Brief regering : Het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 314
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN FINANCIËN EN VAN SOCIALE
               ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
               EN VAN FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2021
1. Inleiding
               
Een nieuwe fase in de coronacrisis dient zich aan. Na een loodzwaar jaar voor onze
                  hele economie en samenleving gloort er voorzichtig licht aan het einde van de tunnel.
                  De vaccinatiegraad stijgt snel, steeds meer bedrijven openen weer hun deuren en het
                  economische herstel wordt langzaamaan zichtbaar. Sinds de start van de crisis in maart
                  2020 nam het kabinet vergaande steunmaatregelen om de economische schok op te vangen
                  en ondernemers en bedrijven door deze zware tijd heen te helpen. En met resultaat:
                  bedrijven bleven overeind, het aantal faillissementen bleef laag, en banen en inkomens
                  zijn behouden. Het kabinet wil nogmaals benadrukken dat het grote bewondering heeft
                  voor de veerkracht, het innovatievermogen en de creativiteit die bedrijven, ondernemers
                  en werkenden in deze zware tijd hebben getoond.
               
In een fase waarin beperkingen stapsgewijs kunnen worden afgeschaald en het maatschappelijk
                  leven weer doorgang vindt, komt ook het moment dat de economie weer op eigen kracht
                  kan gaan draaien. De economische rationale voor de steunpakketten wordt daardoor steeds
                  kleiner, zo laten de analyses van onder andere het Centraal Planbureau (CPB) zien.
                  De terugkeer naar een gezonde economie, met een normale economische dynamiek, is van
                  groot belang voor het verdienvermogen van Nederland. Tegelijkertijd zijn de onzekerheden
                  op dit moment nog groot. Daarom blijft het steun- en herstelpakket ook in het derde
                  kwartaal van 2021 beschikbaar. Naarmate bedrijven weer omzet kunnen maken, zullen
                  ze de komende periode vanzelf uit het steunpakket «groeien». Het kabinet heeft er
                  vertrouwen in dat deze steun in het licht van de oplevende economie het bedrijfsleven
                  er weer bovenop helpt. De verwachte budgettaire omvang van het pakket is met circa
                  6 miljard euro wederom groot, maar dit bedrag kan mee- of tegenvallen gezien de grote
                  onzekerheden.
               
De voorstellen in deze brief zijn gebaseerd op het huidige beeld van de virusontwikkeling
                     en voortgang van de vaccinatiecampagne. Het kabinet vaart daarbij nog steeds op zicht,
                     want de onzekerheid is aanzienlijk. Het kabinet houdt daarom een vinger aan de pols,
                     zoals gedurende deze gehele coronacrisis het geval is geweest. Het kan daarbij beter
                     of slechter gaan dan we op dit moment verwachten. Concreet houdt dit in dat als er
                     zich onverhoopt nieuwe ontwikkelingen voordoen die nopen tot extra contact beperkende
                     maatregelen, dit ook de afweging over het afbouwen van steun na het derde kwartaal
                     zal beïnvloeden. Andersom geldt dat de epidemiologische omstandigheden zich ook juist
                     positiever kunnen ontwikkelen, waarbij restricties verdwijnen, ofwel voor iedereen
                     ofwel voor mensen die gevaccineerd of negatief getest zijn.
                  
Dit veel positiever economische uitgangspunt brengt een ander dilemma met zich mee,
                     namelijk dat de risico’s en nadelen van het doortrekken van steun (maatschappelijk)
                     steeds minder acceptabel zijn naarmate de contactbeperkingen worden opgeheven. Het
                     gaat dan bijvoorbeeld om risico’s op oneigenlijk gebruik, verkeerde prikkels of de
                     toegenomen kans dat uitgekeerde voorschotten later terugbetaald moeten worden, met
                     alle mogelijke complicaties van dien. Indien we in dit positieve scenario zitten,
                     zal het kabinet nadenken over manieren om deze risico’s – die inherent zijn aan het
                     onverkort doortrekken van de NOW en TVL en de specifieke steunmaatregelen – in kaart
                     te brengen, te beoordelen en verder in te perken. We zullen uw Kamer informeren als
                     dit leidt tot actie.
                  
In deze brief schetst het kabinet allereerst de (economische) dilemma’s van dit moment,
                  gevolgd door de verschillende afwegingen die hierbij gemaakt zijn. Daarna wordt weergegeven
                  hoe het steunpakket in beginsel eruit komt te zien in het derde kwartaal van dit jaar.
                  Vervolgens wordt ingegaan op de positie van het bedrijfsleven en de maatregelen die
                  genomen worden om bedrijven uit de nasleep van deze crisis te helpen loodsen. Zo zorgt
                  het kabinet ervoor dat de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) niet meer meetelt
                  als omzet voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Dit
                  geeft bedrijven net het beetje extra wat zij kunnen gebruiken om hun normale economische
                  activiteiten aan te vangen. Ook worden verschillende maatregelen genomen ten aanzien
                  van het aflossen van belastingschulden, zoals verlenging van de betalingstermijn tot
                  vijf jaar.
               
Bij deze besluitvorming heeft het kabinet voor lastige dilemma’s en afwegingen gestaan.
                  Er is daarbij ook contact geweest met sociale partners en uw Kamer. Het kabinet stelt
                  die betrokkenheid zeer op prijs.
               
Het demissionaire kabinet geeft met het doortrekken van het steunpakket en de bijbehorende
                  maatregelen tevens een eerste vorm aan het herstelbeleid.
               
2. Gunstige economische vooruitzichten, maar met onzekerheid
               
De afgelopen maanden is er intensief gewerkt aan het inventariseren van mogelijke
                  economische scenario’s en de daarbij best passende steunmaatregelen voor ondernemers
                  en werkenden. Die grondige analyse, aangevuld met de adviezen van het CPB en De Nederlandsche
                  Bank (DNB), vormt de basis voor deze brief. Zie hiervoor onder andere onderstaande
                  box. Wat centraal staat voor het kabinet is de verwachting dat de economische en epidemiologische
                  omstandigheden vanaf de zomer beter zijn dan nu.
               
De economie heeft zich beter staande gehouden dan werd voorzien. Mede dankzij de steunpakketten
                  ligt de werkloosheid met 3,4% in april op een zeer laag niveau en is ook het aantal
                  faillissementen historisch laag. Het kabinet verwacht dan ook snel aantrekkende bedrijvigheid
                  als de economie weer open kan, net als in het  
derde kwartaal van 2020 het geval was.
CPB adviseerde al eerder om af te bouwen
In het Centraal Economisch Plan (CEP) van maart 2021 is het CPB optimistisch over
                     het economisch herstel. Naar verwachting is aan het eind van dit jaar de economie
                     terug op het niveau van voor de coronacrisis. Bovendien gaat het CEP nog uit van een
                     aflopend steunpakket in juni 2021 en bleek de gerealiseerde economische krimp in het
                     eerste kwartaal van 2021 (– 0,5%) substantieel lager uit te vallen dan initieel geraamd
                     in het CEP (– 1,9%). Beide zaken zullen naar verwachting leiden tot een opwaartse
                     bijstelling van de verwachte economische groei voor 2021 ten opzichte van de CEP-raming.
                     Maar ook zonder deze bijstelling gaat het CEP al uit van een economische groei van
                     2,2% in 2021 en 3,5% in 2022. De relatief lage werkloosheid zal volgens het CEP licht
                     stijgen: naar 4,4% in 2021 en 4,7% in 2022. Uiteraard is deze raming met veel onzekerheid
                     omgeven. Nieuwe uitbraken of grote tegenvallers met vaccineren kunnen volgens het
                     CPB alsnog roet in het eten gooien. In alle scenario’s adviseert het CPB om ruimte
                     te maken voor herstelbeleid en de economie zich te laten aanpassen aan nieuwe omstandigheden.
                     Wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, vervalt namelijk de motivering
                     voor de huidige steunregelingen voor bedrijven. Het is in de ogen van het CPB belangrijk
                     dat 1) de reguliere dynamiek terugkeert in de economie waarbij bedrijven zich aanpassen
                     aan de omstandigheden, ook wanneer het virus onder ons blijft, 2) de arbeidsmarkt
                     mobiliteit van werkenden bevordert en 3) de overheid herstel faciliteert en schade
                     repareert. Het in stand houden van niet-levensvatbare bedrijven zorgt voor inefficiënt
                     gebruik van onze productiemiddelen, waardoor deze niet optimaal ingezet worden waar
                     ze nodig zijn.
                  
Het kabinet concludeert dat de vooruitzichten voor de economie op korte termijn gunstig
                  zijn. Maar ze zijn nog wel met onzekerheid omgeven. Zowel het virus als de situatie
                  op de wereldmarkt laat zich lastig voorspellen. Sommige bedrijven zullen nog een tijd
                  last blijven houden van de crisis.
               
De verschillende sectoren in de Nederlandse economie zijn niet in gelijke mate geraakt
                  door de coronacrisis. Bepaalde branches, zoals de horeca, kunst en cultuur en evenementen,
                  zijn zwaar getroffen door de maatregelen om het virus onder controle te krijgen. Zo
                  kreeg de horeca te maken met een halvering van de gebruikelijke omzet in het tweede
                  en vierde kwartaal van 2020. Bij de evenementenbranche, die al ruim een jaar nagenoeg
                  stilligt, is het omzetverlies nog groter. Veel ondernemers die hard getroffen zijn
                  door de crisis, zullen de gevolgen daarvan nog blijven merken. Dit brengt het risico
                  met zich mee dat bedrijven die in de kern gezond zijn, alsnog failliet gaan. Dat zou
                  kunnen leiden tot een toename van het aantal faillissementen en oplopende werkloosheid.
                  Tegelijkertijd hebben bepaalde delen van de economie het afgelopen half jaar uitstekend
                  gedraaid. Zo was de industrie eind 2020 de eerdere productieval alweer te boven. De
                  ICT-sector deed het tevens heel goed.
               
Het kabinet staat daarmee voor een lastige keuze. Vanaf het eerste steunpakket heeft
                  het kabinet moeten manoeuvreren om zo veel mogelijk onnodige faillissementen te voorkomen
                  en tegelijkertijd de gezonde dynamiek in de economie, waar onder normale omstandigheden
                  faillissementen aan bijdragen, zo min mogelijk te hinderen. Het kabinet heeft zich
                  zo veel mogelijk willen richten op schade door corona; ook tijdens normale economische
                  tijden hebben bedrijven tenslotte te maken met omzetfluctuaties. In elk kwartaal van
                  2019 heeft zo’n 25 procent van bedrijven een omzetverlies van meer dan 20 procent
                  geleden ten opzichte van het voorgaande jaar.1
De economie heeft eerder grote veerkracht getoond en naar verwachting zal ook richting
                  de zomer het herstel snel doorzetten. Zodra dat moment aanbreekt, is afbouw van de
                  steun verstandig en noodzakelijk. Het kabinet is voornemens in het vierde kwartaal
                  te beginnen met afbouw, en gaat ervan uit dat de epidemiologische situatie dit toelaat.
                  Steun die te lang wordt doorgezet, zal het potentieel van de Nederlandse economie
                  op de langere termijn schaden. Het kabinet heeft daarbij ook in het achterhoofd dat
                  dit geld niet meer aan andere doelen besteed kan worden.
               
Aan de andere kant bestaat er nog veel onzekerheid over de nabije toekomst en hebben
                  ondernemers vanwege de coronacrisis moeten interen op hun reserves. Nog niet alle
                  problemen zijn voorbij. In deze context is het kabinet voornemens om het steunpakket
                  in het derde kwartaal van dit jaar onverkort door te trekken, in de wetenschap dat
                  het pakket zal meebewegen met het voorziene herstel. Daarnaast worden enkele maatregelen
                  genomen die significant bijdragen aan de solvabiliteit van bedrijven en daarmee het
                  toekomstperspectief voor Nederlandse bedrijven verbeteren.
               
3. Het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal
               
Tweede kwartaal 2021
Voorstel derde kwartaal 2021
NOW
NOW 3
NOW 4
Omzetdrempel
20%
20%
Subsidiepercentage
85%
85%
Dagloon
2x
2x
Vrijstelling
10%
10%
Opslag
40%
40%
TVL
TVL Q2
TVL Q3
Omzetdrempel
30%
30%
Subsidiepercentage
100%
100%
Max. subsidiebedrag mkb (cap)1
€ 550.000
€ 550.000
Max. subsidiebedrag grote bedrijven (cap)1
€ 1.200.000
€ 600.000
Overig
– min. vergoeding € 1.500
– mkb en niet-mkb
– vastelasten-drempel € 1.500
– min. vergoeding € 1.500
– mkb en niet-mkb
– vastelasten-drempel € 1.500
X Noot
                     
1
maximum subsidiebedrag voor hele steunperiode is € 1,8 miljoen (staatssteunplafond)
3.1. NOW
               
De NOW stelt werkgevers in staat om bij terugvallende omzet de loonkosten te kunnen
                  blijven betalen en daarmee banen te behouden. Hieronder gaan we nader in op de verlenging
                  van de NOW en schetsen we de dilemma’s die een rol spelen bij de vormgeving van deze
                  regeling.
               
Verlenging van de NOW
Om werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen is het kabinet voornemens de loonsubsidie
                  onaangepast te verlengen met een periode van drie maanden. Dat betekent dat de NOW
                  4 zal lopen van 1 juli tot en met 30 september 2021 en dat net als de NOW 3 het maximale
                  vergoedingspercentage 85% en de loonsomvrijstelling 10% van de loonsom zal zijn. Ook
                  blijft het minimale omzetverlies om voor de NOW in aanmerking te komen 20%, de forfaitaire
                  opslag 40% en de maximale vergoeding per werknemer twee keer het maximum dagloon.
                  Als nieuwe referentiemaand voor de loonsom wordt februari 2021 gehanteerd omdat deze
                  maand een representatiever beeld geeft van de huidige loonsom. De oude referentiemaand
                  (juni 2020) wordt voor de NOW 4 losgelaten.
               
Dilemma’s binnen de NOW
Sinds 7 oktober 2020 kunnen ondernemers hun aanvraag voor vaststelling van de NOW
                  1 doen, en vanaf 15 maart 2021 voor de NOW 2. Tot nu toe zijn er ongeveer 60.000 aanvragen
                  voor een vaststelling ingediend. Bij de vaststelling wordt er gekeken naar het definitieve
                  omzetverlies en de daadwerkelijk gemaakte loonkosten. Als het omzetverlies lager is
                  dan verwacht ten tijde van de aanvraag van de subsidie en/of als de loonkosten ten
                  opzichte van de referentiemaand zijn gedaald, is de definitieve subsidie mogelijk
                  lager dan het reeds uitgekeerde subsidievoorschot. In dat geval kunnen ondernemers
                  worden geconfronteerd met een terugvordering. Een dergelijke terugvordering komt voort
                  uit de opzet van de NOW-regeling waarin een subsidie wordt verstrekt met als doel
                  het in dienst houden van de werknemers en waarvan de hoogte is gerelateerd aan de
                  hoogte van het omzetverlies. Om werkgevers daarbij snel te kunnen voorzien van liquide
                  middelen, is er aan het begin van de pandemie voor gekozen een voorschot uit te keren,
                  op basis van het verwachte omzetverlies en een referentieloonsom.
               
Desalniettemin begrijpt het kabinet dat het in deze moeilijke tijd lastig is als er
                  een terugvordering op de mat valt, terwijl ondernemers vaak alle zeilen moeten bijzetten
                  om hun bedrijf staande te houden. Ook ziet het kabinet dat de schuldenlast van ondernemers
                  hoog is en dat de huidige berekening van de NOW-subsidie daaraan kan bijdragen. Om
                  de ondernemers hierin deels tegemoet te komen, is gekeken naar eventuele mogelijkheden
                  om de NOW te verruimen.
               
Deze sectie gaat in op twee mogelijke aanpassingen van de NOW die het gevoel van onrechtvaardigheid
                  bij werkgevers kunnen beperken en tegelijkertijd de solvabiliteit van werkgevers kunnen
                  vergroten:
               
(1) een andere manier van berekenen van de definitieve subsidie in het geval van een gedaalde
                        loonsom.
                     
(2) de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) niet langer tot het omzetbegrip voor de NOW rekenen.
Het kabinet kiest, om werkgevers in deze fase extra ademruimte te bieden, voor optie
                  2: het uitzonderen van de TVL van het omzetbegrip binnen de NOW. Onderstaand wordt
                  nader ingegaan op de voordelen, nadelen en risico’s van beide opties en hoe het kabinet
                  tot de keuze voor optie 2 gekomen is.
               
1) Berekening van NOW-subsidie bij gedaalde loonsom werkgever
De NOW-subsidie is erop gericht werkgelegenheid ten tijde van de coronacrisis zoveel
                  mogelijk te behouden. Om die reden wordt bij de berekening van het definitieve subsidiebedrag
                  gecorrigeerd voor een eventueel gedaalde loonsom, waarbij er geen rekening wordt gehouden
                  met het omzetverlies. Anders gezegd, om een werkgever te stimuleren zoveel mogelijk
                  werkgelegenheid te behouden leidt een loonsomdaling voor een werkgever maar voor een
                  klein deel (10%) tot een kostenbesparing, en voor het overige deel (90%) tot een vermindering
                  van de subsidie. Hiervoor is mede gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met
                  bijvoorbeeld 40% omzetverlies voor 60% zelf de loonkosten kan betalen en alleen voor
                  de overige 40% subsidie nodig heeft. Het dalen van de loonsom verandert niets aan
                  de draagkracht van een ondernemer op basis van de resterende omzet: hij of zij wordt
                  geacht nog steeds hetzelfde bedrag uit de loonsom zelf te kunnen betalen. Op deze
                  manier wordt de werkgever geprikkeld zo veel mogelijk werknemers in dienst te houden.
                  Dit onderwerp is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van Kamervragen van
                  zowel het lid Bruins als het lid Stoffer over dit onderwerp.2
De ervaring leert inmiddels dat er nog veel onbegrip bestaat over de vaststellingsberekening
                  van de NOW en dat (de hoogte van) een terugvordering voor veel ondernemers als een
                  verrassing komt. Hoewel ongeveer 20% van de terugvorderingen mede wordt veroorzaakt
                  door een loonsomdaling, is een ruwe schatting dat om en nabij een derde van alle gemaakte
                  bezwaren gaat over een foutieve berekening, bijvoorbeeld door een gedaalde loonsom.3 En de verwachting is dat die klachten en bezwaren, en daarmee de druk op UWV, nog
                  zullen toenemen.
               
Als mogelijke tegemoetkoming aan werkgevers zou UWV in de vaststelling van de subsidie
                  bij een eventuele correctie voor een loonsomdaling alsnog rekening kunnen houden met
                  het daadwerkelijk geleden omzetverlies. Wanneer een werkgever bijvoorbeeld 20% omzetverlies
                  heeft, zou de gedaalde loonsom kunnen worden gecorrigeerd met 0,2. Correcties van
                  een andere vorm zijn voor UWV niet uitvoerbaar.
               
Door een dergelijke aanpassing worden de gevolgen van een loonsomdaling op de hoogte
                  van de subsidie (veel) minder groot maar komt ook de doelstelling van de NOW – behoud
                  van werkgelegenheid – onder druk te staan. Gevolg van deze aanpassing zou namelijk
                  zijn dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van overcompensatie: op basis van
                  de ontvangen subsidie samen met de overgebleven omzet, zou van een grotere loonsom
                  sprake moeten zijn dan de werkgever daadwerkelijk heeft. Daarmee zou de NOW 4 ook
                  een groter risico op misbruik en oneigenlijk gebruik kennen. Het ontslaan van personeel
                  heeft door de andere berekeningswijze immers minder gevolgen voor de hoogte van de
                  subsidie, of wordt mogelijk zelfs gestimuleerd.
               
Bovendien geldt voor deze berekening dat werkgevers met hogere percentages omzetverlies
                  (en een gedaalde loonsom) minder profijt zouden hebben van de aanpassing. Enerzijds
                  zorgt dat voor een prikkel om de loonsom in stand te houden, anderzijds zouden bedrijven
                  die het zwaarst getroffen zijn door de crisis het minst zijn geholpen met deze systematiek.
                  Dit terwijl het aannemelijk is dat juist de zwaarst getroffen bedrijven de loonsom
                  hebben (moeten) laten dalen.
               
Overleg met UWV heeft uitgewezen dat het, zoals het er nu naar uitziet, voor UWV mogelijk
                  is om een dergelijke aanpassingsactie met terugwerkende kracht vanaf NOW 1 in het
                  najaar 2021 uit te voeren. UWV geeft daarbij aan dat de keuze voor aanpassing van
                  de berekening dan wel nu moet worden gemaakt. Langer wachten betekent een toenemend
                  aantal vaststellingen van subsidies en dat maakt een aanpassingsactie voor UWV niet
                  meer te behappen. Een gemakkelijk en fraai proces wordt het echter ook bij tijdige
                  besluitvorming niet. Concreet betekent het dat UWV een aanpassingsactie uit moet voeren
                  voor circa 20.000 subsidies die al zijn vastgesteld en waarbij sprake was van een
                  gedaalde loonsom. Deze aanpassing zou veel vergen van UWV, en zou dan ook verschillende
                  uitvoeringstechnische consequenties met zich mee brengen. Zo zullen sommige ondernemers
                  langer moeten wachten voordat zij een vaststelling kunnen aanvragen en zullen ze in
                  sommige gevallen langer moeten wachten op uitsluitsel of een eventuele nabetaling.
                  Bovendien is het voor UWV niet uitvoerbaar om eventuele nabetalingen die volgen uit
                  de aanpassingsactie te verrekenen met nog openstaande terugvorderingen van werkgevers.
                  Een werkgever moet in zo’n geval dus gewoon de terugvordering betalen en ontvangt
                  de nabetaling op een ander moment.
               
Tot slot bestaat er ook een juridisch risico met mogelijke uitvoeringsgevolgen, doordat
                  achteraf de regels voor de vaststelling van de subsidie zouden worden veranderd. Werkgevers
                  die vanwege de toen gehanteerde systematiek geen aanspraak hebben gemaakt op de NOW
                  zouden zich met een beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen wenden tot de rechter
                  om alsnog aanspraak op de NOW te maken onder de nieuwe systematiek. Dat zou mogelijk
                  zorgen voor extra druk op UWV, dat heeft aangegeven de toekenning van eventuele toegewezen
                  schadeclaims die hier mogelijk uit volgen niet uit te kunnen voeren en waarvoor dus
                  een andere oplossing zou moeten worden gezocht. Tegelijkertijd is overigens wel de
                  verwachting dat op termijn de druk op het Klant- en contactcentrum en de Beroep- en
                  Bezwaarafdeling zal afnemen met deze aanpassing in de regeling, aangezien het eerder
                  uitgekeerde voorschotbedrag vaker zal aansluiten bij de verwachting van ondernemers.
               
De budgettaire effecten worden ingeschat op circa 1,5–2 miljard euro voor de totale
                  looptijd van de NOW (2020–2021). De exacte budgettaire gevolgen zijn onzeker, zolang
                  de vaststellingen voor de NOW-tranches nog niet hebben plaatsgevonden.
               
2) Aanpassen omzetbegrip NOW: uitzonderen TVL
De tweede denkbare aanpassing is de TVL niet langer tot het omzetbegrip voor de NOW
                  rekenen. Op dit moment telt de TVL wel altijd mee als omzet voor de NOW, hetgeen gevolgen
                  heeft voor de hoogte van de NOW-subsidie die immers gerelateerd is aan de mate van
                  omzetverlies.4
Deze interactie tussen de NOW en de TVL is al eerder erkend en beschreven in Kamerbrieven
                     en in debatten.5 De TVL is in het vierde kwartaal van 2020 verder opgehoogd, onder andere om voor
                     die interactie te compenseren. Daarna is de TVL echter nog vaker (fors) verhoogd,
                     waarmee het punt van de interactie tussen de NOW en TVL opnieuw en met meer urgentie
                     in beeld is gekomen. Hoe hoger de TVL, hoe hoger de omzet en hoe lager het omzetverlies
                     en de bijbehorende NOW-subsidie. Door de TVL uit te zonderen van het omzetbegrip wordt
                     de relevante omzet voor de NOW verlaagd, waardoor een hoger recht op NOW-subsidie
                     ontstaat. Hierdoor wordt de solvabiliteitspositie van bedrijven verbeterd.
                  
Deze aanpassing kan worden geregeld vanaf de NOW 3, en zal dan effect hebben op de
                     hoogte van de nog vast te stellen subsidie. Het is niet wenselijk om deze maatregel
                     ook met terugwerkende kracht in te voeren vanaf de NOW 1.6 Daardoor zou de uitvoering door UWV en Uitvoering van Beleid (UVB) te veel worden
                     belast. Anders dan de aanpassing met betrekking tot de loonsomdaling, die na een systeemaanpassing
                     automatisch kan worden gerealiseerd, moet in dit geval alles «met de hand» opnieuw
                     worden vastgesteld. In deze handmatige complete herziening van de eerdere beslissing
                     is geheel niet voorzien. Een aanpassingsoperatie is daarmee heel complex, zo niet
                     onuitvoerbaar. De administratieve lasten voor bedrijven zouden hiermee danig worden
                     verhoogd, doordat ook aanpassing van de derdenverklaringen en accountantsverklaringen
                     nodig is. De maximale hoogte van de TVL (en daarvoor de TOGS) was ten tijde van de
                     NOW 1 en NOW 2 echter nog beperkt, waardoor de lasten niet opwegen tegen de baten.
                     Met terugwerkende kracht het omzetbegrip aanpassen is daarom minder urgent en weegt
                     niet op tegen de lasten.
                  
Dat betekent dat het resultaat van deze aanpassing zich pas laat zien vanaf de vaststellingen
                  van de NOW 3, die conform de huidige planning vanaf het najaar van 2021 tot medio
                  2022 kunnen worden aangevraagd. Voor de vaststellingen van de NOW 1 en NOW 2 heeft
                  deze variant geen effect. Uiteraard kunnen werkgevers bij de aanvraag van het subsidievoorschot
                  van de NOW 4 (derde kwartaal 2021) en eventueel ook nog voor de derde tranche van
                  NOW 3 (die ziet op het tweede kwartaal van 2021) bij het verwachte omzetverlies rekening
                  houden met het aangepaste omzetbegrip.
               
Aan deze aanpassing is, net als bij de eerste optie, een juridisch risico verbonden.
                  De regels voor de vaststelling van de omzet worden namelijk achteraf aangepast. Het
                  kan zijn dat werkgevers een andere keuze hadden willen maken als zij van tevoren hadden
                  geweten van deze verandering. Zij zouden zich met een beroep op het vertrouwensbeginsel
                  kunnen wenden tot de rechter. In tegenstelling tot de eerste optie, is de inschatting
                  dat dit bij slechts een beperkt aantal werkgevers het geval zou kunnen zijn.
               
De budgettaire effecten worden ingeschat op grofweg 1,5 miljard euro voor invoering
                  vanaf de NOW 3 (Q4 2020-Q3 2021). De exacte budgettaire gevolgen zijn voorlopig onzeker.
                  Dat komt omdat de uitgaven afhankelijk zijn van het toekomstig aantal aanvragen NOW
                  en pas duidelijk worden zodra alle vaststellingen voor de NOW 3 en NOW 4 hebben plaatsgevonden.
               
Conclusie
Zowel de aangepaste berekening bij loonsomdaling als de TVL uitzonderen van het omzetbegrip
                  kunnen ervoor zorgen dat werkgevers meer ademruimte hebben, en die ruimte kan net
                  het benodigde steuntje in de rug betekenen. Het kabinet is echter van mening dat de
                  optie met betrekking tot de loonsomdaling te grote risico’s met zich meebrengt. Zowel
                  op juridisch terrein, voor de uitvoering door UWV, als op het terrein van misbruik
                  en oneigenlijk gebruik. Bovendien komt vanwege de risico’s op misbruik en oneigenlijk
                  gebruik de doelstelling van behoud van werkgelegenheid onder druk te staan. Alle voor-
                  en nadelen van beide opties overwegende, kiest het kabinet ervoor om de TVL-subsidie
                  uit te zonderen van het omzetbegrip binnen de NOW-regeling voor NOW 3 en NOW 4. Dit
                  betekent dat werkgevers die NOW 3 en NOW 4 aanvragen of hebben aangevraagd, geen rekening
                  meer hoeven te houden met ontvangen TVL-subsidie bij de vaststelling van de NOW-subsidie.
                  Het kabinet hoopt dat zij met deze maatregel ook recht doet aan het gevoel van onrechtvaardigheid
                  dat sommige werkgevers ervaren, wanneer zij een deel van de NOW-subsidie moeten terugbetalen
                  omdat werkgevers tevens ondersteuning voor de vaste lasten hebben ontvangen. Hieronder
                  gaat het kabinet met een rekenvoorbeeld nader in op hoe deze maatregel kan uitpakken
                  voor een doorsnee café en filmhuis.
               
Rekenvoorbeelden
Café-onderneming
– Een doorsnee caféonderneming met per kwartaal een omzet van € 120.000, een loonsom7 van € 20.650 en € 30.0008 aan vaste lasten krijgt bij een omzetverlies van 40% in Q3 2021 voor dat kwartaal
                           in totaal € 21.833 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 12.000 TVL + € 9.833 NOW).
                           Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW, zou de subsidie in totaal € 19.375
                           zijn (€ 12.000 TVL + € 7.375 NOW). De ondernemer gaat door de aanpassing van het omzetbegrip
                           er per saldo € 2.458 op vooruit.
                        
– Bij een omzetverlies van 100% in het derde kwartaal van 2021 ontvangt deze onderneming
                           voor dat kwartaal in totaal € 54.582 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 30.000 TVL
                           + € 24.582 NOW). Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW zou de subsidie
                           in totaal € 48.437 zijn (€ 30.000 TVL + € 18.437 NOW). De ondernemer gaat er door
                           de aanpassing van het omzetbegrip per saldo € 6.146 op vooruit.
                        
Filmhuis
– Een filmhuis met per kwartaal een omzet van € 174.000, een loonsom van € 18.600 en
                           € 125.300 aan vaste lasten, krijgt bij een omzetverlies van 40% in het derde kwartaal
                           van 2021 voor dat kwartaal in totaal € 58.986 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 50.112
                           TVL + € 8.874 NOW). Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW, zou de subsidie
                           in totaal € 50.112 zijn. De ondernemer zou dan alleen subsidie vanuit de TVL ontvangen,
                           maar niet vanuit de NOW9. De ondernemer gaat door de aanpassing van het omzetbegrip er per saldo € 8.874 op
                           vooruit.
                        
– Bij een omzetverlies van 100% in Q3 2021 ontvangt deze onderneming voor dat kwartaal
                           in totaal € 147.465 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 125.280 TVL + € 22.185 NOW).
                           Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW zou de subsidie in totaal € 131.492
                           zijn (€ 125.280 TVL + € 6.212 NOW). De ondernemer gaat door de aanpassing van het
                           omzetbegrip er per saldo € 15.973 op vooruit.
                        
3.2. TVL
               
Uitvoering van de TVL tot nu toe
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft sinds de invoering van de TVL
                  in juni 2020 in drie TVL-openstellingen ruim 3,7 miljard euro steun aan ondernemers
                  toegekend. Tot 19 mei 2021 heeft RVO 251.000 steunaanvragen ontvangen. In het eerste
                  kwartaal van 2021 zijn ruim 113.000 aanvragen gedaan. De openstelling van de TVL voor
                  Q2 2021 staat voor de tweede helft van juni op de planning.
               
De TVL-subsidiepercentages zijn meerdere keren verhoogd toen de coronamaatregelen
                  strenger werden en de lockdown (en later ook avondklok) van kracht waren. Bij een
                  omzetdaling van ten minste 30% ontving de ondernemer in Q3 2020 een tegemoetkoming
                  in de vaste lasten van 50% naar rato van de omzetdaling. In Q4 2020 is het subsidiepercentage
                  van 50% aangepast naar een oplopend percentage van 50 tot 70%. In Q1 2021 is deze
                  nog verder verhoogd naar een vlak percentage van 85%, tot uiteindelijk 100% in Q2
                  2021.
               
Dilemma’s binnen de TVL
De TVL stelt ondernemers in staat om hun vaste lasten ook in een tijd met minder of
                     zelfs geen inkomsten te kunnen blijven betalen. Het kabinet heeft te maken met een
                     aantal dilemma’s op het gebied van de TVL:
                  
– Verlenging van de TVL in huidige vorm
– De roep om maatwerk
– Sectorspecifieke afbakening is complex
– Risicobeheersing
– Grote bedrijven ervaren onevenredige steun
Verlenging TVL
Nu de lockdown is opgeheven en de economie grotendeels open is, staat het kabinet
                  voor het dilemma of dit ook het moment is om de subsidiepercentages in de TVL weer
                  langzaam te verlagen of komend kwartaal nog gelijk te houden. Dit is een lastige afweging,
                  omdat zowel afbouwen als doortrekken van de TVL voor- en nadelen kennen.
               
Enerzijds zien we nu al dat er situaties zijn waar het vergoedingspercentage van 100%
                  leidt tot overcompensatie en aanpassingen aan economische ontwikkelingen kan remmen.
                  De berekening van de vaste lasten van een ondernemer wordt gebaseerd op een gemiddelde
                  schatting van de vaste lasten van de betreffende sector. De vergoeding is dus niet
                  gebaseerd op de daadwerkelijke lasten van ondernemers. Bij een vergoedingspercentage
                  van 100% van deze gemiddelde vaste lasten valt voor sommige ondernemers de vergoeding
                  daarom lager uit dan hun daadwerkelijke vaste lasten. Maar voor sommigen juist hoger,
                  waardoor deze ondernemers overgecompenseerd worden. Een verlaging van het subsidiepercentage
                  verkleint deze overcompensatie en kan de ondernemer daarnaast extra stimuleren om
                  zich geleidelijk aan te passen aan veranderingen als gevolg van de pandemie die mogelijk
                  ook op de lange termijn blijven bestaan. Bovendien zijn bij een vergoedingspercentage
                  van minder dan 100% andere partijen in de keten (zoals leveranciers of verhuurder)
                  meer geneigd om in de pijn te delen. Indien de ondernemer wel in zijn kosten kan snijden,
                  zal deze overgecompenseerd worden (omdat dit niet leidt tot een lagere vergoeding).
               
Anderzijds blijft de TVL nodig voor ondernemers in sectoren die maar gedeeltelijk
                  open zijn. Ook ademt de regeling in zijn huidige vorm mee met de ontwikkelingen van
                  het virus: de TVL is afhankelijk van het geleden omzetverlies van een ondernemer.
                  Met de huidige economische vooruitzichten is de verwachting dat in het derde kwartaal
                  steeds meer ondernemers terug kunnen naar hun normale omzetniveau. De vergoeding voor
                  vaste lasten hebben zij dan niet meer nodig. Een nadeel van afbouwen is echter dat
                  ondernemers die nog niet of slechts gedeeltelijk open kunnen vanwege de contactbeperkende
                  maatregelen, minder ruim gecompenseerd worden.
               
Een andere optie is om af te bouwen door de omzetdrempel van de TVL te verhogen. Dit
                  brengt het nadeel met zich mee dat bedrijven die nu gedeeltelijk open kunnen, en dus
                  niet op hun gebruikelijke omzetniveau zitten, buiten de boot zouden kunnen vallen
                  omdat zij de omzetdrempel niet halen. Dit terwijl zij door de coronacrisis al hebben
                  moeten interen op hun reserves.
               
Beide opties stellen het kabinet voor een complexe afweging. De overweging dat ondernemers
                  in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen
                  zijn (zoals de horeca en de evenementensector) nog steeds afhankelijk zijn van de
                  TVL, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor
                  Q3. Het kabinet is dus voornemens de TVL per 1 juli 2021 te verlengen met één kwartaal
                  (TVL3), zonder aanpassingen. Dit biedt ondernemers ook de ruimte om zich voor te bereiden
                  op mogelijke wijzigingen in en afronding van het steunpakket in het vierde kwartaal.10  Het vergoedingspercentage blijft 100% en de omzetdervingsdrempel van 30% blijft
                  gehandhaafd. De regeling blijft in het derde kwartaal ook openstaan voor niet-mkb
                  bedrijven. Het maximumbedrag dat een mkb-ondernemer kan ontvangen blijft 550.000 euro
                  en voor grote bedrijven wordt dit 600.000 euro. In het derde kwartaal blijft het ook
                  mogelijk om als referentiekwartaal Q3 2020 in plaats van Q3 2019 te kiezen.
               
De roep om maatwerk
De afgelopen maanden is de roep om maatwerk toegenomen. Dat is begrijpelijk. Sommige
                  ondernemers vallen tussen wal en schip: ze ontvangen geen steun, terwijl ze wel door
                  coronamaatregelen getroffen zijn. En dat kan onredelijk voelen. Een generieke maatregel
                  heeft als voordeel dat veel ondernemers snel geholpen kunnen worden, maar als nadeel
                  dat niet voor ieder bedrijf een oplossing gevonden kan worden. Maatwerk is vanwege
                  de omvang van de regeling helaas niet mogelijk. Daarom heeft het kabinet met diverse
                  aanpassingen in de afgelopen tijd geprobeerd de generieke maatregelen zo aan te passen
                  dat ook deze ondernemers hiermee ondersteund worden. Denk bijvoorbeeld aan het verlagen
                  van de vaste lasten drempel, de openstelling voor niet-mkb bedrijven en de aanpassing
                  van de referentiesystematiek, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 17 mei jl.11 Daarnaast is een aparte startersregeling geïntroduceerd. Deze wordt zoals aangekondigd
                  in de Kamerbrief van 17 mei vanaf het tweede kwartaal geïntegreerd in de TVL.12
Uw Kamer is eerder uitgebreid geïnformeerd over de dilemma’s rondom de TVL en uitvoering
                  daarvan in het Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoeringsproblemen rondom
                  het steunpakket bij RVO.13
Sectorspecifieke afbakening is complex
Een andere vraag is of steun meer gericht kan worden door te differentiëren per sector
                  door middel van Standaard Bedrijfsindeling (SBI) codes. Er zijn immers sectoren die
                  meer getroffen worden dan andere sectoren. Een sectorale TVL is echter geen optie
                  gebleken. De TVL en de TOGS hadden een sectorale opzet met focus op de direct gesloten
                  sectoren. Nadeel hiervan bleek dat de afbakening steeds willekeuriger werd gevoeld
                  naarmate de sluiting langer duurde. Toeleveranciers kwamen bijvoorbeeld door deze
                  afbakening niet in aanmerking, want zij waren niet direct gesloten. Hoe langer de
                  crisis duurde, hoe groter echter het effect werd voor de indirect getroffen bedrijven.
                  Tevens bleken SBI-codes niet altijd eenduidig ingedeeld of geregistreerd. Hierdoor
                  vielen ondernemers, die wel direct geraakt werden door de coronacrisis, buiten de
                  boot. Deze ondernemers haalden terecht hun gelijk bij het College van Beroep voor
                  het bedrijfsleven (CBb). In Q4 van 2020 is de TVL-regeling daarom opengesteld voor
                  alle sectoren.
               
Hoe graag het kabinet ook op grote schaal maatwerkoplossingen zou willen bieden, zit
                  er een grens aan wat juridisch en uitvoeringstechnisch haalbaar is. Zeker als we ook
                  willen zorgen dat ondernemers de vergoeding snel uitbetaald krijgen. Het terugbrengen
                  van een onderscheid naar sectoren vraagt om een afbakening die niet of nauwelijks
                  is te maken is. Waar leg je de grens, wie wel en wie niet, hoe ver in de keten neem
                  je leveranciers mee, hoe baken je een sector precies af? Naast de beleidsmatige nadelen
                  leidt dit tot veel juridische bezwaar- en beroepsprocedures. Die maken een goede en
                  snelle uitvoering onmogelijk. Daarom heeft het kabinet ook voor het derde kwartaal
                  van 2021 niet voor een sectorspecifieke afbakening of ander maatwerk van de TVL gekozen.
               
Vanwege de onmogelijkheid om op grote schaal maatwerk te bieden, is het onvermijdelijk
                  dat een deel van de steun ondoelmatig en/of niet-noodzakelijk is. Het doel van de
                  TVL is om ondernemers die als gevolg van corona omzetverlies lijden, te ondersteunen
                  bij de bekostiging van hun vaste lasten. In de praktijk zijn er echter ook bedrijven
                  die vanwege bedrijfseconomische redenen (bijvoorbeeld vanwege de Brexit) omzetverlies
                  hebben. Aangezien er geen onderscheid gemaakt kan worden, worden ook zij ondersteund.
                  Ook worden er bedrijven ondersteund die in één of twee van de kwartalen een omzetverlies
                  hadden van tenminste 30%, maar over het geheel van 2020 omzetgroei hadden. Het ondersteunen
                  van deze verschillende groepen bedrijven is onvermijdelijk, omdat meer maatwerk onmogelijk
                  is binnen de TVL. Het dient wel meegenomen te worden in de overwegingen voor verlenging
                  van steun, want naarmate de coronacrisis afloopt zal het ondoelmatige aandeel vanuit
                  deze groepen verder alsmaar stijgen. Bovendien zijn er ook tijdens normale economische
                  tijden bedrijven met omzetfluctuaties.
               
Risicobeheersing
Het is ten slotte helaas onontkoombaar gebleken dat bij een regeling als deze (groot
                  in omvang en snel in de uitvoering) sprake is van enkelen die misbruik proberen te
                  maken van de ruimhartig opgezette steunmaatregelen. Grotendeels wordt dit voorkomen
                  door de uitgebreide en steeds beter werkende controles van RVO vooraf, tussentijds
                  en achteraf, maar soms glippen er frauduleuze aanvragen doorheen. RVO treedt hier
                  ook hard tegenop en doet aangifte bij vermoeden van fraude. Zie hiervoor ook de Kamerbrief
                  Risicobeheersing TVL van 14 januari jl.14
Grote bedrijven ervaren onevenredige steun
Sinds het eerste en tweede kwartaal van 2021 kunnen ook niet-mkb bedrijven (meer dan
                  250 werknemers) gebruikmaken van de TVL Q1 2021. Deze grote bedrijven kunnen per groep
                  verbonden ondernemingen één aanvraag indienen, van maximaal 600.000 euro. Voor mkb
                  bedrijven geldt echter dat zij per werkmaatschappij/dochterbedrijf een aanvraag kunnen
                  indienen van maximaal 550.000 euro, tot het staatssteunplafond van 1,8 miljoen euro
                  is bereikt voor de groep waar de ondernemingen onder vallen.
               
De TVL is zo ingericht, omdat grote bedrijven betere toegang hebben tot financiële
                  middelen via de kapitaalmarkt. Daarnaast kunnen grote bedrijven als fiscale eenheid
                  makkelijker met omzet schuiven tussen bv’s. Het kabinet realiseert zich echter ook
                  dat grote bedrijven dit als onevenredig kunnen ervaren, omdat enkele mkb-bedrijven
                  nu de facto aanspraak kunnen maken op een hoger bedrag dan grote bedrijven.
               
Een mogelijke oplossing hiervoor is het verhogen van het maximum subsidiebedrag voor
                  grotere bedrijven in de TVL voor het tweede kwartaal. Door dit te verhogen met 600.000
                  euro gaat het maximumsubsidiebedrag voor grote bedrijven naar 1,2 miljoen euro. De
                  verwachte kosten voor het verhogen van de maximum subsidie voor de grote bedrijven
                  in het tweede kwartaal bedragen 70 miljoen euro.
               
Dit heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat het de ongelijkheid vermindert tussen
                  grote bedrijven en mkb-bedrijven, ook al is het voor veel bedrijven waarschijnlijk
                  nog steeds niet toereikend. Nadeel is dat dit een nieuwe ongelijkheid creëert met
                  het mkb zonder dochterondernemingen, voor wie het maximum niet wordt verhoogd en dat
                  bedrijven door deze verhoging al in het tweede kwartaal aan het staatssteunplafond
                  van 1,8 miljoen euro kunnen komen. Dit betekent dat ze geen TVL-subsidie meer kunnen
                  ontvangen in het derde kwartaal van 2021. Alles afwegende heeft het kabinet besloten
                  de cap voor het tweede kwartaal van 2021 eenmalig te verhogen.
               
3.3. Groot(winkel)bedrijven
               
In januari 2021 is besloten de TVL ook open te stellen voor het niet-mkb. De TVL was
                  daarvoor gericht op het mkb, omdat grotere bedrijven doorgaans beter in staat zijn
                  zelf financiering te regelen, ze schaalvoordelen kennen en over het algemeen een sterkere
                  onderhandelingspositie hebben in de keten (om zo hun doorlopende vaste lasten te beperken).
                  Maar door de maatregelen teert een deel van de grote en middelgrote bedrijven inmiddels
                  al geruime tijd op hun buffers in. Toegang tot marktfinanciering is door een verslechterde
                  solvabiliteitspositie voor een deel van deze bedrijven daardoor soms moeilijker. Daarom
                  is in januari 2021 besloten de TVL op dit punt uit te breiden. Dit leidt echter tot
                  nieuwe dilemma’s.
               
Het maximum subsidiebedrag resulteert bij grote ketens tot minder steun per filiaal
                  dan kleine bedrijven uit dezelfde sectoren per filiaal ontvangen als compensatie voor
                  hun vaste lasten. Ook uw Kamer vraagt hiervoor aandacht. Zo hebben de leden Stoffer
                  en Van Haga in een motie15 de regering verzocht de financiële steun voor filiaalbedrijven zo snel mogelijk te
                  verruimen. Daarom is zoals onder meer aangegeven in de Kamerbrief op 12 maart jl.16 nader bekeken in hoeverre aanvullende ondersteuning van de grote bedrijven (naast
                  de bestaande steunmaatregelen als de NOW) nodig, wenselijk en haalbaar is.
               
Het is echter lastig om zicht te krijgen op de omvang van de daadwerkelijke problematiek.
                  Er blijken grote verschillen tussen de bedrijven. Hoewel er nog altijd grote bedrijven
                  zijn waar nog steeds weinig kan, is voor de meeste grote bedrijven, waaronder de winkelketens,
                  al meer mogelijk. Hoewel het kabinet ziet dat de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven
                  groot is en een toename aan faillissementen uit lijkt te blijven, realiseert het kabinet
                  zich dat de laatste lockdown een flinke tegenslag was.
               
Maatwerksteun
Om faillissementen bij maatschappelijk relevante levensvatbare bedrijven te voorkomen
                  biedt het bestaande maatwerktraject voor steun, zoals toegelicht in Kamerbrieven van
                  1 mei 202017 en 12 maart 2021,18 een gerichte en kostenefficiënte oplossing. Steun aan grote bedrijven vergt maatwerk
                  en het afwegingskader biedt reeds de mogelijkheid om impact op het straatbeeld/winkelaanbod
                  en werkgelegenheidseffecten mee te wegen bij eventuele steunverlening. Deze aanpak
                  is afgebakend tot in de kern gezonde ondernemingen, die door coronamaatregelen in
                  de problemen zijn gekomen en die zonder steun onnodig failliet gaan. Maatwerk is in
                  principe een laatste redmiddel. Zo is het niet bedoeld voor bedrijven die het nu moeilijk
                  hebben maar niet op omvallen staan. Ook wordt een maximale bijdrage van eigenaren,
                  schuldeisers en andere stakeholders gevraagd, voordat bekeken wordt welke overheidsbijdrage
                  nodig en mogelijk is. Deze voorwaarden zijn bewust gekozen zodat aanvullende maatwerksteun
                  alleen in beeld komt als het echt nodig is om onnodige faillissementen te voorkomen
                  en tegelijkertijd zeker te stellen dat ook andere stakeholders hier een bijdrage aan
                  leveren.
               
Gegeven de bewerkelijkheid per casus en de benodigde specialistische kennis vraagt
                  de behandeling van steunverzoeken veel capaciteit van de overheid. Als de aanvragen
                  toenemen kan de capaciteit worden opgeschaald, al zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt.
                  Aangezien grootschalige faillissementen tot op heden zijn uitgebleven en de meest
                  stringente maatregelen voor het grootwinkelbedrijf zijn opgeheven, lijkt de druk op
                  de capaciteit op basis van de nu beschikbare informatie geen knelpunt te zijn. Het
                  kabinet zal de komende tijd desondanks onderzoeken wat de mogelijkheden zijn in het
                  geval dat de capaciteitsvraag onverhoopt toch aanzienlijk zou toenemen.
               
Aanvullend op de bestaande mogelijkheden heeft het kabinet gekeken naar de mogelijkheden
                     om de grote bedrijven extra te ondersteunen op een wijze die zo gericht mogelijk is.
                     Zodat de ondersteuning terechtkomt bij bedrijven die hard door de coronacrisis zijn
                     getroffen en daarbij het risico lopen op faillissement op een manier die uitvoeringstechnisch
                     (zowel voor de bedrijven als uitvoeringsorganisaties) haalbaar is. Daarnaast is het
                     voor het kabinet van belang dat aanvullende steun voor het groot(winkel)bedrijf zoveel
                     als mogelijk gepaard gaat met voorwaarden die ook bij maatwerksteun worden gehanteerd.
                     Om te voorkomen dat steun wordt aangewend voor andere doelen dan het behoud van economische
                     activiteiten en zoveel mogelijk werkgelegenheid.19
Het kabinet heeft twee opties onderzocht: (1) een schadecompensatiemaatregel onder
                     art. 107(2)b VWEU en (2) een compensatiemaatregel onder artikel 3.12 van het Europese
                     Steunkader. De voor- en nadelen van deze opties staan hieronder beschreven, gevolg
                     door de afweging die het kabinet maakt.20
Optie 1: schadecompensatiemaatregel onder art. 107(2)b VWEU
Een schadecompensatiemaatregel onder art. 107(2)b VWEU biedt naast een compensatie
                  voor ongedekte vaste lasten ook ruimte voor vergoeding van voorraadschade, tot 100%
                  van de geleden schade. Dit brengt grote risico’s op overcompensatie met zich mee.
                  De Europese Commissie schrijft daarom voor dat de geleden schade daadwerkelijk en
                  aantoonbaar moet zijn. Het bepalen van daadwerkelijke schade is echter bijzonder lastig,
                  fraudegevoelig en kan leiden tot verkeerde prikkels. Het meest duidelijk is dat bij
                  voorraadschade: daar zijn allerlei keuzes die de schade kunnen beperken (zoals opslaan
                  en later verkopen) of juist maximeren (tegen bodemprijzen afstaan aan een andere partij).
                  Ook is de reële marktwaarde op een gegeven peildatum niet goed vast te stellen. Dit
                  maakt een voorraadvergoeding feitelijk niet uitvoerbaar. Bovendien impliceert het
                  inzetten van een schademaatregel handelen van de overheid dat gecompenseerd moet worden.
                  Dit kent een aanzienlijke precedentwerking en opent de deur naar rechtszaken. Daarbij
                  is deze optie zeer complex en tijdrovend in de uitvoering: het definiëren en vaststellen
                  van «schade» onder deze regeling kan jaren duren. Met een dergelijke termijn zijn
                  ondernemers niet geholpen. Hoewel een budgettaire schatting momenteel lastig te geven
                  is, zal dit aanzienlijk hoger liggen dan bij een «reguliere» compensatieregeling onder
                  art. 3.12. Een dergelijke regeling kan al snel tot ruim boven een miljard euro kan
                  oplopen. Het kabinet ziet een maatregel onder 107(2)b VWEU derhalve bij voorbaat al
                  als een onhaalbare en onwenselijke optie.
               
Optie 2: Compensatieregeling onder Europees Steunkader 3.12
Ook een aparte compensatieregeling voor ongedekte vaste lasten onder het Europees
                  steunkader artikel 3.12 is verkend. Een dergelijke regeling kan grote bedrijven ondersteunen
                  die niet failliet gaan, maar wel met significante omzetderving te maken hebben. Een
                  regeling onder artikel 3.12 kent als voorwaarden een omzetverliesdrempel van tenminste
                  30% en een tegemoetkoming van maximaal 70% in de feitelijke vaste lasten die nog niet
                  gedekt worden in de TVL, tot een maximum van 10 miljoen euro. Een voorraadvergoeding
                  is hierbij uitgesloten. Uitgaande van het benutten van de volledige ruimte die de
                  Europese Commissie biedt, worden de kosten van een compensatieregeling onder 3.12
                  geschat op 350 miljoen euro per kwartaal. Hoewel een regeling onder 3.12 minder complex
                  is dan een regeling onder 107(2)b VWEU, is ook een regeling onder 3.12 complex en
                  vergt deze veel van de uitvoering. Eventuele steun via zo’n regeling zou daarmee ook
                  pas na de zomer kunnen worden uitbetaald.
               
Een regeling onder 3.12 is beperkt doeltreffend en niet doelmatig. Ook deze regeling
                  is kostbaar en ongericht. Zo kunnen bedrijven die het niet direct nodig hebben (bijvoorbeeld
                  bouwmarkten en tuincentra voor wie 2020 een goed jaar is geweest, maar in Q1 van 2021
                  de omzetdrempel halen) ervoor in aanmerking komen. Ook vermindert deze regeling de
                  prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen. Daarnaast
                  bestaat de kans dat een deel van de subsidie neerstrijkt bij vermogende aandeelhouders
                  en vastgoedeigenaren. En doordat geen beoordeling plaatsvindt van levensvatbaarheid
                  van een onderneming, is er een risico dat een onderneming uiteindelijk alsnog failliet
                  gaat en de middelen alleen schuldeisers helpen. Duidelijk is ook dat dit niet voor
                  alle grote bedrijven soelaas zal bieden. Niet alle winkelketens zullen bijvoorbeeld
                  in het 1 kwartaal aan de omzetverliesdrempel komen, omdat er ook gezonde onderdelen
                  van het concern zijn die wel voldoende omzet hebben gemaakt. En ook het maximum van
                  10 miljoen euro zal door de heel grote bedrijven snel bereikt worden.
               
Alles overziend kiest het kabinet ervoor geen extra subsidieregeling voor het grootbedrijf
                  in te voeren. Een nieuwe subsidieregeling is complex in de uitvoering en is erg ongericht.
                  Daarnaast zijn niet alle aanvullende voorwaarden die gehanteerd worden bij maatwerksteun
                  zoals een verbod op bonussen en ontslagvergoedingen voor het bestuur uitvoerbaar bij
                  een generieke steunmaatregel. Om faillissementen van levensvatbare grote bedrijven
                  te voorkomen blijft maatwerksteun de meest doelgerichte optie. Het kabinet zal daarom
                  de komende periode bezien of er nog onnodige drempels voor maatwerksteun weggenomen
                  kunnen worden en de beoordelingscapaciteit indien nodig kan worden uitgebreid.
               
3.4. Verlenging Tozo (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers)
               
Het kabinet verwacht dat steeds meer zelfstandig ondernemers weer aan de slag kunnen.
                  Desalniettemin zullen er ondernemers zijn die meer tijd nodig hebben. Het kabinet
                  heeft daarom besloten om de periode waarover Tozo kan worden aangevraagd, te verlengen
                  tot 1 oktober 2021 (Tozo 5). De voorwaarden voor het recht op uitkering wijzigen niet.
                  Wel zal meer dan voorheen de nadruk liggen op het activerende karakter van de Tozo,
                  zodat zelfstandigen toekomstperspectief krijgen. Ook worden de kaders voor terugbetaling
                  van de lening bedrijfskapitaal versoepeld.
               
De Tozo wordt meer activerend voor ondernemers
De Tozo heeft als doel het bieden van bestaanszekerheid aan zelfstandigen die door
                  de beperkende maatregelen hun huishoudinkomen tot onder het sociaal minimum hebben
                  zien terugvallen. Nu de contactbeperkingen afnemen zal er bij Tozo 5 nog meer de nadruk
                  komen te liggen op het ondersteunen, activeren en stimuleren van ondernemers zodat
                  zij zo snel mogelijk weer op eigen benen kunnen staan. Hiermee probeert het kabinet
                  een brug te slaan tussen de tijdelijke Tozo-regeling, en reguliere instrumenten zoals
                  de Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) waar zelfstandig ondernemers in de toekomst weer
                  gebruik van dienen te maken.
               
Voor een deel van de ondernemers zal daarbij geen extra activering of ondersteuning
                  nodig zijn: zij kunnen wanneer de contactbeperkingen verdwijnen hun bedrijf weer voeren
                  zoals ze dat gewend waren te doen. Maar er is ook een groep die zich geconfronteerd
                  ziet met een blijvend andere situatie dan voor corona en die juist wel bij gebaat
                  kan zijn bij extra activering of ondersteuning vanuit gemeenten. Die ondersteuning
                  die gemeenten hierbij kunnen bieden ziet onder andere op het levensvatbaar houden
                  of maken van de onderneming, scholing, de zoektocht naar een baan in loondienst, en
                  de aanpak van schulden. In dat kader is dan ook besloten om in de Tozo een aanvullende
                  informatieplicht voor ondernemers op te nemen. Gemeenten kunnen die informatieplicht
                  gebruiken om een beter beeld te krijgen van de ondernemers die gebruik maken van de
                  Tozo en van wie er eventueel nog extra ondersteuning nodig heeft. Gemeenten bepalen
                  zelf of ze van deze informatieplicht gebruik maken en hoe ze deze – binnen de wettelijke
                  kaders – in willen richten. Gemeenten kunnen deze informatieplicht bijvoorbeeld gebruiken
                  om via een inlichtingenformulier die groep van ondernemers te selecteren die naar
                  hun inschatting als eerste ondersteuning van de gemeente nodig hebben.
               
Verlenging termijn terugbetaling lening bedrijfskapitaal
In de Tozo was geregeld dat zelfstandig ondernemers op 1 juli 2021 zouden starten
                  met de terugbetaling van de Tozo-lening voor bedrijfskapitaal. Om bedrijven meer financiële
                  ademruimte te geven is besloten om deze terugbetalingsdatum zes maanden uit te stellen
                  tot 1 januari 2022. Ook zal over deze zes maanden geen verschuldigde rente worden
                  opgebouwd. Tevens wordt voor alle Tozo-leningen bedrijfskapitaal de looptijd (de periode
                  vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald)
                  met anderhalf jaar verlengd, van 42 maanden naar 60 maanden. Op deze manier hebben
                  zelfstandigen meer tijd om de opgebouwde schuld af te betalen.
               
Motie Marijnissen over coulance bij terugvorderingen
Uw Kamer heeft met de motie van het lid Marijnissen21 gevraagd om gemeenten op te dragen bij de beoordeling van de Tozo coulant te zijn
                  en de geboden steun niet terug te vorderen in die gevallen waarin bij de aanvraag
                  voldaan werd aan de gestelde eisen.
               
De Tozo is in maart 2020 onder grote druk en in hele korte tijd tot stand gekomen.
                  In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa is zo
                  snel mogelijk gecommuniceerd over de voorwaarden van de regeling. Bijvoorbeeld via
                  de folder voor zelfstandigen op krijgiktozo.nl, de Toolkit Tozo met daarin modelaanvraagformulieren
                  en de handreiking Tozo en/of de websites van VNG en Divosa. Bij vragen vanuit de gemeenten
                  of organisaties van zelfstandigen zijn aanpassingen in de handreiking doorgevoerd
                  of indien dat nodig was wijzigingen in de regeling aangebracht. Gedurende de crisis
                  is de handreiking daarom al een groot aantal keren aangevuld. Ondanks de intensieve
                  communicatie en het feit dat het wettelijke kader van de Participatiewet een bekend
                  gegeven voor gemeenten is, is in een paar specifieke gevallen onduidelijkheid ontstaan
                  over de vereisten van de Tozo. In die gevallen hebben de Minister en Staatssecretaris
                  van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gemeenten en accountants gevraagd coulance
                  te betrachten. In brieven van 24 november 202022 en 27 januari 202123 aan uw Kamer en in het Gemeentenieuws van SZW is op die uitzonderingen uitgebreider
                  ingegaan. De motie Marijnissen sluit daarom aan bij de wijze waarop in overleg met
                  gemeenten en accountants de controle en uitvoering van de Tozo vorm is gegeven. Het
                  kabinet beschouwt de motie hiermee als ingevuld.
               
3.5. TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten)
               
De TONK is bedoeld voor huishoudens die door een inkomensterugval vanwege de coronacrisis
                  de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. Het kabinet heeft besloten
                  om de TONK te verlengen tot en met het derde kwartaal van 2021, waardoor het aanvragen
                  van de TONK ook nog over de periode juli tot en met september 2021 mogelijk is.
               
Gemeenten voeren de TONK uit. Zij hebben daarbij de ruimte om rekening te houden met
                     lokale omstandigheden, wat tot uiting komt in toelatingscriteria en de hoogte van
                     de uitkering. Gemeenten hebben tevens beleidsvrijheid met betrekking tot het vaststellen
                     van de draagkracht van de aanvrager; hierbij kan de gemeente zelf bepalen in welke
                     mate het inkomen of vermogen wordt betrokken bij het beoordelen van de aanvraag. Tot
                     dusver zijn er minder aanvragen dan waar vooraf rekening mee werd gehouden. Dit is
                     een gedeeld aandachtspunt voor Rijk en gemeenten, waarbij ook UWV, de sociale partners
                     en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) betrokken worden.
                  
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert regelmatig overleg met VNG,
                     Divosa en gemeenten over mogelijkheden om de TONK ruimhartig toe te passen en de bekendheid
                     en het bereik van de TONK te vergroten conform de wensen van uw Kamer. De gemeenten
                     Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben al aangekondigd hun TONK-regeling per 25 mei
                     te gaan verruimen met een terugwerkende kracht tot 1 januari. Reeds gedane aanvragen
                     zullen hierbij opnieuw worden beoordeeld. Om gemeenten meer ruimte te geven de TONK
                     uit te voeren, is het beschikbare budget van de TONK al verdubbeld van 130 miljoen
                     euro naar 260 miljoen euro. De eerste tranche van 65 miljoen euro is inmiddels over
                     gemeenten verdeeld.
                  
Met gemeenten is afgesproken dat de komende tijd de vinger aan de pols gehouden wordt
                  over de ontwikkelingen van de TONK. Volgende maand stuurt de Minister van Sociale
                  Zaken en Werkgelegenheid een brief aan uw Kamer met de laatste stand van zaken over
                  de TONK. In die brief zal tevens worden ingegaan op de verdeelsleutel waarmee het
                  resterende budget van 195 miljoen euro over gemeenten verdeeld wordt.
               
3.6. Fiscale maatregelen
               
Naast het versoepelde uitstel voor de betaling van belastingen loopt een aantal fiscale
                  maatregelen af per 30 juni 2021. Het kabinet verlengt deze fiscale maatregelen tot
                  1 oktober 2021. Het gaat daarbij om 1) het uitstel van administratieve verplichtingen
                  rondom de loonheffingen, 2) het akkoord met Duitsland en België over de belastingheffing
                  van grenswerkers,24 3) de onbelaste reiskostenvergoeding, 4) de vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen,
                  5) het btw-nultarief op mondkapjes, 6) de btw-vrijstelling voor de uitleen van zorgpersoneel,
                  7) het btw-nultarief op COVID-19- vaccins en testkits, en 8) het behoud van het recht
                  op hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters als zij van hun hypotheekverstrekker
                  een hypotheekbetaalpauze krijgen. Het tijdelijk verlaagde btw-tarief op de sportlessen
                  die sportscholen online aanbieden liep door totdat de verplichte sluiting van sportscholen
                  is opgeheven. De verplichte sluiting is nog niet opgeheven voor groepslessen. Tot
                  groepslessen binnen weer zijn toegestaan blijft het verlaagde tarief op basis van
                  een goedkeuring gelden op het aanbieden van online lessen die deze groepslessen tijdelijk
                  vervangen.
               
Urencriterium
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden
                  aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten
                  zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve kan uitsluitend
                  aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit
                  urencriterium wordt voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar
                  besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het feit dat ondernemers puur als
                  gevolg van het coronavirus bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen is onwenselijk
                  en onrechtvaardig. Daarom geldt voor ondernemers in de periode 1 januari 2021 tot
                  en met 30 juni 2021 dat zij geacht worden ten minste 24 uren per week aan hun onderneming
                  te hebben besteed, ook als ze die gelet op de crisis niet daadwerkelijk hebben besteed.
                  In het licht van de aangekondigde versoepelingen van de coronamaatregelen wordt een
                  verlenging van de versoepeling van het urencriterium na 1 juli 2021 niet langer noodzakelijk
                  geacht. Vanaf 1 juli 2021 tellen enkel de uren die de ondernemers daadwerkelijk aan
                  hun ondernemingen besteden mee voor het urencriterium.
               
4. Schulden en de solvabiliteitspositie van bedrijven
               
4.1. Hoe staat het met de solvabiliteit van Nederlandse bedrijven?
               
Ondanks de ruimhartige steunmaatregelen en vindingrijkheid van ondernemers komen veel
                  bedrijven uit deze crisis in een minder gunstige financiële situatie. Bijvoorbeeld
                  omdat ze door de lagere omzet interen op hun reserves, of omdat ze extra geld lenen
                  om aan lopende verplichtingen te voldoen. Daardoor is de coronacrisis inmiddels ook
                  gaan doorwerken op de solvabiliteit van bedrijven (oftewel: de verhouding tussen het
                  eigen vermogen en vreemd vermogen van een bedrijf). Met name restaurants, reisbemiddelaars
                  en bedrijven in de kunst- en welzijnssectoren zijn zwaar geraakt in hun solvabiliteit.25
Er zijn helaas geen goede en actuele cijfers over het eigen vermogen van Nederlandse
                  bedrijven, maar wel over de schuldpositie. Veel ondernemers hebben gebruik gemaakt
                  van de mogelijkheid van belastinguitstel. Op dit moment doen ongeveer 250.000 ondernemers
                  dit. In totaal heeft 36 miljard euro aan belastinguitstel opengestaan. Veel ondernemers
                  hebben afgelost (16 miljard euro) of hebben belastingvermindering (4 miljard euro)
                  gekregen, waardoor er nu nog 16 miljard euro aan belastinguitstel openstaat. Daarnaast
                  hebben bedrijven geld geleend bij banken, al is het lastig om precies aan te geven
                  hoeveel daarvan gerelateerd is aan corona. Zo geeft de meest recente coronamonitor
                  van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan dat er sinds het begin van de coronacrisis
                  51 miljard euro aan financiering aan bedrijven is verleend, en bedrijven voor ca.
                  3 miljard euro aan (generieke) betaalpauzes hebben gekregen.26 Cijfers van DNB geven aan dat de totale hoeveelheid uitstaand krediet aan bedrijven
                  in het eerste kwartaal van 2021 ongeveer 302 miljard euro is. Dat is ongeveer evenveel
                  als vlak voor de coronacrisis. Bij sommige sectoren is echter een duidelijke stijging
                  te zien, zoals de horeca, kunst, groothandel en detailhandel, bouwnijverheid en industrie.
                  Op andere schulden of verplichtingen heeft het kabinet geen goed zicht: denk aan leningen
                  en betaalpauzes bij leveranciers, verhuurders of vrienden en familie. Daarbij is een
                  schuld niet altijd problematisch of gerelateerd aan corona: een bedrijf kan ook een
                  schuld aangaan om een nieuwe investering te financieren.
               
Voor bedrijven is nu het belangrijkste dat zij, wanneer dat epidemiologisch verantwoord
                  is, weer open kunnen. Dan kunnen ze weer (meer) omzet maken en die inkomsten gebruiken
                  voor het versterken van hun financiële positie en investeringen in hun toekomst.
               
Tegelijkertijd brengt het heropenen van de economie niet iedereen uit de problemen.
                  Wanneer bij heropening de schuldeisers direct aankloppen, kan dit voor een ondernemer
                  alsnog tot een moeilijke situatie leiden. Bovendien kunnen sommige bedrijven voorlopig
                  door beperkingen nog altijd minder omzet genereren dan voor de uitbraak van het coronavirus.
               
Daarom neemt het kabinet, naast de reguliere steunmaatregelen, ook maatregelen om
                  in de kern gezonde bedrijven met een schuld te ondersteunen in de herstelfase. Dit
                  doen we onder andere door ondernemers een adempauze te geven op het moment dat de
                  economie weer van het slot gaat, door de datum waarop het aflossen van opgebouwde
                  belastingschuld begint later in te laten gaan en de termijn voor aflossing van belastingschuld
                  fors te verlengen.
               
Maar het kabinet kan, ook met deze maatregelen, niet alle problemen tegengaan. Sommige
                  bedrijven zullen zo’n hoge schuld hebben opgebouwd dat dit problematisch is voor hun
                  toekomst. Als zo’n bedrijf nog in de kern gezond is, is het in een dergelijk geval
                  noodzakelijk dat de ondernemer met zijn of haar schuldeisers een duurzame oplossing
                  zoekt, waarbij bijvoorbeeld een deel van de schuld wordt kwijtgescholden. Hoewel dat
                  geen aangename stap is, neemt het kabinet ook maatregelen om dit proces makkelijker
                  en efficiënter te maken. Dat kan in veel gevallen voorkomen dat een bedrijf onnodig
                  failliet gaat. Een ondernemer kan na een herstructurering weer met een gezonde positie
                  verder. Dat is beter voor de ondernemer en de economie als geheel, want zo vormen
                  (te) hoge schulden niet onnodig lang een rem op het herstel. Het kabinet kiest er
                  overigens niet voor om de belastingschuld op generieke wijze (geheel of gedeeltelijk)
                  kwijt te schelden. In paragraaf 4.2 volgt hierop een nadere toelichting.
               
Voor sommige ondernemers biedt ook een herstructurering nog niet voldoende lucht.
                  Als een bedrijf een slechte financiële situatie kent en ook geen goed toekomstperspectief
                  heeft, is in sommige gevallen een faillissement of bedrijfsbeëindiging onvermijdelijk.
                  Dit was ook voor de coronacrisis al de realiteit voor een aanzienlijk deel van de
                  (vooral startende) ondernemingen. Het kabinet beseft dat een faillissement een aangrijpende
                  gebeurtenis is voor ondernemers en hun werknemers. Het is echter niet haalbaar of
                  wenselijk om dit tegen alle kosten te voorkomen. Niet alleen is dit zeer kostbaar
                  voor de belastingbetaler, maar het gaat uiteindelijk ook ten koste van economisch
                  herstel.
               
Ten slotte is het van belang dat ondernemers weten waar zij terecht kunnen voor hulp
                  bij hun financiële situatie. Als onderdeel van het Time Out Arrangement (TOA) biedt
                  de Kamer van Koophandel (KvK) informatie, doorverwijzing en advies aan ondernemers
                  in zwaar weer. Ze krijgen onder andere via routewijzers en stappenplannen inzicht
                  op maat in hoe hun bedrijf ervoor staat en welke hulp en oplossingsrichtingen er zijn
                  bij financiële problematiek en schulden. Op 21 mei jl. lanceerde de KvK bovendien
                  een stroomschema «(«Stroomschema Schulden, verken je «opties») waarmee ondernemers
                  worden geïnformeerd over welke insolventieroute bij hun situatie past.27 Ook biedt KvK persoonlijk advies door experts.
               
4.2. Geen generieke kwijtscheldingen van schulden
               
Het kabinet kiest niet voor het generiek (geheel of gedeeltelijk) kwijtschelden van
                  de belastingschuld. Dat heeft verschillende redenen. Ten eerste kent kwijtschelding
                  een mate van willekeur, en is daarom onrechtvaardig. Het versoepelde uitstelbeleid
                  stond voor alle bedrijven open, ongeacht of zij direct geraakt werden door de coronamaatregelen
                  (zoals tijdelijke sluiting). Sommige sectoren (die relatief sterk zijn geraakt door
                  beperkende coronamaatregelen) hebben een relatief kleine schuld, terwijl sectoren
                  die minder geraakt zijn toch relatief grotere schulden kunnen hebben. Ook blijkt dat
                  onder de bedrijven die toegang hadden tot het versoepelde uitstelbeleid ook bedrijven
                  zitten waarvan de omzet in 2020 gegroeid is. De cijfers in bijlage 1 illustreren dit28.
               
Er zijn echter ook veel ondernemers met een omzetverlies in 2020 die géén uitstel
                  van betaling hebben aangevraagd. Zij zouden dus niet profiteren van kwijtschelding,
                  in tegenstelling tot ondernemers met een hoge schuld die achteraf niet of beperkt
                  zijn geraakt door corona. Bovendien blijkt uit de cijfers (in bijlage 1) dat veel
                  bedrijven het afgelopen jaar in staat zijn geweest om de belastingschuld al (deels)
                  terug te betalen.29 Sommige ondernemers hebben daarvoor (deels) hun eigen reserves aangesproken of zijn
                  een lening aangegaan om de belastingen te kunnen betalen. Een generieke gehele of
                  gedeeltelijke kwijtschelding van de openstaande belastingschulden zou daarom onrechtvaardig
                  zijn tegenover al deze ondernemers die hun belastingschuld wel hebben voldaan.
               
Een generieke kwijtschelding verstoort bovendien het concurrentieverhoudingen tussen
                  ondernemers. Dit is onwenselijk. Tevens ontstaat daarmee het risico van ongeoorloofde
                  staatssteun. Ten slotte is een eenzijdige, generieke kwijtschelding slechts beperkt
                  effectief voor de totale schuldproblematiek van bedrijven. Als andere schuldeisers
                  niet tegelijk hun schulden zouden kwijtschelden, dan heeft kwijtschelding van de belastingschuld
                  maar een beperkt effect op de totale schuldenberg van bedrijven. Dit zou betekenen
                  dat belastinggeld deels zou verschuiven naar private schuldeisers en niet naar de
                  getroffen ondernemer zelf. Deze schuldeisers zullen in veel gevallen kortere termijnen
                  en strengere voorwaarden hanteren dan de overheid. Omdat kwijtschelding ondernemers
                  bevoordeelt die deze aanvullende steun niet nodig hebben, is een generieke kwijtschelding
                  van de belastingschuld geen verstandige besteding van belastinggeld. Het kabinet kiest
                  juist voor gerichtere steun. Deze worden hieronder verder toegelicht.
               
4.3. Maatregelen rond aflossing van belastingschuld
               
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart 202130, heeft het kabinet bezien of verdere versoepelingen in het uitstelbeleid van belastingschulden
                  noodzakelijk zijn. Het doel daarvan is dat levensvatbare ondernemers niet onnodig
                  failliet gaan. De uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst is ook een belangrijke factor.
               
Het kabinet heeft de duur van het uitstel van betaling al een paar keer verlengd.
                  Het uitstel van betaling van nieuwe betalingsverplichtingen voor ondernemers loopt
                  tot uiterlijk 1 juli 2021. Het is de verwachting dat de economie per 1 juli 2021 grotendeels
                  weer open is. Als de beperkende maatregelen grotendeels ten einde komen, zullen bedrijven
                  hun nieuw opkomende betalingsverplichtingen naar verwachting weer kunnen voldoen uit
                  de omzet die zij genereren. De meeste belastingen ademen immers mee met de economie:
                  als een ondernemer minder omzet of winst behaalt, is minder belasting verschuldigd.
                  Bovendien is het van belang dat schulden niet verder oplopen dan noodzakelijk, om
                  problematische schuldsituaties te voorkomen. Het kabinet houdt daarom de datum van
                  1 juli 2021 in stand als het moment waarop ondernemers de betaling van hun nieuw opkomende
                  fiscale betalingsverplichtingen hervatten. Voor de loon- en omzetbelasting betekent
                  dit dat de belasting over het laatste belastingtijdvak voor 1 juli 2021 tijdig moet
                  worden voldaan. Het tijdig voldoen aan de nieuw opkomende verplichtingen is een voorwaarde
                  voor het recht op de ruimhartige betalingsregeling.
               
Aanvangsdatum aflossen opgebouwde belastingschuld: 1 oktober 2022
Om ondernemers een adempauze te geven op het moment dat de economie weer van het slot
                  gaat, wordt de datum waarop zij uiterlijk moeten starten met het aflossen van de opgebouwde
                  belastingschuld verplaatst van 1 oktober 2021 naar 1 oktober 2022. Daarmee krijgen
                  ondernemers extra de tijd om te herstellen en zich voor te bereiden op de aflossingsverplichting.
                  Vanaf het moment dat de nieuw opkomende belastingverplichtingen moeten worden hervat,
                  namelijk vanaf 1 juli 2021, hebben ze immers 15 maanden de tijd voor ze beginnen met
                  het aflossen van hun opgebouwde belastingschuld.
               
Betalingstermijn van 60 maanden
Het kabinet verlengt de aflossingstermijn van de opgebouwde belastingschulden van
                  36 naar 60 maanden. Hierdoor worden de maandelijkse termijnbedragen lager en is er
                  meer financiële ruimte over om de continuïteit van de onderneming te borgen en noodzakelijke
                  investeringen te kunnen doen. Deze maatregel betekent dat bedrijven, in combinatie
                  met de latere startdatum, hun laatste aflossing pas in 2027 hoeven te doen. Daarmee
                  krijgen bedrijven ruim de tijd hiervoor. Eerder afbetalen kan altijd.
               
Invorderingsrente stapsgewijs
Als een belastingplichtige niet tijdig overgaat tot het betalen van een belastingaanslag
                  wordt invorderingsrente in rekening gebracht. Sinds 23 maart 2020 is het percentage
                  invorderingsrente op vrijwel nihil (0,01%) gesteld. Hierdoor worden ondernemers niet
                  geconfronteerd met hoge rentelasten over hun belastingschulden. Bij voortzetting van
                  het huidige beleid veert de invorderingsrente per 1 januari 2022 terug naar 4%. Omdat
                  invorderingsrente een belangrijke prikkel vormt om belastingaanslagen (tijdig) te
                  voldoen, is het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Een belangrijke notie daarbij
                  is dat het percentage van 0,01% geldt voor álle belastingplichtigen, dus ook voor
                  burgers en bedrijven die geen economisch nadeel ondervinden van de coronacrisis. Ook
                  kan de lage invorderingsrente tot gevolg hebben dat ondernemers andere rentedragende
                  schulden eerst aflossen, waardoor de Belastingdienst op achterstand komt ten opzichte
                  van andere schuldeisers. Tegelijkertijd levert verhoging van het percentage invorderingsrente
                  naar 4% per 1 januari 2022 een forse rentelast op voor ondernemers die gebruikmaken
                  van uitstel van betaling van belastingschulden. Het kabinet wil ondernemers echter
                  juist ruimte geven om de situatie binnen hun onderneming te verbeteren zonder dat
                  zij worden geconfronteerd met een hoge rentelast. Om deze ondernemers tegemoet te
                  komen en gelijktijdig de prikkel om belastingschulden (tijdig) te voldoen te laten
                  herleven, kiest het kabinet voor stapsgewijze verhoging van het percentage invorderingsrente
                  in plaats van dit in één keer te laten terugveren naar 4%.
               
Dit betekent dat op 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente niet op 4% wordt
                  vastgesteld, maar op 1%. Op 1 juli 2022 wordt de rente verhoogd naar 2%. Vervolgens
                  wordt de rente jaarlijks verhoogd met één procentpunt naar het gebruikelijke tarief
                  van 4%. Dat betekent dat de rente op 1 januari 2023 op 3% wordt vastgesteld en vervolgens
                  op 1 januari 2024 op 4%.
               
Samen met de verdere versoepelingen wat betreft de aanvangsdatum van het aflossen
                  en de verlenging van de aflossingstermijn (zoals hierboven beschreven), zorgt de stapsgewijze
                  opbouw van de invorderingsrente dat de maandlasten van ondernemers aanzienlijk worden
                  verlaagd ten opzichte van de situatie zonder deze verdere versoepelingen. Dit alles
                  wordt gedaan om levensvatbare bedrijven financieel meer lucht te geven om te voorkomen
                  dat zij alsnog failliet gaan.
               
4.4 Maatregelen rond terugbetaling van overheidssteun
               
Het kabinet is tijdens de coronacrisis ondernemers snel te hulp geschoten via noodmaatregelen
                  zoals de NOW, de Tozo, en TVL en door het bieden van uitstel van betaling van belastingen.
                  Om recht te hebben op steun moet een ondernemer voldoen aan bepaalde voorwaarden.
                  Gezien de urgente behoefte aan liquiditeit besloot het kabinet om in de NOW en TVL
                  te werken met bevoorschotting. Dit betekent dat direct bij toekenning van de subsidie
                  de ondernemer een voorschot van 80% van de verwachte subsidie ontvangt. Na afloop
                  van het betreffende tijdvak wordt bepaald of een ondernemer daadwerkelijk in aanmerking
                  kwam voor subsidie en, zo ja, voor welk bedrag. Als het voorschot achteraf te laag
                  is gebleken, zal het restant van de subsidie waar recht op is alsnog worden uitgekeerd
                  via een nabetaling. Als blijkt dat een onderneming achteraf via het voorschot meer
                  NOW- of TVL-subsidie heeft ontvangen dan waar de onderneming recht op had – bijvoorbeeld
                  omdat de verwachte omzetterugval door versoepelingen uiteindelijk meeviel – dan zal
                  een deel van het voorschot moeten worden terugbetaald.
               
Voor de NOW-1 (maart – mei 2020) verwacht het kabinet dat ongeveer 60% van de ondernemers
                  die een voorschot hebben ontvangen hiermee te maken krijgt. Bij de TVL-1 (juni-september
                  2020) gaat dit op voor 25% van de ondernemers. Voor latere openstelling van de TVL
                  Q4 2020 is het percentage terugvorderingen wezenlijk lager (ca. 10% voor TVL Q4).
                  Het overgrote merendeel van de ondernemers krijgt in de TVL-vaststelling dus een nabetaling.
               
Het kabinet ziet signalen dat veel ondernemingen zo snel mogelijk van hun terugbetalingen
                  en belastingschuld af willen. Zo laten de cijfers over terugbetalingen in de NOW-1
                  regeling zien, dat circa twee derde van de bedrijven inmiddels al heeft terugbetaald.
                  Dit patroon is ook zichtbaar bij de TVL. Daar betaalt 57% van de ondernemers direct
                  binnen 6 weken terug. Wel bestaan er sectorale verschillen die onder andere te verklaren
                  zijn door het specifieke ingrijpen van de lockdownmaatregelen op de horeca en detailhandel.
                  Ook verneemt het kabinet dat sommige goed draaiende bedrijven uit zichzelf besluiten
                  om verleende subsidie terug te betalen, ook al hadden ze wel recht op NOW en TVL.
                  Het kabinet stelt de opstelling van deze bedrijven zeer op prijs.
               
Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat voor andere ondernemers een combinatie
                     van mogelijke terugbetalingen, in samenhang met de uitgestelde belastingschuld, leningen
                     van banken en/of leningen in het kader van de Tozo, kan leiden tot een stapeling aan
                     betalingsverplichtingen waardoor de levensvatbaarheid van de onderneming verder onder
                     druk komt. Het kabinet heeft oog voor deze noden van ondernemers en heeft daarom –
                     in goed overleg met de uitvoeringsorganisaties – de regels voor terugbetalingen nog
                     eens goed tegen het licht gehouden.
                  
Het uitgangspunt van het kabinet is dat ondernemers de steun moeten krijgen waar ze
                     recht op hebben. Daarnaast hecht het kabinet eraan dat bedrijven door eventuele betalingen
                     aan de overheid niet nog verder in de problemen komen. Ook wat betreft de termijn
                     van terugbetalingen verdient maatwerk de voorkeur: er is geen uniforme lijn te kiezen
                     die voor ieder optimaal is. Ondernemingen hebben zelf namelijk het beste inzicht in
                     hun kasritmes en het is belangrijk hier rekening mee te houden. Wat voor het ene bedrijf
                     werkt, hoeft niet te werken voor het andere bedrijf. Tegelijkertijd wil het kabinet
                     het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk beperken.
                  
Onze uitvoeringsorganisaties hebben een proces ingericht met oplossingen die het leven
                  van ondernemers gemakkelijker maken. Ze krijgen en nemen ten aanzien van terugbetalingen
                  de ruimte voor individueel maatwerk met de menselijke maat. Denk aan betalingsritmes
                  die rekening houden met seizoenpatronen, tussentijdse evaluatie momenten, en termijnen
                  en bedragen die zijn afgestemd op de draagkracht van de onderneming. Twintig procent
                  van de terugbetalingen voor TVL maakt gebruik van een dergelijke maatwerk regeling.
                  Het kabinet houdt hierbij blijvend een vinger aan de pols.
               
Als bij de definitieve vaststelling van NOW en TVL blijkt dat een ondernemer te veel
                  voorschot op de subsidie heeft ontvangen, heeft de ondernemer hier geen recht op en
                  moet dat bedrag worden terugbetaald aan UWV respectievelijk RVO. Na vaststelling krijgt
                  elke ondernemer standaard zes weken de tijd om het openstaande bedrag terug te betalen.
               
Mocht dit om wat voor reden dan ook niet lukken, dan kan een ondernemer afspraken
                  maken om te komen tot een terugbetalingsregeling voor meerdere termijnen. UWV en RVO
                  stellen zich hierbij coulant op: de ondernemer kiest in goed overleg zelf welke terugbetalingstermijn
                  het beste bij zijn omstandigheden past. De terugbetaling van een vordering – met een
                  rente van 0% – kan hiermee over een langere periode worden uitgesmeerd passend bij
                  de situatie van de ondernemer. De ondernemer kan hiertoe digitaal of telefonisch een
                  verzoek indienen of wordt, in geval van een hoge vordering (RVO) of niet reageren
                  (RVO en UWV) proactief benaderd. De uitvoeringsorganisaties hebben en nemen de ruimte
                  voor maatwerk en bieden termijnen aan tot en met vijf jaar, afgestemd op de situatie
                  van de ondernemer. Het kabinet heeft ook overwogen om standaard bij iedere terugbetaling
                  een langere betaaltermijn vast te leggen, maar dat doet geen recht aan de individuele
                  situatie en wensen van de ondernemer, zoals bij seizoensondernemingen. Bovendien zijn
                  bij lage terugbetaalbedragen (die een groot deel uitmaken van het totale aantal vorderingen)
                  zowel ondernemer als uitvoeringsorganisatie niet gebaat bij een lange standaardtermijn.
                  Daarnaast blijkt nu al dat veel ondernemers geen behoefte hebben aan langere terugbetalingstermijnen.
                  Een ondernemer kan uiteraard ook altijd, na contact met UWV en RVO, zijn terugbetaling
                  (deels) eerder aflossen dan afgesproken, bijvoorbeeld wanneer de omzet weer aantrekt.
               
Het kabinet constateert tevens dat er een roep is om een generieke «betaalpauze» voor
                  alle terugvorderingen in de NOW en TVL. Hoewel dit uitkomst biedt voor sommige ondernemers,
                  is dit lang niet door alle bedrijven gewenst. Tevens zou voor veel ondernemingen deze
                  beslissing met betrekking tot de NOW en TVL leiden tot een «schuldenafgrond» door
                  een verdere opstapeling van de terugbetalingen; bijvoorbeeld als in één keer voor
                  meerdere tijdvakken moet worden terugbetaald. Een spreiding van deze terugbetalingen
                  past beter en is overzichtelijker. Ook hier staat voorop dat een bedrijf zelf het
                  beste weet wat een optimaal terugbetalingsritme is. Van belang is ook dat bij een
                  persoonlijke betaalpauze de uitvoeringsinstanties het zicht houden op ondernemers
                  en bedrijven, wat bij een generieke betaalpauze niet goed mogelijk is. Bij een generieke
                  pauze kan minder goed rekening gehouden worden met problemen bij de ondernemer, en
                  wordt het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regelingen bemoeilijkt.
               
Tevens heeft het kabinet besloten voor terugbetalingen van NOW en TVL een doelmatigheidsgrens
                  te hanteren, waarbij bedragen onder de 500 euro niet geïnd zullen worden; dit kan
                  vooral voor kleine ondernemers veel verschil maken. RVO en UWV voeren dit in de praktijk
                  al uit, wat het aantal terugbetalingen in de TVL heeft teruggedrongen met 21%.
               
Tozo-lening
Op dit moment bedraagt de totale openstaande lening bedrijfskapitaal Tozo (exclusief
                  rente) circa 270 miljoen euro. Zoals hiervoor al aangegeven, wordt het moment vanaf
                  wanneer de Tozo-lening moet worden terugbetaald verschoven van 1 juli 2021 naar 1 januari
                  2022. De looptijd van de Tozo-lening wordt verlengd naar 60 maanden, waarbij 2% rente
                  in rekening wordt gebracht vanaf het moment van terugbetaling. Gemeenten kunnen maatwerk
                  verlenen indien de betalingsverplichting niet wordt nagekomen.
               
Overzicht betalingsregelingen
Ondernemers die zowel uitstel van betaling van belastingen en steun die zij hebben
                  ontvangen via de NOW, TVL of een Tozo-lening moeten terugbetalen, krijgen te maken
                  met verschillende betalingsregelingen, die in tabel 1 worden weergegeven.
               
Tabel 1. Betalingsregelingen
Betalingstermijn
Rente
Betalingsregeling mogelijk?
NOW
6 weken na vaststelling van de definitieve subsidie; langer op verzoek
0%
Ja, telefonisch of digitaal contact met UWV; UWV belt na aanmaning.
TVL
6 weken na vaststelling van de definitieve subsidie; langer op verzoek
0%
Ja, middels telefonisch contact met RVO.
Tozo-lening
Looptijd van de lening: 60 maanden (start aflossing vanaf 1 januari 2022)
2% vanaf 1 januari 2022
Gemeentelijke beleidsvrijheid.
Belastinguitstel
60 maanden (vanaf 1 oktober 2022)
1% vanaf 1 januari 2022 en oplopend
Ruime generieke regeling.
4.5 Verdere maatregelen die bijdragen aan liquiditeit en solvabiliteit
               
De overheid spant zich ook in het derde kwartaal in voor toegankelijke financiering
                  voor bedrijven. Daartoe worden verschillende maatregelen verlengd en aanvullende maatregelen
                  genomen gericht op de liquiditeit- en solvabiliteitspositie van bedrijven.
               
Groeifaciliteit
De Groeifaciliteit beoogt investeringen van banken en participatiemaatschappijen in
                  het risicodragend vermogen (achtergestelde leningen of aandelenkapitaal) van ondernemingen
                  te stimuleren. Investeerders kunnen een garantie krijgen op ten hoogste 50% van hun
                  geïnvesteerde kapitaal. Voor deze garantstelling betaalt de financier een kostendekkende
                  provisie aan de Nederlandse Staat.
               
De Groeifaciliteit is met de Kamerbrief van 21 januari jl.31 verlengd tot medio 2023. Het garantiebudget is 85 miljoen euro per jaar. Om tijdens
                  deze crisis de Groeifaciliteit voor zoveel mogelijk bedrijven en financiers toegankelijk
                  te maken heeft het kabinet nu besloten de maximale financiering die voor één onderneming
                  onder garantie kan worden gebracht te verhogen van 25 naar 50 miljoen euro en de maximale
                  financiering per financier gelijk te trekken naar 25 miljoen euro voor alle financiers.
                  Ten behoeve hiervan zal de kasreserve die voor de uitvoering van de regeling wordt
                  aangehouden met 50 miljoen euro worden verhoogd. Indien de regeling door de verruimingen
                  uitgeput dreigt te raken of uit de marktvraag blijkt dat ophoging van het garantiebudget
                  noodzakelijk is, dan zal het kabinet het garantieplafond van 85 miljoen euro herzien.
                  De kasreserve zal bij een plafondverhoging worden herijkt.
               
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 over het steun- en herstelpakket32 bent u geïnformeerd over het initiatief van VNO-NCW voor een publiek-privaat fonds
                  dat Nederlandse (middel)grote ondernemingen zou kunnen herkapitaliseren. Dit initiatief
                  is helaas niet tot wasdom gekomen. Het kabinet verwacht echter dat het verruimen van
                  de plafonds van de Groeifaciliteit ruimte biedt aan private partijen om alsnog de
                  balans van (middel)grote ondernemingen te versterken zodat deze ook in deze tijd kunnen
                  investeren.
               
Verlenging kredietgarantieregelingen
Verlenging van de kredietgarantieregelingen is van belang om toegang tot vreemd vermogen
                  te borgen. De BMKB-C is al verlengd t/m 31 december 2021.33 De garantieregelingen KKC, GO-C en de regeling Overbruggingskredieten via Qredits
                  zullen worden verlengd t/m 31 december 2021, in lijn met het verlengde EU-staatssteunkader.
                  Doel van de kredietgarantieregelingen KKC (tot 50.000 euro), BMKB-C (tot 1,5 miljoen
                  euro) en GO-C (tot 150 miljoen euro) is primair liquiditeitssteun, maar de regelingen
                  kunnen door de financiers ook worden benut voor kredieten om ondernemingen terug te
                  brengen het omzet- en winstniveau van 2019. Zo kunnen de regelingen worden benut voor
                  kredieten ten behoeve van heropbouw van voorraden- en debiteurenposities, terugbrengen
                  van leverancierskredieten naar een gebruikelijke termijn en investeringen in vaste
                  activa. De regelingen hoeven daarvoor niet aangepast te worden. Voor de garantieregelingen
                  KKC en BMKB-C kunnen mkb-ondernemers, behalve bij banken, ook terecht bij 22 non-bancaire
                  financiers. Voor kredieten tot 250.000 euro kunnen financiers geautomatiseerde kredietbeoordeling
                  toepassen waardoor ondernemers snel uitsluitsel kunnen krijgen over hun kredietaanvraag.
                  Samen met Stichting MKB Financiering wordt onderzocht of, en zo ja hoe ook de GO-C
                  kan worden opengesteld voor non-bancaire financiers.
               
Signalering knelpunten in financiering
Brancheorganisaties hebben het meeste inzicht in de problematieken van bedrijven met
                  betrekking tot (bancaire) financiering. De branches wordt gevraagd deze signalen te
                  verzamelen. MKB-NL coördineert deze inventarisatie om met de NVB eventuele knelpunten
                  in financiering inzichtelijk te maken en te bezien wat mogelijke oplossingen kunnen
                  zijn. Tevens kunnen met een dergelijke gerichte signalering door branches, daar waar
                  nodig, ondernemers geholpen worden met doorverwijzing naar – en informatieverstrekking
                  over – financiering en overheidsregelingen.
               
Garantieregelingen evenementen
De garantieregeling evenementen (Tijdelijke regeling subsidie evenementen Covid-19
                  (Kamerstuk 35 780) TRSEC) moet evenementenorganisatoren stimuleren om evenementen te organiseren in
                  de tweede helft van dit jaar. Omdat deze garantieregeling een vorm van staatssteun
                  is, is goedkeuring van de Europese Commissie noodzakelijk. Die gesprekken verlopen
                  positief en wij verwachten daar binnen enkele weken een formeel besluit op de regeling
                  te krijgen. Hierna zal de regeling zo snel mogelijk gepubliceerd en geopend worden.
                  In de tussentijd kunnen ondernemers starten met het plannen en organiseren van evenementen
                  tussen 1 juli en 31 december 2021. Ondernemers kunnen de aanvraag alvast voorbereiden
                  op de website van RVO. We hopen dat evenementen gewoon door kunnen gaan en dat men
                  geen gebruik zal hoeven te maken van de regeling, maar mocht een georganiseerd evenement
                  tussen 1 juli en 31 december 2021 onverhoopt verboden worden door de rijksoverheid
                  vanwege corona, dan staat het Rijk onder voorwaarden garant voor de al gemaakte kosten
                  (80% subsidie, 20% lening). Dit geeft de sector perspectief.
               
Versterken eigen vermogen mkb (Nederlands Comité voor Ondernemerschap)
Op 21 april jl. is het briefadvies «Versterk fundament ondernemerschap» van het Nederlands
                  Comité voor Ondernemerschap ontvangen.34 Hierin staan op hoofdlijnen drie adviezen rond investeren in innovatie en groei,
                  arbeidsmobiliteit en versterking van ondernemerschap. Een advies van het comité betreft
                  de versterking van het eigen vermogen van het brede mkb om investeringsruimte te creëren.
                  Dit advies wordt komende tijd door het comité verder uitgewerkt. Het kabinet zal na
                  ontvangst van het advies met een reactie komen.
               
4.6 Maatregelen bij sanering, bedrijfsbeëindiging en problematische schulden
               
De maatregelen van het kabinet zullen in veel gevallen een solvabiliteitsimpuls geven
                  waarmee – in normale omstandigheden levensvatbare bedrijven – weer perspectief krijgen.
                  De maatregelen in het steunpakket, maar ook een ruime aflossingstermijn dragen hieraan
                  bij. Maar voor sommige levensvatbare bedrijven zullen generieke oplossingen onvoldoende
                  blijken. Een deel van de ondernemingen is mogelijk alleen nog levensvatbaar als alle
                  schuldeisers zich soepel en coulant opstellen en mogelijk zelfs hun vordering geheel
                  of gedeeltelijk kwijtschelden (sanering).
               
Versoepelingen saneringsbeleid
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden, gericht op in de kern gezonde bedrijven,
                  van verruiming van het saneringsbeleid van de Belastingdienst. Het doel hiervan is
                  om in de kern gezonde bedrijven die als gevolg van corona grote belastingschulden
                  hebben opgebouwd ook weer perspectief te geven. Zij moeten nog voordat zij tegen een
                  faillissement aanlopen bij de Belastingdienst terecht kunnen voor hulp. Hierbij is
                  de samenwerking met andere private schuldeisers van cruciaal belang. Ondernemers hebben
                  immers vaak te maken met meerdere schuldeisers. Een soepele opstelling van de Belastingdienst
                  helpt ondernemers alleen als andere schuldeisers ook coulance betrachten. Bovendien
                  zijn private partijen zoals banken en accountants doorgaans beter in staat om de levensvatbaarheid
                  van een bedrijf in te schatten en dus te bepalen welk bedrijf voor een schuldherstructurering
                  in aanmerking komt. Het kabinet verkent daarom de mogelijkheden om op basis van publiek-private
                  afspraken te komen tot een herstructurering van onhoudbare schulden bij levensvatbare
                  bedrijven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: (a) aansluiten bij de toekomstige
                  aflossingscapaciteit van de onderneming («spaarsanering») in plaats van de bestaande
                  vermogenspositie, b) opgeven van preferenties en zekerheden, waaronder de mogelijkheid
                  om de afschrijvingslasten gelijk over alle schuldeisers – publiek en privaat – te
                  verdelen, (c) meer ruimte voor maatwerk voor levensvatbare bedrijven die onvoldoende
                  geholpen worden door de generieke steunmaatregelen. Daarnaast is, als alternatief
                  voor sanering (d) een gerichte langdurige betalingsregeling onder aanvullende voorwaarden
                  een beleidsoptie die op het netvlies staat. Voor al deze beleidsopties geldt dat de
                  uitvoerbaarheid een belangrijke voorwaarde is.
               
Al deze maatregelen zijn momenteel onderwerp van gesprek met andere schuldeisers.
                  Om dit proces te versnellen organiseert het kabinet met de grootste schuldeisers,
                  waaronder banken, rondetafelgesprekken. Daarnaast wil het kabinet ook gesprekken organiseren
                  met deskundigen zoals schuldhulpverleners en hun adviseurs. Het streven is om tijdens
                  deze rondetafelgesprekken meer inzicht te krijgen op de verschillende perspectieven
                  die bij de verschillende schuldeisers bestaan en om de effectiviteit van beleidskeuzes
                  te peilen om zo tot gezamenlijke richtlijnen te komen voor de omgang met coronaschulden.
                  Het kabinet informeert de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken.
               
Bedrijfsbeëindiging
Wanneer blijkt dat ondernemers ondanks de geboden steun, uitgestelde terugbetalingen
                  en langere terugbetalingstermijnen, toch hun bedrijf dienen te beëindigen, wil het
                  kabinet dit proces zo soepel mogelijk laten verlopen. Daarnaast bestaat er een kans
                  dat ondernemers blijven zitten met een restschuld waarvoor zij mogelijk privé aansprakelijk
                  zijn. Ondernemers met problematische schulden kunnen – net als andere mensen met problematische
                  schulden – rekenen op hulp bij schuldhulpverlening. Ondernemers zijn gebaat bij het
                  vroeg aan de bel trekken voor hulp. Het kabinet roept dan ook alle ondernemers die
                  kampen met schulden die hen boven het hoofd groeien zich te melden bij de schuldhulpverlening
                  van hun gemeente.
               
TOA (Time Out Arrangement) krediet voor doorstart
Op 1 januari 2021 is de WHOA in werking getreden.35 Deze regeling is onderdeel van de Faillissementswet en kan ondernemers helpen die
                  als gevolg van het COVID-19-virus of de daarmee verband houdende beperkende maatregelen
                  schulden hebben opgelopen om een akkoord met de schuldeisers (en aandeelhouders) tot
                  stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en een faillissement wordt voorkomen.
               
Het TOA-krediet stelt mkb-bedrijven in staat om een doorstart vanuit een WHOA-traject
                  te maken (Kamerstuk 35 420, nr. 277). De doelgroep van het TOA-krediet is mkb-bedrijven die beschikken over bedrijfsactiviteiten
                  die voldoende levensvatbaar zijn. Het TOA-krediet stelt deze bedrijven in staat om
                  uitgaven en investeringen ten behoeve van de (her)start van de bedrijfsactiviteiten
                  te maken. Het TOA-krediet zal bestaan uit twee bestanddelen, te weten werkkapitaal
                  en achtergesteld vermogen (maximaal 30 procent van het TOA-krediet). Met een (deel)
                  achtergesteld vermogen zal het voor mkb-bedrijven gemakkelijker zijn om vervolgfinanciering
                  aan te trekken. Een WHOA-procedure brengt ook kosten voor bedrijven mee waardoor de
                  ondernemer minder financiële middelen overhoudt voor de uitvoering van het akkoord.
                  Daarom kan de ondernemer verzoeken om een vergoeding voor deze kosten achteraf. Hiermee
                  krijgt hij dan weer extra werkkapitaal om zijn bedrijf na de totstandkoming van het
                  akkoord voort te zetten. Voor het TOA-krediet maakt het kabinet 200 euro miljoen vrij.
                  Per bedrijf kan maximaal 100.000 euro aan TOA-krediet door Qredits worden verstrekt.
                  De ondernemers aan wie het krediet wordt verstrekt, krijgen bovendien 12 maanden gratis
                  coaching bij het (weer) goed op de rails zetten van het bedrijf. In de brief aanbieding
                  toetsingskader TOA-krediet van 21 mei jl.36 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de vormgeving van het TOA-krediet, dat naar
                  verwachting vanaf 1 juni door de non-bancaire financier Qredits kan worden verstrekt.
               
Brede aanpak instrumenten bedrijfsbeëindiging, waaronder WHOA en turboliquidatie
Het kabinet voorziet dat een toenemend aantal ondernemers zal willen stoppen met de
                  bedrijfswerkzaamheden, mede als gevolg van het COVID-19 virus, daarmee verband houdende
                  beperkende maatregelen of door verder oplopende schulden. Inzet is dat deze ondernemers
                  kunnen stoppen en daarbij zoveel mogelijk voorkomen wordt dat zij bedrijfsmatige dan
                  wel persoonlijke restschulden overhouden. Ondernemers die gecontroleerd willen stoppen,
                  kunnen via de minnelijke weg met de bij de onderneming betrokken partijen afspraken
                  maken over de afwikkeling van onder meer lopende contracten. Daarnaast is er een beperkt
                  aantal mogelijkheden beschikbaar als die route onvoldoende soelaas biedt, waaronder
                  de sinds 1 januari 2021 in werking getreden WHOA37, de turboliquidatie, maar ook de zwaardere vormen, zoals faillissement en de Wsnp-trajecten
                  voor zzp-ers en eenmanszaken.
               
Het kabinet ziet desalniettemin dat voor bepaalde ondernemers geldt dat voor hen niet
                  echt een mogelijkheid beschikbaar is om op een snelle manier de werkzaamheden zo te
                  beëindigen dat de ondernemer zowel privé als zakelijk verder kan. Denk dan bijvoorbeeld
                  aan de zzp-er die zijn hele vermogen heeft gebruikt voor zijn bedrijf en niet verder
                  kan door resterende schulden die bovendien steeds verder oplopen of de ondernemer
                  die zijn BV wil beëindigen maar dat niet kan door lopende contracten.
               
Daarom zal door de Minister voor Rechtsbescherming op korte termijn in overleg met
                  de praktijk een brede aanpak worden uitgewerkt waarin wordt gekeken naar zowel minnelijke
                  als wettelijke beëindigingsbeletselen en wat nodig is om te zorgen dat bij een bedrijfsbeëindiging
                  door de ondernemer altijd de meest efficiënte weg gekozen kan worden.
               
Onder meer zullen de mogelijkheden van tijdelijke verlichting van de procedurekosten,
                  waaronder bijvoorbeeld vergoeding voor griffierechten, bij WHOA en faillissement worden
                  meegenomen. De intentie van het kabinet is dat dit onderzoek leidt tot een wetsaanpassing
                  die tijdelijk kan worden ingezet voor een lichte procedure voor bedrijfsbeëindiging
                  en een vergelijkbare aanpassing van de regelgeving betreffende turboliquidatie. Bij
                  deze trajecten wordt eveneens onderzocht welke extra capaciteit nodig is bij uitvoeringsorganisaties,
                  waaronder het UWV, de Belastingdienst en rechtbanken, om bedrijven versneld te helpen.
                  Dit zal in deze trajecten door Justitie en Veiligheid, SZW, Financiën en EZK worden
                  opgepakt.
               
Een eerste inschatting van mogelijke kosten laat zien dat hier zowel sprake is van
                  incidentele kosten voor wet- en regelgeving, als ook uitvoeringskosten voor de verschillende
                  organisaties. Voor de brede aanpak inclusief de wetsvoorstellen en de tijdelijke verlichting
                  van de procedurekosten wordt vooralsnog € 18,5 miljoen gereserveerd in 2021 en € 16
                  miljoen in 2022. De uiteindelijke incidentele kosten zullen pas inzichtelijk worden
                  na een concrete uitwerking en een uitvoeringstoets.
               
5. Overige maatregelen voor steun en herstel
               
5.1 De loketfunctie vanuit de overheid
               
Tijdens de crisis hebben veel ondernemingen baat gehad bij de NOW- en TVL-subsidies
                  en het uitstellen van de verplichtingen tot het betalen van belastingen. Nu we de
                  fase ingaan van mogelijke terugbetalingen, kan het veelvoud aan vaststellingen en
                  uitgestelde verplichtingen leiden tot onduidelijkheid bij ondernemers. Uw Kamer heeft
                  ook aandacht gevraagd voor deze situatie. In het debat over de ontwikkelingen rond
                  het coronavirus van 24 maart jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 61, item 4) heeft de Minister-President aan het lid Hermans toegezegd om te bezien hoe in de
                  uitvoering zo goed mogelijk kan worden samengewerkt en in ieder geval virtueel zo
                  veel mogelijk te werken als één loket.
               
Navraag bij de uitvoeringsorganisaties, die al opereren op de grenzen van hun vermogen,
                  leert dat de vaststellingen van de TVL en van de NOW helaas niet met elkaar kunnen
                  worden geïntegreerd. Ook aansluiten bij de Belastingdienst lijkt niet werkbaar. Het
                  is namelijk niet altijd mogelijk om dezelfde onderneming te identificeren bij UWV,
                  Belastingdienst en RVO: de definities en identificatiegegevens overlappen onvoldoende.
                  Daardoor is gegevensuitwisseling moeilijk en juridisch complex om af te bakenen en
                  bovendien privacygevoelig. Het is tevens niet goed mogelijk om (terug-)betalingsregimes
                  op elkaar afgestemd vast te stellen, vanwege de verschillende juridische aspecten
                  van de regelingen en de verschillende status van vorderingen. Zo kan een ondernemer
                  bijvoorbeeld na de vaststelling van een subsidie nog in bezwaar gaan, waardoor het
                  betalingsritme weer veranderd wordt. Daardoor kan een vordering weer wijzigen. Het
                  volledig willen integreren van al deze tranches en openstellingen is juridisch, procesmatig
                  en technisch een niet-oplosbare knoop.
               
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de problematiek en doet het er veel aan om het
                  afhandelingsproces voor ondernemers zo zorgeloos mogelijk te maken. UWV, RVO en de
                  Belastingdienst werken zo servicegericht mogelijk met oog voor de menselijke maat.
                  Zo doet het RVO regelmatig aan gebruikersonderzoek voor het verbeteren van de digitale
                  en papieren communicatie en worden ondernemers proactief benaderd bij vorderingen
                  boven de 20.000 euro. Ook ondernemers die meerdere TVL-voorschotten moeten terugbetalen,
                  worden gebeld voordat ze geconfronteerd worden met een opeenstapeling van schulden.
                  Het kabinet heeft signalen gekregen dat dit door ondernemers gewaardeerd wordt. De
                  Belastingdienst wijst ondernemers die nog niet aan hun lopende verplichtingen kunnen
                  voldoen via verschillende kanalen op het feit dat zij hun uitstelregeling moeten verlengen
                  om in aanmerking te komen voor de betalingsregeling van 60 maanden. Het UWV kijkt
                  ook al tijdens de subsidieperiode of de laatste termijnbetaling van de derde maand
                  behulpzaam is – bijvoorbeeld omdat er al een loonsomdaling zichtbaar is, hetgeen kan
                  resulteren in een forse terugvordering – en neemt zo nodig contact op met werkgevers.
                  Dit contact wordt door deze werkgevers als positief ervaren. We blijven zoeken naar
                  mogelijkheden om de administratieve last voor ondernemers te beperken.
               
Ondernemers zijn gebaat bij duidelijkheid. De bestaande portalen van de KvK, zoals
                  het Ondernemersplein en/of het coronaloket, bevatten al veel informatie voor ondernemers
                  over de coronasteunmaatregelen. De KvK is gevraagd deze uit te breiden met algemene
                  informatie over terugbetalingsregelingen van de verschillende coronaregelingen. Hiermee
                  wordt één centraal informatiepunt vanuit de overheid geboden.
               
5.2 Sectorale regelingen
               
Cultuur
Naar verwachting heeft (een deel van) de culturele en creatieve sector ook in Q3 van
                  dit jaar nog te maken met de (gevolgen van de) beperkende maatregelen. Dit heeft negatieve
                  gevolgen voor het vermogen van de sector om omzet te genereren. Daarom wordt voor
                  de culturele en creatieve sector verlenging van de specifieke steunmaatregelen in
                  Q3, in afgebouwde vorm, voorgesteld. Hiermee wordt beoogd de culturele infrastructuur
                  overeind te houden en banen te behouden. Onder andere door culturele en creatieve
                  zelfstandigen te ondersteunen in een sector die onvoldoende goed door generieke regelingen
                  bereikt wordt. Voor Q3 wordt 45 miljoen euro vrijgemaakt voor BIS- en erfgoedwetinstellingen
                  en 25 miljoen voor een verlenging van de directe steun aan makers. De leningen aan
                  opengestelde monumenten worden in Q3 voortgezet met een bedrag van 25,75 miljoen euro
                  aan onderuitputting uit eerdere steunpakketten.
               
Medeoverheden
Voor medeoverheden is eerder afgesproken dat de bestaande afspraken met betrekking
                  tot de reële compensatie van de extra uitgaven en de inkomstenderving met betrekking
                  tot corona voor de reeds in kaart gebrachte dossiers voor de eerste twee kwartalen
                  van 2021 gelden. Hiervoor zijn dit voorjaar middelen gereserveerd op de Aanvullende
                  Post. Het kabinet hevelt de voor de lokale cultuur en buurt- en dorpshuizen gereserveerde
                  60 miljoen euro over naar het Gemeentefonds ter compensatie van de extra uitgaven.
                  Op sommige terreinen zijn eerder al specifieke afspraken voor heel 2021 gemaakt. Zo
                  is voor geheel 2021 volledige compensatie afgesproken voor de meerkosten van jeugd
                  en Wmo en voor de extra kosten van GGD-en en veiligheidsregio’s op basis van declaratie
                  van de daadwerkelijke uitgaven. Voor het ov is afgesproken de beschikbaarheidsvergoeding
                  te verlengen voor heel 2021. Voor de extra kosten voortkomend uit de Tijdelijke Wet
                  COVID-19, onder andere op het gebied van Toezicht en Handhaving, is besloten dat de
                  kosten in 2021 worden vergoed. Ook zijn reeds eerder middelen ter beschikking gesteld
                  voor bijzondere bijstand, gemeentelijk schuldenbeleid, crisisdienstverlening, re-integratie,
                  additionele impuls re-integratie, verkiezingen, jeugdpakket en de efficiencykorting.
               
Aanvullend hierop heeft het kabinet besloten de reële compensatie voor de inkomstenderving
                  over 2021 over het gehele kalenderjaar te bezien. Daarnaast reserveert het kabinet
                  voor het derde kwartaal 2021 51,5 miljoen euro voor de regionale en lokale cultuur,
                  waarvan 36,5 miljoen euro voor de instandhouding van de regionale en lokale culturele
                  infrastructuur en 15 miljoen euro ter compensatie voor de inkomstenderving van medeoverheden
                  door onder andere het kwijtschelden van huren. Gezien de economie weer opengaat in
                  de tweede helft van dit jaar worden voor andere dossiers in beginsel geen nieuwe middelen
                  gereserveerd. Mochten toch weer coronamaatregelen getroffen moeten worden die tot
                  extra kosten voor medeoverheden leiden in het derde kwartaal voor de reeds in kaart
                  gebrachte dossiers dan zal tijdig met de medeoverheden overlegd worden met betrekking
                  tot de reële compensatie.
               
Verlenging steunpakket sportsector
Met de huidige sectorspecifieke steunmaatregelen wordt de sportsector het eerste halfjaar
                     van 2021 financieel gesteund. Bij de te verwachten heropening van Nederland in de
                     komende periode zal ook de sportsector verder geopend worden. De steunmaatregelen
                     voor de sport zullen in principe met één kwartaal verlengd worden, waarbij in de inhoudelijke
                     invulling rekening zal worden gehouden met het effect van de daadwerkelijke geldende
                     versoepelingen in het derde kwartaal in de sportsector.
                  
De regelingen uit dit pakket zijn erop gericht om die infrastructuur zoveel mogelijk
                     in stand te houden. Met het steunpakket wordt de infrastructuur met verenigingen en
                     sportbonden en de exploitanten van zwembaden en ijsbanen ondersteund. Zoals ook in
                     de voorgaande periode trekt het kabinet hierin samen op met de sportsector, zodat
                     de regelingen en mogelijke versoepelingen goed aansluiten bij de veelvormige praktijk
                     die kenmerkend is voor de sector. Ook voor deze periode zullen we continu de effecten
                     van de steun evalueren. De kosten van deze maatregel zijn 40 miljoen euro en dit wordt
                     gereserveerd op de aanvullende post.
                  
Daarnaast kan de sportsector uiteraard ook, als aan de geldende voorwaarden voldaan
                     wordt, gebruik blijven maken van de generieke steunmaatregelen. De in deze brief aangekondigde
                     verlenging van het steunpakket in Q3 biedt ook de overige sportaanbieders in de sportsector
                     de mogelijkheid om de financiële gevolgen van het derde kwartaal op te vangen. Samen
                     met de sport zetten we erop in dat zoveel mogelijk mensen blijvend de weg naar de
                     sportsector weten te vinden. Op die manier zorgen we samen voor een sportsector die
                     nu en in de toekomst een bijdrage aan de gezondheid en vitaliteit kan leveren.
                  
Land- en tuinbouw
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit keert net als in 2020 80%
                  van de directe inkomenssteun uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) eerder
                  uit aan landbouwers om liquiditeitsproblemen te voorkomen. Het voorschot zal naar
                  verwachting in juli/augustus worden betaald. Dit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting
                  aangezien de uitgaven van circa 500 miljoen euro, zijnde 80% van het totale budget
                  aan directe inkomenssteun, geraamd stonden voor december 2021 en nu eerder in het
                  jaar worden uitgekeerd.
               
Ook voor het derde kwartaal reserveert het kabinet middelen (20 miljoen euro) om middelgrote
                  bedrijven in de land- en tuinbouw gebruik te laten maken van de hogere subsidiegrens
                  voor de tegemoetkoming vaste lasten. De verwachting is dat er meer land- en tuinbouwbedrijven
                  tegen de grens van de reguliere TVL aanlopen.
               
Dierentuinen
Het kabinet verlengt de steunmaatregel voor dierentuinen en trekt daarvoor additioneel
                  maximaal 42,5 miljoen euro uit voor Q2 2021. Dierentuinen zijn sinds 15 december jl.
                  wederom gesloten. Om deze reden treft het kabinet aanvullend op de eerdere steunmaatregelen,
                  een reservering op de Aanvullende Post om dierenwelzijn te waarborgen. De meeste dierentuinen
                  mogen vanaf 19 mei 2021 (gedeeltelijk open). Het definitieve subsidiebedrag wordt
                  hiervoor gecorrigeerd.
               
5.3 Aanvullend sociaal pakket
               
Vorig jaar is het aanvullend sociaal pakket van 1,4 miljard euro aangekondigd en nader
                     toegelicht.38 Het doel van dit pakket is om mensen die in onzekerheid verkeren, de zekerheid te
                     bieden van aanspraak op passende begeleiding bij het zoeken naar werk of nieuwe bedrijfsactiviteiten
                     en inkomen. Deze ondersteuning is ingericht middels vier bouwstenen:
                  
1. Intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk/activiteiten
2. Scholing en ontwikkeling
3. Bestrijding van jeugdwerkloosheid
4. Aanpak armoede en schulden
Het kabinet acht dit in gang gezette beleid van wezenlijk van belang om aanpassingen
                  in de economie verder te faciliteren en om te voorkomen dat mensen – ook op later
                  moment – forse (economische) gevolgen ondervinden van de huidige coronacrisis. Hierbij
                  is specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking,
                  zoals genoemd in de motie van het lid Gijs van Dijk.39 Het (verlengde) steun- en herstelpakket zelf is natuurlijk ook beschikbaar voor kwetsbare
                  groepen, waaronder sekswerkers die vanwege de coronacrisis niet of minder werken en
                  voldoen aan de voorwaarden van steunmaatregelen.40 Beeld is dat het aanvullend sociaal pakket in combinatie met (de verlenging van)
                  het steun- en herstelpakket op dit moment voldoende ondersteuning biedt. Het kabinet
                  ziet daarom voor nu geen aanleiding om dit beleid verder te intensiveren. Corona en
                  de genomen maatregelen werken naar verwachting langer door in de economie en het werk
                  en inkomen van mensen. Dit pakket loopt daarom ook (deels) meerjarig door: het kabinet
                  zet vol in op de uitwerking en uitvoering van de verschillende onderdelen. Wel houdt
                  het kabinet de omstandigheden en uitkomsten van het beleid nauwlettend in de gaten.
                  Hierbij heeft het kabinet specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, zoals jongeren
                  (zie onderstaande box).
               
Het kabinet onderstreept hiermee het belang van (nieuw) werk, leren en ontwikkelen,
                  het voorkomen van schulden en het helpen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
                  Nader inzicht in het gebruik van de maatregelen uit het aanvullend sociaal pakket
                  wordt – voor zover mogelijk en beschikbaar – opgenomen in de monitoringsbrief arbeidsmarkt
                  en beroep noodpakket van eind deze maand.
               
5.4 Verlenging maatregelen re-integratie jongeren
               
Vanwege de bijzondere omstandigheden op de arbeidsmarkt is met de «Tijdelijke wet
                  Covid-19 SZW en JenV» (Kamerstuk 35 557) een aantal tijdelijke maatregelen geïntroduceerd die de positie van jongeren versterkt,
                  zoals door uw Kamer verzocht met de motie van het lid Smeulders c.s.41 Het gaat hierbij om het tijdelijk openstellen van een aantal re-integratie-instrumenten
                  waar jongeren tot 27 jaar onder normale omstandigheden van zijn uitgesloten. Ook is
                  de zoektermijn van vier weken voor kwetsbare jongeren (tot 27 jaar) tot 1 juli 2021
                  buiten werking gesteld. Voor andere jongeren tot 27 jaar kunnen gemeenten maatwerk
                  toepassen bij het al dan niet hanteren van de zoektermijn. Deze maatregelen worden
                  verlengd tot 1 oktober 2021. Het koninklijk besluit waarmee dit geregeld wordt, zal
                  zo snel mogelijk bij uw Kamer worden voorgehangen.
               
5.5 Coronabanen
               
Om de zorg, het onderwijs en toezicht en handhaving te ondersteunen heeft het kabinet
                  tijdelijke coronabanen opgezet. Hierover is uw Kamer op 14 december jl. geïnformeerd.42 Met deze tijdelijke coronabanen worden deze sectoren ontlast én kunnen mensen die
                  vanwege de coronacrisis geen werk hebben, tijdelijk elders aan de slag te gaan. Op
                  dit moment is er voor de coronabanen in totaal ca. 69 miljoen euro van de beschikbaar
                  gestelde 160 miljoen euro uitgegeven. Dit kan nog oplopen omdat gemeenten nog tot
                  eind juni 2021 aanvragen kunnen indienen voor coronabanen in de handhaving. De middelen
                  staan op de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur
                  en Wetenschap (OCW) en JenV.
               
In de zorg zijn in totaal 381 aanvragen gedaan door zorginstellingen voor in totaal
                  3.740 coronabanen. Hiermee is 38 miljoen euro van de beschikbare 80 miljoen euro uitgegeven.
                  Voor de subsidieregeling coronabanen in de zorg is de aanvraagperiode inmiddels verstreken;
                  947 mensen op een coronabaan doen dat met de ambitie om duurzaam in de zorg te komen
                  werken: zij maken gebruik van de opleidingsmogelijkheid via de Nationale Zorgklas
                  om een mbo-certificaat voor een zorgfunctie te behalen. Omdat naar verwachting de
                  druk op de zorg in het najaar hoog blijft, is besloten om de regeling opnieuw open
                  te stellen. Voor een tweede tijdvak is 40 miljoen euro beschikbaar. Subsidie is mogelijk
                  voor een periode van maximaal 6 maanden, binnen de periode van 1 juli 2021 tot en
                  met 31 december 2021. De voorwaarden van de regeling veranderen niet.
               
In het hoger onderwijs zijn 28 aanvragen gedaan door hbo-instellingen en 16 door wo-instellingen.
                  Hiermee is circa 15 miljoen euro van de beschikbare 20 miljoen euro uitgegeven. Er
                  is geen zicht op het aantal banen dat gerealiseerd is. Ook voor het hoger onderwijs
                  is de aanvraagperiode inmiddels verstreken.
               
Bij toezicht en handhaving is ca. 15 miljoen euro van de in totaal 60 miljoen euro
                  uitgekeerd aan gemeenten. Bij de aanvraag vullen gemeenten alleen het gevraagde bedrag
                  aan bijdrage in waardoor er op dit moment geen zicht is op het gerealiseerde aantal
                  banen. Gezien de verwachte drukte in publieke en buitenruimtes in de zomermaanden,
                  zal er aandacht blijven voor toezicht en handhaving. Om toezicht en handhaving binnen
                  de gemeenten ook in deze periode te ontlasten zal de regeling voor JenV worden verlengd
                  tot 1 oktober 2021. De uitgaven die met deze verlenging gemoeid zijn, moeten passen
                  binnen het huidige budget.
               
5.6 Coulancemaatregelen loonwaardebepalingen Participatiewet
               
Gemeenten hebben tot 1 juli 2021 toestemming om loonwaardebepalingen in het kader
                  van de Participatiewet, die volgens de regels op de werkplek moeten plaatsvinden,
                  telefonisch uit te voeren in die situaties dat de werknemer vanwege de coronamaatregelen
                  niet op de werkplek aanwezig is. Bijvoorbeeld omdat betrokkene thuis moet werken of
                  als de veiligheid op de werkplek niet kan worden gegarandeerd vanwege het risico op
                  besmetting met het coronavirus. Verder is stilzwijgende verlenging van forfaitaire
                  loonkostensubsidie ook tot 1 juli 2021 toegestaan.
               
Er zijn gemeenten die een stuwmeer voorzien van in te halen werkplekbezoeken tegen
                  1 juli 2021. Daarnaast is nog ongewis of in alle gevallen vanaf 1 juli 2021 een loonwaardebepaling
                  op de werkplek veilig kan worden verricht. Verzocht is om enige coulance te betrachten
                  bij de loonwaardebepaling, door gemeenten meer tijd te geven om de werkplekbezoeken
                  die alsnog moeten plaats vinden, uit te voeren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                  komt aan dit verzoek tegemoet. Voor die gevallen waarin ook na 1 juli 2021 een loonwaardebepaling
                  op de werkplek nog niet veilig kan worden verricht, wordt bovendien de mogelijkheid
                  geboden om een telefonische loonwaardebepaling uit te voeren, onder de voorwaarde
                  dat die loonwaardebepaling een geldigheidsduur heeft van maximaal drie maanden en
                  dat een werkplekbezoek plaatsvindt zodra dat op een veilige manier kan.
               
Het uitgangspunt is dat gemeenten op 1 oktober 2021 de werkplekbezoeken die moesten
                  worden ingehaald, hebben uitgevoerd en dat per die datum alle loonwaardebepalingen
                  weer veilig volgens de regels, dus op de werkplek, kunnen plaatsvinden.
               
Het verlengen van de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van de periode van
                  forfaitaire loonkostensubsidie is niet noodzakelijk. Overeenkomstig het vorenstaande
                  kan – als een loonwaardebepaling op de werkplek nog niet veilig op de werkplek kan
                  worden uitgevoerd – in telefonisch overleg tussen de gemeente, werkgever en werknemer
                  worden bepaald of een werknemer daadwerkelijk per uur verminderd productief is. Op
                  deze wijze wordt gewaarborgd dat de loonkostensubsidie wordt ingezet voor wie het
                  bedoeld is.
               
5.7 Verlengen tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding voor consumptief
                  krediet
               
In verband met de verwachtingen over het doorwerken van de gevolgen van de crisis,
                  wil het kabinet de tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding die in rekening
                  mag worden gebracht door aanbieders van consumptief krediet verlengen tot 1 juli 2022.
                  Op 10 augustus 2020 werd de maximale kredietvergoeding tijdelijk verlaagd van 14%
                  naar 10% in verband met de gevolgen van de coronacrisis.43 De maximale kredietvergoeding geldt voor alle soorten consumptief krediet dat wordt
                  verstrekt aan consumenten, zoals rood staan, doorlopend (goederen)krediet of een persoonlijke lening voor de financiering van bijvoorbeeld een auto.
                  Hierdoor kunnen consumenten langer tegen lagere maandlasten geld lenen voor consumptieve
                  uitgaven en zijn zij beter beschermd tegen de hoge kosten van krediet. Het conceptbesluit
                  over de verlenging zal via internet worden geconsulteerd.
               
5.8 Beëindiging Garantieregeling Herverzekering Leverancierskredieten
               
Per 1 juli 2021 zal de herverzekeringsovereenkomst tussen de Staat en zeven particuliere
                  kredietverzekeraars tot een einde komen. Net als in Duitsland, Denemarken en Engeland
                  concluderen de Nederlandse staat en de betrokken kredietverzekeraars op basis van
                  de huidige marktinformatie dat de regeling niet langer noodzakelijk is.
               
In het voorjaar van 2020 kwam de kredietcapaciteit door de onzekerheid in de markt
                  onder druk te staan. De garantie van de Nederlandse staat heeft de betrokken kredietverzekeraars
                  in staat gesteld de limieten op leverancierskredieten te handhaven. De regeling heeft
                  daarmee bijgedragen aan het in standhouden van toeleveringsketens en de stabiliteit
                  van de economie tijdens de coronacrisis.
               
De economische vooruitzichten wijzen op een herstel en de verzekeraars hebben op dit
                  moment beter zicht op de risico’s in de portefeuille. Bovendien zullen veel van de
                  overige steunmaatregelen na 1 juli 2021 doorlopen. Hierdoor hebben de verzekeraars
                  genoeg vertrouwen in de markt om hun taak zonder staatsgarantie te vervullen. De kredietverzekeraars
                  zijn zich bewust van hun economische verantwoordelijkheid en zullen ook zonder garantie
                  van de Nederlandse staat, op basis van een gedegen risicoanalyse, dekking blijven
                  bieden.
               
Ook na 30 juni 2021 blijven de Staat en de kredietverzekeraars met elkaar in contact.
                  Gezamenlijk zullen wij marktontwikkelingen nauwgezet volgen en elkaar over mogelijke
                  knelpunten informeren om snel te kunnen optreden als de economische situatie daartoe
                  aanleiding geeft en een bedreiging vormt voor de onderliggende toeleveringsketens,
                  binnen het kader van de EU-wetgeving.
               
In de 2022 ontwerpbegroting van Financiën worden de ramingen van de inkomsten en uitgaven
                  uit hoofde van de garantieregeling voor de komende jaren naar beneden bijgesteld.
                  Omdat schades en recuperaties een vertraagd karakter bevatten verwachten we nog wel
                  inkomsten en uitgaven na afloop van de herverzekering.
               
5.9 Verlenging crisismaatregelen om handelsstromen op gang te houden
               
Maart afgelopen jaar hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Handel en
                  Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) een viertal maatregelen genomen binnen het ekv (exportkredietverzekeringen)
                  instrumentarium.44 Deze maatregelen, waaronder het verhogen van het maximale gedekte percentage op liquiditeitsverruimende
                  producten wat gericht is om financiering voor exporttransacties in stand te houden,
                  zijn bedoeld ter ondersteuning van het exporterend bedrijfsleven.
               
Door de coronacrisis zijn de risico’s voor het exporterend bedrijfsleven onverminderd
                  hoog, waardoor het Tijdelijk Staatsteunkader van de Europese Commissie verlengd is
                  tot 31 december 2021. Mede hierdoor, en het belang van een gelijk internationaal speelveld
                  voor Nederlandse exporteurs, is ervoor gekozen om deze maatregelen te verlengen tot
                  31 december 2021. Een verlenging van de crisismaatregelen heeft geen budgettaire gevolgen,
                  gelet op het kostendekkende principe van de ekv, waar ook deze crisismaatregelen onderhevig
                  aan zijn.
               
5.10 Caribisch Nederland
               
Het uitgangspunt blijft dat voor Caribisch Nederland een vergelijkbare benadering
                     wordt gekozen als voor Europees Nederland, rekening houdend met de lokale situatie.
                     Dit betekent dat de middelen voor de tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomstenverlies
                     voor het derde kwartaal worden doorgetrokken (6 miljoen euro). Daarnaast wordt hiermee
                     samenhangend 0,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor aanvullend eilandelijk beleid
                     voor het derde kwartaal. Verder wordt in lijn met Europees Nederland de subsidieregeling
                     Tegemoetkoming Vaste Lasten BES doorgetrokken voor het derde kwartaal met dezelfde
                     opzet als voor het tweede kwartaal (10 miljoen euro).
                  
Het uitstel van betaling van belastingen in Caribisch Nederland wordt met drie maanden
                     verlengd, van 30 juni tot en met 30 september 2021. Het tijdstip waarop in Caribisch
                     Nederland de gefaseerde terugbetaling van de uitgestelde belasting moet beginnen,
                     wordt eveneens uitgesteld, van 1 oktober 2021 naar 1 oktober 2022. De terugbetaaltermijn
                     wordt hierbij verlengd van 3 naar 5 jaar. Verder is Caribisch Nederland in het steun-
                     en herstelpakket van 21 januari 2021 abusievelijk niet meegerekend in de vrijstelling
                     van algemene bestedingsbelasting op mondkapjes, vaccins en testkits. Deze vrijstelling
                     (0,1 miljoen euro) wordt met terugwerkende kracht verrekend.
                  
Besluitvorming over sectorspecifieke steun voor Caribisch Nederland volgt een separaat
                     besluitvormingstraject. Over de uitkomsten van de gehele besluitvorming voor Caribisch
                     Nederland en de uitwerking in concrete maatregelen die aansluiten bij de lokale omstandigheden
                     wordt uw Kamer door middel van een aparte brief voor de zomer nader geïnformeerd.
                  
6 Budgettaire aspecten
De budgettaire gevolgen van de maatregelen uit deze brief zijn in tabel 2 hieronder
                  weergegeven. Tabel 3 toont wat de steunmaatregelen in totaal hebben gekost sinds het
                  uitbreken van de coronacrisis. De budgettaire gevolgen zullen in de eerste suppletoire
                  begrotingswetten voor 2021 aan u worden voorgelegd. In de Voorjaarsnota 2021 die uw
                  Kamer op korte termijn ontvangt, zal uitgebreid inzicht worden geboden in de budgettaire
                  gevolgen van de coronamaatregelen.
               
De budgettaire gevolgen van deze maatregelen worden in de 1e suppletoire begrotingswetten
                  aan u voorgelegd. Normaliter wordt nieuw beleid pas in uitvoering genomen nadat de
                  Staten-Generaal de begrotingswetten heeft geautoriseerd. De voorgenomen steunmaatregelen
                  in deze brief helpen om burgers en bedrijven te steunen in met name het derde kwartaal.
                  Het is niet in het belang van het Rijk om uitvoering van het beleid dat ten grondslag
                  ligt aan de begrotingswetten uit te stellen. De meest uitgaven en verplichtingen zijn
                  gepland vanaf de start van het derde kwartaal. Voor een deel zullen de voorgenomen
                  uitgaven en verplichtingen ook betrekking hebben op het tweede kwartaal, namelijk
                  het verruimde omzetbegrip in de NOW, de referentiesystematiek en het subsidieplafond
                  in de TVL, en steun voor de dierentuinen. In geval het kabinet al verplichtingen aangaat
                  en uitgaven doet voor het moment van de autorisatie door de Staten-Generaal, dan beroept
                  het kabinet zich op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
               
Tabel 2. Budgettaire gevolgen van verlenging steunmaatregelen
in mln. euro's (plus is saldoverslechterend)
2021
2022
Uitgaven
4.436
1.559
                         
                         
                         
                         
Generieke steunmaatregelen
4.251
1.499
1
NOW1
1.960
1.440
2
TVL
2.025
3
Tozo
231
4
TONK
0
5
Doorvertaling naar Caribisch Nederland (SZW-deel)
7
6
Doorvertaling naar Caribisch Nederland (EZK-deel)
10
7
Lagere ontvangsten uit invorderingsrente door verlaagd rentepercentage2
43
8
Schuldenpositie bedrijven
19
16
                         
                         
                         
                         
Sectorspecifieke steunmaatregelen
185
60
9
Cultuur3
70
10
Medeoverheden
52
11
Amateursport
0
40
12
IJsbanen en zwembaden
0
20
13
Land- en tuinbouw4
20
14
Dierentuinen
43
15
Crisisbanen
0
                         
                         
                         
                         
Inkomsten
157
10
                         
                         
                         
                         
Fiscale maatregelen
157
10
1
Onbelaste reiskostenvergoeding
25
2
Uitstel administratieve verplichtingen rondom loonheffingen
0
3
Akkoord met Duitsland en Belgie belastingheffing grenswerkers
0
4
Vrijstel van belasting aantal Duitse nett-uitkeringen
0
5
Btw-nultarief op mondkapjes
75
6
Btw-nultarief op uitleen van zorgpersoneel
50
7
Btw-nultarief op COVID-19 vaccins en tekstkits
17
8
Behoud hypotheekrenteaftrek bij hypotheekbetaalpauze
-10
10
                         
                         
                         
                         
Totaal uitgaven en inkomsten
4.593
1.569
                         
                         
                         
                         
Niet-EMU-relevant
500
2.700
Uitstel van belastingbetaling (kasschuif)5
500
2.700
wv. Doorvertaling naar Caribisch Nederland
2
X Noot
                     
1
Het bedrag van 1.440 mln. in 2022 betreft de raming voor het deel nabetalingen dat
                        gespreid over meerdere jaren zal plaatsvinden. Deze raming zal later meerjarig worden
                        gespecificeerd.
                     
X Noot
                     
2
Dit betreft het effect op de Financiën-begroting. In de periode 2023 t/m 2026 bedraagt
                        de derving 61 mln. Voor de begrotingen van SZW en BZK werkt deze maatregel ook (in
                        beperkte mate) door op de invorderingsrente op de toeslagenvorderingen bij SZW en
                        BZK.
                     
X Noot
                     
3
Hier bovenop wordt 26 mln. aan eerder begrote maar niet uitgeputte steunmiddelen beschikbaar
X Noot
                     
4
Bij deze maatregel wordt onder andere 500 mln. aan GLB-middelen eerder in 2021 bevoorschot
                        aan boeren. Deze middelen waren reeds begroot voor 2021, dus dit leidt niet tot hogere
                        uitgaven.
                     
X Noot
                     
5
Naar verwachting leidt het additionele uitstel van belasting ook tot meer afstel van
                        belasting. Volgens de huidige inschatting leidt het uitstel tot 450 mln. aan additioneel
                        afstel in de komende jaren.
                     
Tabel 3. Totale budgettaire gevolgen van de steun- en herstelmaatregelen
in mld. euro's (plus is saldoverslechterend)
2020
2021
2022
Totaal
EMU-relevante uitgaven (1)
27,8
40,9
9,0
77,7
Eerder besloten
27,8
36,5
7,5
71,8
Kamerbrief d.d. 27 mei 2021
4,4
1,6
6,0
                         
                         
                         
                         
                         
Fiscale maatregelen (2)
4,4
– 1,8
0,5
3,1
Eerder besloten
4,4
– 2,0
0,5
2,9
Kamerbrief d.d. 27 mei 2021
0,2
0,0
0,2
                         
                         
                         
                         
                         
Totaal EMU-relevante maatregelen (1+2)
32,2
39,1
9,5
80,8
                         
                         
                         
                         
                         
Belastinguitstel (niet EMU-relevant) (3)
12,9
– 0,7
– 2,4
9,8
Eerder besloten1
12,9
– 1,2
– 5,1
6,6
Versoepeling terugbetaling1
                                 
0,5
2,7
3,2
                         
                         
                         
                         
                         
Leningen (niet EMU-relevant) (4)
1,6
1,5
– 0,1
3,0
Eerder besloten
1,6
1,5
– 0,1
3,0
X Noot
                     
1
Naar verwachting leidt het additionele uitstel van belasting ook tot meer afstel van
                        belasting. De eerder besloten uitstelmaatregelen leiden naar verwachting tot 0,9 mld.
                        aan belastingafstel. De additionele versoepeling van terugbetaling leidt naar verwachting
                        tot 0,45 mld. aan aanvullend afstel.
                     
7 Tot slot
Het kabinet heeft het afgelopen jaar uitzonderlijke maatregelen en middelen ingezet
                  om de Nederlandse economie te ondersteunen. Dat is het waard geweest: er zijn veel
                  banen behouden, bedrijven gered en mensen geholpen die door corona hun inkomen zagen
                  wegvallen. De economie is daardoor overeind gebleven. Het kabinet is de uitvoeringsorganisaties
                  en medeoverheden wederom zeer erkentelijk voor hun buitengewone inzet om het steunpakket
                  mogelijk te maken.
               
Met de veranderingen in de epidemiologische situatie en daarmee in de economie, breekt
                  er nu een nieuwe fase aan. Het kabinet kijkt vooruit en wil zorgen voor een soepele
                  overgang naar een economie met ondernemers en werkenden die weer op eigen benen kunnen
                  staan. Om deze reden heeft het kabinet besloten het steunpakket te verlengen tot in
                  het derde kwartaal van 2021. Ondernemers krijgen hierdoor de kans om zich voor te
                  bereiden op de toekomst en uit het steunpakket te «groeien». Vanuit economisch oogpunt
                  is het namelijk verstandig om de steun weer af te bouwen zodra de contactmaatregelen
                  (grotendeels) zijn opgeheven, met oog voor de naweeën van de crisis die veel bedrijven
                  nog steeds ondervinden. Het kabinet verwacht dat dit in het derde kwartaal goeddeels
                  het geval zal zijn. Het kabinet is voornemens in het vierde kwartaal te beginnen met
                  afbouw, en gaat ervan uit dat de epidemiologische situatie dit toelaat. Dit beziet
                  het kabinet aan het eind van de zomer.
               
Tijdens het besluitvormingsproces zag het kabinet zich geconfronteerd met dilemma’s
                  die inherent zijn aan de vormgeving van het steun- en herstelpakket. Het kabinet heeft
                  betracht de menselijke maat te houden bij het verlenen van steun, maar maatwerk is
                  helaas niet mogelijk. Deze brief maakt inzichtelijk met welke overwegingen het kabinet
                  de afgelopen periode heeft geworsteld. We vertrouwen op uw begrip voor de keuzes die
                  gemaakt zijn en houden nauwlettend in de gaten of de vandaag aangekondigde maatregelen
                  voldoende uitkomst bieden voor ondernemers en huishoudens.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
                  S.A. Blok
De Minister van Financiën,
                  W.B. Hoekstra
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
De Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief
Indieners
- 
              
                  Indiener
 S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat
- 
              
                  Medeindiener
 M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- 
              
                  Medeindiener
 W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 
              
                  Medeindiener
 W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- 
              
                  Medeindiener
 J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
