Brief regering : Beleidsreactie inzake RIVM-onderzoek naar blootstelling aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties
35 570 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021
Nr. 92 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2021
Inleiding
In de loop van 2014 was sprake van een toenemend aantal meldingen van gezondheidsklachten
bij (oud-) medewerkers van Defensie die op de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locaties hadden gewerkt. Naar aanleiding hiervan heeft Defensie het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in maart 2015 gevraagd onderzoek te doen naar
de mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid als gevolg van het werken met
chroom-6 houdende verf bij Defensie en als gevolg van het werken met Chemical Agent Resistant Coating (CARC) op de POMS-locaties. Dit onderzoek is in drie deelonderzoeken opgedeeld: (1) het
onderzoek naar chroom-6 op de POMS-locaties; (2) het onderzoek naar CARC op de POMS-locaties;
en (3) het onderzoek naar chroom-6 op alle defensielocaties. Het eerste onderzoek
naar chroom-6 op de POMS-locaties is in juni 2018 voltooid, zie mijn brief van 4 juni
2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126). Het tweede onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan
de stof hexamethyleen diisocyanaat (HDI) uit CARC op de POMS-locaties is in maart
2020 voltooid, zie mijn brief van 6 april 2020 (Kamerstuk 35 300 X, nr. 63). Het derde onderzoek is recent voltooid en bied ik u hierbij aan.
Mijn beleidsreactie ten aanzien van het onderzoek naar chroom-6 op alle defensielocaties
bouwt voort op mijn reactie op het onderzoek op de POMS-locaties van 4 juni 2018.
Hierin ben ik ingegaan op het niet nakomen van de zorgplicht en het onvoldoende zorg
dragen voor een veilige werkomgeving op de POMS. Uit dit eerste onderzoek bleek dat
werknemers op de POMS blootgesteld kunnen zijn geweest aan chroom-6 en dat Defensie
in het verleden verzuimde om de (oud-) medewerkers van de POMS voldoende te beschermen
waardoor zij ziek kunnen zijn geworden en zodoende als werkgever niet heeft voldaan
aan haar zorgplicht. Ik heb hiervoor mijn excuses aangeboden.
Ook uit het onderzoek voor alle defensielocaties blijkt dat (oud-) medewerkers niet
altijd voldoende beschermd waren tegen blootstelling aan chroom-6 en hierdoor ziek
kunnen zijn geworden. Ondanks dat op grond van het voorliggende onderzoek van het
RIVM geen specifieke uitspraken kunnen worden gedaan over de zorgplicht per locatie
erken ik, op grond van het beeld dat het onderzoek laat zien, dat Defensie niet altijd
voldoende heeft zorggedragen voor een veilige werkplek. Daarbij is Defensie tekortgeschoten
en heeft daarin als werkgever niet voldaan aan haar zorgplicht, hiervoor wil ik dan
ook mijn excuses aanbieden aan alle (oud-) medewerkers en hun nabestaanden.
Ik realiseer mij dat het onderzoek veel tijd in beslag heeft genomen en dat het lang
heeft geduurd voordat (oud-) medewerkers meer inzicht kregen over de gezondheidsrisico’s
als gevolg van blootstelling aan chroom-6. Ook ik had graag gezien dat het onderzoek
sneller had kunnen worden uitgevoerd. Een voldoende zorgvuldig en op objectieve wetenschappelijke
methoden gebaseerd onderzoek over een lange onderzoeksperiode, met veel verschillende
functies en veel locaties kost echter tijd.1 Met de voltooiing van het complexe en het uitgebreide onderzoek door het RIVM wordt
hopelijk meer duidelijkheid gegeven over de vraag of zij mogelijk kunnen zijn blootgesteld
aan chroom-6 en de mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van die blootstelling
aan alle (oud-) medewerkers en hun naasten die daar op wachten. In deze brief ga ik
op hoofdlijnen in op de opzet van het derde deelonderzoek, de onderzoeksresultaten
en de conclusies van dit deelonderzoek, de conclusies en de aanbevelingen van de Paritaire
Commissie en mijn beleidsreactie hierop.
Opzet van het onderzoek
Het RIVM is verantwoordelijk voor het opstellen van de onderzoeksplannen, de uitvoering
van het onderzoek en voor de resultaten en de conclusies van het onderzoek, zoals
vastgelegd in rapportages. De Paritaire Commissie Chroom-6 is de inhoudelijke opdrachtgever
en is verantwoordelijk voor de begeleiding van het onderzoek. De Paritaire Commissie
bestaat uit vertegenwoordigers van de bonden, een onafhankelijke wetenschappelijk
expert en een onafhankelijke communicatiedeskundige en vertegenwoordigers van Defensie
en staat onder voorzitterschap van de heer R.L. Vreeman. De Paritaire Commissie is
als inhoudelijke opdrachtgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de onderzoeksplannen
en de rapportages. De prioriteiten voor het onderzoek en de keuzes en de aannames
die zijn gehanteerd bij het onderzoek zijn besloten in de Paritaire Commissie op basis
van het onderzoeksplan van het RIVM.
De onderzoeksplannen en -rapporten zijn door de Inhoudelijke Klankbordgroep Chroom-6
in Arbeidssituaties2 getoetst op wetenschappelijke kwaliteit en zorgvuldigheid. De deskundigen in deze
klankbordgroep zijn aangedragen door de verschillende belanghebbenden, zoals bonden,
letselschade-experts, onderzoekers en het Ministerie van Defensie.
Het onderzoek naar chroom-6 op alle defensielocaties volgt op het onderzoek op de
POMS. Veel van de kennis en de ervaringen van dat onderzoek is gebruikt voor het onderzoek
op de andere defensielocaties. Veel onderzoeksresultaten zijn namelijk generiek toepasbaar
en niet specifiek voor een bepaalde werkplaats of onderdeel. Deze resultaten, zoals
de lijst met ziektes en aandoeningen, zijn ook van toepassing voor alle defensielocaties;
deze onderzoeken hoefden niet te worden herhaald.
Door de Paritaire Commissie is vanaf het begin aangegeven dat voor de manier waarop
het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd het belang van de (oud-) medewerker en
nabestaanden voorop moest staan. Op basis van een voldoende zorgvuldig onderzoek moest
snel duidelijkheid worden gegeven over mogelijke blootstelling aan chroom-6 in het
verleden.
Tevens moest iedereen in de gelegenheid worden gesteld bij te dragen en informatie
aan te leveren, zodat het onderzoek resultaten kon geven als basis voor een uitbreiding
van de Regeling Uitkering chroom-6 defensie (hierna: Uitkeringsregeling). Voor het
onderzoek heeft dit onder andere betekend dat veel gebruik is gemaakt van de kennis
en de resultaten uit het POMS-onderzoek en dat is gekozen voor een online vragenlijst, zodat zoveel mogelijk (oud-) medewerkers konden meedoen.
Bovendien is vanwege de wens om snel duidelijkheid te kunnen geven aan de (oud-) medewerkers
en de nabestaanden ervoor gekozen uit te gaan van een aantal aannames in plaats van
een uitgebreid onderzoek te doen, waardoor het jaren zou duren voordat die duidelijkheid
er zou komen. Voor de keuze van de aannames is het uitgangspunt geweest dat het belang
van de (oud-) medewerker voorop stond:
1. Zo is op basis van een verkenning naar de arbeidsomstandigheden op de defensielocaties
in de periode 1970–2015 gekozen om geen defensielocatie uit te sluiten en er van uit
te gaan dat op alle locaties kan zijn gewerkt met chroom-6. Hierdoor konden alle (oud-)
medewerkers bijdragen aan het onderzoek.
2. Aangenomen is dat over de hele onderzoeksperiode alle verf mogelijk chroom-6 bevatte
(worst-case scenario). In werkelijkheid is dat niet overal het geval geweest, zeker
in de latere jaren van de onderzoeksperiode niet. In de loop der jaren zijn door de
kennis over de mogelijk schadelijke effecten van chroom-6 houdende verf namelijk steeds
meer alternatieve verfsystemen gebruikt.
3. Er is verder van uit gegaan dat de werkzaamheden waarbij mogelijk sprake zou kunnen
zijn van blootstelling aan chroom-6 dezelfde zijn als de werkzaamheden op de POMS-locaties.
In de vragenlijst kon men echter ook andere werkzaamheden benoemen. Hierdoor zijn
op voorhand geen werkzaamheden uitgesloten van het onderzoek. Ook is aangenomen dat
de blootstellingsintensiteit van een bepaalde taak gelijk is op de POMS en de overige
defensielocaties.
Voor de online vragenlijst geldt dat er van uit wordt gegaan dat alleen de (oud-) medewerker zelf
gedetailleerde informatie over de werkzaamheden en de beschermingsmiddelen kan geven3. Er is voorts van uit gegaan dat de door de (oud-) medewerker verstrekte informatie
correct was. Door deze onderzoeksopzet is het mogelijk gebleken het onderzoek binnen
een redelijke termijn, voldoende zorgvuldig en gebaseerd op wetenschappelijk erkende
uitgangspunten uit te kunnen voeren. Hierdoor is het alleen niet mogelijk geweest
om gedetailleerde uitspraken te doen over de arbeidsomstandigheden per locatie, tijdsperiode
en/of afzonderlijke functie. Echter een langer of uitgebreider onderzoek had op deze
vele punten niet geleid tot meer informatie of een grotere mate van nauwkeurigheid.
De risicobeoordeling, zoals in 2019 uitgevoerd bij de actualisatie van de nadelige
gezondheidseffecten en ziekten voor de POMS-locaties (RIVM rapport 2020-0019), is
ook van toepassing op de andere defensielocaties. Dit komt doordat er van uit is gegaan
dat de werkzaamheden met mogelijke blootstelling op alle defensielocaties dezelfde
zijn als de werkzaamheden op de POMS-locaties en dat de blootstellingsintensiteit
van een bepaalde taak gelijk is op de POMS en de overige defensielocaties. Dit betekent
dat voor het onderzoek voor alle defensielocaties is uitgegaan van dezelfde lijst
met ziekten en aandoeningen als voor de POMS-locaties, zoals die voortkwamen uit de
in 2019 uitgevoerde actualisatie.
Verloop van het onderzoek
Het RIVM heeft voor het onderzoek op alle defensielocaties eerst verkend of een epidemiologisch
onderzoek inzicht kan geven in een mogelijk verband tussen het ontstaan van bepaalde
ziekten en blootstelling aan chroom-6. Door de Paritaire Commissie is naar aanleiding
van de conclusies en het advies van het RIVM besloten een dergelijk epidemiologisch
onderzoek niet te laten uitvoeren, omdat hier geen wetenschappelijk draagkrachtige
resultaten van te verwachten zijn. In mijn brief van 6 april 2020 (Kamerstuk 35 300 X, nr. 63) ben ik hier nader op ingegaan.
Het RIVM heeft vervolgens een verkenning uitgevoerd naar de arbeidsomstandigheden
op de andere defensielocaties in de periode 1970–2015. De opzet van de verkenning
was een beeld te krijgen van de arbeidsomstandigheden, in aanvulling op de kennis
en de ervaring vanuit het POMS-onderzoek. Het doel was om te kunnen bepalen hoe uitgebreid
het derde deelonderzoek moest worden uitgevoerd, wat betreft het aantal onderdelen,
locaties of tijdsperiodes. Voor deze verkenning zijn gesprekken met 32 (oud-) medewerkers,
adviseurs en leidinggevenden gevoerd. Voor de selectie van de mensen waarmee is gesproken,
is door het RIVM gebruik gemaakt van de registraties bij het Informatiepuntchroom-6.nl.
Er is gesproken met (oud-) medewerkers, adviseurs en leidinggevenden van locaties
waarvan het zeker was dat is gewerkt met chroom-6 en die samen een goed beeld konden
geven over de arbeidsomstandigheden over de hele onderzoeksperiode. Uit de verkenning
is naar voren gekomen dat in het algemeen in de jaren ’70 en ’80 geen tot weinig aandacht
was voor goede arbeidsomstandigheden en veilig werken. Pas in de jaren ’90 groeide
deze aandacht. Na 2000 was bij alle onderdelen een toename in besef en bewustzijn
van het belang van handhaving van goede arbeidsomstandigheden en veilig werken zichtbaar.
Aan het begin van de jaren ’10 werd deze ontwikkeling weer enigszins geremd, mogelijk
door bezuinigingen en vertraging in vervanging van materieel en technische aanpassingen
als gevolg daarvan. Op basis van deze verkenning heeft de Paritaire Commissie besloten
een breed vervolgonderzoek uit te laten voeren bij alle onderdelen van Defensie en
hierbij alle onderdelen en locaties waar mogelijk is gewerkt met chroom-6 te betrekken.
Vanwege het grote aantal locaties, het grote aantal en de variëteit in functies en
de lange tijdsperiode is het onderzoek op alle defensielocaties veel omvangrijker
gebleken dan het onderzoek voor de POMS-locaties. Om het onderzoek vanuit het belang
van de betrokken medewerkers binnen een redelijke termijn te kunnen voltooien en toch
zoveel mogelijk informatie te verzamelen, is in overleg met het RIVM door de Paritaire
Commissie besloten gebruik te maken van een online onderzoeksvragenlijst om informatie op te halen bij (oud-) medewerkers van locaties
waar mogelijk met chroom-6 is gewerkt. Door het gebruik van een online vragenlijst had iedere (oud-) medewerker de gelegenheid om mee te doen met het onderzoek.
Defensie en de bonden hebben zich ingezet om zo veel mogelijk (oud-) medewerkers te
informeren en de gelegenheid te geven om mee te doen aan het onderzoek. Zo zijn er
oproepen gedaan in nieuwsbrieven, op de websites en door middel van een advertentie
in alle regionale huis-aan-huisbladen. Ook hebben de Centrales voor Overheidspersoneel
uitgebreid aandacht besteed aan dit onderzoek en hebben hun leden opgeroepen deel
te nemen door de vragenlijst in te vullen. Daarnaast zijn enkele belangenbehartigers
actief op de vragenlijst gewezen, met het verzoek hun cliënten hiervan in kennis te
stellen. Met de online vragenlijst is informatie verzameld over 2.735 persoon-functiecombinaties op niet-POMS-locaties,
afkomstig van 1.566 (oud-) medewerkers. Ongeveer 80% van de respondenten is oud-medewerker
van Defensie. In totaal zijn gegevens verzameld over 229 locaties, verdeeld over alle
Defensieonderdelen. Door gebruik van de online vragenlijst is ruime informatie verkregen over de werkzaamheden en de manier van
werken in de afgelopen vijf decennia.
Het onderzoek bouwt voort op het onderzoek op de POMS-locaties waarbij veel van de
kennis en de ervaringen uit dat onderzoek zijn gebruikt voor het onderzoek op de andere
defensielocaties. Zo zijn de onderzochte basiswerkzaamheden,4 waar mogelijk chroom-6 blootstelling bij kon optreden, dezelfde als die bij de POMS-locaties
werden uitgevoerd. Een verschil tussen de resultaten van het onderzoek op de POMS-locaties
en het onderzoek op alle defensielocaties is, dat in het laatste onderzoek geen uitspraken
met betrekking tot de blootstelling worden gedaan op grond van functies en functiegroepen.
De antwoorden uit de vragenlijst bevatten zoveel variatie in functienamen en -omschrijvingen
dat het niet mogelijk bleek om een functiegroepindeling te maken die voldoende eenduidig
en volledig was. Op de POMS-locaties was sprake van een veel kleiner aantal, duidelijk
bekende, functies, waardoor het wel mogelijk was deze functies in te delen in functiegroepen
met vergelijkbare werkzaamheden. Voor de andere defensielocaties worden daarom uitspraken
gedaan op basis van de taken en de werkzaamheden die de (oud-) medewerkers hebben
uitgevoerd en niet op basis van functies en functiegroepen.
In dit onderzoek is geen nadere informatie verzameld over de bronnen van chroom-6
en de hoeveelheid waarmee men in aanraking kon komen. Er is aangenomen dat in alle
verf die bij Defensie werd gebruikt, chroom-6 heeft gezeten. Hiervoor zijn twee redenen:
1. De inschatting van het RIVM dat onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een goed
beeld van de kwantitatieve blootstelling te kunnen scheppen binnen alle defensieonderdelen,
vooral van de situatie in de jaren ’70 en ’80. Ook bij de onderzoeken op de POMS-locaties
bleek dit lastig te zijn.
2. Het belang van de betrokken medewerkers staat voorop. Zij zijn er niet bij gebaat
dat het onderzoek nog meer tijd kost. In overleg met de Paritaire Commissie is daarom
besloten uit te gaan van de worst-case aanname dat alle in de periode 1970–2015 gebruikte
verf en behandelde materialen chroom-6 bevatten, waardoor geen locaties of werkzaamheden
op voorhand zouden worden uitgesloten van het onderzoek.
Na de actualisatie van de nadelige gezondheidseffecten en ziekten die mogelijk kunnen
worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 in 2019 (RIVM-rapport 2020-0019)
is afgesproken dat het RIVM de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied zal
blijven volgen en periodiek een actualisatie zal uitvoeren en hierover zal rapporteren
aan Defensie. De actualisatie over de periode januari 2019 tot januari 2021 is momenteel
gaande en het streven is dat dit onderzoek in de zomer zal zijn voltooid. Indien deze
actualisatie leidt tot een wijziging van de lijst met ziektes en aandoeningen die
kunnen worden veroorzaakt door chroom-6 op de werkplek, of daarvan worden verdacht,
zal met de bonden in overleg worden getreden over aanpassing van de Uitkeringsregeling.
Conclusies RIVM-onderzoek
De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn (zie bijlagen)5:
1. Het onderzoek laat zien dat er door de hele Defensieorganisatie heen (oud-) medewerkers
in aanraking kunnen zijn geweest met chroom-6. De meest voorkomende werkzaamheden
waarbij een medewerker direct in aanraking kan zijn gekomen met chroom-6 als hij/zij
deze zelf uitvoerde, zijn:
• Lassen of snijbranden;
• Verfspuiten (met spuitpistool, binnen of buiten een cabine);
• Stralen van geverfde oppervlakten (binnen of buiten een cabine of een
kast);
• Spotpainten (met kwast, roller of spuitbus);
• Vrijkomen of verspreiding van verfstof, bijvoorbeeld door het verwijderen
van verf (slijpen, schuren, frezen, boren – machinaal of handmatig), demontage van
geverfd materieel (ook openbranden), bewerking van geverfd materieel (ruimen,
klinken, schroeven), of het wegblazen van verfstof met perslucht
Ook medewerkers die deze taken niet zelf uitvoerden, maar wel aan het werk waren in
ruimten waar deze taken door anderen werden uitgevoerd, kunnen in aanraking zijn gekomen
met chroom-6 (relevante achtergrondblootstelling). De blootstelling is naar verwachting
aanzienlijk lager dan bij medewerkers die de taken zelf uitvoerden. De taken waarbij
contact met chroom-6 mogelijk was, werden op een groot aantal locaties binnen Defensie
uitgevoerd.
2. Met informatie over de uitgevoerde taken van een (oud-) medewerker kan zijn/haar
blootstelling aan chroom-6 kwalitatief worden ingeschat. Daarmee kan worden aangeven
welke ziekten mogelijk door deze blootstelling aan chroom-6 kunnen zijn veroorzaakt
of nog worden veroorzaakt. Contact met chroom-6 kan mogelijk onderstaande aandoeningen
veroorzaken:
• Chroom‐6‐gerelateerde allergische astma en allergische rhinitis;
• Niet‐immunologisch (irritatief) beroepsastma;
• Chroom‐6‐gerelateerd allergisch contacteczeem;
• COPD;
• Longfibrose;
• Perforatie neustussenschot door chroomzweren;
• Kanker: longkanker, maagkanker, neus‐ of neusbijholtekanker,
strottenhoofdkanker.
De kans op deze aandoeningen is in het algemeen groter wanneer op het werk:
• de medewerker langer en/of vaker deze taken uitvoerde, gedurende meerdere jaren;
• beschermende maatregelen ontoereikend of afwezig waren;
• de aan te brengen of te verwijderen verf meer chroom-6 bevatte.
De meeste van deze aandoeningen kunnen ook andere oorzaken hebben, waaronder aanleg
en leefstijl (bijvoorbeeld: roken is een bekende risicofactor voor onder andere longkanker
en COPD). Daarom kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze ziekten bij oud-werknemers
het gevolg zijn van contact met chroom-6 tijdens hun werk, alleen dat het mogelijk
is dat de ziekte samenhangt met het contact met chroom-6.
3. Uit de verkenning en het vragenlijstonderzoek door het RIVM blijkt dat in het begin
van de onderzochte periode de arbeidsomstandigheden en de beschermende maatregelen
onvoldoende waren. In de loop van de tijd is verbetering opgetreden. Uit het onderzoek
blijkt dat (oud-) medewerkers van Defensie niet altijd voldoende waren beschermd tegen
blootstelling aan chroom-6. Een conclusie over arbeidsbescherming en de invulling
van de zorgplicht voor een specifieke situatie op een bepaalde locatie in een bepaalde
periode is op grond van het onderzoek niet te trekken.
Aanbevelingen Paritaire Commissie
De Paritaire Commissie doet op basis van de bevindingen en de conclusies uit het RIVM-rapport
en haar eigen waarnemingen en overwegingen, de volgende aanbevelingen (zie bijlage
«Conclusies en adviezen Paritaire Commissie aanpak problematiek chroom-6 en CARC»)6:
1. Het onderzoek heeft voldoende aangegeven dat, vooral in de jaren ’70 en ’80 van
de vorige eeuw, de mogelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan
chroom-6 op de andere defensielocaties vergelijkbaar zijn met die op de POMS locaties.
In de jaren ’90 is dit verbeterd met nog wel grote verschillen tussen de defensieonderdelen
en locaties. Vanaf begin van de 21e eeuw waren de arbeidsomstandigheden steeds meer
op orde. Met de in dit rapport beschreven resultaten kan worden aangegeven of een
(oud-) werknemer van Defensie mogelijk ziek is geworden door blootstelling aan chroom-6
tijdens het werk bij Defensie. Het onderzoek biedt voldoende basis voor de uitbreiding
van de Uitkeringsregeling. De Paritaire Commissie adviseert om de bestaande Uitkeringsregeling
uit te breiden, zodat ook de (oud-) medewerkers en hun nabestaanden van alle defensie
locaties hier aanspraak op kunnen maken. De regeling moet recht doen aan het leed
dat (oud-) medewerkers door hun gezondheidsproblemen mogelijk als gevolg van blootstelling
aan chroom-6 hebben ondergaan.
2. Op basis van de ingevulde vragenlijsten zijn geen signalen opgevangen ten aanzien
van tegenstrijdigheden of onduidelijkheden die volgens de onderzoekers aanleiding
geven tot nader onderzoek. Er is weliswaar gebrek aan systematische informatie over
de aanwezigheid en het gehalte van chroom-6 in de verf die op het materieel zit of
zat, maar de verwachting is dat nader onderzoek in dit kader weinig nieuwe inzichten
zal opleveren die bijdragen aan een beter Defensiebreed beeld en aan duidelijkheid
voor de (oud-) medewerkers. De Paritaire Commissie adviseert daarom, op basis van
de RIVM bevindingen, om geen verder onderzoek te doen. Indien een individuele (oud-)
medewerker aangeeft andere taken met mogelijke blootstelling aan chroom-6 te hebben
uitgevoerd, lijkt het zinvoller om dit per geval te beoordelen.
3. In lijn met eerdere adviezen naar aanleiding van het POMS onderzoek adviseert de
Paritaire Commissie ook nu om veel aandacht te geven aan de uitvoering van de Uitkeringsregeling
en de nazorg voor de (oud-) medewerkers die ziek kunnen zijn geworden door chroom-6
en hun nabestaanden. De Uitkeringsregeling moet eenvoudig en laagdrempelig zijn en
moet zodanig zijn opgesteld dat de uitvoering zo praktisch mogelijk, met zo min mogelijk
administratieve handelingen of nader onderzoek, kan worden uitgevoerd. De nazorg die
nu al wordt geboden aan de (oud-) medewerkers van de POMS locaties moet worden gecontinueerd
en uitgebreid naar (oud-) medewerkers en nabestaanden van alle defensielocaties.
4. De Paritaire Commissie heeft met instemming geconstateerd dat de aandacht bij Defensie
voor de arbeidsomstandigheden en het werken met gevaarlijke stoffen in de afgelopen
jaren is geïntensiveerd. Er is een duidelijke verbetering maar het kan altijd nóg
beter. De ambitie van Defensie moet zijn om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen
zo veel mogelijk te reduceren en daardoor het aantal ziektegevallen terug te dringen;
uiteindelijk tot nul. De Paritaire Commissie adviseert met nadruk om de gezondheidsrisico’s
als gevolg van blootstelling aan álle gevaarlijke stoffen verder terug te dringen.
5. Net als bij het POMS-onderzoek blijkt dat (oud-) medewerkers beroepsmatig aan veel
meer gevaarlijke stoffen zijn blootgesteld dan alleen chroom-6. Uit reacties van (oud-)
medewerkers blijkt dat velen ook meer aandacht willen voor de andere gevaarlijke stoffen.
De opdracht van de Minister aan de Paritaire Commissie betrof chroom-6 en CARC. Het
is volgens de Paritaire Commissie ondoenlijk om blootstelling aan alle gevaarlijke
stoffen in het verleden op dezelfde manier te onderzoeken als met chroom-6 is gedaan.
De Paritaire Commissie adviseert Defensie om voor de benodigde expertise aangaande
beroepsziekten en gevaarlijke stoffen aansluiting te zoeken bij de maatschappelijke
initiatieven als resultaat van de aanbevelingen van de Commissie Heerts, zoals het
nog op te richten Landelijk Expertise Centrum-Stoffengerelateerde Beroepsziekten (LEC
SB).
Beleidsreactie Defensie
Deze aanbevelingen van de Paritaire Commissie neem ik onverkort over. Hieronder ga
ik nader in op de aanvullende maatregelen die ik hiertoe zal nemen.
1. Aan de eerste aanbeveling om de bestaande Uitkeringsregeling uit te breiden, zodat
ook (oud-) medewerkers van andere defensielocaties en hun nabestaanden hiervan gebruik
kunnen maken, is voldaan. Hierbij is samen met de bonden veel aandacht gegeven aan
de tweede aanbeveling om te komen tot een eenvoudige en laagdrempelige regeling die
praktisch uitvoerbaar is, met zo min mogelijk administratieve handelingen of nader
onderzoek.
De Uitkeringsregeling, zoals die sinds juni 2018 geldt voor POMS-medewerkers en hun
nabestaanden, is nu ook opengesteld voor de medewerkers van andere defensielocaties
en hun nabestaanden. De financiële gevolgen van de wijziging van de regeling zijn
ingepast binnen de begroting.
De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het opstellen van de Uitkeringsregeling
zijn ongewijzigd gebleven. Deze uitgangspunten zijn (zie ook mijn brief van 5 maart
2019, Kamerstuk 35 000 X, nr. 105):
• De regeling zal gericht zijn op erkenning van het leed van de slachtoffers;
• In verband met de objectiviteit en zorgvuldigheid, en ter voorkoming van willekeur,
zal de regeling gebaseerd moeten zijn op de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek
van het RIVM;
• De regeling moet passen binnen het Nederlands schadevergoedingsrecht.
Voor het vaststellen van het recht op een uitkering wordt gebruik gemaakt van een
RIVM-matrix die een relatie legt tussen functie/werkzaamheden en aandoeningen. Daarnaast
spelen factoren als de duur van de blootstelling, de aard van de aandoening en de
risico’s in relatie tot multicausaliteit een rol. Een uitkering uit deze regeling
laat onverlet dat een (oud-) medewerker of nabestaande een letselschadeclaim kan indienen
bij Defensie. De (oud-) medewerkers van de andere Defensielocaties konden sinds maart
2015 onder voorwaarden aanspraak maken op de «Tijdelijke regeling tegemoetkoming en
ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie» (Coulanceregeling).
Deze is met de uitbreiding en de aanpassing van de Uitkeringsregeling komen te vervallen,
omdat de Uitkeringsregeling nu open staat voor (oud-) medewerkers van alle defensielocaties.
Het bleek voor het RIVM niet mogelijk een functie(groep)indeling te maken die eenduidig
en volledig was, met voldoende detailniveau om vergelijkbaar te zijn met het functie-overzicht
uit het POMS-onderzoek. Dat komt door de schaalgrootte, maar ook omdat de informatie
die deelnemers aan het onderzoek hebben gegeven, grote verschillen bevat in functienamen
en -omschrijvingen en in hoeveelheden details. Uit het onderzoek is wel bekend wat
de meest voorkomende werkzaamheden zijn waarbij een medewerker direct in aanraking
kan zijn gekomen met chroom-6. Het RIVM geeft daarbij aan dat Defensie mogelijk zelf
een functiegroepindeling kan opstellen aan de hand van de werkzaamheden. Daarop hebben
Defensie en de bonden vastgesteld dat een indeling naar functiegroep een beoordeling
van een aanvraag eenvoudiger en sneller maakt. Daarom is in overleg met de bonden
een lijst met functies vastgesteld, waarvan op voorhand aannemelijk is dat daarin
werkzaamheden zijn verricht die mogelijk kunnen leiden tot blootstelling aan chroom-6.
Deze functies zijn als bijlage opgenomen in de Uitkeringsregeling. Indien daar aanleiding
toe is, op grond van nieuwe inzichten als resultaat van de behandeling van aanvragen
voor de Uitkeringsregeling, kan deze lijst door Defensie in overleg met de bonden
worden aangepast.
Als de medewerker geen functie heeft die voorkomt op de lijst, dan wordt bij de beoordeling
gekeken naar de feitelijke werkzaamheden van de medewerker in de praktijk. Soms zijn
die werkzaamheden voor de uitvoerder van de Uitkeringsregeling niet goed in te schatten.
Ook voor deze situatie is gezocht naar een eenvoudige, snelle en praktisch uitvoerbare
werkwijze. In dit geval zal een hiertoe ingesteld beoordelingspanel de uitvoerder
van de regeling van bindend advies voorzien over de blootstelling van de medewerker
aan chroom-6 tijdens zijn werkzaamheden. In dit beoordelingspanel zitten twee experts
op het gebied van toxicologie en arbeidsomstandigheden die zijn aangedragen door de
sociale partners onder leiding van een, nog te benoemen, onafhankelijk voorzitter.
In de uitkeringsregeling voor de POMS-functies is voor de groep functies met directe
blootstelling voor sommige aandoeningen een onderscheid gemaakt in functiecategorie
A, B of C op grond van de mate van blootstelling aan chroom-6. In het onderzoek op
alle defensielocaties is het niet mogelijk gebleken een functie(groep)indeling te
maken met een vergelijkbaar onderscheid. Omdat door het RIVM in het onderzoek voor
de overige Defensielocaties niet tot een functiegroepindeling kon worden gekomen,
kon ook binnen de blootstellingsgroep met directe blootstelling geen nadere indeling
in categorieën worden gemaakt. In de gewijzigde Uitkeringsregeling is daarom dit onderscheid
voor alle functies en functiecategorieën daarom losgelaten en is in alle gevallen,
zowel voor de POMS-functies als voor de functie of werkzaamheden bij de andere Defensieonderdelen,
uitgegaan van het bedrag, behorend bij de hoogste mate van blootstelling. Dit betekent
dat in een aantal gevallen een nabetaling zal plaatsvinden aan POMS-medewerkers die
al eerder een uitkering hebben ontvangen en als die op grond van deze aanpassing een
hogere uitkering zouden hebben gekregen.
De Uitkeringsregeling geldt voor blootstelling die plaatsvond tussen 1970 en 2015.
Het onderzoek van het RIVM loopt namelijk tot 2015. Vanaf 2015 is bij Defensie een
gericht beleid gevoerd op het voorkomen van mogelijke blootstelling aan chroom-6.
Zie verder de beleidsreactie onder punt vier.
Indien medewerkers onverhoopt incidenteel werden blootgesteld aan chroom-6 en dit
na 1 januari 2015 is gebeurd, kan geen aanspraak worden gemaakt op de Uitkeringsregeling,
maar zal de beoordeling van een aanvraag op individuele basis geschieden. De beoordeling
van de blootstellingsgeschiedenis in dit soort gevallen is voorzien bij het eerder
genoemde beoordelingspanel aangevuld met een lid aangedragen door de bonden en een
lid aangedragen door Defensie.
De Uitkeringsregeling is gebaseerd op de uitgangspunten, zoals die eerder in deze
brief zijn genoemd. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 30 november jl.
en de moties van de leden Van Helvert en Kerstens (Kamerstuk 35 570 X, nr. 41) en de gewijzigde motie van het lid Belhaj c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 60) heb ik een commissie onder voorzitterschap van professor mr. G.J.J. Heerma van Voss
gevraagd een aantal vragen met betrekking tot de uitkeringsregeling te beantwoorden
en mij hieromtrent te adviseren. Naar verwachting zal het eindadvies voor 1 november
gereed zijn. Ik heb u hierover in mijn brief van 16 februari 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 84) geïnformeerd. Indien het advies van de commissie hiertoe aanleiding geeft, zal ik
met de bonden bespreken in welke zin dit advies aanpassing van de Uitkeringsregeling
noodzaakt.
De commissie Heerts heeft in haar advies «Stof tot nadenken» de aanbeveling gedaan
te komen tot een algemene tegemoetkoming voor werkenden die aan een beroepsziekte
lijden als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze aanbeveling wordt
thans uitgewerkt onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW). De beoogde algemene tegemoetkomingsregeling kan mogelijk consequenties hebben
voor de Uitkeringsregeling. Ik zal in overleg met de bonden deze consequenties bespreken
en indien relevant in overleg met hen de Uitkeringsregeling hierop aanpassen.
2. In haar tweede aanbeveling adviseert de Paritaire Commissie op basis van de RIVM
bevindingen om geen verder onderzoek te doen. Indien een individuele (oud-) medewerker
aangeeft andere taken met mogelijke blootstelling aan chroom-6 te hebben uitgevoerd,
zal dat op individuele basis worden beoordeeld. Het eerder in de beleidsreactie onder
punt 1 genoemde beoordelingspanel zal hierbij worden betrokken voor het opstellen
van een advies aangaande de blootstellingsgeschiedenis van de individuele (oud-) medewerker.
Door de inzet van het panel en de inzichten verkregen uit de resultaten van het RIVM-onderzoek
is de verwachting dat de individuele beoordeling eenvoudig en snel kan worden uitgevoerd.
3. In de derde aanbeveling van de Paritaire Commissie wordt ingegaan op de (na)zorg
voor de (oud-) medewerkers en de nabestaanden van de andere defensielocaties. Voor
de (na)zorg voor de oud-medewerkers en de nabestaanden van de POMS is een uitgebreid
pakket aan maatregelen beschikbaar. Op Informatiepuntchroom6.nl is alle informatie
aangaande het onderzoek eenvoudig toegankelijk. (Oud-) medewerkers en nabestaanden
kunnen bij het informatiepunt terecht met hun vragen en kunnen van daar uit begeleid
worden naar de instantie die hun vraag kan beantwoorden. (Oud-) medewerkers of nabestaanden
met een hulpvraag worden begeleid naar de instantie die hen kan ondersteunen of begeleiden,
zoals de Bedrijfsmaatschappelijke Dienst Defensie. Voor (oud-) medewerkers die zijn
blootgesteld aan chroom-6 en zich als gevolg daarvan zorgen maken over hun gezondheid
biedt Defensie een Persoonlijk Gezondheidskundig Consult (PGC) aan dat wordt uitgevoerd
door de Polikliniek Mens & Arbeid van het AMC. Indien op basis van dit consult een
(oud-) medewerker wordt doorverwezen voor een vervolgonderzoek betaalt Defensie het
verplicht eigen risico van de zorgverzekering. De meeste van de maatregelen zijn ook
al beschikbaar voor (oud-) medewerkers en nabestaanden van de andere defensielocaties.
Hierin bestaat in de uitvoering geen verschil. Alleen het PGC door de Polikliniek
Mens & Arbeid van het AMC was nog niet beschikbaar voor (oud-) medewerkers van de
andere defensielocaties. Ook deze voorziening is vanaf nu voor hen beschikbaar. Het
Multidisciplinair Team (MDT-nazorg) bestaande uit alle betrokken instanties, inclusief
vertegenwoordigers van de bonden, blijft toezicht houden op de uitvoering van de nazorg
en kan Defensie adviseren over aanpassingen of aanvullingen op het pakket maatregelen.
Gezien het belang dat Defensie hecht aan het kunnen leveren van de juiste nazorg aan
(oud-)medewerkers en nabestaanden ben ik voornemens eind 2021 een enquête te houden
onder de (oud-)medewerkers en nabestaanden met vragen naar hun bevindingen. Het resultaat
van deze enquête zal worden gebruikt om de nazorg in overleg met alle betrokken instanties
verder te kunnen verbeteren. Een dergelijke enquête naar de bevindingen over de voorlichting
en communicatie en de werking van het informatiepunt chroom-6 is ook gehouden in het
voorjaar van 2019. De resultaten van deze enquête zijn gebruikt om een aantal verbeteringen
te implementeren. In mijn brief van 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147) heb ik u hierover geïnformeerd.
4. In haar vierde aanbeveling doet de Paritaire Commissie de nadrukkelijke oproep
om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk te reduceren en de gezondheidsrisico’s
als gevolg van blootstelling aan álle gevaarlijke stoffen verder terug te dringen.
In de periode vanaf 2000 is steeds meer aandacht besteed aan het werken met gevaarlijke
stoffen en aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van de medewerkers. Dat
bleek ook uit de resultaten van het onderzoek door CEAG (de quick scan, Kamerstuk 34 000 X, nr. 87 van 30 april 2015). Vanaf 2015 is een systematische aanpak ingezet vanaf 2015 met
een eerste plan van aanpak chroom-6. Daarin zijn extra maatregelen opgedragen om het
risico van blootstelling verder te reduceren. In 2018 is de Auditdienst Rijk (ADR)
gevraagd de voortgang van dat plan te beoordelen en hieruit bleek dat meer daadkracht
nodig was (Kamerstuk 34 775 X, nr. 133 van 6 juli 2018). Uit de rapportage van het CEAG in 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 133 van 6 juli 2018) werd duidelijk dat veilig kon worden gewerkt met chroom-6. Ten opzichte
van de voorgaande jaren waren de concentraties chroom-6 in de lucht (de blootstelling)
tot onder de grenswaarde teruggedrongen, waarbij voor bepaalde werkzaamheden nog wel
persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk waren. Om de risico’s van het werken
met chroom-6 verder terug dringen, is het plan van aanpak beheersing chroom-6 van
4 december 2018 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) in uitvoering genomen. De maatregelen in dat plan zijn deels geordend langs het
zogenoemde S-T-O-P-principe en daarmee volgens de arbeidshygiënische strategie: eerst
Substitutie, Technische maatregelen, Organisatorische maatregelen en als laatste Persoonlijke
bescherming. Ik heb dit toegelicht in mijn brief van 4 juli 2019 over chroom-6 (Kamerstuk
35 000 X, nr. 147). Over de voortgang van het plan wordt twee keer per jaar gerapporteerd op de website van Defensie en in de verschillende brieven aan uw Kamer. In een bijlage bij deze
brief ontvangt u de laatste voortgangsrapportage die is opgesteld. Alle maatregelen
zijn namelijk voltooid of worden vervolgd als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering.
Het plan van aanpak voor de beheersing chroom-6 was primair gericht op het terugdringen
van de risico’s door het werken met chroom-6, maar het was ook de aanzet voor het
gevaarlijke stoffen beleid in een breder perspectief, met prioriteit voor de carcinogene,
mutagene en reprotoxische (CMR) stoffen. Hiervoor is extra capaciteit ter beschikking
gesteld om de risico’s verder terug te dringen en het zoveel als mogelijk vervangen
van CMR-stoffen door stoffen die geen risico voor de gezondheid opleveren. Waar dit
nog niet mogelijk is, werkt Defensie veilig door diverse maatregelen als afzuiging,
hygiëne op de werkplek, voorlichting, toezicht en persoonlijke bescherming. Defensie
streeft naar «stofvrij werken» en zal daar de komende jaren verder op in zetten.
Zoals uit de bijgevoegde voortgangsrapportage over het plan van aanpak «Beheersing
chroom-6»7 blijkt, zijn met de uitvoering van het plan van aanpak chroom-6 veel verbeteringen
gerealiseerd. Zo is op het gebied van substitutie een toenemend deel van de luchtvaartuigen
inmiddels voorzien van chroomarme of chroomvrije verfsystemen (zie eerdere brieven
dec 2018, juli 2019 en dec 2020) binnen de mogelijkheden van de vliegveiligheid. Onlangs
is de eerste C-130 voorzien van een chroomvrij verfsysteem. Verder zijn inmiddels
214 bedrijfsstoffen die als carcinogeen of mutageen zijn aangemerkt vervangen door
minder schadelijke bedrijfsstoffen. De carcinogene en mutagene stoffen hebben nu de
prioriteit en de volgende stap betreft het zo veel mogelijk vervangen van reprotoxische
stoffen. Dit is een continu proces dat door de Defensie Materieel Organisatie wordt
uitgevoerd. Op het gebied van technische maatregelen zijn en worden betere schuurmachines
en gereedschappen met geïntegreerde (punt)afzuiging verstrekt en staat voor 2022 de
geplande vervanging van de spuitcabines bij de Koninklijke Luchtmacht (KLu) op de
rol. Het verbeteren van regelgeving en afgeleide werkinstructies en de verplichting
tot het volgen van een e-learning «Veilig werken met chroom-6» zijn voorbeelden van organisatorische maatregelen. De
juiste persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals adembescherming, wegwerp-overalls
en handschoenen zijn op afroep beschikbaar voor elke medewerker. Hiervoor is een raamcontract
met een erkende leverancier afgesloten.
Door deze maatregelen zijn alle voorwaarden aanwezig om veilig te werken met chroom-6.
Het beheerst werken met chroom-6 is daarmee een onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering,
van aanschaf tot inkoop tot onderhoudswerk en opleidingen.
Defensie blijft zich echter inspannen om de risico’s van het werken met chroom-6 en
met andere gevaarlijke stoffen verder te reduceren. We vervolgen de zogenoemde Nadere
Inventarisatie Gevaarlijke Stoffen (NIGS). Hierdoor ontstaat inzicht in de aard, de
mate en de duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij de werkzaamheden.
Deze NIGS is onderdeel van de risico-inventarisatie en evaluatie en wordt uitgevoerd
volgens het stappenplan van de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(I-SZW). De fasering van deze NIGS is gebaseerd op de aard van de gevaarlijke stoffen
en de daaraan verbonden risico’s. Als vervolg op het beoordelen van de chroom-6 werkzaamheden
zijn vervolgens de werkzaamheden met de CMR-stoffen beoordeeld. I-SZW heeft vanaf
2018 inspecties uitgevoerd bij de drie onderhoudsbedrijven van de Koninklijke Marine,
de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht. Onderdeel van die inspecties
was ook het uitvoeren van de NIGS en I-SZW heeft gemeld dat Defensie deze blootstellingsbeoordeling
op de juiste wijze uitvoert. Inmiddels worden de blootstellingen aan de overige gevaarlijke
stoffen beoordeeld. De nog ontbrekende beoordelingen zijn opgenomen in het plan van
aanpak van de nadere RI&E gevaarlijke stoffen en worden binnenkort uitgevoerd. De
brieven van I-SZW staan gepubliceerd op de website www.defensie.nl.
Deze NIGS vormt ook een essentieel onderdeel van de borging voor de toekomst. Met
de NIGS krijgen commandanten inzicht in de risicobeheersing én ze krijgen gerapporteerd
welke maatregelen nog aan de orde zijn volgens het S-T-O-P-principe. Daarnaast verwerkt
het CEAG de resultaten in periodieke meetplannen, waarmee het doorlopend beoordelen
van werkzaamheden en de daar aan verbonden blootstellingen gaat plaatsvinden. Op deze
manier wordt zeker gesteld dat de NIGS ook na de initiële voltooiing een doorlopend
proces is. Met preventief medisch onderzoek door het CEAG kunnen vroegtijdig eventuele
gezondheidseffecten voor zowel het individu als voor functiegroepen worden gesignaleerd.
Tenslotte wordt de komende tijd het auditsysteem voor veiligheid en dus ook voor gevaarlijke
stoffen ingericht om na te gaan of beleid en uitvoering op orde zijn. Het auditsysteem
wordt de komende jaren ontwikkeld als onlosmakelijk onderdeel van het veiligheidsmanagement.
Dit is een meerjarig traject. Aanvullend voeren de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD)
en I-SZW hun eigen onafhankelijke toezicht uit. De rapportages daarover worden in
de loop van 2021 verwacht. Op deze manier wordt de beleidscyclus doorlopen en het
continu beoordelen en verbeteren geregeld.
Desondanks kunnen incidenten plaatsvinden. Soms door een technische oorzaak, soms
door onbekendheid of door verkeerd handelen. Merkbaar is dat incidenten worden gemeld,
zodat passende maatregelen kunnen worden genomen. Sinds oktober 2018 worden dergelijke
chroom-6 meldingen gepubliceerd op de website van Defensie. In veel gevallen kan op basis van eerdere metingen een goede inschatting
over de (vermoedelijke) blootstelling aan chroom-6 worden gemaakt. Deze komt bijna
nooit boven de grenswaarde en vormt dan geen extra risico voor de gezondheid. Van
een incidentele blootstelling wordt een blootstellingsregistratieformulier ingevuld
en opgeslagen in het personeelsdossier, zodat een medewerker in voorkomend geval hier
op kan terugvallen.
5. In haar vijfde aanbeveling gaat de Paritaire Commissie in op de zorgen die bij
veel (oud-) medewerkers bestaan over gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling
aan andere gevaarlijke stoffen. Ik herken deze zorgen uit de vele gesprekken die ik
heb gevoerd met (oud-) medewerkers en andere signalen die mij bereiken. Helaas is
het, onder meer door het ontbreken van de, voor een dergelijk onderzoek noodzakelijke,
gegevens, ondoenlijk om blootstelling aan alle gevaarlijke stoffen in het verleden
op dezelfde manier te onderzoeken als met chroom-6 is gedaan.
Juist omdat het onvoldoende mogelijk is om de blootstellingen in het verleden voor
alle gevaarlijke stoffen in kaart te brengen, heb ik opdracht gegeven tot het uitvoeren
van de eerder genoemde NIGS, zodat Defensie nu wel beschikt over deze gegevens. Dit
geldt ook voor de blootstellingsregistratie van het personeel. Waar dat de afgelopen
jaren nog moest gebeuren door het invullen van formulieren voor de personeelsdossiers,
starten we nu met een geautomatiseerde werkwijze, waarbij ook de aard, de mate en
de duur van de blootstelling wordt vastgelegd. Door het preventief medisch onderzoek
voor medewerkers die werken met gevaarlijke stoffen kunnen vroegtijdig mogelijke gezondheidseffecten
worden gesignaleerd, zowel voor het individu zelf als straks voor betreffende functiegroepen.
Uiteindelijk ontwikkelt dit zich tot een stelsel van gezondheidsmonitoring en bouwen
we meer inzicht op, kan beleid worden bijgesteld en wordt de zorg voor het personeel
verbeterd.
Defensie volgt met interesse de ontwikkeling onder regie van het Ministerie van SZW
rondom de oprichting van het Landelijk Expertise Centrum Stoffengerelateerde Beroepsziekten
(LEC-SB). Ik verwacht in een later stadium te kunnen beoordelen op welke wijze Defensie
aansluiting kan vinden bij het LEC-SB en op welke terreinen Defensie kan samenwerken
met het LEC-SB. Hierbij zal naar verwachting in overleg met het LEC-SB en andere betrokkenen
ook worden gekeken naar de mogelijkheden om bestaande taken of functionaliteiten die
thans door- of in opdracht van Defensie worden uitgevoerd (gedeeltelijk en/of gefaseerd)
over te dragen aan- of te integreren in het LEC-SB. Defensie streeft er naar nauw
betrokken te blijven bij de oprichting van het LEC-SB.
De Paritaire Commissie besluit met de mededeling dat zij, na voltooiing van haar taken
in het begeleiden van het RIVM-onderzoek, nog een aantal taken op zich zal nemen.
Het gaat hierbij mede om het zorgvuldig voltooien van haar werkzaamheden sinds 2015
en ook om het goed borgen en bewaren van de opgedane kennis en de ervaringen op het
gebied van onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan
gevaarlijke stoffen te delen. Ik heb met de voorzitter van de Paritaire Commissie
afgesproken dat een afsluitende rapportage zal worden opgesteld die ik met uw Kamer
zal delen. Ik verwacht deze rapportage na de zomer met u te kunnen delen.
Voorlichting
Ik heb eerder gesteld het belangrijk te vinden dat tegelijk met de openbaarmaking
en de presentatie van de onderzoeksresultaten, de conclusies en de aanbevelingen van
de Paritaire Commissie en mijn beleidsreactie ook de uitbreiding en de aanpassing
van de Uitkeringsregeling bekend te kunnen stellen. Op 31 mei, tegelijk met het aan
uw Kamer versturen van mijn beleidsreactie, vindt online de presentatie van genoemde rapportages en de aangepaste Uitkeringsregeling plaats.
Tegelijk wordt alle informatie op de website van het RIVM en van het Informatiepuntchroom-6.nl gepubliceerd en worden (oud-) medewerkers
via een nieuwsbrief geïnformeerd. De betrokken (oud-) medewerkers, nabestaanden en
andere geïnteresseerden worden geïnformeerd via een drietal webinars vanwege de maatregelen tegen de verspreiding van Covid-19. In de webinars zal ook worden ingegaan op de beheersmaatregelen die sinds 2015 zijn getroffen, de
huidige bedrijfsvoering en op welke wijze thans veilig kan worden gewerkt met chroom-6
houdende verf. Tijdens de webinars zal een deel van de vragen van (oud-) medewerkers worden beantwoord. Naderhand zullen
alle vragen en de antwoorden daarop worden gepubliceerd op de website van het Informatiepuntchroom-6.nl.
Tot slot
Ik wil alle (oud-) medewerkers die hebben deelgenomen aan het onderzoek danken voor
hun bijdrage. Zonder de informatie die door hen is verstrekt, was het onderzoek niet
mogelijk geweest.
Ik deel de door de Paritaire Commissie uitgesproken waardering voor het werk van het
RIVM en alle aan het onderzoek verbonden onderzoeksinstellingen en wetenschappers.
Ik dank en spreek mijn waardering uit voor het werk van de Paritaire Commissie, onder
voorzitterschap van de heer R.L. Vreeman, voor de wijze waarop de commissie, in unieke
samenstelling en in constructieve samenwerking, het onderzoek heeft begeleid.
Tot slot wil ik mij richten tot (oud-) medewerkers van Defensie die hebben gewerkt
met chroom-6. Ik realiseer mij dat het onderzoek lang heeft geduurd en veel geduld
van een ieder heeft gevergd. Ik weet dat velen van hen zich zorgen maken en dat (oud-)
medewerkers met ziekteverschijnselen lang in onzekerheid hebben geleefd. De zorgen
kan ik wellicht niet volledig wegnemen, maar ik hoop dat met de resultaten van het
onderzoek wel meer duidelijkheid is gegeven. Met het voltooien van het onderzoek op
alle defensielocaties is een lange intensieve onderzoeksperiode tot een einde gekomen.
Dit onderzoek heeft niet alleen inzicht gegeven in de gezondheidsrisico’s als gevolg
van blootstelling aan chroom-6 bij Defensie, maar heeft indirect ook bijgedragen aan
meer aandacht voor het werken met gevaarlijke stoffen bij Defensie. Het is aanleiding
geweest voor het initiëren van een groot aantal maatregelen gericht op het veilig
kunnen werken met gevaarlijke stoffen. Voor de toekomst zal Defensie haar verantwoordelijkheid
blijven nemen en de (oud-) medewerkers en hun nabestaanden nazorg bieden waar nodig.
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.