Brief regering : Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 278 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2021
Inleiding
Hierbij zend ik uw Kamer de zevende editie van de brief «monitoring arbeidsmarkt en
beroep steun- en herstelpakket». In de zesde editie van deze brief1 heb ik toegezegd uw Kamer eind mei te informeren over het beroep op de SZW-maatregelen
uit het steun- en herstelpakket en over het beeld op de arbeidsmarkt. Met deze brief
kom ik tegemoet aan deze toezegging.
Iets meer dan een jaar geleden stuurde ik uw Kamer de eerste editie van deze brief2. Ik informeer uw Kamer met de huidige brief zoals gebruikelijk over de voortgang
ten opzichte van de vorige brief. Daarnaast gebruik ik deze brief graag om terug te
blikken op het afgelopen jaar.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over verschillende onderwerpen. Deze onderwerpen
zijn het beroep op de SZW-maatregelen uit het steun- en herstelpakket, zoals de NOW,
de Tozo, de TONK en het aanvullend sociaal pakket. Verder geeft deze brief een actualisatie
van de aanpak rondom misbruik en oneigenlijk gebruik. Ten slotte geeft deze brief
een beeld van de situatie op de arbeidsmarkt.
Beroep op de SZW-maatregelen uit het steun- en herstelpakket
In deze paragraaf blik ik terug op een jaar NOW en een jaar Tozo. Ik besteed specifieke
aandacht aan de meest recente ontwikkelingen. Als laatste geef ik een overzicht van
de ontwikkelingen rondom de TONK en het aanvullend sociaal pakket.
Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)
Ongeveer een jaar geleden kondigde het kabinet de NOW aan. Inmiddels is het derde
tijdvak van de NOW 3 geopend. In de tabel hieronder is de actuele stand van de NOW 1,
NOW 2 en de NOW 33 weergegeven.
Tabel 1: Voorlopige stand van zaken aanvragen NOW
Totaal
NOW 1
(mrt–mei)
NOW 2
(jun–sep)
NOW 3.1
(okt–dec)
NOW 3.2
(jan–mrt)
NOW 3.3
(apr–jun)
Aanvragen behandeld
(x 1.000)
393,3
148,3
65,4
81,6
78,3
19,7
Toekenningen
(x 1.000)
374,8
139,5
63,7
77,8
74,8
19,0
Afwijzingen
(x 1.000)
18,4
8,8
1,7
3,8
3,4
0,7
Werknemers
(x 1.000.000)
7
2,7
1,3
1,3
1,3
0,4
Totaal voorschotten
(€ 1.000.000.000)
18,7
7,9
4,3
2,8
3,3
0,4
Subsidiebedrag
(€ 1.000.000.000)
24,3
9,9
5,4
3,5
4,1
1,4
Het aantal aanvragen, toekenningen en het bijbehorende subsidiebedrag is het grootst
in de NOW 1. In de NOW 2 lopen de aantallen iets verder af, waarna ze weer stijgen
in het eerste tijdvak van de NOW 3. Het aantal toekenningen in het tweede tijdvak
van de NOW 3 ligt iets lager, maar de bijbehorende subsidie ligt hoger. Deze bedragen
en aantallen kunnen in de vaststelling nog wijzigen, afhankelijk van de gerealiseerde
omzet en de gerealiseerde loonsommen. Het beeld van de NOW 3, derde tijdvak is incompleet.
Het loket sluit eind juni.
Zoals uit de tabel blijkt zijn er bij de NOW 3, het derde tijdvak, ongeveer 700 aanvragen
afgewezen4. De voornaamste redenen van afwijzing zijn dat de onderneming die de NOW aanvraagt
is gestart na 1 februari 2020 of dat de onderneming een loonsom van € 0 had in de
maand juni5. Het totaalbedrag aan aangevraagde subsidie bedraagt momenteel ongeveer € 1,4 miljard
voor een periode van 3 maanden6.
Als losse bijlage bij deze brief wordt een factsheet van het UWV meegezonden7. Hierin zijn onder andere cijfers opgenomen over de toekenningen naar arbeidsmarktregio,
het gemiddeld opgegeven omzetverlies per sector en de verstrekte voorschotbedragen
per sector.
Uit de onderstaande tabel blijkt dat het beeld van waar de voorschotten terecht komen
zeer vergelijkbaar is tussen de verschillende tijdvakken van de NOW. Het voorschot
voor werkgevers met meer dan 250 werknemers ligt iets hoger binnen de NOW 3, het derde
tijdvak. Het is niet duidelijk of dit een representatief beeld is, aangezien het loket
voor dit tijdvak nog open staat.
Tabel 2: Aandeel eerste voorschot NOW
Aantal medewerkers
Totaal
NOW 1
(mrt–mei)
NOW 2
(jun–sep)
NOW 3.1
(okt–dec)
NOW 3.2
(jan–mrt)
NOW 3.3
(apr–jun)
Minder dan 10
14,3%
14,0%
13,6%
16,4%
15,3%
11,7%
10 tot en met 25
17,3%
16,8%
17,0%
18,2%
18,3%
16,7%
26 tot en met 50
14,4%
14,1%
14,6%
14,6%
14,7%
12,9%
51 tot en met 150
17,7%
18,1%
18,8%
16,8%
16,5%
14,3%
151 tot en met 250
6,2%
6,7%
6,4%
5,6%
5,7%
5,2%
Meer dan 250
30,1%
30,3%
29,5%
28,4%
29,5%
39,1%
De sectoren met het hoogste aantal toekenningen, het hoogste voorschot en de meeste
werknemers die onder de regeling vielen verschillen tussen de tijdvakken. In de NOW 1
was de sector met de meeste toekenningen de «detailhandel». In de NOW 2 was dit de
«overige commerciële dienstverlening». In het eerste, tweede en derde tijdvak van
de NOW 3 was dit de sector «horeca en catering». De figuren 9, 10 en 11 in de bijlage
geven een overzicht van de toekenningen, voorschotten en bereikte medewerkers per
sector.
Vaststelling NOW 1 en NOW 2
In de vorige editie van de brief heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de vaststellingen
NOW 1, de eindberekening van de definitieve subsidie. Inmiddels is ook de vaststelling
van de NOW 2 begonnen. Zoals hiervoor genoemd ontvangen bedrijven van UWV in eerste
instantie een voorschot van tachtig procent. Deze is gebaseerd op een schatting van
het omzetverlies door de werkgever. Bij de vaststelling wordt het definitieve subsidiebedrag
berekend op basis van het daadwerkelijke omzetverlies en de loonsom in de subsidieperiode.
Het doel van de NOW is immers het behoud van werkgelegenheid.
In de tabel hieronder staan de belangrijkste gegevens van de vaststelling van de NOW 1
en NOW 2.
Tabel 3: Voorlopige stand van zaken vaststellingen NOW
NOW 1
(maart–mei)
NOW 2
(juni–september)
Toekenningen (x 1.000)
139,5
63,7
Subsidiebedrag (x € 1.000.000)
9.887
5.361
Vaststellingsaanvragen ingediend (x 1.000)
52,8
8,9
Vaststellingsaanvragen verwerkt (x 1.000)
43
6,2
Nabetalingen (x 1.000)
15,6
2,5
Terugbetalingen (x 1.000)
27,5
3,7
De NOW 1 had het grootste aantal aanvragen tot nu toe. In totaal zijn er voorschotten
verstrekt aan 139,5 duizend bedrijven en bij de NOW 2 aan 63,7 duizend bedrijven.
Nog lang niet al deze werkgevers hebben een aanvraag voor een vaststelling van NOW 1
en 2 gedaan. Werkgevers hebben nog ruim de tijd om een aanvraag tot vaststelling in
te dienen, namelijk tot 31 oktober 2021 voor de NOW 1 en tot 5 januari 2022 voor de
NOW 2. De vaststelling van de NOW 3 start volgens planning op 4 oktober 2021 en loopt
tot 26 juni 2022. Hierover zal ik u later informeren.
Voor de NOW 1 hebben nu circa 53 duizend bedrijven een vaststellingsaanvraag ingediend.
Van circa 90 duizend bedrijven heeft UWV deze nog niet binnen. Voor de NOW 2 hebben
ongeveer 9 duizend bedrijven een vaststellingsaanvraag ingediend en is deze door 55 duizend
bedrijven nog niet gedaan.
Gezien de grote variëteit in bedrijven en in de subsidiebedragen is het niet goed
te duiden of het huidige beeld van de definitieve vaststellingen een representatief
beeld geeft. Zodra er meer vaststellingen hebben plaatsgevonden kan een beter beeld
gegeven worden over de terugbetalingen en de nabetalingen. Ik zal uw Kamer hierover
later weer informeren.
Grofweg 40% van de verwerkte vaststellingen van de NOW 1 en NOW 2 betreft een nabetaling
en 60% een terugbetaling.
De werkgevers die nu een definitieve subsidievaststelling hebben ontvangen, hebben
in de subsidieperiode van NOW 1 (maart, april, mei 2020) in totaal een voorschotbedrag
van bijna € 1,1 miljard ontvangen. De vastgestelde definitieve subsidie is in totaal
ongeveer € 702 miljoen. Voor de NOW 2 zijn de al verwerkte vaststellingen goed voor
een voorschot van € 174 miljoen. De definitieve subsidie is voor deze werkgevers vastgesteld
op € 52 miljoen.
De totale hoogte van de terugbetaling van de afgehandelde vaststellingen voor NOW 1
bedraagt tot nu toe € 488 miljoen. De nabetaling NOW 1 is in totaal € 93 miljoen.
De totale hoogte van de terugbetaling NOW 2 bedraagt € 131 miljoen. Voor de nabetaling
NOW 2 is het totaalbedrag € 9 miljoen.
Bij ongeveer 80% van de terugvorderingen van de NOW 1 wordt het terugvorderingsbedrag
voor het grootste gedeelte8 bepaald doordat het omzetverlies lager is dan door de werkgever werd ingeschat. Voor
de NOW 2 is dit beeld hetzelfde.
Het overgrote deel van de terugvordering komt doordat een groep werkgevers een omzetverlies
van minder dan 20% heeft gerealiseerd. Bij de NOW 1 moet 71% van het totale terugvorderingsbedrag
(488 miljoen) terugbetaald worden om deze reden. Bij de NOW 2 moet 94% van het totale
terugvorderingsbedrag (131 miljoen) terugbetaald worden om deze reden.
Bij ongeveer 20% van de terugvorderingen van de NOW 1 wordt het terugvorderingsbedrag
voor het grootste gedeelte9 door de loonsomdaling bepaald. Voor de NOW 2 is dit ook 20%. De wijze waarop deze
terugvordering wordt berekend, is in lijn met de doelstelling van de NOW, het behoud
van zoveel mogelijk banen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van de leden Bruins
en Stoffer10.
In de tabel hieronder staan enkele gegevens over de terugbetalingen en bezwaren samengevat.
Hieruit blijkt dat een groot aantal werkgevers de terugvordering al heeft betaald.
Tabel 4: Terugbetalingen en bezwaren NOW
NOW 1
(maart–mei)
NOW 2
(juni–september)
Terugbetalingen (x. 1000)
27,5
3,7
Reeds betaald (x. 1000)
15,6
2,5
Betalingsregelingen (x. 1000)
7,5
0,5
Bezwaren ingediend (x. 1000)
2,3
0,1
Bezwaren afgehandeld (x. 1000)
1,8
0,05
– Waarvan gegrond
29%
Niet bekend
– Waarvan ongegrond
47%
Niet bekend
– Waarvan ingetrokken
19%
Niet bekend
– Waarvan niet ontvankelijk verklaard
5%
Niet bekend
UWV stelt zich bij een terugbetaling coulant op. De ondernemer kiest in goed overleg
zelf welke terugbetalingstermijn het beste bij zijn omstandigheden past. De ondernemer
kan hiertoe digitaal of telefonisch een verzoek indienen of wordt in geval dat een
ondernemer niet reageert proactief benaderd. UWV neemt de ruimte voor maatwerk en
biedt termijnen aan tot en met vijf jaar, afgestemd op de situatie van de ondernemer.
Het meest voorkomende bezwaar heeft betrekking op een lagere loonsom bij werkgevers.
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
Er zijn vier tijdvakken van de Tozo. De tabel hieronder geeft het geschatte aantal
aanvragen per regeling weer11. Het hoogste aantal aanvragen werd gedaan voor de Tozo 1. Sinds de Tozo 2, waarin
de partnerinkomenstoets werd toegevoegd, ligt het aantal aanvragen lager. Het aandeel
inkomensondersteuning blijft ongeveer hetzelfde, maar ligt iets hoger in de Tozo 4.
Bij de laatste gestratificeerde schatting van Tozo 3 zijn de cijfers van 136 gemeenten
verwerkt. De schatting van Tozo 3 komt uit op 166.000 aanvragen. Voor de Tozo 4 gaat
het om 131 gemeenten en 60.000 aanvragen. Vanwege verschil in looptijd zijn de totalen
per regeling niet met elkaar te vergelijken.
Tabel 5: Schatting totaalaantal aanvragen Tozo
Tozo 1
(maart–mei)
Tozo 2
(juni–september)
Tozo 3
(oktober–maart)
Tozo 4
(april–juni)
Totaal aantal aanvragen
374.000
119.000
166.000
60.000
Aandeel inkomensondersteuning1
Ongeveer 90%
Ongeveer 90%
Ongeveer 90%
Ongeveer 95%
X Noot
1
Het aandeel inkomensondersteuning in het totaal aantal aanvragen varieert per gemeente
en verschilt enigszins tussen Tozo 1, Tozo 2 en Tozo 3. De basisgegevens voor de snelle
monitoring zijn niet voldoende gedetailleerd en nauwkeurig om deze verschillen zichtbaar
te maken.
Naast de schatting van het aantal aanvragen die wij zelf monitoren, publiceert het
CBS over de maandelijks verstrekte uitkeringen Tozo zogeheten registratiecijfers.
– Ten behoeve van een snel inzicht publiceert het CBS eerst voorlopige cijfers. Recentelijk
publiceerde het CBS deze cijfers over de maanden januari12, februari13 en maart14.
– Daarnaast publiceert het CBS nadere voorlopige cijfers, waarin correcties op de voorlopige
cijfers zijn uitgevoerd en administratief vertraagde informatie van drie maanden is
verwerkt. De laatste publicatie had betrekking op de laatste periode van Tozo 2, het
derde kwartaal van 2020 (juli, augustus en september).
– Recent verschenen de definitieve gegevens over de periode maart tot en met juni 202015, met uitsplitsingen naar gemeenten, achtergrondkenmerken van mensen met een Tozo
uitkering en de sectoren waarin ze werkzaam zijn.
In de figuur hieronder wordt een overzicht gegeven van de beschikbare cijfers per
maand.
Figuur 1: CBS-registratiecijfers uitkeringen levensonderhoud (Tozo en Bbz)
Uit de grafiek blijkt dat het aantal uitkeringen van de Tozo 1 in mei 2020 hoger ligt
dan die van de Tozo 2 in juni 2020. Daarnaast blijkt uit de tabel in de bijlage dat
het beroep op de Tozo hoger is dan de eerste indicaties die volgen uit (nadere) voorlopige
cijfers. Dit verschil wordt veroorzaakt door administratieve vertraging bij gemeenten
in de verwerking van aanvragen en aanlevering van gegevens aan het CBS. Bij de start
van Tozo 1 speelde dit in hoge mate, maar ook in de latere maanden zien we aanzienlijke
verschillen. Het signaleren en duiden van trends op basis van (nader) voorlopige gegevens
is door deze vertekening met grote onzekerheid omgeven.
Deze CBS-cijfers over verstrekte uitkeringen kunnen niet zonder meer vergeleken worden
met de geschatte aantallen aanvragen uit de snelle monitoring. Naast de nodige verwerkingstijd,
worden er ook aanvragen afgewezen of teruggetrokken. Ook geldt dat een aanvraag op
meerdere maanden uitkering betrekking kan hebben. In de CBS-cijfers komt deze uitkering
iedere maand terug. Desalniettemin blijkt uit tabel 5 en figuur 1 dat het aantal aanvragen
en definitieve cijfers van verstrekte uitkeringen elkaar benaderen.
Het CBS geeft ook het aantal Tozo verstrekkingen per gemeente en naar sector weer.
Hierin zien we het beeld uit de snelle monitoring terug dat er een relatief groter
beroep op de Tozo wordt gedaan in de G4 en andere grote steden dan in middelgrote
en kleine gemeenten. Uit figuur 12 in de bijlage blijkt dat de sectoren die relatief
veel van de Tozo gebruik maken vergelijkbaar zijn bij de Tozo 1 en Tozo 2.
Verrekening uitgaven 2020 gemeenten
Gemeenten ontvingen voor de financiering van de Tozo meerdere voorschotten. Op basis
van het verschil tussen het voorschot en de voorlopige realisatiecijfers vindt dit
jaar een voorlopige verrekening plaats met gemeenten. Gemeenten ontvangen een nabetaling
als zij meer hebben uitgegeven dan verwacht. Andersom moeten zij een bedrag terugbetalen
als ze minder hebben uitgegeven dan verwacht. In de zomer leveren gemeenten definitieve
realisaties aan (inclusief accountantscontrole). Op basis daarvan zal in 2022 een
definitieve verrekening over 2020 plaatsvinden.
Per saldo hebben gemeenten € 710 miljoen minder uitgegeven dan het toegekende voorschot
(€ 3,2 miljard). Een deel van de gemeenten ontvangt een nabetaling, van totaal € 225 miljoen.
Een ander deel van de gemeenten moet in totaal € 935 miljoen terugbetalen.
Daarnaast ontvangen gemeenten een compensatie voor uitgegeven voorschotten op aanvragen
die voor de publicatiedatum van de Tozo-AMvB (22 april) zijn ingediend en later zijn
teruggevorderd. Gemeenten krijgen 30% van deze terugvorderingen vergoed om te compenseren
voor oninbaarheid. Deze compensatie kost € 10,5 miljoen en is onderdeel van bovenstaande
verrekeningen.
Het gemiddelde bedrag van de Tozo per aanvrager ligt lager dan verwacht. Voor levensonderhoud
wordt dat waarschijnlijk vooral veroorzaakt door verrekeningen van (partner)inkomen
en omdat er relatief meer alleenstaanden zijn dan verwacht. De uitkering per alleenstaande
is namelijk lager dan voor paren. Bij kapitaalverstrekkingen blijkt dat er vaak lagere
leningen zijn uitgegeven dan het maximumbedrag (€ 10,157). Gemiddeld is er ruim € 5.000
per aanvraag verstrekt.
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)
De TONK is bedoeld voor huishoudens die door een inkomensterugval vanwege de Coronacrisis
de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. Gemeenten voeren de TONK uit.
Zij hebben daarbij de ruimte om rekening te houden met lokale omstandigheden, wat
tot uiting komt in toelatingscriteria en de hoogte van de uitkering. De gemeente heeft
tevens beleidsvrijheid met betrekking tot het vaststellen van de draagkracht van de
aanvrager. Hierbij kan de gemeente zelf bepalen in welke mate het inkomen of vermogen
wordt betrokken bij het beoordelen van de aanvraag
Tot dusver zijn er minder aanvragen dan waar vooraf rekening mee werd gehouden. Dit
is een gedeeld aandachtspunt voor Rijk en gemeenten, waarbij ook UWV, de sociale partners
en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) betrokken worden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert regelmatig overleg met VNG,
Divosa en gemeenten over mogelijkheden om de TONK ruimhartig toe te passen en de bekendheid
en het bereik van de TONK te vergroten conform de wensen van uw Kamer. De gemeenten
Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben al aangekondigd hun TONK-regeling per 25 mei
te gaan verruimen met een terugwerkende kracht tot 1 januari. Reeds gedane aanvragen
zullen hierbij worden herbeoordeeld.
Om gemeenten meer ruimte te geven de TONK uit te voeren, is het beschikbare budget
van de TONK al verdubbeld van € 130 miljoen naar € 260 miljoen. De eerste tranche
van € 65 miljoen is inmiddels over gemeenten verdeeld.
Met gemeenten is afgesproken dat de komende tijd de vinger aan de pols gehouden wordt
over de ontwikkelingen van de TONK. Volgende maand stuur ik een brief aan uw Kamer
met de laatste stand van zaken over de TONK. In die brief zal tevens worden ingegaan
op de verdeelsleutel waarmee het resterende budget van € 195 miljoen over gemeenten
verdeeld wordt.
Aanvullend sociaal pakket
Vorig jaar is het aanvullend sociaal pakket van € 1,4 miljard aangekondigd en nader
toegelicht.16 Doel van dit pakket is om mensen die in onzekerheid verkeren de zekerheid te bieden
dat ze aanspraak kunnen maken op passende begeleiding bij het zoeken naar werk of
nieuwe bedrijfsactiviteiten en inkomen. Deze ondersteuning bestaat uit vier bouwstenen.
Hieronder is, voor zover beschikbaar, per bouwsteen een korte weergave van het gebruik
van de beschikbare budgetten gegeven. In bijlage 3 is een meer uitgebreide toelichting
gegeven over de voortgang van de verschillende maatregelen binnen de bouwstenen van
het aanvullend sociaal pakket.
Bouwsteen 1: Intensieve ondersteuning en begeleiding en naar nieuw werk/activiteiten
De intensiveringen van het re-integratiebudget ter ondersteuning van de dienstverlening
door gemeenten zijn overgemaakt aan het gemeentefonds. Om ook bij het UWV inzet mogelijk
te maken zijn ook extra middelen aan het UWV beschikbaar gesteld ten behoeve van de
werkgeversdienstverlening. De werkgeversdienstverlening wordt opgeschaald met 105
fte. Tot en met april 2021 zijn er 75 adviseurs bijgekomen en de werving loopt nog
door. Het verwachte totaal van 20.000 vacaturevervullingen loopt op schema; er zijn
6.323 vacatures met indicering WW en mensen met een arbeidsbeperking (WIA en Wajong)
vervuld. Ook lopen de werkgeverscontacten op schema; er is contact geweest met 15.932
werkgevers, 55% van het verwachte totaal van 29.250 werkgevers dit jaar.
Voor de ondersteuning via regionale mobiliteitsteams worden nadere afspraken gemaakt
tussen partijen in de regio. Sommige regio’s zijn daarin verder dan andere. Vanaf
26 maart jl. kunnen partijen kosten maken en vergoed krijgen vanuit de middelen van
het aanvullend sociaal pakket. Declaraties hebben zich nog niet voorgedaan, maar deze
lopen achter op de daadwerkelijke inzet doordat kosten achteraf worden gedeclareerd.
Mensen worden al wel geholpen, maar er is nog geen zicht op de aantallen.
De regionale mobiliteitsteams bieden ook inzet, middels regionale aanspreekpunten,
op werkfitbehoud voor de doelgroep banenafspraak. In overleg met de VNG en in samenwerking
met Cedris worden de Sociale Werkbedrijven gemonitord om te bezien of aanvullende
compensatie in 2021 nodig is.17
Daarnaast worden via de regionale mobiliteitsteams extra mogelijkheden geboden voor
het aanbieden van praktijkleren in het mbo voor werkzoekenden en werkenden. Hier zijn
nog geen cijfers voor beschikbaar. Ook het UWV biedt WW-gerechtigden tijdelijk extra
mogelijkheden voor scholing richting een krapteberoep of in combinatie met een baangarantie
of -intentie. Het aantal aanvragen tot en met week 20 is 2.539. Deze aanvragen vertegenwoordigen
een aangegane verplichting van ongeveer € 7,7 miljoen en daarmee is 30% van het beschikbare
budget 2021 uitgeput. De gemiddelde kosten per opleiding zijn € 3.032.
Vanaf 1 januari wordt er door gemeenten en/of samenwerkende partijen in de regio’s
ook hulp bij heroriëntatie geboden aan zelfstandig ondernemers. Op dit moment zijn
geen cijfers beschikbaar over het gebruik van de hulp.
Bouwsteen 2: Scholing en ontwikkeling
In het aanvullend sociaal pakket zijn middelen beschikbaar gesteld voor heroriëntatie
en het aanpassen en/of uitbreiden van competenties. Hiermee worden mensen ondersteund
richting een nieuwe toekomst.
Met de subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is het mogelijk
gemaakt voor werkenden, werkzoekenden en zelfstandigen om kosteloos een ontwikkeladviestraject
te volgen bij een loopbaanadviseur. In totaal zijn door loopbaanadviseurs 72.000 ontwikkeladviestrajecten
geregistreerd.
Op dit moment is er voor ruim 45.000 afgeronde trajecten subsidie aangevraagd, wat
neerkomt op ongeveer € 31,5 miljoen. Tot nu toe is voor ongeveer 34.500 trajecten
de subsidie toegekend en uitbetaald; het gaat om € 24 miljoen subsidie die reeds is
uitbetaald. Het is voor loopbaanadviseurs nog mogelijk om tot 30 september 2021 subsidie
aan te vragen voor de door hun gegeven en afgeronde ontwikkeladviestrajecten. De verwachting
is dat voor de resterende trajecten de komende maanden ook subsidie wordt aangevraagd.
Voor de subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn in totaal 90 aanvragen
ingediend door opleiders/opleiderscollecten, waarvan er uiteindelijk 14 aanvragen
zijn toegekend. Het tweede aanvraagtijdvak stond open voor samenwerkingsverbanden,
waarvoor 30 aanvragen zijn ingediend en 11 aanvragen zijn toegekend. Subsidiëring
vindt plaats op basis van het aantal deelnemers dat een traject heeft afgerond, de
(financiële) uitputting van de regeling wordt via een aparte monitor bijgehouden.
De verwachting is dat voor de zomer het definitieve monitoringsrapport wordt opgeleverd
op basis van de eerste twee aanvraagperiodes. Wanneer deze monitor afgerond is, zal
ik uw Kamer hierover informeren. Op dit moment is van 12 opleiders uit de eerste aanvraagperiode
informatie beschikbaar over aantallen ingeschreven, gestarte, gestopte en afgeronde
opleidingen. Zie voor nadere informatie bijlage 3.
Met de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk konden samenwerkingsverbanden
een subsidieaanvraag indienen. Het aanvraagtijdvak is op 26 april jl. gesloten. In
totaal zijn er 35 aanvragen ingediend voor in totaal bijna € 74 miljoen. Voor de regeling
is € 70 miljoen beschikbaar. De ontvangen aanvragen worden momenteel beoordeeld op
volgorde van binnenkomst.
De effectiviteit van het gehele pakket NL leert door wordt via een evaluatie onderzocht.
Dit pakket bestaat uit de drie hiervoor beschreven subsidieregelingen. Zie voor nadere
informatie hierover bijlage 3.
Om de intersectorale mobiliteit te stimuleren is er voor werkgevers die een functie
voor een krapteberoep in de techniek of ICT aanbieden een subsidie van € 3.750 beschikbaar.
De regeling wordt in de komende maanden gepubliceerd en zal kort daarna worden opengesteld.
Op grond van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024 kunnen werkgevers subsidie
aanvragen om (digitaal) laaggeletterde werknemers opleidingstrajecten aan te bieden.
In de eerste aanvraagronde hebben werkgevers voor ruim € 5,5 miljoen aan subsidie
toegekend gekregen. Van 1 juni tot en met 30 juni vindt een tweede aanvraagronde plaats.
Bouwsteen 3: Bestrijding van jeugdwerkloosheid
Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid zetten gemeenten, scholen en andere partners zich
in om jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Voor nazorg en ondersteuning
naar werk van schoolverlaters uit het mbo van afgelopen jaar met een grote kans op
werkloosheid hebben de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s extra geld gekregen.
Om aankomende schoolverlaters uit het mbo met een grote kans op werkloosheid te ondersteunen
heeft het Ministerie van OCW subsidie verstrekt aan 54 mbo-instellingen. Met deze
middelen verwachten de scholen aan 28.604 studenten extra begeleiding te bieden en
aan 16.115 schoolverlaters nazorg te leveren. Voor het ondersteunen van jongeren uit
het praktijkonderwijs en voortgezet special onderwijs en voortijdige schoolverlaters
heeft het Ministerie van OCW eveneens aanvullende middelen beschikbaar gesteld. Voor
ondersteuning van voortijdige schoolverlaters hebben centrumgemeenten eveneens extra
geld ontvangen.
Bouwsteen 4: Aanpak armoede en schulden
Over de stand van zaken van de armoede- en schuldenaanpak heeft de Kamer op 11 maart
jl. een brief ontvangen.18 Zoals aangekondigd in het aanvullend sociaal pakket hebben gemeenten extra middelen
ontvangen voor het gemeentelijk schuldenbeleid en de bijzondere bijstand.
Voor diverse maatregelen uit het aanvullend sociaal pakket is op dit moment geen inzicht
in het gebruik, bijvoorbeeld omdat de uitvoering decentraal bij gemeenten is belegd
en verantwoording op het niveau van gemeenten plaatsvindt. Veelal wordt via diverse
overlegstructuren wel (kwalitatief) informatie verkregen over de voortgang en inzet
van maatregelen. Daarnaast is vaak een monitor en/of evaluatie voorzien die later
wordt opgemaakt. Hierover zal uw Kamer voor die maatregelen later worden geïnformeerd.
In bijlage 3 is hierover per maatregel een nadere toelichting opgenomen.
Misbruik en oneigenlijk gebruik
In eerdere edities van de monitoringsbrief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak
van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) omtrent de SZW-noodregelingen. In deze brief
ga ik op de verdere ontwikkelingen in.
Hierbij blijf ik benadrukken dat de noodregelingen onder enorme druk tot stand zijn
gekomen. Hierdoor zijn mogelijk zaken over het hoofd gezien en kunnen de noodregelingen
onvoorziene consequenties hebben, waarbij meer restrisico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik worden aanvaard dan gebruikelijk is.
Het is daarbij belangrijk om het proportionaliteitsdilemma in acht te nemen: het afdekken
van risico’s met beheersmaatregelen levert administratieve- en controlelasten bij
werkgevers en ondernemers én kosten voor uitvoerders en gemeenten op, die moeten opwegen
tegen de mate waarin er daarmee misbruik wordt voorkomen.
NOW
In de vorige editie van deze brief19 zijn het proces en de verschillende signalen en meldingen van mogelijk misbruik met
de NOW over 2020 en de aanpak daarvan beschreven. De ontwikkelingen ten opzichte van
de vorige brief zijn beperkt.
Misbruik van de NOW-regeling wordt zoveel mogelijk beperkt door voorwaarden te stellen
in de regeling, zoals vermeld in de derde editie van deze brief20. Daarnaast worden er risicoanalyses uitgevoerd op ingediende aanvragen en worden
ontvangen signalen nader geanalyseerd. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het samenwerkingsverband
tussen UWV, Inspectie SZW, Uitvoering van Beleid (UVB, een directie van SZW), FIOD
en Belastingdienst21. De grootste risico’s betreffen mogelijke manipulatie van de omzet en mogelijke manipulatie
van de loonsom. Als er vermoeden is van ernstig misbruik en oneigenlijk gebruik of
als er niet aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan, dan worden er, zoals vermeld
in de derde editie van deze brief22, passende stappen ondernomen.
UVB verricht in samenwerking met de data-analisten van Inspectie SZW en UWV op risicogerichte
wijze onderzoeken naar de ingediende vaststellingsaanvragen. Bij dergelijke onderzoeken
wordt regelmatig vastgesteld dat de verantwoorde omzetdaling in de aanvraag tot definitieve
berekening onjuist is. Wanneer UWV constateert dat de loonaangiften onjuist zijn wordt
de werkgever verzocht om deze te corrigeren zodat er niet een onjuist subsidiebedrag
wordt vastgesteld. Bij de vaststellingsaanvraag wordt gecontroleerd of werkgevers
hier gehoor aan hebben gegeven. Er is ook een groep werkgevers waar de loonaangiften
ontbreken of niet tijdig worden ingediend. UWV onderzoekt momenteel wat de aard en
omvang is van deze groep en indien nodig welke maatregelen gepast zijn.
Er zijn signalen binnengekomen dat er relatief meer omzetsuppleties worden ingediend
dan gebruikelijk. Verder zijn er enkele signalen rondom mogelijke faillissementsfraude.
Er is op dit moment extra aandacht voor deze signalen. Omzetsuppletie betreft het
na afloop van een periode aanpassen van de omzetaangifte. Hierbij is van belang om
te melden dat omzetsuppletie niet noodzakelijkerwijs wijst op misbruik of oneigenlijk
gebruik, aangezien dit ook onderdeel kan zijn van normale bedrijfsvoering. Faillissementsfraude
betreft mogelijk oneigenlijk gebruik van de NOW via een faillissement in combinatie
met een doorstart. Dit zijn beide reeds eerder onderkende M&O-risico’s binnen de NOW23. Onderzocht wordt wat de omvang en de impact van deze signalen zijn, zeker nu inmiddels
meer vaststellingen voor de NOW 1 zijn binnenkomen. Ik zal uw Kamer in een volgende
editie van de monitoringsbrief hierover informeren.
Tozo
De tweede helft van 2020 zijn gemeenten gestart met controles van de Tozo. Dit doen
zij volgens hun eigen vastgestelde M&O beleid. Er bestaan verschillende instrumenten
voor M&O-controle, waarvoor de signalen van Stichting Inlichtingenbureau (IB) een
belangrijke bron zijn. Ondertussen hebben alle gemeenten ten behoeve van controles
van Tozo 1 en 2 informatie opgevraagd bij Stichting Inlichtingenbureau. Een deel van
de gemeenten is reeds gestart met de controle van Tozo 3. Het beeld dat deze IB signalen
oplevert is stabiel ten opzichte van de vorige monitoringsbrief die ik u stuurde.
Uit monitoring van de VNG blijkt dat vooral het inkomen van aanvrager en / of partner
tot nu toe leidt tot correcties op de Tozo-uitkering.
Door het verschil in toegepaste methodiek bij de M&O aanpak verschilt het percentage
Tozo-uitkeringen dat achteraf wordt aangepast per gemeente. Een deel van de gemeenten
heeft al bij de aanvraag controles uitgevoerd door bijvoorbeeld het inzien van Suwinet-Inkijk
of door het inlezen van Digitaal Klantdossier (DKD)-gegevens van het IB in de systemen
van de gemeente. Voor bepaalde voorwaarden, zoals het urencriterium, is dan achteraf
nog wel controle nodig. Andere gemeenten kiezen voor een controle achteraf. Dat leidt
tot een snelle uitbetaling, maar ook een grotere kans op terugvordering van (een deel
van) de Tozo-uitkering.
Het CBS rapporteert per kwartaal het aantal vorderingen dat in het betreffende kwartaal
door gemeenten aan zelfstandigen is opgelegd in het kader van het Bbz. In deze rapportage
wordt geen onderscheid gemaakt tussen terugvorderingen n.a.v. uitkeringen Tozo en
leningen Bbz levensonderhoud. Het eerste kwartaal van 2020 bevat vermoedelijk geen
terugvorderingen van Tozo-uitkeringen. In de overige kwartalen kunnen enige vorderingen
uit lopende Bbz-trajecten voorkomen. Het verschil in opgelegde vorderingen tussen
het eerste kwartaal en de overige kwartalen in 2020 wijst erop dat het merendeel van
de terugvorderingen in het tweede, derde en vierde kwartaal correcties op Tozo-uitkeringen
betreft. Daarbij zijn de posten «Onverschuldigde betaling» (correcties op hoogte van
de uitkering) en «Overtreding inlichtingenplicht» (correcties op de hoogte van de
uitkering vanwege het verstrekken van onjuiste informatie) in de onderstaande tabel
met name indicatief voor de hoeveelheid terugvorderingen op verstrekte Tozo-uitkeringen.
Gemeenten hebben in 2020 45.920 vorderingen ten gevolge van correcties en 1.560 vorderingen
ten gevolge van overtredingen opgelegd in het kader van het Bbz en de Tozo, voor een
gezamenlijk bedrag van € 74,7 miljoen. Aangezien nog niet alle IB-signalen zijn opgevolgd
door gemeenten geeft dit geen definitief beeld van het aantal terugvorderingen dat
over de in 2020 verstrekte Tozo-uitkeringen kan worden verwacht.
Uit de tabel blijkt tevens dat gemeenten coulant omgaan met aanpassingen van de Tozo-uitkering
naar aanleiding van geconstateerde afwijkingen. De aanpassing wordt in de meeste gevallen
geregistreerd als correctie («onverschuldigde betaling»). Dat wil zeggen dat er een
aanpassing in de vaststelling van de hoogte van de uitkering is doorgevoerd waarbij
geen overtreding is geconstateerd. In de gevallen dat er wel een overtreding is vastgesteld,
heeft dit slechts in enkele gevallen geleid tot oplegging van een boete.
Tabel 6: Nieuwe vorderingen Bbz levensonderhoud en Tozo1
Q1 2020
Q 2 2020
Q3 2020
Q4 2020
Totaal 2020
Aantal
Beginschuld2
Aantal
Beginschuld
Aantal
Beginschuld
Aantal
Beginschuld
Aantal
Beginschuld
mln. €
mln. €
mln. €
mln. €
mln. €
Totaal nieuwe vorderingen
1.360
2,4
4.840
6,1
12.020
21,4
33.970
54
52.190
83,9
Onverschuldigde betaling
20
0,0
3.590
5,6
11.140
19,4
31.170
45,3
45.920
70,3
Overtredingen inlichtingenplicht
0
0,0
10
0,0
110
0,2
1.440
4,2
1.560
4,4
Boete wegens overtreding inlichtingenplicht
0
0,0
0
0,0
10
0,0
50
0,0
60
0,0
Andere ontstaansgronden3
1.340
2,4
1.240
0,5
760
1,8
1.310
4,5
4.650
9,2
X Noot
1
Bron: Maatwerktabellen Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek van het CBS.
X Noot
2
De beginschuld is het bedrag dat terugbetaald moet worden door de debiteur aan het
begin van de vordering. Dit is het bedrag dat in een kwartaal gevorderd wordt. De
hoogte van de beginschuld is in sommige gevallen gelijk aan 0. Dit kenmerk hoeft pas
3 maanden na het opvoeren van de vordering gevuld te worden en bij sommige ontstaansgronden
hoeft het kenmerk in het geheel niet gevuld te worden. De totale beginschuld is dus
een onderschatting van de werkelijkheid.
X Noot
3
Andere ontstaansgronden: leningen; krediethypotheken; verhaal op onderhoudsplichtige
voor kind of ex-partner; rente en incassokosten; en overige vorderingen.
Hoewel de verschillende tegemoetkomingsregelingen kinderopvang24 geen onderdeel zijn van het steun- en herstelpakket, en ik derhalve in deze brief
niet in ga op het gebruik van deze regeling, informeer ik uw Kamer graag over M&O
bij de tegemoetkomingsregelingen kinderopvang die het Rijk uitvoert.
Voor de regeling «Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvang» voor ouders met
kinderopvangtoeslag en de regeling «Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvang
Zonder Overheidsvergoeding» voor ouders zonder overheidsbijdrage zijn vooraf de M&O-risico’s
geanalyseerd. Er zijn voor zover mogelijk passende beheersmaatregelen getroffen om
de risico’s te voorkomen, dan wel te verkleinen. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties
waarin wel kinderopvangtoeslag aangevraagd is, maar de facturen niet daadwerkelijk
zijn doorbetaald. Tot op heden hebben wij geen signalen dat de betalingen meer dan
gebruikelijk zijn gestorneerd door ouders. De meeste risico’s zijn zeer beperkt van
aard, al dan niet door het treffen van beheersmaatregelen. Dat is ook zichtbaar in
de praktijk; er zijn over de eerste sluitingsperiode geen signalen dat op grote schaal
misbruik of oneigenlijk gebruik heeft plaatsgevonden. Desalniettemin zal altijd sprake
zijn van restrisico’s.
Beeld van de arbeidsmarkt
Het is inmiddels meer dan een jaar geleden dat de economie en de arbeidsmarkt werden
getroffen door het coronavirus. In deze paragraaf blik ik terug op het afgelopen jaar.
Ik ga, voor zover relevant, specifiek in op de ontwikkelingen in de meest recente
maanden (februari, maart, april) en het laatste kwartaal (eerste kwartaal van 2021).
Algemeen beeld
Het gaat over het algemeen beter dan verwacht op de arbeidsmarkt. De werkloosheid
ligt lager dan in eerste instantie verwacht en het aantal werkenden ligt bijna op
het niveau van voor de crisis. Dat komt door het omvangrijke steunpakket, door de
snelle opleving van de arbeidsmarkt in de periodes dat het weer beter ging met de
economie en doordat de coronacrisis heel divers uitwerkt voor verschillende sectoren:
er zijn ook sectoren die het heel goed doen
Tegelijkertijd is de impact van de economische crisis op de levens van mensen fors.
Er gaat persoonlijk leed schuil achter deze cijfers. Dat kan slechts beperkt worden
gevangen in de indicatoren die in deze brief behandeld worden.
De klappen vallen bij specifieke groepen, waaronder jongeren, laagopgeleiden, mensen
met een migratie-achtergrond en mensen met een arbeidsbeperking. Deze groepen werken
vaker op onzekere contracten of werken in de sectoren die hard geraakt zijn. Het zijn
ook veelal groepen die voor de coronacrisis een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt
hadden.
Werkenden en werklozen
De uitgangssituatie van de arbeidsmarkt voor de crisis was uitzonderlijk goed. Voor
de crisis lag het aantal werkenden en werklozen namelijk op recordniveaus25. Begin 2020 was het aantal werkenden 9,059 miljoen (januari) en het aantal werklozen
273 duizend (maart), ofwel 2,9%. Dat is sinds het CBS deze cijfers meet, begin deze
eeuw, niet eerder voorgekomen.
De arbeidsmarkt verslechterde door de crisis, maar herstelde op den duur. Zie hiervoor
de figuur hieronder. Het aantal werkenden daalde van februari tot en met mei 2020
met ongeveer 200 duizend personen. Hierna trok het aantal werkenden aan tot februari
2021. De daling van het aantal werkenden was toen voor ongeveer 85% hersteld. Het
aantal werkenden bleef hierna min of meer gelijk. Het aantal werklozen steeg van maart
tot augustus 2020, het hoogste niveau in de crisis tot nu toe. Hierna daalde de werkloosheid
tot april 2021.
Figuur 2: Aantal werkenden en werklozen, x 1.000
Al met al is de daling van het aantal werkenden en de stijging van de werkloosheid
relatief beperkt gebleven. Het aantal werkenden is in een jaar tijd gemiddeld gezien
stabiel gebleven. In 2019 bedroeg het aantal werkenden 8,953 miljoen, terwijl dit
8,951 miljoen in 2020 was. Daarmee is de voorspelling dat het aantal werkenden met
1% af zou nemen niet uitgekomen26. Daarnaast is de daadwerkelijke werkloosheid in 2020 (3,8%)27 lager uitgevallen dan in de verschillende ramingen van het CPB. Het CPB heeft de
werkloosheidsramingen voor 2020 gedurende het jaar dan ook neerwaarts bijgesteld28.
Ook in internationaal opzicht staat Nederland er relatief goed voor. De netto-arbeidsparticipatie
in 2020 lag in Nederland (77,8%) fors hoger dan in de EU27 (67,6%)29. In maart was de werkloosheid in Nederland 3,6%, terwijl het gemiddelde in de EU27
op 8,1% lag30.
Gewerkte uren en uitkeringsgebruik
Het aantal gewerkte uren per persoon was voor de crisis relatief stabiel, maar nam
in de beginperiode van de crisis fors af. Zie de figuur hieronder. Aanpassing op de
arbeidsmarkt vond eerst plaats in het aantal gewerkte uren, omdat door het steunpakket
werkgelegenheid behouden bleef31. In het derde kwartaal van 2020 veerde het aantal gewerkte uren weer terug, waarna
het weer afnam. Hoewel het aantal werkzame personen bijna volledig hersteld is, geldt
dat niet voor het aantal gewerkte uren.
Figuur 3: Gewerkte uren per persoon, indexcijfers eerste kwartaal 2016
Het aantal lopende WW-uitkeringen nam aan het begin van de crisis fors toe, maar nam
daarna weer af32. Zie de figuur hieronder. Het is door seizoenpatronen gebruikelijk dat het aantal
lopende uitkeringen in de periode rond de jaarwisseling stijgt. Na een beperkte afname
volgde er rond augustus een afname van de WW-uitkeringen. Het aantal personen in de
bijstand laat een vergelijkbaar, maar vlakker patroon zien33. Het is nog niet bekend hoe de bijstand zich in april 2021 heeft ontwikkeld.
Figuur 4: Uitkeringsgebruik
Al met al volgen het aantal gewerkte uren en het aantal uitkeringen hetzelfde patroon
als het aantal werkenden. Na een initiële verslechtering volgt herstel, al is het
herstel van gewerkte uren en het aantal uitkeringen minder sterk dan het herstel van
het aantal werkzame personen.
Rol steunpakket
Hoewel er nog geen empirische evaluatie is van het steunpakket, geven verschillende
analyses een indicatie dat het omvangrijke steunpakket een belangrijke rol heeft gespeeld
bij het beperken van de verslechtering op de arbeidsmarkt34.
Internationale vergelijkingen suggereren dat in landen met omvangrijke loonsubsidieregelingen
sprake is van een beperkte afname van het aantal werkenden. Zo schrijft het CPB aan
het begin van de crisis dat de beperkte daling van het aantal werkzame personen samenhangt
met een hoog gebruik van werktijdverkorting35. UWV trekt halverwege september dezelfde conclusie36. Beide studies onderschrijven dat het ingewikkeld is om landen te vergelijken en
dat ook andere factoren en economische ontwikkelingen een rol spelen. Zo zorgt de
internationaal bezien hoge ontslagbescherming ervoor dat de afname van werkenden ook
beperkt blijft.
UWV maakt een sectorale vergelijking37. Hoewel de contactbeperkende maatregelen door de coronacrisis veel sectoren raken,
leidt dit volgens het UWV niet in al deze sectoren tot dezelfde mate van baanverlies.
Volgens UWV zijn er door de NOW veel banen behouden gebleven. Tegelijkertijd spelen
ook andere factoren een rol, zoals de mate waarin sectoren gebruik maken van flexwerk
en de mate waarin werkgevers rekening houden met langdurige vraaguitval.
Sectoren
De coronacrisis heeft per sector zeer verschillende gevolgen. In de ene sector zijn
er banen verloren, terwijl er in de andere juist banen bij zijn gekomen. Of het met
de werkgelegenheid goed of slecht gaat, verschilt dus erg per sector. Dat heeft in
grote mate te maken met de lockdown, de vraag van consumenten en de mogelijkheid om
fysiek (volgens de coronaregels) te werken of juist thuis te werken.
Ongeveer driekwart van de werkgevers (74%) geeft aan dat de coronapandemie in redelijke,
hoge of zeer hoge mate impact heeft gehad op het werk38. Dit aandeel ligt aanzienlijk hoger in de sectoren «cultuur, sport, recreatie, overige
dienstverlening» (97%), «horeca» (93%), «onderwijs» (93%) en in de sector «gezondheids-
en welzijnszorg» (90%). Bij bedrijven en instellingen waar de pandemie een redelijke
of (zeer) hoge impact had, zijn er verschillen in de wijze waarop sectoren geraakt
zijn. In de eerste twee genoemde sectoren kwam het werk bijvoorbeeld deels of volledig
stil te liggen, terwijl werkenden in de sector «onderwijs» thuis moesten werken. In
de sector «gezondheids- en welzijnszorg» kwam een verminderde beschikbaarheid van
personeel vaak voor.
In sommige sectoren is er een forse afname van banen, terwijl het aantal banen in
andere sectoren juist toeneemt. De afname van banen van werknemers van 2019 op 2020
bedroeg per saldo 109 duizend39. De afname zit vooral bij de sector «verhuur en overige zakelijke diensten» (119 duizend)
en de «horeca» (46 duizend). In de sector «gezondheids- en welzijnszorg» en bij de
sector «openbaar bestuur en overheidsdiensten» is er juist een toename van banen van
respectievelijke 35 duizend en 14 duizend. In de andere sectoren is de toename of
afname van banen in absolute zin kleiner. Van maart tot oktober 2020 is er geen sprake
van een hogere of lagere sectorale mobiliteit dan het jaar daarvoor40. De meeste baanverliezers vinden opnieuw werk in eigen sector.
Contractvormen
Het aantal werkenden met een flexibel contract daalt, maar het aantal personen met
een vast contract en het aantal zelfstandigen stijgt. Zie hiervoor de onderstaande
figuur.
Figuur 5: werkenden naar contractvorm, x 1.000
De afname van het aantal werkenden concentreert zich bij de mensen met een flexibel
contract41. In bijna anderhalf jaar tijd is het aantal personen met een flexibel contract met
ongeveer 180 duizend afgenomen. Halverwege deze periode steeg deze groep beperkt.
Het aantal personen met een vast contract en het aantal zelfstandigen is in deze periode
toegenomen. In het laatste kwartaal is het aantal zelfstandigen echter iets gedaald.
Een stijgende hoeveelheid zelfstandigen betekent niet dat de situatie van zelfstandigen
op de arbeidsmarkt is verbeterd. Zelfstandigen hebben een grotere urenterugval dan
werknemers. Zo lag het aantal gewerkte uren per persoon bij zelfstandigen in het tweede
kwartaal van 2020 ongeveer 10% lager dan twee kwartalen daarvoor. Bij werknemers was
dit 4%. Daarnaast is uit het verleden bekend dat het uurtarief van zelfstandigen daalt
tijdens een crisis. Tegelijkertijd veert het aantal gewerkte uren weer sterker terug
als het goed gaat met de economie.
In hoeverre de ontwikkeling van het aantal vaste arbeidsrelaties, flexibele arbeidsrelaties
en zelfstandigen een gevolg is van de coronacrisis of een effect van de Wet arbeidsmarkt
in balans is, is nog niet duidelijk. Een gedegen evaluatie is nodig, al is ook dan
te verwachten dat niet alle effecten uit elkaar zijn te halen.
Demografische groepen
Bij jongeren, lager opgeleiden, mensen met een migratie-achtergrond en mensen met
een arbeidsbeperking is er sprake van zorgelijke arbeidsmarktontwikkelingen. Zo is
de afname van het aantal werkenden bij deze groepen groter of is de toename van de
werkloosheid of de instroom in de sociale zekerheid groter. Volgens het SCP is er
vooral bij de groepen die al kwetsbaar waren voor de coronacrisis sprake van een hogere
werkloosheid dan daarvoor42. Zie de bijlage voor een uitgebreide analyse naar demografische groepen.
Deze groepen werken namelijk vaker op onzekere contracten43 en in hard geraakte sectoren, namelijk de sector «horeca» en «verhuur en overige
zakelijke diensten». Sectoren met banengroei, zoals de gezondheids- en welzijnszorg,
spelen ook een rol in het verklaren van het beeld op de arbeidsmarkt. Het aantrekken
van de arbeidsparticipatie bij vrouwen, in tegenstelling tot die van mannen, kan hierdoor
verklaard worden. Zie de onderstaande figuren.
Figuur 6: werkenden naar contractvorm, vierde kwartaal 2019
Figuur 7: Verhouding leeftijdsgroepen over sectoren, vierde kwartaal 2019
Figuur 8: Verhouding achtergrond over sectoren, vierde kwartaal 2019
Figuur 9: Verhouding gender over sectoren, vierde kwartaal 2019
Vooruitblik
Uitgaande van de ramingen zal de werkloosheid verder oplopen. Het CPB verwacht volgens
het CEP 202144 een werkloosheid van 4,4% in 2021 en een werkloosheid van 4,7% in 2022. Omdat de
economie sneller herstelt dan verwacht is de raming ten opzichte van de vorige positiever45. De werkloosheid zal volgens deze raming vanaf 2022 afnemen naar 4,5% in 2023, 2024
en 2025.
Het verloop van de pandemie en de economische vooruitzichten zijn echter onzeker.
Daarom publiceert het CPB naast een basisraming ook een «pessimistisch scenario» en
een «optimistisch scenario». In het optimistische scenario is het werkloosheidspercentage
in 2021 onveranderd, maar lager in 2022 (4,2%). In het pessimistische scenario ligt
het niveau hoger, 4,6% in 2021 en 6,1% in 2022.
Tot slot
De impact van de coronacrisis op de arbeidsmarkt is beperkt gebleven door het omvangrijke
steunpakket, waar mensen en bedrijven massaal beroep op hebben gedaan. De cijfers
zijn gemiddeld genomen gunstig, zowel internationaal bezien als vergeleken met de
verwachtingen van aan het begin van de crisis. Desalniettemin heeft de crisis grote
gevolgen voor de arbeidsmarkt en op de levens van mensen, met name voor mensen met
een kwetsbare arbeidsmarktpositie en mensen die hun baan verloren. De cijfers in deze
brief laten dus niet alles zien. Het kabinet heeft vorige week een verlenging van
het steunpakket aangekondigd, om onzekerheid bij ondernemers en werkenden tijdens
deze uitzonderlijke crisis weg te nemen en bij te dragen aan herstel.
Het kabinet blijft de situatie op de arbeidsmarkt en het beroep op het steun- en herstelpakket
op de voet volgen en u hierover via deze brief informeren. De volgende editie van
de monitoringsbrief staat gepland voor eind september. Het loket voor de NOW 4 is
dan een aantal maanden open.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Bijlage 1 – Tabellen en figuren
Figuur 10: NOW-toekenningen per sector, voor de 5 sectoren met hoogste toekenningen
Figuur 11: NOW-voorschotten per sector, voor de 5 sectoren met hoogste voorschotten
Figuur 12: Bereikte medewerkers NOW per sector voor de 5 sectoren met hoogste aantal
bereikte medewerkers
Tabel 7: CBS-registratiecijfers uitkeringen levensonderhoud (Tozo en Bbz) per maand
Voorlopig
Nader voorlopig
Definitief
TOZO 1
maart
7.020
198.470
257.650
april
99.730
252.370
288.770
mei
179.240
254.300
278.540
TOZO 2
juni
64.510
73.470
119.730
juli
68.710
87.970
augustus
84.200
90.400
september
84.790
83.620
TOZO 3
oktober
49.920
november
72.910
december
87.810
januari
101.740
februari
107.390
maart
102.960
Figuur 13: Tozo en Bbz uitkeringen levensonderhoud per sector
Bijlage 2 – Analyse demografische groepen
Gender
De ontwikkeling van de arbeidsmarktpositie van mannen en vrouwen laat een gemengd
beeld zien. De afname van het aantal werkende mannen en vrouwen is ongeveer even groot.
De grootste afname lag voor beide groepen vooral aan het begin van de corona crisis
(maart-mei 2020), namelijk -2,2%. In de maanden daarna herstelt het aantal werkenden
gedeeltelijk. Het herstel ging sneller voor vrouwen, aangezien de arbeidsparticipatie
voor deze groep in februari slechts 0,2% (7 duizend) achter loopt op het jaar daarvoor.
Voor mannen was dit 0,5% (26 duizend). Echter, het aantal werkende vrouwen loopt in
de meest recente maanden beperkt terug.
Figuur 14: Werkenden en werklozen naar gender, indexcijfers (duizendtallen)
Deze ontwikkeling is internationaal gezien opvallend, aangezien vrouwen in vergelijkbare
landen veel vaker hun baan kwijtraakten dan mannen. Het World Economic Forum46 spreekt van een «shecession» om de recente achteruitgang van de positie van vrouwen
te beschrijven.
Tegelijkertijd is de toename van de werkloosheid groter bij vrouwen. De piek lag voor
beide groepen in de zomer van 2020. Tot voor kort was de toename van de werkloosheid
onder vrouwen groter dan de afname van het aantal werkenden. Dit betekent dat er meer
vrouwen vanuit de niet-beroepsbevolking (inactieven) beschikbaar zijn of opzoek gaan
naar een baan. Dit is in april veranderd, toen was de toename van het aantal werklozen
min of meer gelijk aan de afname van het aantal werkenden. Het is onduidelijk of dit
de komende maanden ook zo zal zijn. Voor mannen was dit sinds het begin van de crisis
al het geval; de toename van de werkloosheid is kleiner dan de afname van het aantal
werkenden. Dit betekent dat er meer mannen zich terugtrokken van de arbeidsmarkt en
niet meer beschikbaar of opzoek waren naar werk.
De afname van gewerkte uren is relatief groter bij vrouwen47. Het gemiddeld aantal gewerkte uren per week is van maart tot december 2020 bij mannen
gedaald met 3,3 uur, en bij vrouwen met 3,1 uur. Hoewel de absolute afname groter
is bij mannen, is de afname van uren bij vrouwen relatief gezien groter. In percentage
van het aantal gewerkte uren is de daling bij vrouwen namelijk 10,9%, terwijl dit
bij mannen 8,9% is.
Leeftijd
De afname van het aantal werkenden ligt vooral bij jongeren (15 tot 25 jaar) en in
mindere mate bij de ouderen (45 tot 75 jaar). Zie de figuur hieronder. De initiële
afname in het aantal werkenden lag bij jongeren (9,9%) ook hoger dan bij de leeftijdsgroep
25 tot 45 jaar (0,7%) en 45 tot 75 jaar (1,3%).
Figuur 15: Werkenden en werklozen naar leeftijdsgroep, indexcijfers (duizendtallen)
De toename van de werkloosheid en de instroom in de WW is ook groter bij jongeren.
De werkloosheid van jongeren is sinds het piekmoment halverwege 2020 ook in mindere
mate hersteld dan bij de andere groepen. Op het piekmoment lag de werkloosheid van
jongeren 75% hoger dan in februari, voor de groep 25 tot 45 en 45 tot 75 jaar was
dit respectievelijk 47% en 53%. De instroom in de WW in 2020 bestond vooral uit jongeren48.
Opleidingsniveau
Het aantal werkenden is vooral afgenomen voor mensen met een laag49 of middelbaar opleidingsniveau. Zie het figuur hieronder.
Figuur 16: Werkenden en werklozen naar onderwijsniveau, indexcijfers (duizendtallen)
Het aantal werklozen neemt voor alle groepen van het eerste kwartaal op het vierde
kwartaal van 2020 toe. Ondanks dat het aantal werkenden met een hoog opleidingsniveau
stijgt, neemt het aantal werklozen ook toe met. Van deze groep zijn er dus meer mensen
de arbeidsmarkt op gekomen.
Migratie-achtergrond
Het beeld over de arbeidsmarktpositie van personen uitgesplitst naar migratieachtergrond
is wisselend50. De afname van werkenden en de toename van de werkloosheid is het grootst bij mensen
met een Nederlandse nationaliteit, zie het figuur hieronder. Het aantal werkende personen
met een Nederlandse achtergrond is flink afgenomen, maar het aantal werklozen is in
mindere mate toegenomen. Het aantal personen dat zich niet aanbiedt op de arbeidsmarkt
is opvallend genoeg gelijk gebleven. Hoewel het aantal werkende personen met een migratieachtergrond
en het aantal werklozen toeneemt, is er daarnaast maar een beperkte afname zichtbaar
van het aantal personen dat zich niet aanbiedt op de arbeidsmarkt zichtbaar.
Figuur 17: Werkenden en werklozen naar migratieachtergrond, indexcijfers (duizendtallen)
Dit opvallende beeld is te verklaren op basis van de ontwikkelingen in de totale omvang
van beide groepen. Het totaalaantal mensen met een Nederlandse nationaliteit op de
arbeidsmarkt is in dezelfde periode namelijk met ongeveer 130 duizend mensen afgenomen.
Het totaalaantal mensen met een migratie-achtergrond is in diezelfde periode met 190
toegenomen. Als de omvang van de groepen wordt meegewogen, dan is de afname van de
arbeidsparticipatie en de toename van de werkloosheid nog steeds groter onder personen
met een Nederlandse achtergrond. Het verschil is echter kleiner51.
Uit een studie van Atlas voor Gemeenten blijkt echter dat de positie van personen
met een migratie-achtergrond zorgelijk is52. De instroom in de WW is voor personen met een Westerse en niet-Westerse migratie-achtergrond
namelijk (relatief) groter dan die voor personen met een Nederlandse nationaliteit.
Deze conclusies blijven staan als er gecorrigeerd wordt voor gender, leeftijd, het
hebben vaneen laag of middelbaar opleidingsniveau en het hebben van een vast contract.
Mensen met een arbeidsbeperking
In de eerste helft van 2020 nam het aantal werkenden met een arbeidsbeperking af53. Voor Wajongers met arbeidsvermogen daalde het aantal werkenden, van 56,8 duizend
in januari 2020 naar 55,3 duizend in juni. Het ging vooral om uitzendbanen en tijdelijke
contracten die werden beëindigd. Het aantal werkenden vooral af omdat minder Wajongers
aan het werk kwamen dan het jaar daarvoor. Het aantal werkende jonggehandicapten (Participatiewetters)
nam af in de eerste helft van 2020, de participatie daalde tussen januari en juni
2020 46,5% naar 44%. Ook dit komt vooral omdat deze groep geen werk weet te vinden
en niet zozeer door baanverlies.
Bijlage 3 – Nadere toelichting maatregelen aanvullend sociaal pakket
Bouwsteen 1: Intensieve ondersteuning en begeleiding en naar nieuw werk/activiteiten
a. Re-integratiebudget gemeenten (incl. additionele impuls):
De intensiveringen in het re-integratiebudget van gemeenten zijn overgemaakt aan het
gemeentefonds. Voor 2021 gaat het in totaal om € 140 miljoen (inclusief afdracht aan
het BTW Compensatiefonds). Gemeenten hebben beleidsvrijheid om deze middelen te besteden
en verantwoording vindt plaats via de gemeenteraden. Over de inzet van deze specifieke
budgetten is geen landelijke data voorhanden. In algemene zin wordt met de Statistiek
Re-integratie door Gemeenten (SRG) bijgehouden welke re-integratievoorzieningen door
gemeenten zijn ingezet.
b. Werkgeversdienstverlening UWV:
Voor werkgeversdienstverlening bij het UWV is € 11 miljoen gereserveerd. Gemeenten
en UWV zullen deze middelen inzetten voor hun reguliere werkgevers- en werkzoekendendienstverlening,
ook in het kader van de regionale mobiliteitsteams. De werkgeversdienstverlening wordt
opgeschaald met 105 fte adviseurs. Tot en met april 2021 zijn er 75 adviseurs bij
gekomen, de werving van adviseurs loopt momenteel door. Het verwachte totaal van 20.000
vacaturevervullingen loopt op schema; er zijn 6.323 vacatures met indicering WW en
mensen met een arbeidsbeperking (WIA en Wajong) vervuld. Ook lopen de werkgeverscontacten
op schema; er is contact geweest met 15.932 werkgevers, 55% van het verwachte totaal
van 29.250 werkgevers dit jaar.
c. Regionale mobiliteitsteams en extra crisisdienstverlening in de regio:
De regionale mobiliteitsteams ondersteunen mensen naar (ander) werk en zijn een samenwerking
tussen werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten, UWV, regionaal onderwijs en SBB.
Voor de opstartfase van de regionale mobiliteitsteams heeft elke centrumgemeente,
vanuit de middelen uit het aanvullend sociaal pakket, in 2020 € 480 duizend ontvangen
via een decentralisatie uitkering. Daarmee hebben zij een start kunnen maken met het
regionale overleg tussen alle betrokken partijen ten behoeve van de inrichting en
uitvoering van de regionale mobiliteitsteams. Het overige budget voor de aanvullende
crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams verloopt via de Tijdelijk Regeling
Aanvullende Dienstverlening COVID-19. Op basis van de regeling werken partijen in
de arbeidsmarktregio’s op dit moment nadere samenwerkingsafspraken en begrotingen
uit, sommige regio’s zijn daarin verder dan andere regio’s.
Vanaf 26 maart jl. kunnen partijen, indien ze aangetoond hebben te voldoen aan de
voorwaarden van de regeling, kosten maken en vergoed krijgen vanuit de middelen uit
het aanvullend sociaal pakket. De vergoeding verloopt op declaratiebasis en loopt
daarom achter op de daadwerkelijke inzet. Declaraties hebben zich nog niet voorgedaan.
Er worden inmiddels wel mensen geholpen, maar de toestroom valt tot nu toe erg mee,
waarschijnlijk vanwege de steunpakketten. Het is vanwege de opstartfase nog te vroeg
om te zeggen of en hoeveel mensen er al naar werk zijn begeleid. Momenteel worden
samen met een onderzoeksbureau de criteria voor monitoring verder vormgegeven, zodat
de voortgang goed gemeten kan worden. Tevens wordt er een evaluatie opgezet, zodat
inzichtelijk wordt wat het effect is geweest van deze aanpak en welke elementen hebben
bijgedragen aan een succesvol traject van werk(loosheid) naar werk.
d. Tijdelijke impuls re-integratie banenafspraak:
Ter ondersteuning van de doelgroep banenafspraak worden regionale aanspreekpunten
ingezet en is er aanvullende dienstverlening werkfitbehoud voor de doelgroep. Uitvoering
verloopt via de regionale mobiliteitsteams die in de opstartfase zijn. Over het gebruik
zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar. Monitoring van deze diensten loopt mee
in de monitoring zoals hierboven beschreven.
e. Praktijkleren in het mbo:
Bij praktijkleren in het mbo voor werkzoekenden en werkenden wordt werken (bij een
werkgever die als erkend leerbedrijf een praktijkplaats biedt) gecombineerd met het
doen van een deel van een mbo-opleiding. Via de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening
COVID-19 kunnen partijen in een regionaal mobiliteitsteam mbo-opleidingen inkopen
bij mbo-instellingen. Voor de gerichte inzet van de middelen maken de regionale mobiliteitsteams
in de opstartfase afspraken. Over het gebruik zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar.
Ook dit onderdeel loopt mee in de monitoring zoals hierboven beschreven. Daarnaast
volgt een subsidieregeling voor vergoedingen voor de werkgever die als erkend leerbedrijf
de kandidaat een praktijkplaats biedt, die naar verwachting voor de zomer wordt gepubliceerd.
f. Tijdelijk scholingsbudget WW:
De Regeling Tijdelijk Scholingsbudget WW is verlengd voor 2021 en dient als voortzetting
van de eerdere regeling. Met het scholingsbudget WW kan UWV arbeidsmarkt relevante
scholing inkopen voor WW-gerechtigden richting een krapteberoep of in combinatie met
een baangarantie of -intentie. Voor de inzet van deze vorm van scholing is € 26 miljoen
beschikbaar.
Het aantal aanvragen tot en met week 20 is 2.539. Deze aanvragen vertegenwoordigen
een aangegane verplichting van ongeveer € 7,7 miljoen en daarmee is 30% van het beschikbare
budget 2021 uitgeput. De gemiddelde kosten per opleiding zijn € 3.032.
g. Ondersteuningstrajecten zelfstandigen:
Vanaf 1 januari 2021 is een nieuwe fase in de Tozo ingegaan waarbij de gemeente niet
alleen inkomensondersteuning of bedrijfskapitaal verleent aan de zelfstandig ondernemer
maar ook hulp bij heroriëntatie biedt. Hulp bij heroriëntatie kan bestaan uit coaching
en training en hulp bij financiële, psychische en praktische problemen die door de
corona situatie zijn ontstaan en het ondernemen belemmeren. Daarnaast kan het bestaan
uit om- en bijscholing en hulp bij het zoeken naar een (bij)baan in loondienst. Gemeenten
en/of de samenwerkende partijen in de arbeidsmarktregio bieden de ondersteuning aan
en maken daarbij vaak gebruik van de diensten van gespecialiseerde ondernemersadviesorganisaties.
Diverse budgetten en aanpakken zijn beschikbaar gesteld voor deze ondersteuning; zo
mag de additionele impuls van het re-integratiebudget van de gemeente ook ingezet
worden om te voorkomen dat de ondernemer op termijn een beroep moet gaan doen op het
reguliere Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Onder meer de dienstverlening
door de regionale mobiliteitsteams wordt zo ingericht dat de zelfstandig ondernemers
er gebruik van kunnen maken als zij aanvullende ondersteuning nodig hebben. Ook het
budget met aanvullende crisismiddelen vanuit het ESF (ESF-REACT EU, regeling gepubliceerd
op 23 april 2021) kan ingezet worden voor ondersteuning aan de zelfstandig ondernemers.
Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het bestaande aanbod vanuit Nederland leert
door, KVK, Ondernemersklankbord en andere instrumenten. Daarnaast wordt via de mei-circulaire
budget beschikbaar gesteld voor aanvullend maatwerk voor de ondernemer.
Gemeenten is gevraagd de gemeentelijke ondersteuning aan zelfstandig ondernemers op
te nemen in de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG). Dit geeft op dit moment
nog geen zicht op het gebruik van de hulp bij heroriëntatie. Uit signalen van gemeenten
blijkt dat zij de ondersteuning veelal gestart zijn bij de Tozo doelgroep en dat in
het tweede kwartaal de activiteiten meer gericht zijn op het bereiken van ondernemers
die problemen hebben om hun huidige bedrijf of zelfstandig beroep in de nieuwe tijd
economisch rendabel te maken en zich daarom moeten heroriënteren op aanvullende en/of
andere activiteiten. De vraag van ondernemers is, ondanks een veelal proactieve benadering
door gemeenten, vooralsnog lager dan verwacht.
h. Tegemoetkoming SW-bedrijven:
In 2020 is het kabinet de gemeenten tegemoetgekomen in de loonkosten van de Sociale
Werkbedrijven als gevolg van de coronamaatregelen. Het betrof een bedrag van in totaal
€ 140 miljoen voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2020. In samenwerking
met Cedris en in overleg met de VNG worden ook de gevolgen van de coronamaatregelen
in 2021 gemonitord zoals ook verzocht in de motie van de leden Bruins en Palland (Kamerstuk
35 420, nr. 124 van 29 september 2020) en de motie van de leden Peters en Jasper van Dijk, (Kamerstuk
35 570 XV, nr. 47 van 19 november 2020) en zal worden bezien of dit aanleiding geeft tot aanvullende
compensatie in 2021.
Bouwsteen 2: Scholing en ontwikkeling
a. NL leert door met inzet van ontwikkeladvies:
Met de subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is het mogelijk
gemaakt voor werkenden, werkzoekenden en zelfstandigen om kosteloos een ontwikkeladviestraject
te volgen bij een loopbaanadviseur. De eerste tranche voor ontwikkeladviezen is opengesteld
in augustus 2020: in vier weken tijd werden 22.000 adviestrajecten geregistreerd.
In het 3e steun- en herstelpakket is een verlenging van de regeling opgenomen, zodat mensen
ook in 2021 gebruik kunnen maken van kosteloze ontwikkeladviezen en scholing. Naar
aanleiding van een motie van leden Smeulders en Tielen is de regeling per 1 december
2020 opnieuw opengesteld voor nog eens 50.000 kosteloze ontwikkeladviestrajecten.54
Op dit moment is er voor ruim 45.000 afgeronde trajecten subsidie aangevraagd, wat
neerkomt op ongeveer € 31,5 miljoen. Tot nu toe is voor ongeveer 34.500 trajecten
de subsidie toegekend en uitbetaald; het gaat om € 24 miljoen subsidie die reeds is
uitbetaald.
Het is voor loopbaanadviseurs nog mogelijk om tot 30 september 2021 subsidie aan te
vragen voor de door hun gegeven en afgeronde ontwikkeladviestrajecten. De verwachting
is dat voor de resterende trajecten de komende maanden ook subsidie wordt aangevraagd.
Daarbij wordt verwacht dat de volledige afwikkeling van deze regeling, dat wil zeggen
afhandeling en betaling van alle aanvragen die tot en met 30 september binnenkomen,
nog dit jaar wordt afgerond.
b. NL leert door met de inzet van scholing:
De subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zorgt voor een kosteloos
aanbod van scholingsactiviteiten via opleiders(collectieven) en samenwerkingsverbanden
verdeeld over drie categorieën: categorie A gaat om scholingsactiviteiten met een
studiebelasting van minimaal acht uur; categorie B is gericht op het verkrijgen of
verbeteren van basis-, arbeidsmarkt- en sociaal-communicatie vaardigheden met een
studiebelasting van minimaal zestien uur en categorie C richt zich vooral op scholingsactiviteiten
waar een certificaat of diploma aan verbonden is.55
Voor deze regeling was in 2020 € 34 miljoen beschikbaar, verdeeld over twee aanvraagperiodes.
Het eerste aanvraagtijdvak stond open voor opleiders/opleiderscollectieven (categorie
A en B). Er zijn in totaal 90 aanvragen ingediend, waarvan er uiteindelijk 14 aanvragen
zijn toegekend. Het tweede aanvraagtijdvak stond open voor samenwerkingsverbanden
(categorie C), waarvoor 30 aanvragen zijn ingediend en 11 aanvragen zijn toegekend.
Subsidiëring vindt plaats op basis van het aantal deelnemers dat een traject heeft
afgerond, waarbij er maximaal € 1,5 miljoen per opleider/opleidercollectief en € 2 miljoen
per samenwerkingsverband kon worden aangevraagd. Opleiders moesten daarbij al in de
aanvraag aangegeven hoeveel deelnemers zij verwachten een scholingsactiviteit afronden.
De (financiële) uitputting van de regeling wordt via een aparte monitor bijgehouden.
De verwachting is dat voor de zomer het definitieve monitoringsrapport wordt opgeleverd
op basis van de eerste twee aanvraagperiodes. Wanneer deze monitor afgerond is, zal
ik uw Kamer hierover informeren. Op dit moment is van 12 opleiders uit de eerste aanvraagperiode
informatie beschikbaar. Deze is in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel 8: Aantallen deelnemers voor de 12 (collectieven van) opleiders enquête
Categorie A & B
Categorie A
Categorie B
Aantal deelnemers ingeschreven voor het scholingstraject
31.031
5.219
25.812
Aantal deelnemers gestart met een scholingstraject
22.420
3.868
18.552
Aantal deelnemers voortijds gestopt
2.597
46
2.551
Aantal deelnemers afgerond scholingstraject
6.525
1.083
5.442
Doelstelling af te ronden scholingstrajecten
34.570
8.800
25.770
Voor de andere twee opleiders uit de eerste aanvraagperiode, geldt dat de vorm van
scholing die zij aanbieden op dit moment lastig op te nemen zijn in de cijfers zoals
hierboven gepresenteerd. Het gaat om opleiders die zogenaamde leerabonnementen aanbieden:
online scholing via een platform dat toegang geeft tot een groot aanbod aan scholingsactiviteiten
waardoor deelnemers meerdere kortere cursussen konden volgen. Deze opleiders hebben
in totaal subsidie aangevraagd voor 15.100 deelnemers, maar de leerabonnementen blijken
een groot succes te zijn. Op dit moment zijn er al 50.330 inschrijvingen voor een
cursus uit de leerabonnementen gedaan. Het gaat daarbij om inschrijvingen over het
totale aanbod van de leerabonnementen en niet om unieke deelnemers.
Uit de gegevens van de tabel is op te maken dat op dit moment iets minder dan 20 procent
van de deelnemers een scholingstraject heeft afgerond. Dit heeft ermee te maken dat
scholingsactiviteiten pas in de loop van 2021 zijn opgestart waardoor veel scholingstrajecten
nu nog lopen of nog opgestart moeten worden. Mede hierdoor is besloten om de uitvoeringsperiode
van de activiteiten te verlengen naar eind 2021, waarbij de verwachting is dat in
het tweede helft van het jaar meer activiteiten afgerond zullen worden. De verlenging
zal meegenomen worden in de wijziging van de regeling. Daarnaast is er een grote groep
deelnemers die zich wel inschrijft, maar die niet start. Redenen hiervoor zijn het
vrijblijvende karakter van de regeling, de tijdsinvestering van de activiteit alsmede
de coronacrisis. Veel opleiders proberen dit op te lossen door een gesprek aan te
gaan met de deelnemers voorafgaand aan de start van de scholingsactiviteit om deelnemers
zo bewust te maken van de inhoud van de scholingsactiviteit.
c. NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk:
Met de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk is € 70 miljoen beschikbaar
gesteld voor doelgerichte ondersteuning, begeleiding en scholing voor behoud en overgang
naar werk van ten minste 35.000 werkenden via sectorale samenwerkingsverbanden van
sociale partners, O&O fondsen en andere sectorale partijen.
Vanaf 15 maart 2021 konden samenwerkingsverbanden een subsidieaanvraag indienen bij
Uitvoering van Beleid. Het aanvraagtijdvak is op 26 april jl. gesloten. In totaal
zijn er 35 aanvragen ingediend voor in totaal bijna € 74 miljoen. Voor de regeling
is € 70 miljoen beschikbaar. De ontvangen aanvragen worden momenteel beoordeeld op
volgorde van binnenkomst. Na beoordeling van alle aanvragen zal duidelijk worden in
hoeverre de regeling volledig wordt uitgeput. Op dat moment zullen ook alle toegekende
aanvragen openbaar worden gemaakt. Aanvragers kunnen met terugwerkende kracht declareren
en zouden dus in afwachting van de beoordeling, op eigen risico, reeds van start kunnen
gaan met de uitvoering van de trajecten waarvoor zij subsidie hebben aangevraagd.
De effectiviteit van het gehele pakket NL leert door wordt via een evaluatie onderzocht.
Dit pakket bestaat uit de drie hiervoor beschreven subsidieregelingen. De evaluatie
heeft een looptijd van bijna twee jaar in verband met de looptijd van de regelingen.
In de eerste helft en tweede helft van 2022 zullen deelrapportages worden opgeleverd
waarbij vooral ingaan zal worden op de subsidieregeling NL leert door met inzet van
ontwikkeladvies en de regeling met inzet van scholing. Het definitieve rapport zal
in het tweede kwartaal van 2023 volgen waarbij ook de regeling met inzet van sectoraal
maatwerk wordt meegenomen. De rapportages zullen met uw Kamer gedeeld worden.
d. omscholingsregeling naar tekortberoepen:
De omscholingsregeling is bedoeld om intersectorale mobiliteit te stimuleren. Hiervoor
is € 37,5 miljoen beschikbaar. De aanvragers van de subsidie zijn werkgevers die een
functie voor een krapteberoep in de techniek of ICT aanbieden. Zij kunnen € 3.750,-
aanvragen om een (nieuwe) medewerker, die nog niet in dat beroep werkzaam is, omscholing
en een functie binnen het krapteberoep te bieden. De regeling wordt in de komende
maanden gepubliceerd en zal kort daarna worden opengesteld.
e. Werkgeverssubsidie basisvaardigheden:
Op grond van de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2021–2024 kunnen werkgevers subsidie
aanvragen om (digitaal) laaggeletterde werknemers opleidingstrajecten aan te bieden.
Dit moet leiden tot betere basisvaardigheden (taal, rekenen en/of digitale vaardigheden).
In het kader van het derde steunpakket is er in 2021 bijna € 6 miljoen extra beschikbaar
voor laaggeletterde werknemers. Daarmee komt het totaal beschikbare budget voor laaggeletterde
werknemers in 2021 op € 8.8 miljoen. Van 1 januari tot en met 28 februari heeft de
eerste aanvraagronde plaatsgevonden. Werkgevers hebben al voor ruim € 5,5 miljoen
aan subsidie toegekend gekregen. Van 1 juni tot en met 30 juni vindt een tweede aanvraagronde
plaats. Voor alle activiteiten geldt dat deze moeten worden afgerond binnen 18 maanden
na het moment van subsidieverstrekking. Voor de eerste aanvraagronde betekent dat
uiterlijk eind 2022; voor de tweede aanvraagronde betekent dat uiterlijk begin 2023.
Bouwsteen 3: Bestrijding van jeugdwerkloosheid
a. Begeleiding door scholen en gemeenten en b. Reservering langere verblijfsduur:
Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid zetten gemeenten, scholen en andere partners zich
in om jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. De centrumgemeenten
van de 35 arbeidsmarktregio’s hebben € 3,5 miljoen gekregen, via een decentralisatie-uitkering
met de decembercirculaire gemeentefonds 2020, voor het coördineren van een regionale
aanpak van de jeugdwerkloosheid. De regio’s kunnen daarbij gebruikmaken van verschillende
budgetten uit het steun- en herstelpakket. Dit zijn de middelen voor aanvullende crisisdienstverlening
en scholing via praktijkleren in het mbo voor de regionale mobiliteitsteams en de
extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening. Gemeenten kunnen deze middelen
ook inzetten om kwetsbare jongeren in beeld te houden, bijvoorbeeld door middel van
de door het Ministerie van SZW en gemeenten ontwikkelde tool Jongeren in Beeld. Voor
de schoolverlaters met een groot risico op werkloosheid zijn er daarnaast specifieke,
financiële middelen beschikbaar voor scholen en gemeenten om nazorg en vroegtijdige
begeleiding naar vervolgonderwijs of werk te bieden.
Voor het ondersteunen naar vervolgonderwijs en werk van schoolverlaters is € 82 miljoen
verstrekt aan scholen en gemeenten. De wijze waarop de financiële middelen zijn verstrekt,
zie hieronder, bepaalt tevens in hoeverre inzicht bestaat over de inzet ervan. In
aanvulling hierop zullen de Ministeries van SZW en OCW nog voorzien in een onderzoek
naar de uitvoering. Daarnaast zal inzicht worden verkregen in de uitvoeringspraktijk
door de ondersteuning die geboden zal worden aan partijen in de regio door de Ministeries
van SZW en OCW, en de landelijke partners, zoals de Programmaraad Regionale Arbeidsmarkt,
Ingrado, SBB, de VNG, de Sectorraad Praktijkonderwijs, de Sectorraad Gespecialiseerd
Onderwijs, de MBO Raad en het Expertisepunt LOB.
Voor nazorg en ondersteuning naar werk van schoolverlaters uit het mbo van afgelopen
schooljaar met een grote kans op werkloosheid hebben de centrumgemeenten van de 35
arbeidsmarktregio’s € 5 miljoen in 2020 ontvangen en is € 27 miljoen voor 2021 beschikbaar.
Het geld is verstrekt via een decentralisatie-uitkering met de decembercirculaire
gemeentefonds 2020. Over de inzet van deze middelen leggen gemeenten verantwoording
af aan de gemeenteraad.
Om aankomende schoolverlaters uit het mbo met een grote kans op werkloosheid te ondersteunen
heeft het Ministerie van OCW € 24,5 miljoen subsidie verstrekt aan 54 mbo-instellingen
via de subsidieregeling Extra begeleiding en nazorg mbo. Met deze middelen verwachten
de scholen aan 28.604 studenten extra begeleiding te bieden en aan 16.115 schoolverlaters
nazorg te leveren. In de jaarverslaglegging leggen de scholen verantwoording af over
de inzet van de middelen. Om voorts de mbo-gediplomeerden die dat nodig hebben te
ondersteunen naar werk hebben de centrumgemeenten extra geld gekregen via een decentralisatie-uitkering
met de decembercirculaire gemeentefonds 2020.
Voor het ondersteunen van jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal
onderwijs van afgelopen en aankomend schooljaar ontvangen de scholen van het Ministerie
van OCW € 1 miljoen aanvullende bekostiging. Verantwoording over deze middelen gaat
via de reguliere verantwoording. Gemeenten kunnen gebruik maken van het budget gekoppeld
aan hun wettelijke taak op grond van de Participatiewet, van ESF-middelen en van de
extra € 17 miljoen die via een decentralisatie-uitkering met de meicirculaire gemeentefonds
2020 beschikbaar is gesteld.
Voor het ondersteunen van voortijdig schoolverlaters heeft het Ministerie van OCW
een specifieke uitkering van € 4 miljoen voor 2020 en € 4 miljoen in 2021 verstrekt
aan de RMC-contactgemeenten. Zij leggen verantwoording af in de SiSa-bijlage bij de
jaarrekening over de besteding van de specifieke uitkering. Om voorts de voortijdig
schoolverlaters die dat nodig hebben te ondersteunen naar werk hebben de centrumgemeenten
€ 13 miljoen extra geld gekregen via een decentralisatie-uitkering met de decembercirculaire
gemeentefonds 2020.
Bouwsteen 4: Aanpak armoede en schulden
Over de stand van zaken omtrent de armoede- en schuldenaanpak heeft de Kamer op 11 maart
jl. een brief ontvangen.56 Ten aanzien van de maatregelen zoals aangekondigd in het aanvullend sociaal pakket
geldt dat gemeenten extra middelen (€ 20 miljoen in 2020 en € 40 miljoen in 2021)
hebben ontvangen voor het gemeentelijk schuldenbeleid en de bijzondere bijstand. Deze
middelen zijn verstrekt via een algemene uitkering van het gemeentefonds. Verantwoording
over deze middelen vindt plaats op het niveau van gemeenten. Het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid blijft, onder meer via een stuurgroep intensivering armoede-
en schuldenbeleid waarin onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Divosa
participeren, op de hoogte van landelijke ontwikkelingen. Zoals in de recente kamerbrief
toegelicht, is de versnelling van de brede schuldenaanpak en aanpak van armoede inmiddels
in volle gang. De projecten die voortkomen uit de rondetafelgesprekken zullen in 2021
gemonitord worden en in 2022 geëvalueerd worden. De oprichting van het Waarborgfonds
vordert gestaag. In overleg met o.a. de NVVK en kredietbanken wordt de juridische
vormgeving en structuur van het fonds uitgewerkt. Onderdeel daarvan is ook de wijze
van financiering van een dergelijk fonds. Zoals reeds in de brief aan de Kamer van
11 maart 2021 is gemeld, is het streven is dat het Waarborgfonds medio 2021 beschikbaar
komt.
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid