk met welke prestaties boeren
kunnen bijdragen aan het realiseren van publieke doelen op het gebied van klimaat,
biodiversiteit, waterkwaliteit en -kwantiteit, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, natuur,
landschap en dierenwelzijn. Uiteindelijk maakt dit betaling voor de geleverde prestaties
mogelijk.
De afgelopen jaren zijn in enkele sectoren en gebieden reeds eerste ervaringen opgedaan
met het ontwikkelen en toepassen van kpi’s. Het Louis Bolk Instituut en het adviesbureau
voor kringlooplandbouw Boerenverstand hebben in opdracht van het Ministerie van LNV
een advies opgesteld waarin is geïnventariseerd welke initiatieven reeds zijn ontwikkeld
en hoe op basis hiervan tot een integrale set van kpi’s kan worden gekomen. Op basis
van dit advies is besloten samen met kennisinstellingen, ketenpartijen en gebieden
pilots uit te voeren om te onderzoeken welke kpi’s het beste kunnen worden gekozen
en hoe er in de praktijk ervaring mee kan worden opgedaan. De vijf experimenteergebieden
voor kringlooplandbouw waarmee LNV samenwerkt spelen hierin een prominente rol, maar
ook ervaringen in andere regio’s worden meegenomen. Het opzetten van de pilots en
het ontwikkelen van een integrale set kpi’s ondersteun ik vanuit (hoofdzakelijk) het
kennis- en innovatie-instrumentarium. Streven is eind 2021 een voorstel voor een gedragen
«basisset» van kpi’s gereed te hebben, waarmee overheid en private partijen gezamenlijk
een meer concrete invulling geven hoe kringlooplandbouw kan worden vertaald naar de
praktijk van het boerenerf.
Voor duurzaam verdienvermogen is brede inzet nodig
Zoals ik ook in de agrarische ondernemerschapsagenda heb benadrukt, is het ontwikkelen
van een duurzaam verdienvermogen een opgave voor de gehele keten, en de diverse overheden
en maatschappelijke organisaties. Met mijn inzet hierop werk ik conform eerder ingediende
moties van de leden De Groot en Bisschop, die er beiden toe oproepen om afspraken
te maken met meerdere partijen en gezamenlijk werk te maken van de transitie.11 Het is in dat licht bemoedigend dat een «beweging» waar te nemen is, een samengaan
van uiteenlopende partijen in ongeveer dezelfde richting. Toeleveranciers, verwerkers,
afnemers (waaronder retail), financierders, natuurorganisaties, landbouworganisaties,
andere ngo’s en diverse overheden nemen, al dan niet expliciet in samenwerking met
elkaar, verantwoordelijkheid om duurzaam ondernemen ook in bedrijfseconomisch opzicht
volhoudbaar te laten zijn. Zo zien we dat een aantal retailers de keuze maakt om de
samenwerking te versterken met agrarisch ondernemers die aan relatief hoge duurzaamheidscriteria
voldoen. Ook zien we dat een aantal financiers financiële voordelen biedt aan duurzame
landbouwpraktijken. Ik zou graag zien dat het sneller ging, en ook zie ik af en toe
terugtrekkende bewegingen, maar toch overheerst het besef dat een eenzijdige focus
op economische efficiëntie niet zal leiden tot een volhoudbare toekomst; een besef
dat meer en meer vertaald wordt in anders handelen. Als Minister van LNV blijf ik
het daarom van belang vinden om stakeholders uit te nodigen bij te dragen aan de omslag
naar kringlooplandbouw en mee te denken over passend beleid. Ik kijk daarbij naar
partijen die ook de urgentie erkennen om te komen tot een nog duurzamer Nederlandse
voedselsysteem en willen samenwerken om de (economische) voorwaarden daarvoor te creëren.
Op verschillende manieren ben ik hierover ook met boeren en tuinders in gesprek, zowel
individueel als in georganiseerd verband. Dan gaat het over de ontwikkeling van de
verschillende sectoren en de onderwerpen die daar spelen, zoals het mestbeleid, de
gewasbescherming en de verduurzaming van de veehouderij. Ik blijf ook in gesprek met
de klankbordgroep van agrariërs, die speciaal in het leven is geroepen om terug- en
vooruit te blikken op beleid.12
Conclusies
Terugkijkend op het werk dat is verricht sinds het verschijnen van het realisatieplan
– og geen twee jaar geleden – zie ik voldoende reden voor een voorzichtig optimisme
over de toekomst van duurzame landbouw in Nederland. De kernboodschap van de visie
kan rekenen op begrip en instemming. Een koers die drijft op voortdurende productieverhoging
en kostenverlaging is niet houdbaar; die koers zal meer en meer afbreuk doen aan de
betekenis die landbouw kan hebben voor gezond voedsel, bodem- en landschapskwaliteit,
biodiversiteit en de sociaal-culturele en economische ontwikkeling van het landelijk
gebied. We kunnen ervoor kiezen een dergelijke koers tegen beter weten in «zo houdbaar
mogelijk» te maken via steeds meer begrenzende bepalingen en andere rigoureuze overheidsinterventies.
We kunnen ook, zoals het kabinet heeft gedaan, een nieuwe koers inslaan, door al onze
vermogens in te zetten voor een voedseleconomie die de leefomgeving en de bestaanszekerheden
van komende generaties verbetert. Die nieuwe koers heeft het kabinet met de visie
Waardevol en verbonden in grove lijnen geschetst. Ik heb de afgelopen jaren volop gemerkt dat er naast geestdrift
over deze kabinetskeuze ook twijfel en onzekerheid bestaan over de vraag wat een natuurinclusieve
kringlooplandbouw echt kan gaan bieden en welke prijs daarvoor betaald moet worden.
Uiteraard gaat het daarbij om de vraag wat dit betekent voor agrarisch ondernemers,
bij wie de «veranderlast» nog te vaak eenzijdig wordt gelegd. Het is immers evident
dat de nieuwe koers weliswaar voortbouwt op zorgvuldig verworven krachten maar tegelijkertijd
ook een zeker afscheid betekent van daarmee bereikte successen. Net als bij de energietransitie
komt de verdeling van lusten en lasten erg nauw; daar kunnen we eigenlijk nooit te
veel aandacht voor hebben. Zo zal in veel gevallen de verdere intensivering van het
grondgebruik gekeerd moeten worden, zal het verbruik van niet-hernieuwbare grondstoffen
sterk beperkt worden en het wereldwijd sourcen van inputs en afzetten van voedingsproducten afnemen dan wel omgeven worden door
(verdere) duurzaamheidseisen. Dat kan niet zonder gevolgen zijn. Het is om die reden
dat in de komende jaren nóg meer geïnvesteerd moet worden – door álle belanghebbenden –
in een passend verdienvermogen voor ondernemers die op hun manier de stap maken naar
een natuurinclusieve kringlooplandbouw of vergelijkbare vormen van duurzame landbouw.
De grootste opgaven die ik daarbij zie is om de aanpak van kritische prestatie-indicatoren
zó in praktijk te brengen dat ondernemers aan het roer blijven, dat deze indicatoren
hen helpen om het eigen bedrijf verder te ontwikkelen én dat het de basis biedt voor
betalingen uit de markt en uit publieke en andere collectieve bronnen. Met doelen
die volgen uit de grote maatschappelijke opgaven én die hanteerbaar zijn voor ondernemers
wordt het mogelijk om ook de – nu nog vaak averechtse – prikkels uit de markten voor
grond, kapitaal en consumentenproducten bij te sturen. Dit vergt veel van alle ketenpartijen
rondom de agrarisch ondernemer, evenzo van de overheid. Zo zal de overheid meer duidelijkheid
en richting moeten geven over de vraag hoe de voer-mestkringloop meer gesloten kan
worden. Ook verwacht ik dat over een reeks van jaren ondersteuning nodig zal blijven
om boeren de kans te geven de omslag te maken en om extensiever grondgebruik mogelijk
te maken.
Perspectief is nodig en dat vraagt een ommekeer naar écht toekomstbestendige landbouw
in een vitaal landelijk gebied. Boeren kunnen dit niet alleen; daar zijn vele partijen
voor nodig. Een van de mogelijkheden om dat te organiseren is het opstellen van een
landbouwakkoord, waartoe uw Kamer heeft opgeroepen.13 Op mijn verzoek is de SER gestart met een eerste verkenning naar waar urgentie en
draagvlak is om in een akkoord afspraken te maken met relevante partijen, waar een
gemeenschappelijke basis tussen verschillende partijen bestaat om tot dergelijke afspraken
te komen, en welke politieke keuzes nodig zijn om tot voldoende duidelijke kaders
en randvoorwaarden te komen om een breed gedragen akkoord mogelijk te maken.14 Via een dergelijk akkoord kan de landbouw een enorme bijdrage leveren aan de grote
maatschappelijke opgaven op het gebied van klimaat, natuur en landschap, en kunnen
boeren de maatschappelijke waardering oogsten die ze verdienen. De Nederlandse landbouw
heeft goud in handen om zo op de maatschappelijke opgaven in te spelen. Om dit mogelijk
te maken zijn duidelijke doelen nodig voor de landbouw en het landelijk gebied – zie
bijlage 2 voor een voorbeeld15. Binnen deze kaderstellende doelen zijn gebiedspecifieke keuzes nodig en mogelijk.
Ondernemers die leveren op die doelen worden dan publiek en privaat beloond. Met de
kennis die we tijdens dit proces opdoen, kan Nederland een belangrijke voedselproducent
zijn met nieuwe vormen van volhoudbare landbouw. Dit alles vergt een lange adem. Tegelijkertijd
is meer dan ooit duidelijk dat we het ons niet kunnen veroorloven om de transitie
op de lange baan te schuiven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.