Brief regering : Het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 314
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN FINANCIËN EN VAN SOCIALE
ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
EN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2021
1. Inleiding
Een nieuwe fase in de coronacrisis dient zich aan. Na een loodzwaar jaar voor onze
hele economie en samenleving gloort er voorzichtig licht aan het einde van de tunnel.
De vaccinatiegraad stijgt snel, steeds meer bedrijven openen weer hun deuren en het
economische herstel wordt langzaamaan zichtbaar. Sinds de start van de crisis in maart
2020 nam het kabinet vergaande steunmaatregelen om de economische schok op te vangen
en ondernemers en bedrijven door deze zware tijd heen te helpen. En met resultaat:
bedrijven bleven overeind, het aantal faillissementen bleef laag, en banen en inkomens
zijn behouden. Het kabinet wil nogmaals benadrukken dat het grote bewondering heeft
voor de veerkracht, het innovatievermogen en de creativiteit die bedrijven, ondernemers
en werkenden in deze zware tijd hebben getoond.
In een fase waarin beperkingen stapsgewijs kunnen worden afgeschaald en het maatschappelijk
leven weer doorgang vindt, komt ook het moment dat de economie weer op eigen kracht
kan gaan draaien. De economische rationale voor de steunpakketten wordt daardoor steeds
kleiner, zo laten de analyses van onder andere het Centraal Planbureau (CPB) zien.
De terugkeer naar een gezonde economie, met een normale economische dynamiek, is van
groot belang voor het verdienvermogen van Nederland. Tegelijkertijd zijn de onzekerheden
op dit moment nog groot. Daarom blijft het steun- en herstelpakket ook in het derde
kwartaal van 2021 beschikbaar. Naarmate bedrijven weer omzet kunnen maken, zullen
ze de komende periode vanzelf uit het steunpakket «groeien». Het kabinet heeft er
vertrouwen in dat deze steun in het licht van de oplevende economie het bedrijfsleven
er weer bovenop helpt. De verwachte budgettaire omvang van het pakket is met circa
6 miljard euro wederom groot, maar dit bedrag kan mee- of tegenvallen gezien de grote
onzekerheden.
De voorstellen in deze brief zijn gebaseerd op het huidige beeld van de virusontwikkeling
en voortgang van de vaccinatiecampagne. Het kabinet vaart daarbij nog steeds op zicht,
want de onzekerheid is aanzienlijk. Het kabinet houdt daarom een vinger aan de pols,
zoals gedurende deze gehele coronacrisis het geval is geweest. Het kan daarbij beter
of slechter gaan dan we op dit moment verwachten. Concreet houdt dit in dat als er
zich onverhoopt nieuwe ontwikkelingen voordoen die nopen tot extra contact beperkende
maatregelen, dit ook de afweging over het afbouwen van steun na het derde kwartaal
zal beïnvloeden. Andersom geldt dat de epidemiologische omstandigheden zich ook juist
positiever kunnen ontwikkelen, waarbij restricties verdwijnen, ofwel voor iedereen
ofwel voor mensen die gevaccineerd of negatief getest zijn.
Dit veel positiever economische uitgangspunt brengt een ander dilemma met zich mee,
namelijk dat de risico’s en nadelen van het doortrekken van steun (maatschappelijk)
steeds minder acceptabel zijn naarmate de contactbeperkingen worden opgeheven. Het
gaat dan bijvoorbeeld om risico’s op oneigenlijk gebruik, verkeerde prikkels of de
toegenomen kans dat uitgekeerde voorschotten later terugbetaald moeten worden, met
alle mogelijke complicaties van dien. Indien we in dit positieve scenario zitten,
zal het kabinet nadenken over manieren om deze risico’s – die inherent zijn aan het
onverkort doortrekken van de NOW en TVL en de specifieke steunmaatregelen – in kaart
te brengen, te beoordelen en verder in te perken. We zullen uw Kamer informeren als
dit leidt tot actie.
In deze brief schetst het kabinet allereerst de (economische) dilemma’s van dit moment,
gevolgd door de verschillende afwegingen die hierbij gemaakt zijn. Daarna wordt weergegeven
hoe het steunpakket in beginsel eruit komt te zien in het derde kwartaal van dit jaar.
Vervolgens wordt ingegaan op de positie van het bedrijfsleven en de maatregelen die
genomen worden om bedrijven uit de nasleep van deze crisis te helpen loodsen. Zo zorgt
het kabinet ervoor dat de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) niet meer meetelt
als omzet voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Dit
geeft bedrijven net het beetje extra wat zij kunnen gebruiken om hun normale economische
activiteiten aan te vangen. Ook worden verschillende maatregelen genomen ten aanzien
van het aflossen van belastingschulden, zoals verlenging van de betalingstermijn tot
vijf jaar.
Bij deze besluitvorming heeft het kabinet voor lastige dilemma’s en afwegingen gestaan.
Er is daarbij ook contact geweest met sociale partners en uw Kamer. Het kabinet stelt
die betrokkenheid zeer op prijs.
Het demissionaire kabinet geeft met het doortrekken van het steunpakket en de bijbehorende
maatregelen tevens een eerste vorm aan het herstelbeleid.
2. Gunstige economische vooruitzichten, maar met onzekerheid
De afgelopen maanden is er intensief gewerkt aan het inventariseren van mogelijke
economische scenario’s en de daarbij best passende steunmaatregelen voor ondernemers
en werkenden. Die grondige analyse, aangevuld met de adviezen van het CPB en De Nederlandsche
Bank (DNB), vormt de basis voor deze brief. Zie hiervoor onder andere onderstaande
box. Wat centraal staat voor het kabinet is de verwachting dat de economische en epidemiologische
omstandigheden vanaf de zomer beter zijn dan nu.
De economie heeft zich beter staande gehouden dan werd voorzien. Mede dankzij de steunpakketten
ligt de werkloosheid met 3,4% in april op een zeer laag niveau en is ook het aantal
faillissementen historisch laag. Het kabinet verwacht dan ook snel aantrekkende bedrijvigheid
als de economie weer open kan, net als in het
derde kwartaal van 2020 het geval was.
CPB adviseerde al eerder om af te bouwen
In het Centraal Economisch Plan (CEP) van maart 2021 is het CPB optimistisch over
het economisch herstel. Naar verwachting is aan het eind van dit jaar de economie
terug op het niveau van voor de coronacrisis. Bovendien gaat het CEP nog uit van een
aflopend steunpakket in juni 2021 en bleek de gerealiseerde economische krimp in het
eerste kwartaal van 2021 (– 0,5%) substantieel lager uit te vallen dan initieel geraamd
in het CEP (– 1,9%). Beide zaken zullen naar verwachting leiden tot een opwaartse
bijstelling van de verwachte economische groei voor 2021 ten opzichte van de CEP-raming.
Maar ook zonder deze bijstelling gaat het CEP al uit van een economische groei van
2,2% in 2021 en 3,5% in 2022. De relatief lage werkloosheid zal volgens het CEP licht
stijgen: naar 4,4% in 2021 en 4,7% in 2022. Uiteraard is deze raming met veel onzekerheid
omgeven. Nieuwe uitbraken of grote tegenvallers met vaccineren kunnen volgens het
CPB alsnog roet in het eten gooien. In alle scenario’s adviseert het CPB om ruimte
te maken voor herstelbeleid en de economie zich te laten aanpassen aan nieuwe omstandigheden.
Wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, vervalt namelijk de motivering
voor de huidige steunregelingen voor bedrijven. Het is in de ogen van het CPB belangrijk
dat 1) de reguliere dynamiek terugkeert in de economie waarbij bedrijven zich aanpassen
aan de omstandigheden, ook wanneer het virus onder ons blijft, 2) de arbeidsmarkt
mobiliteit van werkenden bevordert en 3) de overheid herstel faciliteert en schade
repareert. Het in stand houden van niet-levensvatbare bedrijven zorgt voor inefficiënt
gebruik van onze productiemiddelen, waardoor deze niet optimaal ingezet worden waar
ze nodig zijn.
Het kabinet concludeert dat de vooruitzichten voor de economie op korte termijn gunstig
zijn. Maar ze zijn nog wel met onzekerheid omgeven. Zowel het virus als de situatie
op de wereldmarkt laat zich lastig voorspellen. Sommige bedrijven zullen nog een tijd
last blijven houden van de crisis.
De verschillende sectoren in de Nederlandse economie zijn niet in gelijke mate geraakt
door de coronacrisis. Bepaalde branches, zoals de horeca, kunst en cultuur en evenementen,
zijn zwaar getroffen door de maatregelen om het virus onder controle te krijgen. Zo
kreeg de horeca te maken met een halvering van de gebruikelijke omzet in het tweede
en vierde kwartaal van 2020. Bij de evenementenbranche, die al ruim een jaar nagenoeg
stilligt, is het omzetverlies nog groter. Veel ondernemers die hard getroffen zijn
door de crisis, zullen de gevolgen daarvan nog blijven merken. Dit brengt het risico
met zich mee dat bedrijven die in de kern gezond zijn, alsnog failliet gaan. Dat zou
kunnen leiden tot een toename van het aantal faillissementen en oplopende werkloosheid.
Tegelijkertijd hebben bepaalde delen van de economie het afgelopen half jaar uitstekend
gedraaid. Zo was de industrie eind 2020 de eerdere productieval alweer te boven. De
ICT-sector deed het tevens heel goed.
Het kabinet staat daarmee voor een lastige keuze. Vanaf het eerste steunpakket heeft
het kabinet moeten manoeuvreren om zo veel mogelijk onnodige faillissementen te voorkomen
en tegelijkertijd de gezonde dynamiek in de economie, waar onder normale omstandigheden
faillissementen aan bijdragen, zo min mogelijk te hinderen. Het kabinet heeft zich
zo veel mogelijk willen richten op schade door corona; ook tijdens normale economische
tijden hebben bedrijven tenslotte te maken met omzetfluctuaties. In elk kwartaal van
2019 heeft zo’n 25 procent van bedrijven een omzetverlies van meer dan 20 procent
geleden ten opzichte van het voorgaande jaar.1
De economie heeft eerder grote veerkracht getoond en naar verwachting zal ook richting
de zomer het herstel snel doorzetten. Zodra dat moment aanbreekt, is afbouw van de
steun verstandig en noodzakelijk. Het kabinet is voornemens in het vierde kwartaal
te beginnen met afbouw, en gaat ervan uit dat de epidemiologische situatie dit toelaat.
Steun die te lang wordt doorgezet, zal het potentieel van de Nederlandse economie
op de langere termijn schaden. Het kabinet heeft daarbij ook in het achterhoofd dat
dit geld niet meer aan andere doelen besteed kan worden.
Aan de andere kant bestaat er nog veel onzekerheid over de nabije toekomst en hebben
ondernemers vanwege de coronacrisis moeten interen op hun reserves. Nog niet alle
problemen zijn voorbij. In deze context is het kabinet voornemens om het steunpakket
in het derde kwartaal van dit jaar onverkort door te trekken, in de wetenschap dat
het pakket zal meebewegen met het voorziene herstel. Daarnaast worden enkele maatregelen
genomen die significant bijdragen aan de solvabiliteit van bedrijven en daarmee het
toekomstperspectief voor Nederlandse bedrijven verbeteren.
3. Het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal
Tweede kwartaal 2021
Voorstel derde kwartaal 2021
NOW
NOW 3
NOW 4
Omzetdrempel
20%
20%
Subsidiepercentage
85%
85%
Dagloon
2x
2x
Vrijstelling
10%
10%
Opslag
40%
40%
TVL
TVL Q2
TVL Q3
Omzetdrempel
30%
30%
Subsidiepercentage
100%
100%
Max. subsidiebedrag mkb (cap)1
€ 550.000
€ 550.000
Max. subsidiebedrag grote bedrijven (cap)1
€ 1.200.000
€ 600.000
Overig
– min. vergoeding € 1.500
– mkb en niet-mkb
– vastelasten-drempel € 1.500
– min. vergoeding € 1.500
– mkb en niet-mkb
– vastelasten-drempel € 1.500
X Noot
1
maximum subsidiebedrag voor hele steunperiode is € 1,8 miljoen (staatssteunplafond)
3.1. NOW
De NOW stelt werkgevers in staat om bij terugvallende omzet de loonkosten te kunnen
blijven betalen en daarmee banen te behouden. Hieronder gaan we nader in op de verlenging
van de NOW en schetsen we de dilemma’s die een rol spelen bij de vormgeving van deze
regeling.
Verlenging van de NOW
Om werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen is het kabinet voornemens de loonsubsidie
onaangepast te verlengen met een periode van drie maanden. Dat betekent dat de NOW
4 zal lopen van 1 juli tot en met 30 september 2021 en dat net als de NOW 3 het maximale
vergoedingspercentage 85% en de loonsomvrijstelling 10% van de loonsom zal zijn. Ook
blijft het minimale omzetverlies om voor de NOW in aanmerking te komen 20%, de forfaitaire
opslag 40% en de maximale vergoeding per werknemer twee keer het maximum dagloon.
Als nieuwe referentiemaand voor de loonsom wordt februari 2021 gehanteerd omdat deze
maand een representatiever beeld geeft van de huidige loonsom. De oude referentiemaand
(juni 2020) wordt voor de NOW 4 losgelaten.
Dilemma’s binnen de NOW
Sinds 7 oktober 2020 kunnen ondernemers hun aanvraag voor vaststelling van de NOW
1 doen, en vanaf 15 maart 2021 voor de NOW 2. Tot nu toe zijn er ongeveer 60.000 aanvragen
voor een vaststelling ingediend. Bij de vaststelling wordt er gekeken naar het definitieve
omzetverlies en de daadwerkelijk gemaakte loonkosten. Als het omzetverlies lager is
dan verwacht ten tijde van de aanvraag van de subsidie en/of als de loonkosten ten
opzichte van de referentiemaand zijn gedaald, is de definitieve subsidie mogelijk
lager dan het reeds uitgekeerde subsidievoorschot. In dat geval kunnen ondernemers
worden geconfronteerd met een terugvordering. Een dergelijke terugvordering komt voort
uit de opzet van de NOW-regeling waarin een subsidie wordt verstrekt met als doel
het in dienst houden van de werknemers en waarvan de hoogte is gerelateerd aan de
hoogte van het omzetverlies. Om werkgevers daarbij snel te kunnen voorzien van liquide
middelen, is er aan het begin van de pandemie voor gekozen een voorschot uit te keren,
op basis van het verwachte omzetverlies en een referentieloonsom.
Desalniettemin begrijpt het kabinet dat het in deze moeilijke tijd lastig is als er
een terugvordering op de mat valt, terwijl ondernemers vaak alle zeilen moeten bijzetten
om hun bedrijf staande te houden. Ook ziet het kabinet dat de schuldenlast van ondernemers
hoog is en dat de huidige berekening van de NOW-subsidie daaraan kan bijdragen. Om
de ondernemers hierin deels tegemoet te komen, is gekeken naar eventuele mogelijkheden
om de NOW te verruimen.
Deze sectie gaat in op twee mogelijke aanpassingen van de NOW die het gevoel van onrechtvaardigheid
bij werkgevers kunnen beperken en tegelijkertijd de solvabiliteit van werkgevers kunnen
vergroten:
(1) een andere manier van berekenen van de definitieve subsidie in het geval van een gedaalde
loonsom.
(2) de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) niet langer tot het omzetbegrip voor de NOW rekenen.
Het kabinet kiest, om werkgevers in deze fase extra ademruimte te bieden, voor optie
2: het uitzonderen van de TVL van het omzetbegrip binnen de NOW. Onderstaand wordt
nader ingegaan op de voordelen, nadelen en risico’s van beide opties en hoe het kabinet
tot de keuze voor optie 2 gekomen is.
1) Berekening van NOW-subsidie bij gedaalde loonsom werkgever
De NOW-subsidie is erop gericht werkgelegenheid ten tijde van de coronacrisis zoveel
mogelijk te behouden. Om die reden wordt bij de berekening van het definitieve subsidiebedrag
gecorrigeerd voor een eventueel gedaalde loonsom, waarbij er geen rekening wordt gehouden
met het omzetverlies. Anders gezegd, om een werkgever te stimuleren zoveel mogelijk
werkgelegenheid te behouden leidt een loonsomdaling voor een werkgever maar voor een
klein deel (10%) tot een kostenbesparing, en voor het overige deel (90%) tot een vermindering
van de subsidie. Hiervoor is mede gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met
bijvoorbeeld 40% omzetverlies voor 60% zelf de loonkosten kan betalen en alleen voor
de overige 40% subsidie nodig heeft. Het dalen van de loonsom verandert niets aan
de draagkracht van een ondernemer op basis van de resterende omzet: hij of zij wordt
geacht nog steeds hetzelfde bedrag uit de loonsom zelf te kunnen betalen. Op deze
manier wordt de werkgever geprikkeld zo veel mogelijk werknemers in dienst te houden.
Dit onderwerp is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van Kamervragen van
zowel het lid Bruins als het lid Stoffer over dit onderwerp.2
De ervaring leert inmiddels dat er nog veel onbegrip bestaat over de vaststellingsberekening
van de NOW en dat (de hoogte van) een terugvordering voor veel ondernemers als een
verrassing komt. Hoewel ongeveer 20% van de terugvorderingen mede wordt veroorzaakt
door een loonsomdaling, is een ruwe schatting dat om en nabij een derde van alle gemaakte
bezwaren gaat over een foutieve berekening, bijvoorbeeld door een gedaalde loonsom.3 En de verwachting is dat die klachten en bezwaren, en daarmee de druk op UWV, nog
zullen toenemen.
Als mogelijke tegemoetkoming aan werkgevers zou UWV in de vaststelling van de subsidie
bij een eventuele correctie voor een loonsomdaling alsnog rekening kunnen houden met
het daadwerkelijk geleden omzetverlies. Wanneer een werkgever bijvoorbeeld 20% omzetverlies
heeft, zou de gedaalde loonsom kunnen worden gecorrigeerd met 0,2. Correcties van
een andere vorm zijn voor UWV niet uitvoerbaar.
Door een dergelijke aanpassing worden de gevolgen van een loonsomdaling op de hoogte
van de subsidie (veel) minder groot maar komt ook de doelstelling van de NOW – behoud
van werkgelegenheid – onder druk te staan. Gevolg van deze aanpassing zou namelijk
zijn dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van overcompensatie: op basis van
de ontvangen subsidie samen met de overgebleven omzet, zou van een grotere loonsom
sprake moeten zijn dan de werkgever daadwerkelijk heeft. Daarmee zou de NOW 4 ook
een groter risico op misbruik en oneigenlijk gebruik kennen. Het ontslaan van personeel
heeft door de andere berekeningswijze immers minder gevolgen voor de hoogte van de
subsidie, of wordt mogelijk zelfs gestimuleerd.
Bovendien geldt voor deze berekening dat werkgevers met hogere percentages omzetverlies
(en een gedaalde loonsom) minder profijt zouden hebben van de aanpassing. Enerzijds
zorgt dat voor een prikkel om de loonsom in stand te houden, anderzijds zouden bedrijven
die het zwaarst getroffen zijn door de crisis het minst zijn geholpen met deze systematiek.
Dit terwijl het aannemelijk is dat juist de zwaarst getroffen bedrijven de loonsom
hebben (moeten) laten dalen.
Overleg met UWV heeft uitgewezen dat het, zoals het er nu naar uitziet, voor UWV mogelijk
is om een dergelijke aanpassingsactie met terugwerkende kracht vanaf NOW 1 in het
najaar 2021 uit te voeren. UWV geeft daarbij aan dat de keuze voor aanpassing van
de berekening dan wel nu moet worden gemaakt. Langer wachten betekent een toenemend
aantal vaststellingen van subsidies en dat maakt een aanpassingsactie voor UWV niet
meer te behappen. Een gemakkelijk en fraai proces wordt het echter ook bij tijdige
besluitvorming niet. Concreet betekent het dat UWV een aanpassingsactie uit moet voeren
voor circa 20.000 subsidies die al zijn vastgesteld en waarbij sprake was van een
gedaalde loonsom. Deze aanpassing zou veel vergen van UWV, en zou dan ook verschillende
uitvoeringstechnische consequenties met zich mee brengen. Zo zullen sommige ondernemers
langer moeten wachten voordat zij een vaststelling kunnen aanvragen en zullen ze in
sommige gevallen langer moeten wachten op uitsluitsel of een eventuele nabetaling.
Bovendien is het voor UWV niet uitvoerbaar om eventuele nabetalingen die volgen uit
de aanpassingsactie te verrekenen met nog openstaande terugvorderingen van werkgevers.
Een werkgever moet in zo’n geval dus gewoon de terugvordering betalen en ontvangt
de nabetaling op een ander moment.
Tot slot bestaat er ook een juridisch risico met mogelijke uitvoeringsgevolgen, doordat
achteraf de regels voor de vaststelling van de subsidie zouden worden veranderd. Werkgevers
die vanwege de toen gehanteerde systematiek geen aanspraak hebben gemaakt op de NOW
zouden zich met een beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen wenden tot de rechter
om alsnog aanspraak op de NOW te maken onder de nieuwe systematiek. Dat zou mogelijk
zorgen voor extra druk op UWV, dat heeft aangegeven de toekenning van eventuele toegewezen
schadeclaims die hier mogelijk uit volgen niet uit te kunnen voeren en waarvoor dus
een andere oplossing zou moeten worden gezocht. Tegelijkertijd is overigens wel de
verwachting dat op termijn de druk op het Klant- en contactcentrum en de Beroep- en
Bezwaarafdeling zal afnemen met deze aanpassing in de regeling, aangezien het eerder
uitgekeerde voorschotbedrag vaker zal aansluiten bij de verwachting van ondernemers.
De budgettaire effecten worden ingeschat op circa 1,5–2 miljard euro voor de totale
looptijd van de NOW (2020–2021). De exacte budgettaire gevolgen zijn onzeker, zolang
de vaststellingen voor de NOW-tranches nog niet hebben plaatsgevonden.
2) Aanpassen omzetbegrip NOW: uitzonderen TVL
De tweede denkbare aanpassing is de TVL niet langer tot het omzetbegrip voor de NOW
rekenen. Op dit moment telt de TVL wel altijd mee als omzet voor de NOW, hetgeen gevolgen
heeft voor de hoogte van de NOW-subsidie die immers gerelateerd is aan de mate van
omzetverlies.4
Deze interactie tussen de NOW en de TVL is al eerder erkend en beschreven in Kamerbrieven
en in debatten.5 De TVL is in het vierde kwartaal van 2020 verder opgehoogd, onder andere om voor
die interactie te compenseren. Daarna is de TVL echter nog vaker (fors) verhoogd,
waarmee het punt van de interactie tussen de NOW en TVL opnieuw en met meer urgentie
in beeld is gekomen. Hoe hoger de TVL, hoe hoger de omzet en hoe lager het omzetverlies
en de bijbehorende NOW-subsidie. Door de TVL uit te zonderen van het omzetbegrip wordt
de relevante omzet voor de NOW verlaagd, waardoor een hoger recht op NOW-subsidie
ontstaat. Hierdoor wordt de solvabiliteitspositie van bedrijven verbeterd.
Deze aanpassing kan worden geregeld vanaf de NOW 3, en zal dan effect hebben op de
hoogte van de nog vast te stellen subsidie. Het is niet wenselijk om deze maatregel
ook met terugwerkende kracht in te voeren vanaf de NOW 1.6 Daardoor zou de uitvoering door UWV en Uitvoering van Beleid (UVB) te veel worden
belast. Anders dan de aanpassing met betrekking tot de loonsomdaling, die na een systeemaanpassing
automatisch kan worden gerealiseerd, moet in dit geval alles «met de hand» opnieuw
worden vastgesteld. In deze handmatige complete herziening van de eerdere beslissing
is geheel niet voorzien. Een aanpassingsoperatie is daarmee heel complex, zo niet
onuitvoerbaar. De administratieve lasten voor bedrijven zouden hiermee danig worden
verhoogd, doordat ook aanpassing van de derdenverklaringen en accountantsverklaringen
nodig is. De maximale hoogte van de TVL (en daarvoor de TOGS) was ten tijde van de
NOW 1 en NOW 2 echter nog beperkt, waardoor de lasten niet opwegen tegen de baten.
Met terugwerkende kracht het omzetbegrip aanpassen is daarom minder urgent en weegt
niet op tegen de lasten.
Dat betekent dat het resultaat van deze aanpassing zich pas laat zien vanaf de vaststellingen
van de NOW 3, die conform de huidige planning vanaf het najaar van 2021 tot medio
2022 kunnen worden aangevraagd. Voor de vaststellingen van de NOW 1 en NOW 2 heeft
deze variant geen effect. Uiteraard kunnen werkgevers bij de aanvraag van het subsidievoorschot
van de NOW 4 (derde kwartaal 2021) en eventueel ook nog voor de derde tranche van
NOW 3 (die ziet op het tweede kwartaal van 2021) bij het verwachte omzetverlies rekening
houden met het aangepaste omzetbegrip.
Aan deze aanpassing is, net als bij de eerste optie, een juridisch risico verbonden.
De regels voor de vaststelling van de omzet worden namelijk achteraf aangepast. Het
kan zijn dat werkgevers een andere keuze hadden willen maken als zij van tevoren hadden
geweten van deze verandering. Zij zouden zich met een beroep op het vertrouwensbeginsel
kunnen wenden tot de rechter. In tegenstelling tot de eerste optie, is de inschatting
dat dit bij slechts een beperkt aantal werkgevers het geval zou kunnen zijn.
De budgettaire effecten worden ingeschat op grofweg 1,5 miljard euro voor invoering
vanaf de NOW 3 (Q4 2020-Q3 2021). De exacte budgettaire gevolgen zijn voorlopig onzeker.
Dat komt omdat de uitgaven afhankelijk zijn van het toekomstig aantal aanvragen NOW
en pas duidelijk worden zodra alle vaststellingen voor de NOW 3 en NOW 4 hebben plaatsgevonden.
Conclusie
Zowel de aangepaste berekening bij loonsomdaling als de TVL uitzonderen van het omzetbegrip
kunnen ervoor zorgen dat werkgevers meer ademruimte hebben, en die ruimte kan net
het benodigde steuntje in de rug betekenen. Het kabinet is echter van mening dat de
optie met betrekking tot de loonsomdaling te grote risico’s met zich meebrengt. Zowel
op juridisch terrein, voor de uitvoering door UWV, als op het terrein van misbruik
en oneigenlijk gebruik. Bovendien komt vanwege de risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik de doelstelling van behoud van werkgelegenheid onder druk te staan. Alle voor-
en nadelen van beide opties overwegende, kiest het kabinet ervoor om de TVL-subsidie
uit te zonderen van het omzetbegrip binnen de NOW-regeling voor NOW 3 en NOW 4. Dit
betekent dat werkgevers die NOW 3 en NOW 4 aanvragen of hebben aangevraagd, geen rekening
meer hoeven te houden met ontvangen TVL-subsidie bij de vaststelling van de NOW-subsidie.
Het kabinet hoopt dat zij met deze maatregel ook recht doet aan het gevoel van onrechtvaardigheid
dat sommige werkgevers ervaren, wanneer zij een deel van de NOW-subsidie moeten terugbetalen
omdat werkgevers tevens ondersteuning voor de vaste lasten hebben ontvangen. Hieronder
gaat het kabinet met een rekenvoorbeeld nader in op hoe deze maatregel kan uitpakken
voor een doorsnee café en filmhuis.
Rekenvoorbeelden
Café-onderneming
– Een doorsnee caféonderneming met per kwartaal een omzet van € 120.000, een loonsom7 van € 20.650 en € 30.0008 aan vaste lasten krijgt bij een omzetverlies van 40% in Q3 2021 voor dat kwartaal
in totaal € 21.833 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 12.000 TVL + € 9.833 NOW).
Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW, zou de subsidie in totaal € 19.375
zijn (€ 12.000 TVL + € 7.375 NOW). De ondernemer gaat door de aanpassing van het omzetbegrip
er per saldo € 2.458 op vooruit.
– Bij een omzetverlies van 100% in het derde kwartaal van 2021 ontvangt deze onderneming
voor dat kwartaal in totaal € 54.582 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 30.000 TVL
+ € 24.582 NOW). Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW zou de subsidie
in totaal € 48.437 zijn (€ 30.000 TVL + € 18.437 NOW). De ondernemer gaat er door
de aanpassing van het omzetbegrip per saldo € 6.146 op vooruit.
Filmhuis
– Een filmhuis met per kwartaal een omzet van € 174.000, een loonsom van € 18.600 en
€ 125.300 aan vaste lasten, krijgt bij een omzetverlies van 40% in het derde kwartaal
van 2021 voor dat kwartaal in totaal € 58.986 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 50.112
TVL + € 8.874 NOW). Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW, zou de subsidie
in totaal € 50.112 zijn. De ondernemer zou dan alleen subsidie vanuit de TVL ontvangen,
maar niet vanuit de NOW9. De ondernemer gaat door de aanpassing van het omzetbegrip er per saldo € 8.874 op
vooruit.
– Bij een omzetverlies van 100% in Q3 2021 ontvangt deze onderneming voor dat kwartaal
in totaal € 147.465 aan subsidie vanuit de TVL en NOW (€ 125.280 TVL + € 22.185 NOW).
Wanneer de TVL wel als omzet zou gelden voor de NOW zou de subsidie in totaal € 131.492
zijn (€ 125.280 TVL + € 6.212 NOW). De ondernemer gaat door de aanpassing van het
omzetbegrip er per saldo € 15.973 op vooruit.
3.2. TVL
Uitvoering van de TVL tot nu toe
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft sinds de invoering van de TVL
in juni 2020 in drie TVL-openstellingen ruim 3,7 miljard euro steun aan ondernemers
toegekend. Tot 19 mei 2021 heeft RVO 251.000 steunaanvragen ontvangen. In het eerste
kwartaal van 2021 zijn ruim 113.000 aanvragen gedaan. De openstelling van de TVL voor
Q2 2021 staat voor de tweede helft van juni op de planning.
De TVL-subsidiepercentages zijn meerdere keren verhoogd toen de coronamaatregelen
strenger werden en de lockdown (en later ook avondklok) van kracht waren. Bij een
omzetdaling van ten minste 30% ontving de ondernemer in Q3 2020 een tegemoetkoming
in de vaste lasten van 50% naar rato van de omzetdaling. In Q4 2020 is het subsidiepercentage
van 50% aangepast naar een oplopend percentage van 50 tot 70%. In Q1 2021 is deze
nog verder verhoogd naar een vlak percentage van 85%, tot uiteindelijk 100% in Q2
2021.
Dilemma’s binnen de TVL
De TVL stelt ondernemers in staat om hun vaste lasten ook in een tijd met minder of
zelfs geen inkomsten te kunnen blijven betalen. Het kabinet heeft te maken met een
aantal dilemma’s op het gebied van de TVL:
– Verlenging van de TVL in huidige vorm
– De roep om maatwerk
– Sectorspecifieke afbakening is complex
– Risicobeheersing
– Grote bedrijven ervaren onevenredige steun
Verlenging TVL
Nu de lockdown is opgeheven en de economie grotendeels open is, staat het kabinet
voor het dilemma of dit ook het moment is om de subsidiepercentages in de TVL weer
langzaam te verlagen of komend kwartaal nog gelijk te houden. Dit is een lastige afweging,
omdat zowel afbouwen als doortrekken van de TVL voor- en nadelen kennen.
Enerzijds zien we nu al dat er situaties zijn waar het vergoedingspercentage van 100%
leidt tot overcompensatie en aanpassingen aan economische ontwikkelingen kan remmen.
De berekening van de vaste lasten van een ondernemer wordt gebaseerd op een gemiddelde
schatting van de vaste lasten van de betreffende sector. De vergoeding is dus niet
gebaseerd op de daadwerkelijke lasten van ondernemers. Bij een vergoedingspercentage
van 100% van deze gemiddelde vaste lasten valt voor sommige ondernemers de vergoeding
daarom lager uit dan hun daadwerkelijke vaste lasten. Maar voor sommigen juist hoger,
waardoor deze ondernemers overgecompenseerd worden. Een verlaging van het subsidiepercentage
verkleint deze overcompensatie en kan de ondernemer daarnaast extra stimuleren om
zich geleidelijk aan te passen aan veranderingen als gevolg van de pandemie die mogelijk
ook op de lange termijn blijven bestaan. Bovendien zijn bij een vergoedingspercentage
van minder dan 100% andere partijen in de keten (zoals leveranciers of verhuurder)
meer geneigd om in de pijn te delen. Indien de ondernemer wel in zijn kosten kan snijden,
zal deze overgecompenseerd worden (omdat dit niet leidt tot een lagere vergoeding).
Anderzijds blijft de TVL nodig voor ondernemers in sectoren die maar gedeeltelijk
open zijn. Ook ademt de regeling in zijn huidige vorm mee met de ontwikkelingen van
het virus: de TVL is afhankelijk van het geleden omzetverlies van een ondernemer.
Met de huidige economische vooruitzichten is de verwachting dat in het derde kwartaal
steeds meer ondernemers terug kunnen naar hun normale omzetniveau. De vergoeding voor
vaste lasten hebben zij dan niet meer nodig. Een nadeel van afbouwen is echter dat
ondernemers die nog niet of slechts gedeeltelijk open kunnen vanwege de contactbeperkende
maatregelen, minder ruim gecompenseerd worden.
Een andere optie is om af te bouwen door de omzetdrempel van de TVL te verhogen. Dit
brengt het nadeel met zich mee dat bedrijven die nu gedeeltelijk open kunnen, en dus
niet op hun gebruikelijke omzetniveau zitten, buiten de boot zouden kunnen vallen
omdat zij de omzetdrempel niet halen. Dit terwijl zij door de coronacrisis al hebben
moeten interen op hun reserves.
Beide opties stellen het kabinet voor een complexe afweging. De overweging dat ondernemers
in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen
zijn (zoals de horeca en de evenementensector) nog steeds afhankelijk zijn van de
TVL, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor
Q3. Het kabinet is dus voornemens de TVL per 1 juli 2021 te verlengen met één kwartaal
(TVL3), zonder aanpassingen. Dit biedt ondernemers ook de ruimte om zich voor te bereiden
op mogelijke wijzigingen in en afronding van het steunpakket in het vierde kwartaal.10 Het vergoedingspercentage blijft 100% en de omzetdervingsdrempel van 30% blijft
gehandhaafd. De regeling blijft in het derde kwartaal ook openstaan voor niet-mkb
bedrijven. Het maximumbedrag dat een mkb-ondernemer kan ontvangen blijft 550.000 euro
en voor grote bedrijven wordt dit 600.000 euro. In het derde kwartaal blijft het ook
mogelijk om als referentiekwartaal Q3 2020 in plaats van Q3 2019 te kiezen.
De roep om maatwerk
De afgelopen maanden is de roep om maatwerk toegenomen. Dat is begrijpelijk. Sommige
ondernemers vallen tussen wal en schip: ze ontvangen geen steun, terwijl ze wel door
coronamaatregelen getroffen zijn. En dat kan onredelijk voelen. Een generieke maatregel
heeft als voordeel dat veel ondernemers snel geholpen kunnen worden, maar als nadeel
dat niet voor ieder bedrijf een oplossing gevonden kan worden. Maatwerk is vanwege
de omvang van de regeling helaas niet mogelijk. Daarom heeft het kabinet met diverse
aanpassingen in de afgelopen tijd geprobeerd de generieke maatregelen zo aan te passen
dat ook deze ondernemers hiermee ondersteund worden. Denk bijvoorbeeld aan het verlagen
van de vaste lasten drempel, de openstelling voor niet-mkb bedrijven en de aanpassing
van de referentiesystematiek, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 17 mei jl.11 Daarnaast is een aparte startersregeling geïntroduceerd. Deze wordt zoals aangekondigd
in de Kamerbrief van 17 mei vanaf het tweede kwartaal geïntegreerd in de TVL.12
Uw Kamer is eerder uitgebreid geïnformeerd over de dilemma’s rondom de TVL en uitvoering
daarvan in het Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoeringsproblemen rondom
het steunpakket bij RVO.13
Sectorspecifieke afbakening is complex
Een andere vraag is of steun meer gericht kan worden door te differentiëren per sector
door middel van Standaard Bedrijfsindeling (SBI) codes. Er zijn immers sectoren die
meer getroffen worden dan andere sectoren. Een sectorale TVL is echter geen optie
gebleken. De TVL en de TOGS hadden een sectorale opzet met focus op de direct gesloten
sectoren. Nadeel hiervan bleek dat de afbakening steeds willekeuriger werd gevoeld
naarmate de sluiting langer duurde. Toeleveranciers kwamen bijvoorbeeld door deze
afbakening niet in aanmerking, want zij waren niet direct gesloten. Hoe langer de
crisis duurde, hoe groter echter het effect werd voor de indirect getroffen bedrijven.
Tevens bleken SBI-codes niet altijd eenduidig ingedeeld of geregistreerd. Hierdoor
vielen ondernemers, die wel direct geraakt werden door de coronacrisis, buiten de
boot. Deze ondernemers haalden terecht hun gelijk bij het College van Beroep voor
het bedrijfsleven (CBb). In Q4 van 2020 is de TVL-regeling daarom opengesteld voor
alle sectoren.
Hoe graag het kabinet ook op grote schaal maatwerkoplossingen zou willen bieden, zit
er een grens aan wat juridisch en uitvoeringstechnisch haalbaar is. Zeker als we ook
willen zorgen dat ondernemers de vergoeding snel uitbetaald krijgen. Het terugbrengen
van een onderscheid naar sectoren vraagt om een afbakening die niet of nauwelijks
is te maken is. Waar leg je de grens, wie wel en wie niet, hoe ver in de keten neem
je leveranciers mee, hoe baken je een sector precies af? Naast de beleidsmatige nadelen
leidt dit tot veel juridische bezwaar- en beroepsprocedures. Die maken een goede en
snelle uitvoering onmogelijk. Daarom heeft het kabinet ook voor het derde kwartaal
van 2021 niet voor een sectorspecifieke afbakening of ander maatwerk van de TVL gekozen.
Vanwege de onmogelijkheid om op grote schaal maatwerk te bieden, is het onvermijdelijk
dat een deel van de steun ondoelmatig en/of niet-noodzakelijk is. Het doel van de
TVL is om ondernemers die als gevolg van corona omzetverlies lijden, te ondersteunen
bij de bekostiging van hun vaste lasten. In de praktijk zijn er echter ook bedrijven
die vanwege bedrijfseconomische redenen (bijvoorbeeld vanwege de Brexit) omzetverlies
hebben. Aangezien er geen onderscheid gemaakt kan worden, worden ook zij ondersteund.
Ook worden er bedrijven ondersteund die in één of twee van de kwartalen een omzetverlies
hadden van tenminste 30%, maar over het geheel van 2020 omzetgroei hadden. Het ondersteunen
van deze verschillende groepen bedrijven is onvermijdelijk, omdat meer maatwerk onmogelijk
is binnen de TVL. Het dient wel meegenomen te worden in de overwegingen voor verlenging
van steun, want naarmate de coronacrisis afloopt zal het ondoelmatige aandeel vanuit
deze groepen verder alsmaar stijgen. Bovendien zijn er ook tijdens normale economische
tijden bedrijven met omzetfluctuaties.
Risicobeheersing
Het is ten slotte helaas onontkoombaar gebleken dat bij een regeling als deze (groot
in omvang en snel in de uitvoering) sprake is van enkelen die misbruik proberen te
maken van de ruimhartig opgezette steunmaatregelen. Grotendeels wordt dit voorkomen
door de uitgebreide en steeds beter werkende controles van RVO vooraf, tussentijds
en achteraf, maar soms glippen er frauduleuze aanvragen doorheen. RVO treedt hier
ook hard tegenop en doet aangifte bij vermoeden van fraude. Zie hiervoor ook de Kamerbrief
Risicobeheersing TVL van 14 januari jl.14
Grote bedrijven ervaren onevenredige steun
Sinds het eerste en tweede kwartaal van 2021 kunnen ook niet-mkb bedrijven (meer dan
250 werknemers) gebruikmaken van de TVL Q1 2021. Deze grote bedrijven kunnen per groep
verbonden ondernemingen één aanvraag indienen, van maximaal 600.000 euro. Voor mkb
bedrijven geldt echter dat zij per werkmaatschappij/dochterbedrijf een aanvraag kunnen
indienen van maximaal 550.000 euro, tot het staatssteunplafond van 1,8 miljoen euro
is bereikt voor de groep waar de ondernemingen onder vallen.
De TVL is zo ingericht, omdat grote bedrijven betere toegang hebben tot financiële
middelen via de kapitaalmarkt. Daarnaast kunnen grote bedrijven als fiscale eenheid
makkelijker met omzet schuiven tussen bv’s. Het kabinet realiseert zich echter ook
dat grote bedrijven dit als onevenredig kunnen ervaren, omdat enkele mkb-bedrijven
nu de facto aanspraak kunnen maken op een hoger bedrag dan grote bedrijven.
Een mogelijke oplossing hiervoor is het verhogen van het maximum subsidiebedrag voor
grotere bedrijven in de TVL voor het tweede kwartaal. Door dit te verhogen met 600.000
euro gaat het maximumsubsidiebedrag voor grote bedrijven naar 1,2 miljoen euro. De
verwachte kosten voor het verhogen van de maximum subsidie voor de grote bedrijven
in het tweede kwartaal bedragen 70 miljoen euro.
Dit heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat het de ongelijkheid vermindert tussen
grote bedrijven en mkb-bedrijven, ook al is het voor veel bedrijven waarschijnlijk
nog steeds niet toereikend. Nadeel is dat dit een nieuwe ongelijkheid creëert met
het mkb zonder dochterondernemingen, voor wie het maximum niet wordt verhoogd en dat
bedrijven door deze verhoging al in het tweede kwartaal aan het staatssteunplafond
van 1,8 miljoen euro kunnen komen. Dit betekent dat ze geen TVL-subsidie meer kunnen
ontvangen in het derde kwartaal van 2021. Alles afwegende heeft het kabinet besloten
de cap voor het tweede kwartaal van 2021 eenmalig te verhogen.
3.3. Groot(winkel)bedrijven
In januari 2021 is besloten de TVL ook open te stellen voor het niet-mkb. De TVL was
daarvoor gericht op het mkb, omdat grotere bedrijven doorgaans beter in staat zijn
zelf financiering te regelen, ze schaalvoordelen kennen en over het algemeen een sterkere
onderhandelingspositie hebben in de keten (om zo hun doorlopende vaste lasten te beperken).
Maar door de maatregelen teert een deel van de grote en middelgrote bedrijven inmiddels
al geruime tijd op hun buffers in. Toegang tot marktfinanciering is door een verslechterde
solvabiliteitspositie voor een deel van deze bedrijven daardoor soms moeilijker. Daarom
is in januari 2021 besloten de TVL op dit punt uit te breiden. Dit leidt echter tot
nieuwe dilemma’s.
Het maximum subsidiebedrag resulteert bij grote ketens tot minder steun per filiaal
dan kleine bedrijven uit dezelfde sectoren per filiaal ontvangen als compensatie voor
hun vaste lasten. Ook uw Kamer vraagt hiervoor aandacht. Zo hebben de leden Stoffer
en Van Haga in een motie15 de regering verzocht de financiële steun voor filiaalbedrijven zo snel mogelijk te
verruimen. Daarom is zoals onder meer aangegeven in de Kamerbrief op 12 maart jl.16 nader bekeken in hoeverre aanvullende ondersteuning van de grote bedrijven (naast
de bestaande steunmaatregelen als de NOW) nodig, wenselijk en haalbaar is.
Het is echter lastig om zicht te krijgen op de omvang van de daadwerkelijke problematiek.
Er blijken grote verschillen tussen de bedrijven. Hoewel er nog altijd grote bedrijven
zijn waar nog steeds weinig kan, is voor de meeste grote bedrijven, waaronder de winkelketens,
al meer mogelijk. Hoewel het kabinet ziet dat de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven
groot is en een toename aan faillissementen uit lijkt te blijven, realiseert het kabinet
zich dat de laatste lockdown een flinke tegenslag was.
Maatwerksteun
Om faillissementen bij maatschappelijk relevante levensvatbare bedrijven te voorkomen
biedt het bestaande maatwerktraject voor steun, zoals toegelicht in Kamerbrieven van
1 mei 202017 en 12 maart 2021,18 een gerichte en kostenefficiënte oplossing. Steun aan grote bedrijven vergt maatwerk
en het afwegingskader biedt reeds de mogelijkheid om impact op het straatbeeld/winkelaanbod
en werkgelegenheidseffecten mee te wegen bij eventuele steunverlening. Deze aanpak
is afgebakend tot in de kern gezonde ondernemingen, die door coronamaatregelen in
de problemen zijn gekomen en die zonder steun onnodig failliet gaan. Maatwerk is in
principe een laatste redmiddel. Zo is het niet bedoeld voor bedrijven die het nu moeilijk
hebben maar niet op omvallen staan. Ook wordt een maximale bijdrage van eigenaren,
schuldeisers en andere stakeholders gevraagd, voordat bekeken wordt welke overheidsbijdrage
nodig en mogelijk is. Deze voorwaarden zijn bewust gekozen zodat aanvullende maatwerksteun
alleen in beeld komt als het echt nodig is om onnodige faillissementen te voorkomen
en tegelijkertijd zeker te stellen dat ook andere stakeholders hier een bijdrage aan
leveren.
Gegeven de bewerkelijkheid per casus en de benodigde specialistische kennis vraagt
de behandeling van steunverzoeken veel capaciteit van de overheid. Als de aanvragen
toenemen kan de capaciteit worden opgeschaald, al zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt.
Aangezien grootschalige faillissementen tot op heden zijn uitgebleven en de meest
stringente maatregelen voor het grootwinkelbedrijf zijn opgeheven, lijkt de druk op
de capaciteit op basis van de nu beschikbare informatie geen knelpunt te zijn. Het
kabinet zal de komende tijd desondanks onderzoeken wat de mogelijkheden zijn in het
geval dat de capaciteitsvraag onverhoopt toch aanzienlijk zou toenemen.
Aanvullend op de bestaande mogelijkheden heeft het kabinet gekeken naar de mogelijkheden
om de grote bedrijven extra te ondersteunen op een wijze die zo gericht mogelijk is.
Zodat de ondersteuning terechtkomt bij bedrijven die hard door de coronacrisis zijn
getroffen en daarbij het risico lopen op faillissement op een manier die uitvoeringstechnisch
(zowel voor de bedrijven als uitvoeringsorganisaties) haalbaar is. Daarnaast is het
voor het kabinet van belang dat aanvullende steun voor het groot(winkel)bedrijf zoveel
als mogelijk gepaard gaat met voorwaarden die ook bij maatwerksteun worden gehanteerd.
Om te voorkomen dat steun wordt aangewend voor andere doelen dan het behoud van economische
activiteiten en zoveel mogelijk werkgelegenheid.19
Het kabinet heeft twee opties onderzocht: (1) een schadecompensatiemaatregel onder
art. 107(2)b VWEU en (2) een compensatiemaatregel onder artikel 3.12 van het Europese
Steunkader. De voor- en nadelen van deze opties staan hieronder beschreven, gevolg
door de afweging die het kabinet maakt.20
Optie 1: schadecompensatiemaatregel onder art. 107(2)b VWEU
Een schadecompensatiemaatregel onder art. 107(2)b VWEU biedt naast een compensatie
voor ongedekte vaste lasten ook ruimte voor vergoeding van voorraadschade, tot 100%
van de geleden schade. Dit brengt grote risico’s op overcompensatie met zich mee.
De Europese Commissie schrijft daarom voor dat de geleden schade daadwerkelijk en
aantoonbaar moet zijn. Het bepalen van daadwerkelijke schade is echter bijzonder lastig,
fraudegevoelig en kan leiden tot verkeerde prikkels. Het meest duidelijk is dat bij
voorraadschade: daar zijn allerlei keuzes die de schade kunnen beperken (zoals opslaan
en later verkopen) of juist maximeren (tegen bodemprijzen afstaan aan een andere partij).
Ook is de reële marktwaarde op een gegeven peildatum niet goed vast te stellen. Dit
maakt een voorraadvergoeding feitelijk niet uitvoerbaar. Bovendien impliceert het
inzetten van een schademaatregel handelen van de overheid dat gecompenseerd moet worden.
Dit kent een aanzienlijke precedentwerking en opent de deur naar rechtszaken. Daarbij
is deze optie zeer complex en tijdrovend in de uitvoering: het definiëren en vaststellen
van «schade» onder deze regeling kan jaren duren. Met een dergelijke termijn zijn
ondernemers niet geholpen. Hoewel een budgettaire schatting momenteel lastig te geven
is, zal dit aanzienlijk hoger liggen dan bij een «reguliere» compensatieregeling onder
art. 3.12. Een dergelijke regeling kan al snel tot ruim boven een miljard euro kan
oplopen. Het kabinet ziet een maatregel onder 107(2)b VWEU derhalve bij voorbaat al
als een onhaalbare en onwenselijke optie.
Optie 2: Compensatieregeling onder Europees Steunkader 3.12
Ook een aparte compensatieregeling voor ongedekte vaste lasten onder het Europees
steunkader artikel 3.12 is verkend. Een dergelijke regeling kan grote bedrijven ondersteunen
die niet failliet gaan, maar wel met significante omzetderving te maken hebben. Een
regeling onder artikel 3.12 kent als voorwaarden een omzetverliesdrempel van tenminste
30% en een tegemoetkoming van maximaal 70% in de feitelijke vaste lasten die nog niet
gedekt worden in de TVL, tot een maximum van 10 miljoen euro. Een voorraadvergoeding
is hierbij uitgesloten. Uitgaande van het benutten van de volledige ruimte die de
Europese Commissie biedt, worden de kosten van een compensatieregeling onder 3.12
geschat op 350 miljoen euro per kwartaal. Hoewel een regeling onder 3.12 minder complex
is dan een regeling onder 107(2)b VWEU, is ook een regeling onder 3.12 complex en
vergt deze veel van de uitvoering. Eventuele steun via zo’n regeling zou daarmee ook
pas na de zomer kunnen worden uitbetaald.
Een regeling onder 3.12 is beperkt doeltreffend en niet doelmatig. Ook deze regeling
is kostbaar en ongericht. Zo kunnen bedrijven die het niet direct nodig hebben (bijvoorbeeld
bouwmarkten en tuincentra voor wie 2020 een goed jaar is geweest, maar in Q1 van 2021
de omzetdrempel halen) ervoor in aanmerking komen. Ook vermindert deze regeling de
prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen. Daarnaast
bestaat de kans dat een deel van de subsidie neerstrijkt bij vermogende aandeelhouders
en vastgoedeigenaren. En doordat geen beoordeling plaatsvindt van levensvatbaarheid
van een onderneming, is er een risico dat een onderneming uiteindelijk alsnog failliet
gaat en de middelen alleen schuldeisers helpen. Duidelijk is ook dat dit niet voor
alle grote bedrijven soelaas zal bieden. Niet alle winkelketens zullen bijvoorbeeld
in het 1 kwartaal aan de omzetverliesdrempel komen, omdat er ook gezonde onderdelen
van het concern zijn die wel voldoende omzet hebben gemaakt. En ook het maximum van
10 miljoen euro zal door de heel grote bedrijven snel bereikt worden.
Alles overziend kiest het kabinet ervoor geen extra subsidieregeling voor het grootbedrijf
in te voeren. Een nieuwe subsidieregeling is complex in de uitvoering en is erg ongericht.
Daarnaast zijn niet alle aanvullende voorwaarden die gehanteerd worden bij maatwerksteun
zoals een verbod op bonussen en ontslagvergoedingen voor het bestuur uitvoerbaar bij
een generieke steunmaatregel. Om faillissementen van levensvatbare grote bedrijven
te voorkomen blijft maatwerksteun de meest doelgerichte optie. Het kabinet zal daarom
de komende periode bezien of er nog onnodige drempels voor maatwerksteun weggenomen
kunnen worden en de beoordelingscapaciteit indien nodig kan worden uitgebreid.
3.4. Verlenging Tozo (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers)
Het kabinet verwacht dat steeds meer zelfstandig ondernemers weer aan de slag kunnen.
Desalniettemin zullen er ondernemers zijn die meer tijd nodig hebben. Het kabinet
heeft daarom besloten om de periode waarover Tozo kan worden aangevraagd, te verlengen
tot 1 oktober 2021 (Tozo 5). De voorwaarden voor het recht op uitkering wijzigen niet.
Wel zal meer dan voorheen de nadruk liggen op het activerende karakter van de Tozo,
zodat zelfstandigen toekomstperspectief krijgen. Ook worden de kaders voor terugbetaling
van de lening bedrijfskapitaal versoepeld.
De Tozo wordt meer activerend voor ondernemers
De Tozo heeft als doel het bieden van bestaanszekerheid aan zelfstandigen die door
de beperkende maatregelen hun huishoudinkomen tot onder het sociaal minimum hebben
zien terugvallen. Nu de contactbeperkingen afnemen zal er bij Tozo 5 nog meer de nadruk
komen te liggen op het ondersteunen, activeren en stimuleren van ondernemers zodat
zij zo snel mogelijk weer op eigen benen kunnen staan. Hiermee probeert het kabinet
een brug te slaan tussen de tijdelijke Tozo-regeling, en reguliere instrumenten zoals
de Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) waar zelfstandig ondernemers in de toekomst weer
gebruik van dienen te maken.
Voor een deel van de ondernemers zal daarbij geen extra activering of ondersteuning
nodig zijn: zij kunnen wanneer de contactbeperkingen verdwijnen hun bedrijf weer voeren
zoals ze dat gewend waren te doen. Maar er is ook een groep die zich geconfronteerd
ziet met een blijvend andere situatie dan voor corona en die juist wel bij gebaat
kan zijn bij extra activering of ondersteuning vanuit gemeenten. Die ondersteuning
die gemeenten hierbij kunnen bieden ziet onder andere op het levensvatbaar houden
of maken van de onderneming, scholing, de zoektocht naar een baan in loondienst, en
de aanpak van schulden. In dat kader is dan ook besloten om in de Tozo een aanvullende
informatieplicht voor ondernemers op te nemen. Gemeenten kunnen die informatieplicht
gebruiken om een beter beeld te krijgen van de ondernemers die gebruik maken van de
Tozo en van wie er eventueel nog extra ondersteuning nodig heeft. Gemeenten bepalen
zelf of ze van deze informatieplicht gebruik maken en hoe ze deze – binnen de wettelijke
kaders – in willen richten. Gemeenten kunnen deze informatieplicht bijvoorbeeld gebruiken
om via een inlichtingenformulier die groep van ondernemers te selecteren die naar
hun inschatting als eerste ondersteuning van de gemeente nodig hebben.
Verlenging termijn terugbetaling lening bedrijfskapitaal
In de Tozo was geregeld dat zelfstandig ondernemers op 1 juli 2021 zouden starten
met de terugbetaling van de Tozo-lening voor bedrijfskapitaal. Om bedrijven meer financiële
ademruimte te geven is besloten om deze terugbetalingsdatum zes maanden uit te stellen
tot 1 januari 2022. Ook zal over deze zes maanden geen verschuldigde rente worden
opgebouwd. Tevens wordt voor alle Tozo-leningen bedrijfskapitaal de looptijd (de periode
vanaf het moment van verstrekking tot het moment waarop deze moet zijn terugbetaald)
met anderhalf jaar verlengd, van 42 maanden naar 60 maanden. Op deze manier hebben
zelfstandigen meer tijd om de opgebouwde schuld af te betalen.
Motie Marijnissen over coulance bij terugvorderingen
Uw Kamer heeft met de motie van het lid Marijnissen21 gevraagd om gemeenten op te dragen bij de beoordeling van de Tozo coulant te zijn
en de geboden steun niet terug te vorderen in die gevallen waarin bij de aanvraag
voldaan werd aan de gestelde eisen.
De Tozo is in maart 2020 onder grote druk en in hele korte tijd tot stand gekomen.
In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa is zo
snel mogelijk gecommuniceerd over de voorwaarden van de regeling. Bijvoorbeeld via
de folder voor zelfstandigen op krijgiktozo.nl, de Toolkit Tozo met daarin modelaanvraagformulieren
en de handreiking Tozo en/of de websites van VNG en Divosa. Bij vragen vanuit de gemeenten
of organisaties van zelfstandigen zijn aanpassingen in de handreiking doorgevoerd
of indien dat nodig was wijzigingen in de regeling aangebracht. Gedurende de crisis
is de handreiking daarom al een groot aantal keren aangevuld. Ondanks de intensieve
communicatie en het feit dat het wettelijke kader van de Participatiewet een bekend
gegeven voor gemeenten is, is in een paar specifieke gevallen onduidelijkheid ontstaan
over de vereisten van de Tozo. In die gevallen hebben de Minister en Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gemeenten en accountants gevraagd coulance
te betrachten. In brieven van 24 november 202022 en 27 januari 202123 aan uw Kamer en in het Gemeentenieuws van SZW is op die uitzonderingen uitgebreider
ingegaan. De motie Marijnissen sluit daarom aan bij de wijze waarop in overleg met
gemeenten en accountants de controle en uitvoering van de Tozo vorm is gegeven. Het
kabinet beschouwt de motie hiermee als ingevuld.
3.5. TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten)
De TONK is bedoeld voor huishoudens die door een inkomensterugval vanwege de coronacrisis
de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. Het kabinet heeft besloten
om de TONK te verlengen tot en met het derde kwartaal van 2021, waardoor het aanvragen
van de TONK ook nog over de periode juli tot en met september 2021 mogelijk is.
Gemeenten voeren de TONK uit. Zij hebben daarbij de ruimte om rekening te houden met
lokale omstandigheden, wat tot uiting komt in toelatingscriteria en de hoogte van
de uitkering. Gemeenten hebben tevens beleidsvrijheid met betrekking tot het vaststellen
van de draagkracht van de aanvrager; hierbij kan de gemeente zelf bepalen in welke
mate het inkomen of vermogen wordt betrokken bij het beoordelen van de aanvraag. Tot
dusver zijn er minder aanvragen dan waar vooraf rekening mee werd gehouden. Dit is
een gedeeld aandachtspunt voor Rijk en gemeenten, waarbij ook UWV, de sociale partners
en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) betrokken worden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert regelmatig overleg met VNG,
Divosa en gemeenten over mogelijkheden om de TONK ruimhartig toe te passen en de bekendheid
en het bereik van de TONK te vergroten conform de wensen van uw Kamer. De gemeenten
Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben al aangekondigd hun TONK-regeling per 25 mei
te gaan verruimen met een terugwerkende kracht tot 1 januari. Reeds gedane aanvragen
zullen hierbij opnieuw worden beoordeeld. Om gemeenten meer ruimte te geven de TONK
uit te voeren, is het beschikbare budget van de TONK al verdubbeld van 130 miljoen
euro naar 260 miljoen euro. De eerste tranche van 65 miljoen euro is inmiddels over
gemeenten verdeeld.
Met gemeenten is afgesproken dat de komende tijd de vinger aan de pols gehouden wordt
over de ontwikkelingen van de TONK. Volgende maand stuurt de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid een brief aan uw Kamer met de laatste stand van zaken over
de TONK. In die brief zal tevens worden ingegaan op de verdeelsleutel waarmee het
resterende budget van 195 miljoen euro over gemeenten verdeeld wordt.
3.6. Fiscale maatregelen
Naast het versoepelde uitstel voor de betaling van belastingen loopt een aantal fiscale
maatregelen af per 30 juni 2021. Het kabinet verlengt deze fiscale maatregelen tot
1 oktober 2021. Het gaat daarbij om 1) het uitstel van administratieve verplichtingen
rondom de loonheffingen, 2) het akkoord met Duitsland en België over de belastingheffing
van grenswerkers,24 3) de onbelaste reiskostenvergoeding, 4) de vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen,
5) het btw-nultarief op mondkapjes, 6) de btw-vrijstelling voor de uitleen van zorgpersoneel,
7) het btw-nultarief op COVID-19- vaccins en testkits, en 8) het behoud van het recht
op hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters als zij van hun hypotheekverstrekker
een hypotheekbetaalpauze krijgen. Het tijdelijk verlaagde btw-tarief op de sportlessen
die sportscholen online aanbieden liep door totdat de verplichte sluiting van sportscholen
is opgeheven. De verplichte sluiting is nog niet opgeheven voor groepslessen. Tot
groepslessen binnen weer zijn toegestaan blijft het verlaagde tarief op basis van
een goedkeuring gelden op het aanbieden van online lessen die deze groepslessen tijdelijk
vervangen.
Urencriterium
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden
aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten
zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve kan uitsluitend
aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit
urencriterium wordt voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar
besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het feit dat ondernemers puur als
gevolg van het coronavirus bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen is onwenselijk
en onrechtvaardig. Daarom geldt voor ondernemers in de periode 1 januari 2021 tot
en met 30 juni 2021 dat zij geacht worden ten minste 24 uren per week aan hun onderneming
te hebben besteed, ook als ze die gelet op de crisis niet daadwerkelijk hebben besteed.
In het licht van de aangekondigde versoepelingen van de coronamaatregelen wordt een
verlenging van de versoepeling van het urencriterium na 1 juli 2021 niet langer noodzakelijk
geacht. Vanaf 1 juli 2021 tellen enkel de uren die de ondernemers daadwerkelijk aan
hun ondernemingen besteden mee voor het urencriterium.
4. Schulden en de solvabiliteitspositie van bedrijven
4.1. Hoe staat het met de solvabiliteit van Nederlandse bedrijven?
Ondanks de ruimhartige steunmaatregelen en vindingrijkheid van ondernemers komen veel
bedrijven uit deze crisis in een minder gunstige financiële situatie. Bijvoorbeeld
omdat ze door de lagere omzet interen op hun reserves, of omdat ze extra geld lenen
om aan lopende verplichtingen te voldoen. Daardoor is de coronacrisis inmiddels ook
gaan doorwerken op de solvabiliteit van bedrijven (oftewel: de verhouding tussen het
eigen vermogen en vreemd vermogen van een bedrijf). Met name restaurants, reisbemiddelaars
en bedrijven in de kunst- en welzijnssectoren zijn zwaar geraakt in hun solvabiliteit.25
Er zijn helaas geen goede en actuele cijfers over het eigen vermogen van Nederlandse
bedrijven, maar wel over de schuldpositie. Veel ondernemers hebben gebruik gemaakt
van de mogelijkheid van belastinguitstel. Op dit moment doen ongeveer 250.000 ondernemers
dit. In totaal heeft 36 miljard euro aan belastinguitstel opengestaan. Veel ondernemers
hebben afgelost (16 miljard euro) of hebben belastingvermindering (4 miljard euro)
gekregen, waardoor er nu nog 16 miljard euro aan belastinguitstel openstaat. Daarnaast
hebben bedrijven geld geleend bij banken, al is het lastig om precies aan te geven
hoeveel daarvan gerelateerd is aan corona. Zo geeft de meest recente coronamonitor
van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan dat er sinds het begin van de coronacrisis
51 miljard euro aan financiering aan bedrijven is verleend, en bedrijven voor ca.
3 miljard euro aan (generieke) betaalpauzes hebben gekregen.26 Cijfers van DNB geven aan dat de totale hoeveelheid uitstaand krediet aan bedrijven
in het eerste kwartaal van 2021 ongeveer 302 miljard euro is. Dat is ongeveer evenveel
als vlak voor de coronacrisis. Bij sommige sectoren is echter een duidelijke stijging
te zien, zoals de horeca, kunst, groothandel en detailhandel, bouwnijverheid en industrie.
Op andere schulden of verplichtingen heeft het kabinet geen goed zicht: denk aan leningen
en betaalpauzes bij leveranciers, verhuurders of vrienden en familie. Daarbij is een
schuld niet altijd problematisch of gerelateerd aan corona: een bedrijf kan ook een
schuld aangaan om een nieuwe investering te financieren.
Voor bedrijven is nu het belangrijkste dat zij, wanneer dat epidemiologisch verantwoord
is, weer open kunnen. Dan kunnen ze weer (meer) omzet maken en die inkomsten gebruiken
voor het versterken van hun financiële positie en investeringen in hun toekomst.
Tegelijkertijd brengt het heropenen van de economie niet iedereen uit de problemen.
Wanneer bij heropening de schuldeisers direct aankloppen, kan dit voor een ondernemer
alsnog tot een moeilijke situatie leiden. Bovendien kunnen sommige bedrijven voorlopig
door beperkingen nog altijd minder omzet genereren dan voor de uitbraak van het coronavirus.
Daarom neemt het kabinet, naast de reguliere steunmaatregelen, ook maatregelen om
in de kern gezonde bedrijven met een schuld te ondersteunen in de herstelfase. Dit
doen we onder andere door ondernemers een adempauze te geven op het moment dat de
economie weer van het slot gaat, door de datum waarop het aflossen van opgebouwde
belastingschuld begint later in te laten gaan en de termijn voor aflossing van belastingschuld
fors te verlengen.
Maar het kabinet kan, ook met deze maatregelen, niet alle problemen tegengaan. Sommige
bedrijven zullen zo’n hoge schuld hebben opgebouwd dat dit problematisch is voor hun
toekomst. Als zo’n bedrijf nog in de kern gezond is, is het in een dergelijk geval
noodzakelijk dat de ondernemer met zijn of haar schuldeisers een duurzame oplossing
zoekt, waarbij bijvoorbeeld een deel van de schuld wordt kwijtgescholden. Hoewel dat
geen aangename stap is, neemt het kabinet ook maatregelen om dit proces makkelijker
en efficiënter te maken. Dat kan in veel gevallen voorkomen dat een bedrijf onnodig
failliet gaat. Een ondernemer kan na een herstructurering weer met een gezonde positie
verder. Dat is beter voor de ondernemer en de economie als geheel, want zo vormen
(te) hoge schulden niet onnodig lang een rem op het herstel. Het kabinet kiest er
overigens niet voor om de belastingschuld op generieke wijze (geheel of gedeeltelijk)
kwijt te schelden. In paragraaf 4.2 volgt hierop een nadere toelichting.
Voor sommige ondernemers biedt ook een herstructurering nog niet voldoende lucht.
Als een bedrijf een slechte financiële situatie kent en ook geen goed toekomstperspectief
heeft, is in sommige gevallen een faillissement of bedrijfsbeëindiging onvermijdelijk.
Dit was ook voor de coronacrisis al de realiteit voor een aanzienlijk deel van de
(vooral startende) ondernemingen. Het kabinet beseft dat een faillissement een aangrijpende
gebeurtenis is voor ondernemers en hun werknemers. Het is echter niet haalbaar of
wenselijk om dit tegen alle kosten te voorkomen. Niet alleen is dit zeer kostbaar
voor de belastingbetaler, maar het gaat uiteindelijk ook ten koste van economisch
herstel.
Ten slotte is het van belang dat ondernemers weten waar zij terecht kunnen voor hulp
bij hun financiële situatie. Als onderdeel van het Time Out Arrangement (TOA) biedt
de Kamer van Koophandel (KvK) informatie, doorverwijzing en advies aan ondernemers
in zwaar weer. Ze krijgen onder andere via routewijzers en stappenplannen inzicht
op maat in hoe hun bedrijf ervoor staat en welke hulp en oplossingsrichtingen er zijn
bij financiële problematiek en schulden. Op 21 mei jl. lanceerde de KvK bovendien
een stroomschema «(«Stroomschema Schulden, verken je «opties») waarmee ondernemers
worden geïnformeerd over welke insolventieroute bij hun situatie past.27 Ook biedt KvK persoonlijk advies door experts.
4.2. Geen generieke kwijtscheldingen van schulden
Het kabinet kiest niet voor het generiek (geheel of gedeeltelijk) kwijtschelden van
de belastingschuld. Dat heeft verschillende redenen. Ten eerste kent kwijtschelding
een mate van willekeur, en is daarom onrechtvaardig. Het versoepelde uitstelbeleid
stond voor alle bedrijven open, ongeacht of zij direct geraakt werden door de coronamaatregelen
(zoals tijdelijke sluiting). Sommige sectoren (die relatief sterk zijn geraakt door
beperkende coronamaatregelen) hebben een relatief kleine schuld, terwijl sectoren
die minder geraakt zijn toch relatief grotere schulden kunnen hebben. Ook blijkt dat
onder de bedrijven die toegang hadden tot het versoepelde uitstelbeleid ook bedrijven
zitten waarvan de omzet in 2020 gegroeid is. De cijfers in bijlage 1 illustreren dit28.
Er zijn echter ook veel ondernemers met een omzetverlies in 2020 die géén uitstel
van betaling hebben aangevraagd. Zij zouden dus niet profiteren van kwijtschelding,
in tegenstelling tot ondernemers met een hoge schuld die achteraf niet of beperkt
zijn geraakt door corona. Bovendien blijkt uit de cijfers (in bijlage 1) dat veel
bedrijven het afgelopen jaar in staat zijn geweest om de belastingschuld al (deels)
terug te betalen.29 Sommige ondernemers hebben daarvoor (deels) hun eigen reserves aangesproken of zijn
een lening aangegaan om de belastingen te kunnen betalen. Een generieke gehele of
gedeeltelijke kwijtschelding van de openstaande belastingschulden zou daarom onrechtvaardig
zijn tegenover al deze ondernemers die hun belastingschuld wel hebben voldaan.
Een generieke kwijtschelding verstoort bovendien het concurrentieverhoudingen tussen
ondernemers. Dit is onwenselijk. Tevens ontstaat daarmee het risico van ongeoorloofde
staatssteun. Ten slotte is een eenzijdige, generieke kwijtschelding slechts beperkt
effectief voor de totale schuldproblematiek van bedrijven. Als andere schuldeisers
niet tegelijk hun schulden zouden kwijtschelden, dan heeft kwijtschelding van de belastingschuld
maar een beperkt effect op de totale schuldenberg van bedrijven. Dit zou betekenen
dat belastinggeld deels zou verschuiven naar private schuldeisers en niet naar de
getroffen ondernemer zelf. Deze schuldeisers zullen in veel gevallen kortere termijnen
en strengere voorwaarden hanteren dan de overheid. Omdat kwijtschelding ondernemers
bevoordeelt die deze aanvullende steun niet nodig hebben, is een generieke kwijtschelding
van de belastingschuld geen verstandige besteding van belastinggeld. Het kabinet kiest
juist voor gerichtere steun. Deze worden hieronder verder toegelicht.
4.3. Maatregelen rond aflossing van belastingschuld
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart 202130, heeft het kabinet bezien of verdere versoepelingen in het uitstelbeleid van belastingschulden
noodzakelijk zijn. Het doel daarvan is dat levensvatbare ondernemers niet onnodig
failliet gaan. De uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst is ook een belangrijke factor.
Het kabinet heeft de duur van het uitstel van betaling al een paar keer verlengd.
Het uitstel van betaling van nieuwe betalingsverplichtingen voor ondernemers loopt
tot uiterlijk 1 juli 2021. Het is de verwachting dat de economie per 1 juli 2021 grotendeels
weer open is. Als de beperkende maatregelen grotendeels ten einde komen, zullen bedrijven
hun nieuw opkomende betalingsverplichtingen naar verwachting weer kunnen voldoen uit
de omzet die zij genereren. De meeste belastingen ademen immers mee met de economie:
als een ondernemer minder omzet of winst behaalt, is minder belasting verschuldigd.
Bovendien is het van belang dat schulden niet verder oplopen dan noodzakelijk, om
problematische schuldsituaties te voorkomen. Het kabinet houdt daarom de datum van
1 juli 2021 in stand als het moment waarop ondernemers de betaling van hun nieuw opkomende
fiscale betalingsverplichtingen hervatten. Voor de loon- en omzetbelasting betekent
dit dat de belasting over het laatste belastingtijdvak voor 1 juli 2021 tijdig moet
worden voldaan. Het tijdig voldoen aan de nieuw opkomende verplichtingen is een voorwaarde
voor het recht op de ruimhartige betalingsregeling.
Aanvangsdatum aflossen opgebouwde belastingschuld: 1 oktober 2022
Om ondernemers een adempauze te geven op het moment dat de economie weer van het slot
gaat, wordt de datum waarop zij uiterlijk moeten starten met het aflossen van de opgebouwde
belastingschuld verplaatst van 1 oktober 2021 naar 1 oktober 2022. Daarmee krijgen
ondernemers extra de tijd om te herstellen en zich voor te bereiden op de aflossingsverplichting.
Vanaf het moment dat de nieuw opkomende belastingverplichtingen moeten worden hervat,
namelijk vanaf 1 juli 2021, hebben ze immers 15 maanden de tijd voor ze beginnen met
het aflossen van hun opgebouwde belastingschuld.
Betalingstermijn van 60 maanden
Het kabinet verlengt de aflossingstermijn van de opgebouwde belastingschulden van
36 naar 60 maanden. Hierdoor worden de maandelijkse termijnbedragen lager en is er
meer financiële ruimte over om de continuïteit van de onderneming te borgen en noodzakelijke
investeringen te kunnen doen. Deze maatregel betekent dat bedrijven, in combinatie
met de latere startdatum, hun laatste aflossing pas in 2027 hoeven te doen. Daarmee
krijgen bedrijven ruim de tijd hiervoor. Eerder afbetalen kan altijd.
Invorderingsrente stapsgewijs
Als een belastingplichtige niet tijdig overgaat tot het betalen van een belastingaanslag
wordt invorderingsrente in rekening gebracht. Sinds 23 maart 2020 is het percentage
invorderingsrente op vrijwel nihil (0,01%) gesteld. Hierdoor worden ondernemers niet
geconfronteerd met hoge rentelasten over hun belastingschulden. Bij voortzetting van
het huidige beleid veert de invorderingsrente per 1 januari 2022 terug naar 4%. Omdat
invorderingsrente een belangrijke prikkel vormt om belastingaanslagen (tijdig) te
voldoen, is het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Een belangrijke notie daarbij
is dat het percentage van 0,01% geldt voor álle belastingplichtigen, dus ook voor
burgers en bedrijven die geen economisch nadeel ondervinden van de coronacrisis. Ook
kan de lage invorderingsrente tot gevolg hebben dat ondernemers andere rentedragende
schulden eerst aflossen, waardoor de Belastingdienst op achterstand komt ten opzichte
van andere schuldeisers. Tegelijkertijd levert verhoging van het percentage invorderingsrente
naar 4% per 1 januari 2022 een forse rentelast op voor ondernemers die gebruikmaken
van uitstel van betaling van belastingschulden. Het kabinet wil ondernemers echter
juist ruimte geven om de situatie binnen hun onderneming te verbeteren zonder dat
zij worden geconfronteerd met een hoge rentelast. Om deze ondernemers tegemoet te
komen en gelijktijdig de prikkel om belastingschulden (tijdig) te voldoen te laten
herleven, kiest het kabinet voor stapsgewijze verhoging van het percentage invorderingsrente
in plaats van dit in één keer te laten terugveren naar 4%.
Dit betekent dat op 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente niet op 4% wordt
vastgesteld, maar op 1%. Op 1 juli 2022 wordt de rente verhoogd naar 2%. Vervolgens
wordt de rente jaarlijks verhoogd met één procentpunt naar het gebruikelijke tarief
van 4%. Dat betekent dat de rente op 1 januari 2023 op 3% wordt vastgesteld en vervolgens
op 1 januari 2024 op 4%.
Samen met de verdere versoepelingen wat betreft de aanvangsdatum van het aflossen
en de verlenging van de aflossingstermijn (zoals hierboven beschreven), zorgt de stapsgewijze
opbouw van de invorderingsrente dat de maandlasten van ondernemers aanzienlijk worden
verlaagd ten opzichte van de situatie zonder deze verdere versoepelingen. Dit alles
wordt gedaan om levensvatbare bedrijven financieel meer lucht te geven om te voorkomen
dat zij alsnog failliet gaan.
4.4 Maatregelen rond terugbetaling van overheidssteun
Het kabinet is tijdens de coronacrisis ondernemers snel te hulp geschoten via noodmaatregelen
zoals de NOW, de Tozo, en TVL en door het bieden van uitstel van betaling van belastingen.
Om recht te hebben op steun moet een ondernemer voldoen aan bepaalde voorwaarden.
Gezien de urgente behoefte aan liquiditeit besloot het kabinet om in de NOW en TVL
te werken met bevoorschotting. Dit betekent dat direct bij toekenning van de subsidie
de ondernemer een voorschot van 80% van de verwachte subsidie ontvangt. Na afloop
van het betreffende tijdvak wordt bepaald of een ondernemer daadwerkelijk in aanmerking
kwam voor subsidie en, zo ja, voor welk bedrag. Als het voorschot achteraf te laag
is gebleken, zal het restant van de subsidie waar recht op is alsnog worden uitgekeerd
via een nabetaling. Als blijkt dat een onderneming achteraf via het voorschot meer
NOW- of TVL-subsidie heeft ontvangen dan waar de onderneming recht op had – bijvoorbeeld
omdat de verwachte omzetterugval door versoepelingen uiteindelijk meeviel – dan zal
een deel van het voorschot moeten worden terugbetaald.
Voor de NOW-1 (maart – mei 2020) verwacht het kabinet dat ongeveer 60% van de ondernemers
die een voorschot hebben ontvangen hiermee te maken krijgt. Bij de TVL-1 (juni-september
2020) gaat dit op voor 25% van de ondernemers. Voor latere openstelling van de TVL
Q4 2020 is het percentage terugvorderingen wezenlijk lager (ca. 10% voor TVL Q4).
Het overgrote merendeel van de ondernemers krijgt in de TVL-vaststelling dus een nabetaling.
Het kabinet ziet signalen dat veel ondernemingen zo snel mogelijk van hun terugbetalingen
en belastingschuld af willen. Zo laten de cijfers over terugbetalingen in de NOW-1
regeling zien, dat circa twee derde van de bedrijven inmiddels al heeft terugbetaald.
Dit patroon is ook zichtbaar bij de TVL. Daar betaalt 57% van de ondernemers direct
binnen 6 weken terug. Wel bestaan er sectorale verschillen die onder andere te verklaren
zijn door het specifieke ingrijpen van de lockdownmaatregelen op de horeca en detailhandel.
Ook verneemt het kabinet dat sommige goed draaiende bedrijven uit zichzelf besluiten
om verleende subsidie terug te betalen, ook al hadden ze wel recht op NOW en TVL.
Het kabinet stelt de opstelling van deze bedrijven zeer op prijs.
Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat voor andere ondernemers een combinatie
van mogelijke terugbetalingen, in samenhang met de uitgestelde belastingschuld, leningen
van banken en/of leningen in het kader van de Tozo, kan leiden tot een stapeling aan
betalingsverplichtingen waardoor de levensvatbaarheid van de onderneming verder onder
druk komt. Het kabinet heeft oog voor deze noden van ondernemers en heeft daarom –
in goed overleg met de uitvoeringsorganisaties – de regels voor terugbetalingen nog
eens goed tegen het licht gehouden.
Het uitgangspunt van het kabinet is dat ondernemers de steun moeten krijgen waar ze
recht op hebben. Daarnaast hecht het kabinet eraan dat bedrijven door eventuele betalingen
aan de overheid niet nog verder in de problemen komen. Ook wat betreft de termijn
van terugbetalingen verdient maatwerk de voorkeur: er is geen uniforme lijn te kiezen
die voor ieder optimaal is. Ondernemingen hebben zelf namelijk het beste inzicht in
hun kasritmes en het is belangrijk hier rekening mee te houden. Wat voor het ene bedrijf
werkt, hoeft niet te werken voor het andere bedrijf. Tegelijkertijd wil het kabinet
het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk beperken.
Onze uitvoeringsorganisaties hebben een proces ingericht met oplossingen die het leven
van ondernemers gemakkelijker maken. Ze krijgen en nemen ten aanzien van terugbetalingen
de ruimte voor individueel maatwerk met de menselijke maat. Denk aan betalingsritmes
die rekening houden met seizoenpatronen, tussentijdse evaluatie momenten, en termijnen
en bedragen die zijn afgestemd op de draagkracht van de onderneming. Twintig procent
van de terugbetalingen voor TVL maakt gebruik van een dergelijke maatwerk regeling.
Het kabinet houdt hierbij blijvend een vinger aan de pols.
Als bij de definitieve vaststelling van NOW en TVL blijkt dat een ondernemer te veel
voorschot op de subsidie heeft ontvangen, heeft de ondernemer hier geen recht op en
moet dat bedrag worden terugbetaald aan UWV respectievelijk RVO. Na vaststelling krijgt
elke ondernemer standaard zes weken de tijd om het openstaande bedrag terug te betalen.
Mocht dit om wat voor reden dan ook niet lukken, dan kan een ondernemer afspraken
maken om te komen tot een terugbetalingsregeling voor meerdere termijnen. UWV en RVO
stellen zich hierbij coulant op: de ondernemer kiest in goed overleg zelf welke terugbetalingstermijn
het beste bij zijn omstandigheden past. De terugbetaling van een vordering – met een
rente van 0% – kan hiermee over een langere periode worden uitgesmeerd passend bij
de situatie van de ondernemer. De ondernemer kan hiertoe digitaal of telefonisch een
verzoek indienen of wordt, in geval van een hoge vordering (RVO) of niet reageren
(RVO en UWV) proactief benaderd. De uitvoeringsorganisaties hebben en nemen de ruimte
voor maatwerk en bieden termijnen aan tot en met vijf jaar, afgestemd op de situatie
van de ondernemer. Het kabinet heeft ook overwogen om standaard bij iedere terugbetaling
een langere betaaltermijn vast te leggen, maar dat doet geen recht aan de individuele
situatie en wensen van de ondernemer, zoals bij seizoensondernemingen. Bovendien zijn
bij lage terugbetaalbedragen (die een groot deel uitmaken van het totale aantal vorderingen)
zowel ondernemer als uitvoeringsorganisatie niet gebaat bij een lange standaardtermijn.
Daarnaast blijkt nu al dat veel ondernemers geen behoefte hebben aan langere terugbetalingstermijnen.
Een ondernemer kan uiteraard ook altijd, na contact met UWV en RVO, zijn terugbetaling
(deels) eerder aflossen dan afgesproken, bijvoorbeeld wanneer de omzet weer aantrekt.
Het kabinet constateert tevens dat er een roep is om een generieke «betaalpauze» voor
alle terugvorderingen in de NOW en TVL. Hoewel dit uitkomst biedt voor sommige ondernemers,
is dit lang niet door alle bedrijven gewenst. Tevens zou voor veel ondernemingen deze
beslissing met betrekking tot de NOW en TVL leiden tot een «schuldenafgrond» door
een verdere opstapeling van de terugbetalingen; bijvoorbeeld als in één keer voor
meerdere tijdvakken moet worden terugbetaald. Een spreiding van deze terugbetalingen
past beter en is overzichtelijker. Ook hier staat voorop dat een bedrijf zelf het
beste weet wat een optimaal terugbetalingsritme is. Van belang is ook dat bij een
persoonlijke betaalpauze de uitvoeringsinstanties het zicht houden op ondernemers
en bedrijven, wat bij een generieke betaalpauze niet goed mogelijk is. Bij een generieke
pauze kan minder goed rekening gehouden worden met problemen bij de ondernemer, en
wordt het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regelingen bemoeilijkt.
Tevens heeft het kabinet besloten voor terugbetalingen van NOW en TVL een doelmatigheidsgrens
te hanteren, waarbij bedragen onder de 500 euro niet geïnd zullen worden; dit kan
vooral voor kleine ondernemers veel verschil maken. RVO en UWV voeren dit in de praktijk
al uit, wat het aantal terugbetalingen in de TVL heeft teruggedrongen met 21%.
Tozo-lening
Op dit moment bedraagt de totale openstaande lening bedrijfskapitaal Tozo (exclusief
rente) circa 270 miljoen euro. Zoals hiervoor al aangegeven, wordt het moment vanaf
wanneer de Tozo-lening moet worden terugbetaald verschoven van 1 juli 2021 naar 1 januari
2022. De looptijd van de Tozo-lening wordt verlengd naar 60 maanden, waarbij 2% rente
in rekening wordt gebracht vanaf het moment van terugbetaling. Gemeenten kunnen maatwerk
verlenen indien de betalingsverplichting niet wordt nagekomen.
Overzicht betalingsregelingen
Ondernemers die zowel uitstel van betaling van belastingen en steun die zij hebben
ontvangen via de NOW, TVL of een Tozo-lening moeten terugbetalen, krijgen te maken
met verschillende betalingsregelingen, die in tabel 1 worden weergegeven.
Tabel 1. Betalingsregelingen
Betalingstermijn
Rente
Betalingsregeling mogelijk?
NOW
6 weken na vaststelling van de definitieve subsidie; langer op verzoek
0%
Ja, telefonisch of digitaal contact met UWV; UWV belt na aanmaning.
TVL
6 weken na vaststelling van de definitieve subsidie; langer op verzoek
0%
Ja, middels telefonisch contact met RVO.
Tozo-lening
Looptijd van de lening: 60 maanden (start aflossing vanaf 1 januari 2022)
2% vanaf 1 januari 2022
Gemeentelijke beleidsvrijheid.
Belastinguitstel
60 maanden (vanaf 1 oktober 2022)
1% vanaf 1 januari 2022 en oplopend
Ruime generieke regeling.
4.5 Verdere maatregelen die bijdragen aan liquiditeit en solvabiliteit
De overheid spant zich ook in het derde kwartaal in voor toegankelijke financiering
voor bedrijven. Daartoe worden verschillende maatregelen verlengd en aanvullende maatregelen
genomen gericht op de liquiditeit- en solvabiliteitspositie van bedrijven.
Groeifaciliteit
De Groeifaciliteit beoogt investeringen van banken en participatiemaatschappijen in
het risicodragend vermogen (achtergestelde leningen of aandelenkapitaal) van ondernemingen
te stimuleren. Investeerders kunnen een garantie krijgen op ten hoogste 50% van hun
geïnvesteerde kapitaal. Voor deze garantstelling betaalt de financier een kostendekkende
provisie aan de Nederlandse Staat.
De Groeifaciliteit is met de Kamerbrief van 21 januari jl.31 verlengd tot medio 2023. Het garantiebudget is 85 miljoen euro per jaar. Om tijdens
deze crisis de Groeifaciliteit voor zoveel mogelijk bedrijven en financiers toegankelijk
te maken heeft het kabinet nu besloten de maximale financiering die voor één onderneming
onder garantie kan worden gebracht te verhogen van 25 naar 50 miljoen euro en de maximale
financiering per financier gelijk te trekken naar 25 miljoen euro voor alle financiers.
Ten behoeve hiervan zal de kasreserve die voor de uitvoering van de regeling wordt
aangehouden met 50 miljoen euro worden verhoogd. Indien de regeling door de verruimingen
uitgeput dreigt te raken of uit de marktvraag blijkt dat ophoging van het garantiebudget
noodzakelijk is, dan zal het kabinet het garantieplafond van 85 miljoen euro herzien.
De kasreserve zal bij een plafondverhoging worden herijkt.
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 over het steun- en herstelpakket32 bent u geïnformeerd over het initiatief van VNO-NCW voor een publiek-privaat fonds
dat Nederlandse (middel)grote ondernemingen zou kunnen herkapitaliseren. Dit initiatief
is helaas niet tot wasdom gekomen. Het kabinet verwacht echter dat het verruimen van
de plafonds van de Groeifaciliteit ruimte biedt aan private partijen om alsnog de
balans van (middel)grote ondernemingen te versterken zodat deze ook in deze tijd kunnen
investeren.
Verlenging kredietgarantieregelingen
Verlenging van de kredietgarantieregelingen is van belang om toegang tot vreemd vermogen
te borgen. De BMKB-C is al verlengd t/m 31 december 2021.33 De garantieregelingen KKC, GO-C en de regeling Overbruggingskredieten via Qredits
zullen worden verlengd t/m 31 december 2021, in lijn met het verlengde EU-staatssteunkader.
Doel van de kredietgarantieregelingen KKC (tot 50.000 euro), BMKB-C (tot 1,5 miljoen
euro) en GO-C (tot 150 miljoen euro) is primair liquiditeitssteun, maar de regelingen
kunnen door de financiers ook worden benut voor kredieten om ondernemingen terug te
brengen het omzet- en winstniveau van 2019. Zo kunnen de regelingen worden benut voor
kredieten ten behoeve van heropbouw van voorraden- en debiteurenposities, terugbrengen
van leverancierskredieten naar een gebruikelijke termijn en investeringen in vaste
activa. De regelingen hoeven daarvoor niet aangepast te worden. Voor de garantieregelingen
KKC en BMKB-C kunnen mkb-ondernemers, behalve bij banken, ook terecht bij 22 non-bancaire
financiers. Voor kredieten tot 250.000 euro kunnen financiers geautomatiseerde kredietbeoordeling
toepassen waardoor ondernemers snel uitsluitsel kunnen krijgen over hun kredietaanvraag.
Samen met Stichting MKB Financiering wordt onderzocht of, en zo ja hoe ook de GO-C
kan worden opengesteld voor non-bancaire financiers.
Signalering knelpunten in financiering
Brancheorganisaties hebben het meeste inzicht in de problematieken van bedrijven met
betrekking tot (bancaire) financiering. De branches wordt gevraagd deze signalen te
verzamelen. MKB-NL coördineert deze inventarisatie om met de NVB eventuele knelpunten
in financiering inzichtelijk te maken en te bezien wat mogelijke oplossingen kunnen
zijn. Tevens kunnen met een dergelijke gerichte signalering door branches, daar waar
nodig, ondernemers geholpen worden met doorverwijzing naar – en informatieverstrekking
over – financiering en overheidsregelingen.
Garantieregelingen evenementen
De garantieregeling evenementen (Tijdelijke regeling subsidie evenementen Covid-19
(Kamerstuk 35 780) TRSEC) moet evenementenorganisatoren stimuleren om evenementen te organiseren in
de tweede helft van dit jaar. Omdat deze garantieregeling een vorm van staatssteun
is, is goedkeuring van de Europese Commissie noodzakelijk. Die gesprekken verlopen
positief en wij verwachten daar binnen enkele weken een formeel besluit op de regeling
te krijgen. Hierna zal de regeling zo snel mogelijk gepubliceerd en geopend worden.
In de tussentijd kunnen ondernemers starten met het plannen en organiseren van evenementen
tussen 1 juli en 31 december 2021. Ondernemers kunnen de aanvraag alvast voorbereiden
op de website van RVO. We hopen dat evenementen gewoon door kunnen gaan en dat men
geen gebruik zal hoeven te maken van de regeling, maar mocht een georganiseerd evenement
tussen 1 juli en 31 december 2021 onverhoopt verboden worden door de rijksoverheid
vanwege corona, dan staat het Rijk onder voorwaarden garant voor de al gemaakte kosten
(80% subsidie, 20% lening). Dit geeft de sector perspectief.
Versterken eigen vermogen mkb (Nederlands Comité voor Ondernemerschap)
Op 21 april jl. is het briefadvies «Versterk fundament ondernemerschap» van het Nederlands
Comité voor Ondernemerschap ontvangen.34 Hierin staan op hoofdlijnen drie adviezen rond investeren in innovatie en groei,
arbeidsmobiliteit en versterking van ondernemerschap. Een advies van het comité betreft
de versterking van het eigen vermogen van het brede mkb om investeringsruimte te creëren.
Dit advies wordt komende tijd door het comité verder uitgewerkt. Het kabinet zal na
ontvangst van het advies met een reactie komen.
4.6 Maatregelen bij sanering, bedrijfsbeëindiging en problematische schulden
De maatregelen van het kabinet zullen in veel gevallen een solvabiliteitsimpuls geven
waarmee – in normale omstandigheden levensvatbare bedrijven – weer perspectief krijgen.
De maatregelen in het steunpakket, maar ook een ruime aflossingstermijn dragen hieraan
bij. Maar voor sommige levensvatbare bedrijven zullen generieke oplossingen onvoldoende
blijken. Een deel van de ondernemingen is mogelijk alleen nog levensvatbaar als alle
schuldeisers zich soepel en coulant opstellen en mogelijk zelfs hun vordering geheel
of gedeeltelijk kwijtschelden (sanering).
Versoepelingen saneringsbeleid
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden, gericht op in de kern gezonde bedrijven,
van verruiming van het saneringsbeleid van de Belastingdienst. Het doel hiervan is
om in de kern gezonde bedrijven die als gevolg van corona grote belastingschulden
hebben opgebouwd ook weer perspectief te geven. Zij moeten nog voordat zij tegen een
faillissement aanlopen bij de Belastingdienst terecht kunnen voor hulp. Hierbij is
de samenwerking met andere private schuldeisers van cruciaal belang. Ondernemers hebben
immers vaak te maken met meerdere schuldeisers. Een soepele opstelling van de Belastingdienst
helpt ondernemers alleen als andere schuldeisers ook coulance betrachten. Bovendien
zijn private partijen zoals banken en accountants doorgaans beter in staat om de levensvatbaarheid
van een bedrijf in te schatten en dus te bepalen welk bedrijf voor een schuldherstructurering
in aanmerking komt. Het kabinet verkent daarom de mogelijkheden om op basis van publiek-private
afspraken te komen tot een herstructurering van onhoudbare schulden bij levensvatbare
bedrijven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: (a) aansluiten bij de toekomstige
aflossingscapaciteit van de onderneming («spaarsanering») in plaats van de bestaande
vermogenspositie, b) opgeven van preferenties en zekerheden, waaronder de mogelijkheid
om de afschrijvingslasten gelijk over alle schuldeisers – publiek en privaat – te
verdelen, (c) meer ruimte voor maatwerk voor levensvatbare bedrijven die onvoldoende
geholpen worden door de generieke steunmaatregelen. Daarnaast is, als alternatief
voor sanering (d) een gerichte langdurige betalingsregeling onder aanvullende voorwaarden
een beleidsoptie die op het netvlies staat. Voor al deze beleidsopties geldt dat de
uitvoerbaarheid een belangrijke voorwaarde is.
Al deze maatregelen zijn momenteel onderwerp van gesprek met andere schuldeisers.
Om dit proces te versnellen organiseert het kabinet met de grootste schuldeisers,
waaronder banken, rondetafelgesprekken. Daarnaast wil het kabinet ook gesprekken organiseren
met deskundigen zoals schuldhulpverleners en hun adviseurs. Het streven is om tijdens
deze rondetafelgesprekken meer inzicht te krijgen op de verschillende perspectieven
die bij de verschillende schuldeisers bestaan en om de effectiviteit van beleidskeuzes
te peilen om zo tot gezamenlijke richtlijnen te komen voor de omgang met coronaschulden.
Het kabinet informeert de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken.
Bedrijfsbeëindiging
Wanneer blijkt dat ondernemers ondanks de geboden steun, uitgestelde terugbetalingen
en langere terugbetalingstermijnen, toch hun bedrijf dienen te beëindigen, wil het
kabinet dit proces zo soepel mogelijk laten verlopen. Daarnaast bestaat er een kans
dat ondernemers blijven zitten met een restschuld waarvoor zij mogelijk privé aansprakelijk
zijn. Ondernemers met problematische schulden kunnen – net als andere mensen met problematische
schulden – rekenen op hulp bij schuldhulpverlening. Ondernemers zijn gebaat bij het
vroeg aan de bel trekken voor hulp. Het kabinet roept dan ook alle ondernemers die
kampen met schulden die hen boven het hoofd groeien zich te melden bij de schuldhulpverlening
van hun gemeente.
TOA (Time Out Arrangement) krediet voor doorstart
Op 1 januari 2021 is de WHOA in werking getreden.35 Deze regeling is onderdeel van de Faillissementswet en kan ondernemers helpen die
als gevolg van het COVID-19-virus of de daarmee verband houdende beperkende maatregelen
schulden hebben opgelopen om een akkoord met de schuldeisers (en aandeelhouders) tot
stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en een faillissement wordt voorkomen.
Het TOA-krediet stelt mkb-bedrijven in staat om een doorstart vanuit een WHOA-traject
te maken (Kamerstuk 35 420, nr. 277). De doelgroep van het TOA-krediet is mkb-bedrijven die beschikken over bedrijfsactiviteiten
die voldoende levensvatbaar zijn. Het TOA-krediet stelt deze bedrijven in staat om
uitgaven en investeringen ten behoeve van de (her)start van de bedrijfsactiviteiten
te maken. Het TOA-krediet zal bestaan uit twee bestanddelen, te weten werkkapitaal
en achtergesteld vermogen (maximaal 30 procent van het TOA-krediet). Met een (deel)
achtergesteld vermogen zal het voor mkb-bedrijven gemakkelijker zijn om vervolgfinanciering
aan te trekken. Een WHOA-procedure brengt ook kosten voor bedrijven mee waardoor de
ondernemer minder financiële middelen overhoudt voor de uitvoering van het akkoord.
Daarom kan de ondernemer verzoeken om een vergoeding voor deze kosten achteraf. Hiermee
krijgt hij dan weer extra werkkapitaal om zijn bedrijf na de totstandkoming van het
akkoord voort te zetten. Voor het TOA-krediet maakt het kabinet 200 euro miljoen vrij.
Per bedrijf kan maximaal 100.000 euro aan TOA-krediet door Qredits worden verstrekt.
De ondernemers aan wie het krediet wordt verstrekt, krijgen bovendien 12 maanden gratis
coaching bij het (weer) goed op de rails zetten van het bedrijf. In de brief aanbieding
toetsingskader TOA-krediet van 21 mei jl.36 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de vormgeving van het TOA-krediet, dat naar
verwachting vanaf 1 juni door de non-bancaire financier Qredits kan worden verstrekt.
Brede aanpak instrumenten bedrijfsbeëindiging, waaronder WHOA en turboliquidatie
Het kabinet voorziet dat een toenemend aantal ondernemers zal willen stoppen met de
bedrijfswerkzaamheden, mede als gevolg van het COVID-19 virus, daarmee verband houdende
beperkende maatregelen of door verder oplopende schulden. Inzet is dat deze ondernemers
kunnen stoppen en daarbij zoveel mogelijk voorkomen wordt dat zij bedrijfsmatige dan
wel persoonlijke restschulden overhouden. Ondernemers die gecontroleerd willen stoppen,
kunnen via de minnelijke weg met de bij de onderneming betrokken partijen afspraken
maken over de afwikkeling van onder meer lopende contracten. Daarnaast is er een beperkt
aantal mogelijkheden beschikbaar als die route onvoldoende soelaas biedt, waaronder
de sinds 1 januari 2021 in werking getreden WHOA37, de turboliquidatie, maar ook de zwaardere vormen, zoals faillissement en de Wsnp-trajecten
voor zzp-ers en eenmanszaken.
Het kabinet ziet desalniettemin dat voor bepaalde ondernemers geldt dat voor hen niet
echt een mogelijkheid beschikbaar is om op een snelle manier de werkzaamheden zo te
beëindigen dat de ondernemer zowel privé als zakelijk verder kan. Denk dan bijvoorbeeld
aan de zzp-er die zijn hele vermogen heeft gebruikt voor zijn bedrijf en niet verder
kan door resterende schulden die bovendien steeds verder oplopen of de ondernemer
die zijn BV wil beëindigen maar dat niet kan door lopende contracten.
Daarom zal door de Minister voor Rechtsbescherming op korte termijn in overleg met
de praktijk een brede aanpak worden uitgewerkt waarin wordt gekeken naar zowel minnelijke
als wettelijke beëindigingsbeletselen en wat nodig is om te zorgen dat bij een bedrijfsbeëindiging
door de ondernemer altijd de meest efficiënte weg gekozen kan worden.
Onder meer zullen de mogelijkheden van tijdelijke verlichting van de procedurekosten,
waaronder bijvoorbeeld vergoeding voor griffierechten, bij WHOA en faillissement worden
meegenomen. De intentie van het kabinet is dat dit onderzoek leidt tot een wetsaanpassing
die tijdelijk kan worden ingezet voor een lichte procedure voor bedrijfsbeëindiging
en een vergelijkbare aanpassing van de regelgeving betreffende turboliquidatie. Bij
deze trajecten wordt eveneens onderzocht welke extra capaciteit nodig is bij uitvoeringsorganisaties,
waaronder het UWV, de Belastingdienst en rechtbanken, om bedrijven versneld te helpen.
Dit zal in deze trajecten door Justitie en Veiligheid, SZW, Financiën en EZK worden
opgepakt.
Een eerste inschatting van mogelijke kosten laat zien dat hier zowel sprake is van
incidentele kosten voor wet- en regelgeving, als ook uitvoeringskosten voor de verschillende
organisaties. Voor de brede aanpak inclusief de wetsvoorstellen en de tijdelijke verlichting
van de procedurekosten wordt vooralsnog € 18,5 miljoen gereserveerd in 2021 en € 16
miljoen in 2022. De uiteindelijke incidentele kosten zullen pas inzichtelijk worden
na een concrete uitwerking en een uitvoeringstoets.
5. Overige maatregelen voor steun en herstel
5.1 De loketfunctie vanuit de overheid
Tijdens de crisis hebben veel ondernemingen baat gehad bij de NOW- en TVL-subsidies
en het uitstellen van de verplichtingen tot het betalen van belastingen. Nu we de
fase ingaan van mogelijke terugbetalingen, kan het veelvoud aan vaststellingen en
uitgestelde verplichtingen leiden tot onduidelijkheid bij ondernemers. Uw Kamer heeft
ook aandacht gevraagd voor deze situatie. In het debat over de ontwikkelingen rond
het coronavirus van 24 maart jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 61, item 4) heeft de Minister-President aan het lid Hermans toegezegd om te bezien hoe in de
uitvoering zo goed mogelijk kan worden samengewerkt en in ieder geval virtueel zo
veel mogelijk te werken als één loket.
Navraag bij de uitvoeringsorganisaties, die al opereren op de grenzen van hun vermogen,
leert dat de vaststellingen van de TVL en van de NOW helaas niet met elkaar kunnen
worden geïntegreerd. Ook aansluiten bij de Belastingdienst lijkt niet werkbaar. Het
is namelijk niet altijd mogelijk om dezelfde onderneming te identificeren bij UWV,
Belastingdienst en RVO: de definities en identificatiegegevens overlappen onvoldoende.
Daardoor is gegevensuitwisseling moeilijk en juridisch complex om af te bakenen en
bovendien privacygevoelig. Het is tevens niet goed mogelijk om (terug-)betalingsregimes
op elkaar afgestemd vast te stellen, vanwege de verschillende juridische aspecten
van de regelingen en de verschillende status van vorderingen. Zo kan een ondernemer
bijvoorbeeld na de vaststelling van een subsidie nog in bezwaar gaan, waardoor het
betalingsritme weer veranderd wordt. Daardoor kan een vordering weer wijzigen. Het
volledig willen integreren van al deze tranches en openstellingen is juridisch, procesmatig
en technisch een niet-oplosbare knoop.
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de problematiek en doet het er veel aan om het
afhandelingsproces voor ondernemers zo zorgeloos mogelijk te maken. UWV, RVO en de
Belastingdienst werken zo servicegericht mogelijk met oog voor de menselijke maat.
Zo doet het RVO regelmatig aan gebruikersonderzoek voor het verbeteren van de digitale
en papieren communicatie en worden ondernemers proactief benaderd bij vorderingen
boven de 20.000 euro. Ook ondernemers die meerdere TVL-voorschotten moeten terugbetalen,
worden gebeld voordat ze geconfronteerd worden met een opeenstapeling van schulden.
Het kabinet heeft signalen gekregen dat dit door ondernemers gewaardeerd wordt. De
Belastingdienst wijst ondernemers die nog niet aan hun lopende verplichtingen kunnen
voldoen via verschillende kanalen op het feit dat zij hun uitstelregeling moeten verlengen
om in aanmerking te komen voor de betalingsregeling van 60 maanden. Het UWV kijkt
ook al tijdens de subsidieperiode of de laatste termijnbetaling van de derde maand
behulpzaam is – bijvoorbeeld omdat er al een loonsomdaling zichtbaar is, hetgeen kan
resulteren in een forse terugvordering – en neemt zo nodig contact op met werkgevers.
Dit contact wordt door deze werkgevers als positief ervaren. We blijven zoeken naar
mogelijkheden om de administratieve last voor ondernemers te beperken.
Ondernemers zijn gebaat bij duidelijkheid. De bestaande portalen van de KvK, zoals
het Ondernemersplein en/of het coronaloket, bevatten al veel informatie voor ondernemers
over de coronasteunmaatregelen. De KvK is gevraagd deze uit te breiden met algemene
informatie over terugbetalingsregelingen van de verschillende coronaregelingen. Hiermee
wordt één centraal informatiepunt vanuit de overheid geboden.
5.2 Sectorale regelingen
Cultuur
Naar verwachting heeft (een deel van) de culturele en creatieve sector ook in Q3 van
dit jaar nog te maken met de (gevolgen van de) beperkende maatregelen. Dit heeft negatieve
gevolgen voor het vermogen van de sector om omzet te genereren. Daarom wordt voor
de culturele en creatieve sector verlenging van de specifieke steunmaatregelen in
Q3, in afgebouwde vorm, voorgesteld. Hiermee wordt beoogd de culturele infrastructuur
overeind te houden en banen te behouden. Onder andere door culturele en creatieve
zelfstandigen te ondersteunen in een sector die onvoldoende goed door generieke regelingen
bereikt wordt. Voor Q3 wordt 45 miljoen euro vrijgemaakt voor BIS- en erfgoedwetinstellingen
en 25 miljoen voor een verlenging van de directe steun aan makers. De leningen aan
opengestelde monumenten worden in Q3 voortgezet met een bedrag van 25,75 miljoen euro
aan onderuitputting uit eerdere steunpakketten.
Medeoverheden
Voor medeoverheden is eerder afgesproken dat de bestaande afspraken met betrekking
tot de reële compensatie van de extra uitgaven en de inkomstenderving met betrekking
tot corona voor de reeds in kaart gebrachte dossiers voor de eerste twee kwartalen
van 2021 gelden. Hiervoor zijn dit voorjaar middelen gereserveerd op de Aanvullende
Post. Het kabinet hevelt de voor de lokale cultuur en buurt- en dorpshuizen gereserveerde
60 miljoen euro over naar het Gemeentefonds ter compensatie van de extra uitgaven.
Op sommige terreinen zijn eerder al specifieke afspraken voor heel 2021 gemaakt. Zo
is voor geheel 2021 volledige compensatie afgesproken voor de meerkosten van jeugd
en Wmo en voor de extra kosten van GGD-en en veiligheidsregio’s op basis van declaratie
van de daadwerkelijke uitgaven. Voor het ov is afgesproken de beschikbaarheidsvergoeding
te verlengen voor heel 2021. Voor de extra kosten voortkomend uit de Tijdelijke Wet
COVID-19, onder andere op het gebied van Toezicht en Handhaving, is besloten dat de
kosten in 2021 worden vergoed. Ook zijn reeds eerder middelen ter beschikking gesteld
voor bijzondere bijstand, gemeentelijk schuldenbeleid, crisisdienstverlening, re-integratie,
additionele impuls re-integratie, verkiezingen, jeugdpakket en de efficiencykorting.
Aanvullend hierop heeft het kabinet besloten de reële compensatie voor de inkomstenderving
over 2021 over het gehele kalenderjaar te bezien. Daarnaast reserveert het kabinet
voor het derde kwartaal 2021 51,5 miljoen euro voor de regionale en lokale cultuur,
waarvan 36,5 miljoen euro voor de instandhouding van de regionale en lokale culturele
infrastructuur en 15 miljoen euro ter compensatie voor de inkomstenderving van medeoverheden
door onder andere het kwijtschelden van huren. Gezien de economie weer opengaat in
de tweede helft van dit jaar worden voor andere dossiers in beginsel geen nieuwe middelen
gereserveerd. Mochten toch weer coronamaatregelen getroffen moeten worden die tot
extra kosten voor medeoverheden leiden in het derde kwartaal voor de reeds in kaart
gebrachte dossiers dan zal tijdig met de medeoverheden overlegd worden met betrekking
tot de reële compensatie.
Verlenging steunpakket sportsector
Met de huidige sectorspecifieke steunmaatregelen wordt de sportsector het eerste halfjaar
van 2021 financieel gesteund. Bij de te verwachten heropening van Nederland in de
komende periode zal ook de sportsector verder geopend worden. De steunmaatregelen
voor de sport zullen in principe met één kwartaal verlengd worden, waarbij in de inhoudelijke
invulling rekening zal worden gehouden met het effect van de daadwerkelijke geldende
versoepelingen in het derde kwartaal in de sportsector.
De regelingen uit dit pakket zijn erop gericht om die infrastructuur zoveel mogelijk
in stand te houden. Met het steunpakket wordt de infrastructuur met verenigingen en
sportbonden en de exploitanten van zwembaden en ijsbanen ondersteund. Zoals ook in
de voorgaande periode trekt het kabinet hierin samen op met de sportsector, zodat
de regelingen en mogelijke versoepelingen goed aansluiten bij de veelvormige praktijk
die kenmerkend is voor de sector. Ook voor deze periode zullen we continu de effecten
van de steun evalueren. De kosten van deze maatregel zijn 40 miljoen euro en dit wordt
gereserveerd op de aanvullende post.
Daarnaast kan de sportsector uiteraard ook, als aan de geldende voorwaarden voldaan
wordt, gebruik blijven maken van de generieke steunmaatregelen. De in deze brief aangekondigde
verlenging van het steunpakket in Q3 biedt ook de overige sportaanbieders in de sportsector
de mogelijkheid om de financiële gevolgen van het derde kwartaal op te vangen. Samen
met de sport zetten we erop in dat zoveel mogelijk mensen blijvend de weg naar de
sportsector weten te vinden. Op die manier zorgen we samen voor een sportsector die
nu en in de toekomst een bijdrage aan de gezondheid en vitaliteit kan leveren.
Land- en tuinbouw
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit keert net als in 2020 80%
van de directe inkomenssteun uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) eerder
uit aan landbouwers om liquiditeitsproblemen te voorkomen. Het voorschot zal naar
verwachting in juli/augustus worden betaald. Dit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting
aangezien de uitgaven van circa 500 miljoen euro, zijnde 80% van het totale budget
aan directe inkomenssteun, geraamd stonden voor december 2021 en nu eerder in het
jaar worden uitgekeerd.
Ook voor het derde kwartaal reserveert het kabinet middelen (20 miljoen euro) om middelgrote
bedrijven in de land- en tuinbouw gebruik te laten maken van de hogere subsidiegrens
voor de tegemoetkoming vaste lasten. De verwachting is dat er meer land- en tuinbouwbedrijven
tegen de grens van de reguliere TVL aanlopen.
Dierentuinen
Het kabinet verlengt de steunmaatregel voor dierentuinen en trekt daarvoor additioneel
maximaal 42,5 miljoen euro uit voor Q2 2021. Dierentuinen zijn sinds 15 december jl.
wederom gesloten. Om deze reden treft het kabinet aanvullend op de eerdere steunmaatregelen,
een reservering op de Aanvullende Post om dierenwelzijn te waarborgen. De meeste dierentuinen
mogen vanaf 19 mei 2021 (gedeeltelijk open). Het definitieve subsidiebedrag wordt
hiervoor gecorrigeerd.
5.3 Aanvullend sociaal pakket
Vorig jaar is het aanvullend sociaal pakket van 1,4 miljard euro aangekondigd en nader
toegelicht.38 Het doel van dit pakket is om mensen die in onzekerheid verkeren, de zekerheid te
bieden van aanspraak op passende begeleiding bij het zoeken naar werk of nieuwe bedrijfsactiviteiten
en inkomen. Deze ondersteuning is ingericht middels vier bouwstenen:
1. Intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk/activiteiten
2. Scholing en ontwikkeling
3. Bestrijding van jeugdwerkloosheid
4. Aanpak armoede en schulden
Het kabinet acht dit in gang gezette beleid van wezenlijk van belang om aanpassingen
in de economie verder te faciliteren en om te voorkomen dat mensen – ook op later
moment – forse (economische) gevolgen ondervinden van de huidige coronacrisis. Hierbij
is specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking,
zoals genoemd in de motie van het lid Gijs van Dijk.39 Het (verlengde) steun- en herstelpakket zelf is natuurlijk ook beschikbaar voor kwetsbare
groepen, waaronder sekswerkers die vanwege de coronacrisis niet of minder werken en
voldoen aan de voorwaarden van steunmaatregelen.40 Beeld is dat het aanvullend sociaal pakket in combinatie met (de verlenging van)
het steun- en herstelpakket op dit moment voldoende ondersteuning biedt. Het kabinet
ziet daarom voor nu geen aanleiding om dit beleid verder te intensiveren. Corona en
de genomen maatregelen werken naar verwachting langer door in de economie en het werk
en inkomen van mensen. Dit pakket loopt daarom ook (deels) meerjarig door: het kabinet
zet vol in op de uitwerking en uitvoering van de verschillende onderdelen. Wel houdt
het kabinet de omstandigheden en uitkomsten van het beleid nauwlettend in de gaten.
Hierbij heeft het kabinet specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, zoals jongeren
(zie onderstaande box).
Het kabinet onderstreept hiermee het belang van (nieuw) werk, leren en ontwikkelen,
het voorkomen van schulden en het helpen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Nader inzicht in het gebruik van de maatregelen uit het aanvullend sociaal pakket
wordt – voor zover mogelijk en beschikbaar – opgenomen in de monitoringsbrief arbeidsmarkt
en beroep noodpakket van eind deze maand.
5.4 Verlenging maatregelen re-integratie jongeren
Vanwege de bijzondere omstandigheden op de arbeidsmarkt is met de «Tijdelijke wet
Covid-19 SZW en JenV» (Kamerstuk 35 557) een aantal tijdelijke maatregelen geïntroduceerd die de positie van jongeren versterkt,
zoals door uw Kamer verzocht met de motie van het lid Smeulders c.s.41 Het gaat hierbij om het tijdelijk openstellen van een aantal re-integratie-instrumenten
waar jongeren tot 27 jaar onder normale omstandigheden van zijn uitgesloten. Ook is
de zoektermijn van vier weken voor kwetsbare jongeren (tot 27 jaar) tot 1 juli 2021
buiten werking gesteld. Voor andere jongeren tot 27 jaar kunnen gemeenten maatwerk
toepassen bij het al dan niet hanteren van de zoektermijn. Deze maatregelen worden
verlengd tot 1 oktober 2021. Het koninklijk besluit waarmee dit geregeld wordt, zal
zo snel mogelijk bij uw Kamer worden voorgehangen.
5.5 Coronabanen
Om de zorg, het onderwijs en toezicht en handhaving te ondersteunen heeft het kabinet
tijdelijke coronabanen opgezet. Hierover is uw Kamer op 14 december jl. geïnformeerd.42 Met deze tijdelijke coronabanen worden deze sectoren ontlast én kunnen mensen die
vanwege de coronacrisis geen werk hebben, tijdelijk elders aan de slag te gaan. Op
dit moment is er voor de coronabanen in totaal ca. 69 miljoen euro van de beschikbaar
gestelde 160 miljoen euro uitgegeven. Dit kan nog oplopen omdat gemeenten nog tot
eind juni 2021 aanvragen kunnen indienen voor coronabanen in de handhaving. De middelen
staan op de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) en JenV.
In de zorg zijn in totaal 381 aanvragen gedaan door zorginstellingen voor in totaal
3.740 coronabanen. Hiermee is 38 miljoen euro van de beschikbare 80 miljoen euro uitgegeven.
Voor de subsidieregeling coronabanen in de zorg is de aanvraagperiode inmiddels verstreken;
947 mensen op een coronabaan doen dat met de ambitie om duurzaam in de zorg te komen
werken: zij maken gebruik van de opleidingsmogelijkheid via de Nationale Zorgklas
om een mbo-certificaat voor een zorgfunctie te behalen. Omdat naar verwachting de
druk op de zorg in het najaar hoog blijft, is besloten om de regeling opnieuw open
te stellen. Voor een tweede tijdvak is 40 miljoen euro beschikbaar. Subsidie is mogelijk
voor een periode van maximaal 6 maanden, binnen de periode van 1 juli 2021 tot en
met 31 december 2021. De voorwaarden van de regeling veranderen niet.
In het hoger onderwijs zijn 28 aanvragen gedaan door hbo-instellingen en 16 door wo-instellingen.
Hiermee is circa 15 miljoen euro van de beschikbare 20 miljoen euro uitgegeven. Er
is geen zicht op het aantal banen dat gerealiseerd is. Ook voor het hoger onderwijs
is de aanvraagperiode inmiddels verstreken.
Bij toezicht en handhaving is ca. 15 miljoen euro van de in totaal 60 miljoen euro
uitgekeerd aan gemeenten. Bij de aanvraag vullen gemeenten alleen het gevraagde bedrag
aan bijdrage in waardoor er op dit moment geen zicht is op het gerealiseerde aantal
banen. Gezien de verwachte drukte in publieke en buitenruimtes in de zomermaanden,
zal er aandacht blijven voor toezicht en handhaving. Om toezicht en handhaving binnen
de gemeenten ook in deze periode te ontlasten zal de regeling voor JenV worden verlengd
tot 1 oktober 2021. De uitgaven die met deze verlenging gemoeid zijn, moeten passen
binnen het huidige budget.
5.6 Coulancemaatregelen loonwaardebepalingen Participatiewet
Gemeenten hebben tot 1 juli 2021 toestemming om loonwaardebepalingen in het kader
van de Participatiewet, die volgens de regels op de werkplek moeten plaatsvinden,
telefonisch uit te voeren in die situaties dat de werknemer vanwege de coronamaatregelen
niet op de werkplek aanwezig is. Bijvoorbeeld omdat betrokkene thuis moet werken of
als de veiligheid op de werkplek niet kan worden gegarandeerd vanwege het risico op
besmetting met het coronavirus. Verder is stilzwijgende verlenging van forfaitaire
loonkostensubsidie ook tot 1 juli 2021 toegestaan.
Er zijn gemeenten die een stuwmeer voorzien van in te halen werkplekbezoeken tegen
1 juli 2021. Daarnaast is nog ongewis of in alle gevallen vanaf 1 juli 2021 een loonwaardebepaling
op de werkplek veilig kan worden verricht. Verzocht is om enige coulance te betrachten
bij de loonwaardebepaling, door gemeenten meer tijd te geven om de werkplekbezoeken
die alsnog moeten plaats vinden, uit te voeren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
komt aan dit verzoek tegemoet. Voor die gevallen waarin ook na 1 juli 2021 een loonwaardebepaling
op de werkplek nog niet veilig kan worden verricht, wordt bovendien de mogelijkheid
geboden om een telefonische loonwaardebepaling uit te voeren, onder de voorwaarde
dat die loonwaardebepaling een geldigheidsduur heeft van maximaal drie maanden en
dat een werkplekbezoek plaatsvindt zodra dat op een veilige manier kan.
Het uitgangspunt is dat gemeenten op 1 oktober 2021 de werkplekbezoeken die moesten
worden ingehaald, hebben uitgevoerd en dat per die datum alle loonwaardebepalingen
weer veilig volgens de regels, dus op de werkplek, kunnen plaatsvinden.
Het verlengen van de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van de periode van
forfaitaire loonkostensubsidie is niet noodzakelijk. Overeenkomstig het vorenstaande
kan – als een loonwaardebepaling op de werkplek nog niet veilig op de werkplek kan
worden uitgevoerd – in telefonisch overleg tussen de gemeente, werkgever en werknemer
worden bepaald of een werknemer daadwerkelijk per uur verminderd productief is. Op
deze wijze wordt gewaarborgd dat de loonkostensubsidie wordt ingezet voor wie het
bedoeld is.
5.7 Verlengen tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding voor consumptief
krediet
In verband met de verwachtingen over het doorwerken van de gevolgen van de crisis,
wil het kabinet de tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding die in rekening
mag worden gebracht door aanbieders van consumptief krediet verlengen tot 1 juli 2022.
Op 10 augustus 2020 werd de maximale kredietvergoeding tijdelijk verlaagd van 14%
naar 10% in verband met de gevolgen van de coronacrisis.43 De maximale kredietvergoeding geldt voor alle soorten consumptief krediet dat wordt
verstrekt aan consumenten, zoals rood staan, doorlopend (goederen)krediet of een persoonlijke lening voor de financiering van bijvoorbeeld een auto.
Hierdoor kunnen consumenten langer tegen lagere maandlasten geld lenen voor consumptieve
uitgaven en zijn zij beter beschermd tegen de hoge kosten van krediet. Het conceptbesluit
over de verlenging zal via internet worden geconsulteerd.
5.8 Beëindiging Garantieregeling Herverzekering Leverancierskredieten
Per 1 juli 2021 zal de herverzekeringsovereenkomst tussen de Staat en zeven particuliere
kredietverzekeraars tot een einde komen. Net als in Duitsland, Denemarken en Engeland
concluderen de Nederlandse staat en de betrokken kredietverzekeraars op basis van
de huidige marktinformatie dat de regeling niet langer noodzakelijk is.
In het voorjaar van 2020 kwam de kredietcapaciteit door de onzekerheid in de markt
onder druk te staan. De garantie van de Nederlandse staat heeft de betrokken kredietverzekeraars
in staat gesteld de limieten op leverancierskredieten te handhaven. De regeling heeft
daarmee bijgedragen aan het in standhouden van toeleveringsketens en de stabiliteit
van de economie tijdens de coronacrisis.
De economische vooruitzichten wijzen op een herstel en de verzekeraars hebben op dit
moment beter zicht op de risico’s in de portefeuille. Bovendien zullen veel van de
overige steunmaatregelen na 1 juli 2021 doorlopen. Hierdoor hebben de verzekeraars
genoeg vertrouwen in de markt om hun taak zonder staatsgarantie te vervullen. De kredietverzekeraars
zijn zich bewust van hun economische verantwoordelijkheid en zullen ook zonder garantie
van de Nederlandse staat, op basis van een gedegen risicoanalyse, dekking blijven
bieden.
Ook na 30 juni 2021 blijven de Staat en de kredietverzekeraars met elkaar in contact.
Gezamenlijk zullen wij marktontwikkelingen nauwgezet volgen en elkaar over mogelijke
knelpunten informeren om snel te kunnen optreden als de economische situatie daartoe
aanleiding geeft en een bedreiging vormt voor de onderliggende toeleveringsketens,
binnen het kader van de EU-wetgeving.
In de 2022 ontwerpbegroting van Financiën worden de ramingen van de inkomsten en uitgaven
uit hoofde van de garantieregeling voor de komende jaren naar beneden bijgesteld.
Omdat schades en recuperaties een vertraagd karakter bevatten verwachten we nog wel
inkomsten en uitgaven na afloop van de herverzekering.
5.9 Verlenging crisismaatregelen om handelsstromen op gang te houden
Maart afgelopen jaar hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) een viertal maatregelen genomen binnen het ekv (exportkredietverzekeringen)
instrumentarium.44 Deze maatregelen, waaronder het verhogen van het maximale gedekte percentage op liquiditeitsverruimende
producten wat gericht is om financiering voor exporttransacties in stand te houden,
zijn bedoeld ter ondersteuning van het exporterend bedrijfsleven.
Door de coronacrisis zijn de risico’s voor het exporterend bedrijfsleven onverminderd
hoog, waardoor het Tijdelijk Staatsteunkader van de Europese Commissie verlengd is
tot 31 december 2021. Mede hierdoor, en het belang van een gelijk internationaal speelveld
voor Nederlandse exporteurs, is ervoor gekozen om deze maatregelen te verlengen tot
31 december 2021. Een verlenging van de crisismaatregelen heeft geen budgettaire gevolgen,
gelet op het kostendekkende principe van de ekv, waar ook deze crisismaatregelen onderhevig
aan zijn.
5.10 Caribisch Nederland
Het uitgangspunt blijft dat voor Caribisch Nederland een vergelijkbare benadering
wordt gekozen als voor Europees Nederland, rekening houdend met de lokale situatie.
Dit betekent dat de middelen voor de tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomstenverlies
voor het derde kwartaal worden doorgetrokken (6 miljoen euro). Daarnaast wordt hiermee
samenhangend 0,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor aanvullend eilandelijk beleid
voor het derde kwartaal. Verder wordt in lijn met Europees Nederland de subsidieregeling
Tegemoetkoming Vaste Lasten BES doorgetrokken voor het derde kwartaal met dezelfde
opzet als voor het tweede kwartaal (10 miljoen euro).
Het uitstel van betaling van belastingen in Caribisch Nederland wordt met drie maanden
verlengd, van 30 juni tot en met 30 september 2021. Het tijdstip waarop in Caribisch
Nederland de gefaseerde terugbetaling van de uitgestelde belasting moet beginnen,
wordt eveneens uitgesteld, van 1 oktober 2021 naar 1 oktober 2022. De terugbetaaltermijn
wordt hierbij verlengd van 3 naar 5 jaar. Verder is Caribisch Nederland in het steun-
en herstelpakket van 21 januari 2021 abusievelijk niet meegerekend in de vrijstelling
van algemene bestedingsbelasting op mondkapjes, vaccins en testkits. Deze vrijstelling
(0,1 miljoen euro) wordt met terugwerkende kracht verrekend.
Besluitvorming over sectorspecifieke steun voor Caribisch Nederland volgt een separaat
besluitvormingstraject. Over de uitkomsten van de gehele besluitvorming voor Caribisch
Nederland en de uitwerking in concrete maatregelen die aansluiten bij de lokale omstandigheden
wordt uw Kamer door middel van een aparte brief voor de zomer nader geïnformeerd.
6 Budgettaire aspecten
De budgettaire gevolgen van de maatregelen uit deze brief zijn in tabel 2 hieronder
weergegeven. Tabel 3 toont wat de steunmaatregelen in totaal hebben gekost sinds het
uitbreken van de coronacrisis. De budgettaire gevolgen zullen in de eerste suppletoire
begrotingswetten voor 2021 aan u worden voorgelegd. In de Voorjaarsnota 2021 die uw
Kamer op korte termijn ontvangt, zal uitgebreid inzicht worden geboden in de budgettaire
gevolgen van de coronamaatregelen.
De budgettaire gevolgen van deze maatregelen worden in de 1e suppletoire begrotingswetten
aan u voorgelegd. Normaliter wordt nieuw beleid pas in uitvoering genomen nadat de
Staten-Generaal de begrotingswetten heeft geautoriseerd. De voorgenomen steunmaatregelen
in deze brief helpen om burgers en bedrijven te steunen in met name het derde kwartaal.
Het is niet in het belang van het Rijk om uitvoering van het beleid dat ten grondslag
ligt aan de begrotingswetten uit te stellen. De meest uitgaven en verplichtingen zijn
gepland vanaf de start van het derde kwartaal. Voor een deel zullen de voorgenomen
uitgaven en verplichtingen ook betrekking hebben op het tweede kwartaal, namelijk
het verruimde omzetbegrip in de NOW, de referentiesystematiek en het subsidieplafond
in de TVL, en steun voor de dierentuinen. In geval het kabinet al verplichtingen aangaat
en uitgaven doet voor het moment van de autorisatie door de Staten-Generaal, dan beroept
het kabinet zich op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
Tabel 2. Budgettaire gevolgen van verlenging steunmaatregelen
in mln. euro's (plus is saldoverslechterend)
2021
2022
Uitgaven
4.436
1.559
Generieke steunmaatregelen
4.251
1.499
1
NOW1
1.960
1.440
2
TVL
2.025
3
Tozo
231
4
TONK
0
5
Doorvertaling naar Caribisch Nederland (SZW-deel)
7
6
Doorvertaling naar Caribisch Nederland (EZK-deel)
10
7
Lagere ontvangsten uit invorderingsrente door verlaagd rentepercentage2
43
8
Schuldenpositie bedrijven
19
16
Sectorspecifieke steunmaatregelen
185
60
9
Cultuur3
70
10
Medeoverheden
52
11
Amateursport
0
40
12
IJsbanen en zwembaden
0
20
13
Land- en tuinbouw4
20
14
Dierentuinen
43
15
Crisisbanen
0
Inkomsten
157
10
Fiscale maatregelen
157
10
1
Onbelaste reiskostenvergoeding
25
2
Uitstel administratieve verplichtingen rondom loonheffingen
0
3
Akkoord met Duitsland en Belgie belastingheffing grenswerkers
0
4
Vrijstel van belasting aantal Duitse nett-uitkeringen
0
5
Btw-nultarief op mondkapjes
75
6
Btw-nultarief op uitleen van zorgpersoneel
50
7
Btw-nultarief op COVID-19 vaccins en tekstkits
17
8
Behoud hypotheekrenteaftrek bij hypotheekbetaalpauze
-10
10
Totaal uitgaven en inkomsten
4.593
1.569
Niet-EMU-relevant
500
2.700
Uitstel van belastingbetaling (kasschuif)5
500
2.700
wv. Doorvertaling naar Caribisch Nederland
2
X Noot
1
Het bedrag van 1.440 mln. in 2022 betreft de raming voor het deel nabetalingen dat
gespreid over meerdere jaren zal plaatsvinden. Deze raming zal later meerjarig worden
gespecificeerd.
X Noot
2
Dit betreft het effect op de Financiën-begroting. In de periode 2023 t/m 2026 bedraagt
de derving 61 mln. Voor de begrotingen van SZW en BZK werkt deze maatregel ook (in
beperkte mate) door op de invorderingsrente op de toeslagenvorderingen bij SZW en
BZK.
X Noot
3
Hier bovenop wordt 26 mln. aan eerder begrote maar niet uitgeputte steunmiddelen beschikbaar
X Noot
4
Bij deze maatregel wordt onder andere 500 mln. aan GLB-middelen eerder in 2021 bevoorschot
aan boeren. Deze middelen waren reeds begroot voor 2021, dus dit leidt niet tot hogere
uitgaven.
X Noot
5
Naar verwachting leidt het additionele uitstel van belasting ook tot meer afstel van
belasting. Volgens de huidige inschatting leidt het uitstel tot 450 mln. aan additioneel
afstel in de komende jaren.
Tabel 3. Totale budgettaire gevolgen van de steun- en herstelmaatregelen
in mld. euro's (plus is saldoverslechterend)
2020
2021
2022
Totaal
EMU-relevante uitgaven (1)
27,8
40,9
9,0
77,7
Eerder besloten
27,8
36,5
7,5
71,8
Kamerbrief d.d. 27 mei 2021
4,4
1,6
6,0
Fiscale maatregelen (2)
4,4
– 1,8
0,5
3,1
Eerder besloten
4,4
– 2,0
0,5
2,9
Kamerbrief d.d. 27 mei 2021
0,2
0,0
0,2
Totaal EMU-relevante maatregelen (1+2)
32,2
39,1
9,5
80,8
Belastinguitstel (niet EMU-relevant) (3)
12,9
– 0,7
– 2,4
9,8
Eerder besloten1
12,9
– 1,2
– 5,1
6,6
Versoepeling terugbetaling1
0,5
2,7
3,2
Leningen (niet EMU-relevant) (4)
1,6
1,5
– 0,1
3,0
Eerder besloten
1,6
1,5
– 0,1
3,0
X Noot
1
Naar verwachting leidt het additionele uitstel van belasting ook tot meer afstel van
belasting. De eerder besloten uitstelmaatregelen leiden naar verwachting tot 0,9 mld.
aan belastingafstel. De additionele versoepeling van terugbetaling leidt naar verwachting
tot 0,45 mld. aan aanvullend afstel.
7 Tot slot
Het kabinet heeft het afgelopen jaar uitzonderlijke maatregelen en middelen ingezet
om de Nederlandse economie te ondersteunen. Dat is het waard geweest: er zijn veel
banen behouden, bedrijven gered en mensen geholpen die door corona hun inkomen zagen
wegvallen. De economie is daardoor overeind gebleven. Het kabinet is de uitvoeringsorganisaties
en medeoverheden wederom zeer erkentelijk voor hun buitengewone inzet om het steunpakket
mogelijk te maken.
Met de veranderingen in de epidemiologische situatie en daarmee in de economie, breekt
er nu een nieuwe fase aan. Het kabinet kijkt vooruit en wil zorgen voor een soepele
overgang naar een economie met ondernemers en werkenden die weer op eigen benen kunnen
staan. Om deze reden heeft het kabinet besloten het steunpakket te verlengen tot in
het derde kwartaal van 2021. Ondernemers krijgen hierdoor de kans om zich voor te
bereiden op de toekomst en uit het steunpakket te «groeien». Vanuit economisch oogpunt
is het namelijk verstandig om de steun weer af te bouwen zodra de contactmaatregelen
(grotendeels) zijn opgeheven, met oog voor de naweeën van de crisis die veel bedrijven
nog steeds ondervinden. Het kabinet verwacht dat dit in het derde kwartaal goeddeels
het geval zal zijn. Het kabinet is voornemens in het vierde kwartaal te beginnen met
afbouw, en gaat ervan uit dat de epidemiologische situatie dit toelaat. Dit beziet
het kabinet aan het eind van de zomer.
Tijdens het besluitvormingsproces zag het kabinet zich geconfronteerd met dilemma’s
die inherent zijn aan de vormgeving van het steun- en herstelpakket. Het kabinet heeft
betracht de menselijke maat te houden bij het verlenen van steun, maar maatwerk is
helaas niet mogelijk. Deze brief maakt inzichtelijk met welke overwegingen het kabinet
de afgelopen periode heeft geworsteld. We vertrouwen op uw begrip voor de keuzes die
gemaakt zijn en houden nauwlettend in de gaten of de vandaag aangekondigde maatregelen
voldoende uitkomst bieden voor ondernemers en huishoudens.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
S.A. Blok
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
De Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Mede ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid