Brief regering : Verdrag van Vriendschap en Samenwerking in Zuidoost-Azië, zoals gewijzigd bij het Protocol van 15 december 1987, het Protocol van 25 juli 1998 en het Protocol van 23 juli 2010; Denpasar, 24 februari 1976
35 847 (R2156) Verdrag van Vriendschap en Samenwerking in Zuidoost-Azië, zoals gewijzigd bij het Protocol van 15 december 1987, het Protocol van 25 juli 1998 en het Protocol van 23 juli 2010; Denpasar; 24 februari 1976
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
27 mei 2021.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
26 juni 2021.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2021
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 24 februari 1976 te Denpasar tot stand gekomen verdrag van Vriendschap
en Samenwerking in Zuidoost-Azië, zoals gewijzigd bij het Protocol van 15 december
1987, het Protocol van 25 juli 1998 en het Protocol van 23 juli 2010 (Trb. 2021, nr. 12).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 28 mei 2021 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint
Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
1. Inleiding
Met het oog op de toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot het op 24 februari
1976 te Denpasar tot stand gekomen Verdrag van Vriendschap en Samenwerking in Zuidoost-Azië
(Southeast Asia Treaty of Amity and Cooperation, hierna: het Verdrag), zoals gewijzigd
bij Protocol van 15 december 1987, van 25 juli 1998 en van 23 juli 2010, wordt dit
Verdrag hierbij ter parlementaire goedkeuring aangeboden.
Het Verdrag werd gesloten met als doel de vrede, stabiliteit en samenwerking in de
regio Zuidoost- Azië te bevorderen. Het Verdrag is een basis voor betere samenwerking
op economisch, handels-, sociaal, technisch en wetenschappelijk gebied, en ziet ook
op een versnelde economische groei in de regio door een groter gebruik van de landbouw
en industrie in de landen van Zuidoost-Azië, de uitbreiding van de handel en de verbetering
van de economische infrastructuur. Het pleit voor samenwerking bij economische ontwikkeling
en wederzijdse bijstand en overleg over internationale en regionale kwesties. Internationaal
overleg betreft bijvoorbeeld samenwerking met grootmachten, versterking van het multilaterale
systeem en de internationale rechtsorde. Regionaal overleg gaat onder meer over de
ontwikkeling van een gedragscode voor de Zuid-Chinese Zee. Het Verdrag ziet op onderlinge
samenwerking en niet op interne aangelegenheden. Bovendien is de inzet om via economische
samenwerking conflicten te voorkomen. Het Verdrag roept ook op tot vreedzame beslechting
van geschillen, de bewaring van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking
van de veiligheid. Het Verdrag stelt daarbij mechanismen in voor verzoening en bemiddeling
bij geschillen en het bepaalt dat de verdragsluitende partijen niet met geweld mogen
dreigen en geen geweld mogen gebruiken. Het Verdrag werd gewijzigd bij protocol op
15 december 1987, op 25 juli 1998 en op 23 juli 2010. Zie verder hieronder de artikelsgewijze
toelichting.
Het Verdrag is ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der
Filippijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Oorspronkelijk stond
het Verdrag open voor toetreding door de landen in Zuidoost-Azië. Met het eerste protocol
werd het Verdrag ook opengesteld voor toetreding van staten buiten Zuidoost-Azië na
instemming van alle ondertekenende landen in Zuidoost-Azië. In het tweede wijzigingsprotocol
zijn de landen in Zuidoost-Azië die moeten instemmen met de toetreding van landen
buiten Zuidoost-Azië, nadrukkelijk genoemd.
Met het derde protocol van 23 juli 2010 is het Verdrag opnieuw gewijzigd en sindsdien
kunnen ook regionale organisaties toetreden tot het Verdrag, mits de leden van deze
organisaties soevereine staten zijn en genoemde instemming wordt gegeven. Na de inwerkingtreding
van het derde protocol is de Europese Unie op 12 juli 2012 toegetreden tot het Verdrag.
Vanwege de verwachte grote economische groei in de landen in Zuidoost-Azië en geopolitieke
ontwikkelingen in Azië, wordt momenteel samenwerking gezocht met ASEAN door EU-lidstaten
en ook door landen uit de rest van de wereld. Momenteel zijn de partijen bij het Verdrag
(in chronologische volgorde):
Indonesië, Maleisië, Filipijnen, Singapore, Thailand, Brunei Darussalam, Papoea Nieuw-
Guinea, Laos, Vietnam, Cambodja, Myanmar, China, India, Japan, Pakistan, Zuid-Korea,
Rusland, Nieuw-Zeeland, Mongolië, Australië, Frankrijk, Oost-Timor, Bangladesh, Sri
Lanka, Noord-Korea, Verenigde Staten, Canada, Turkije, Europese Unie, Verenigd Koninkrijk,
Brazilië, Noorwegen, Chili, Egypte, Marokko, Iran, Argentinië, Peru, Bahrein, Duitsland.
2. ASEAN
Het onderhavige vriendschapsverdrag is één van de juridische instrumenten van de Associatie
van Zuidoost-Aziatische Staten De ASEAN werd opgericht op 8 augustus 1967 in Bangkok,
Thailand, met de ondertekening van de ASEAN-verklaring (de zgn. Verklaring van Bangkok)
door de grondleggers Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore en Thailand. Vervolgens
zijn toegetreden: Brunei Darussalam op 7 januari 1984, Vietnam op 28 juli 1995, Laos
en Myanmar op 23 juli 1997 en Cambodja op 30 april 1999. ASEAN heeft nu tien lidstaten.
De organisatie zetelt in Jakarta.
ASEAN werd opgericht om de economische groei in de regio te bevorderen, en om maatschappelijke
en culturele vooruitgang te boeken. De intergouvernementele samenwerking tussen de
ASEAN-landen richt zich dus vooral op regionale veiligheid en economische samenwerking.
Het doel is daarnaast ook samen te werken op sociaal, cultureel, technisch, educatief
en ander gebied. Bevordering van regionale vrede en stabiliteit geschiedt onder meer
door eerbiediging van gerechtigheid en de rechtsstaat en naleving van de beginselen
van het Handvest van de Verenigde Naties. In ASEAN-verband zijn ook afspraken gemaakt
over duurzaamheid, onder meer op het gebied van natuur en biodiversiteit, klimaat
en watermanagement.
De landen die onder de ASEAN-regio vallen vormen samen een vrijhandelszone. Onderlinge
handelsbelemmeringen, zoals in- en uitvoerrechten, zijn afgeschaft. Samen met de EU
is ASEAN een van de meest succesvolle multilaterale samenwerkingsverbanden.
Het voorzitterschap van ASEAN rouleert jaarlijks, op basis van de alfabetische volgorde
van de Engelse namen van de lidstaten. Vietnam was voorzitter in 2020 en de Filipijnen
zitten voor in 2021.
3. De toetredingsprocedure tot het Verdrag
Alle staten en regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten
zijn, kunnen een verzoek indienen om te mogen toetreden tot het vriendschapsverdrag.
Voor toetreding van Staten buiten Zuidoost-Azië en regionale organisaties is instemming
nodig van Brunei-Darussalam, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, de Filippijnen,
Singapore, Thailand en Vietnam.
Bij de beoordeling van een verzoek spelen de diplomatieke relaties met de ASEAN-landen
en de committering van het verzoekende land aan de samenwerking met ASEAN een rol.
Het ASEAN- secretariaat heeft aangegeven dat de ASEAN-lidstaten akkoord gaan met toetreding
van het Koninkrijk der Nederlanden.
Een staat is tot het Verdrag toegetreden wanneer deze in overeenstemming met artikel
19 van het Verdrag zorgt voor het neerleggen van een akte van toetreding.
4. Europese Unie
Sinds de verdragswijziging door het derde Protocol van 23 juli 2010 staat toetreding
tot het Verdrag ook open voor regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend
soevereine Staten zijn en is ook de Europese Unie toegetreden. De Europese Unie is
op 12 juni 2012 tot het Verdrag zoals gewijzigd door de drie protocollen toegetreden1.
Het Verdrag betreft een zogenaamd «gemengd» verdrag dat deels onder de bevoegdheid
van de Unie, en deels onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. Nederland is derhalve
bevoegd om naast de EU toe te treden tot het verdrag. De EU heeft enkel die bevoegdheden
die door de EU-lidstaten aan de EU zijn overgedragen. De artikelen 2 tot en met 6
VWEU bakenen de EU-bevoegdheden af.
Het Verdrag bevat verschillende bepalingen die onder de gedeelde bevoegdheid van de
EU en de lidstaten vallen (zie artikel 4 VWEU). Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel
de Unie als de lidstaten regelstellend optreden. Artikel 2, tweede lid, VWEU schrijft
echter voor dat de lidstaten hun bevoegdheid slechts kunnen uitoefenen voor zover
de Unie haar bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend. Het gaat in het onderhavige verdrag
met name om bepalingen op het gebied van economische, technische en financiële samenwerking.
Hierbij dient echter wel aangetekend te worden dat telkens wanneer de Unie interne
EU-wetgeving vaststelt op basis van een gedeelde bevoegdheid de Unie op grond van
art. 3, tweede lid, VWEU o.a. exclusief bevoegd wordt om internationale overeenkomsten
te sluiten op deze terreinen wanneer deze overeenkomsten die interne EU-wetgeving
kunnen aantasten of de strekking daarvan kunnen wijzigen. De omvang en de uitoefening
van EU-bevoegdheden is dus geen statisch gegeven, maar van rechtswege voortdurend
in ontwikkeling.
Daarnaast bevat de het Verdrag ook bepalingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Dit is een zogenaamde parallelle bevoegdheid, die de lidstaten en de EU gelijktijdig
kunnen uitoefenen (zie artikel 4, vierde lid, VWEU).
Ten slotte bevat het Verdrag bepalingen die vallen onder het Gemeenschappelijk Buitenlands
en Veiligheidsbeleid (GBVB). Ook op dit terrein zijn de lidstaten bevoegd om naast
de EU op te treden. Zij zijn daarbij echter wel gebonden aan de verplichting tot loyale
samenwerking. Dit betekent onder andere dat zij zich moeten onthouden van ieder optreden
dat het optreden van de EU zou kunnen doorkruisen.
Het Koninkrijk der Nederlanden wil zelfstandig tot het verdrag toetreden om het belang
van samenwerking met ASEAN te onderstrepen. Ook vanuit de ASEAN-context wordt veel
belang gehecht aan toetreding van de afzonderlijke EU-lidstaten. In dat kader heeft
de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ook een pleidooi gehouden voor toetreding
van alle individuele EU-lidstaten tot het Verdrag.
5. Belang van het Verdrag voor het Koninkrijk der Nederlanden
Het ASEAN-collectief is de vierde grootste economie van de wereld. De Nederlandse
belangen in de ASEAN-regio zijn gelegen in
1. vergroting van het Nederlands verdienvermogen via duurzame handel en investeringen
en bijdragen aan het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN,
2. versterking van internationale en multilaterale samenwerking,
3. bescherming van de internationale rechtsorde door EU-ASEAN samenwerking, en
4. het bevorderen van veiligheid en tegengaan van terrorisme en extremisme.
De landen in Zuidoost-Azië zien toetreding als een belangrijk symbool van het belang
dat het Koninkrijk hecht aan de samenwerking met ASEAN. De bilaterale samenwerking
van ons land met ASEAN-landen (Indonesië, Maleisië, Filipijnen, Singapore, Thailand,
Myanmar en Vietnam) is complementair aan de inspanningen van de EU en het «EU-ASEAN Plan of Action (2018–2020)». Specifiek beleid en verdere actie zullen moeten worden uitgewerkt met de posten.
In dit kader wordt gewerkt aan een publieksdiplomatie strategie gericht op de bescherming
en promotie van de internationale rechtsorde.
Bij toetreding door het Koninkrijk zal een verklaring worden afgelegd inhoudende dat
dit vriendschapsverdrag niet in de weg staat aan de rechten en plichten van het Koninkrijk
uit hoofde van andere bilaterale en multilaterale verdragen. Daarbij kan worden gedacht
aan de EU-oprichtingsverdragen en het VN-Handvest. Duitsland heeft een soortgelijke
verklaring afgelegd.
6. Artikelsgewijze toelichting
Het Verdrag bestaat uit twintig artikelen. De meeste artikelen worden hieronder per
hoofdstuk toegelicht. Zoals hierboven is aangegeven is het Verdrag gewijzigd door
drie Protocollen. Het eerste en derde protocol wijzigden de artikelen 18 en 14. Het
tweede protocol had alleen betrekking op artikel 18. Artikel 18 gaat over toetreding
en artikel 14 gaat over de beslechting van geschillen.
HOOFDSTUK I Doel en beginselen
Artikel 1 omschrijft het doel van het Verdrag. Het doel is vrede, vriendschap en samenwerking
tussen de landen te bevorderen. In de preambule wordt daarvoor verwezen naar de geest
en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, de tien beginselen die
zijn goedgekeurd op de Azië-Afrika-conferentie in Bandung van 25 april 19552, de verklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, ondertekend te Bangkok
op 8 augustus 1967, en de verklaring ondertekend te Kuala Lumpur op 27 november 1971.
Artikel 2 benadrukt welke beginselen fundamenteel zijn voor de betrekkingen. Daartoe
behoren wederzijds respect voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit, gelijkwaardigheid,
territoriale integriteit en nationale identiteit van alle staten; het recht van elke
staat op een nationaal bestaan zonder bemoeienissen of dwang; en dus niet-inmenging
in de binnenlandse aangelegenheden van ASEAN-lidstaten onderling; beslechting van
geschillen of disputen met vreedzame middelen; afzien van geweld of dreiging daartoe
en een efficiënte samenwerking.
HOOFDSTUK II Vriendschap
Artikel 3 omschrijft de vriendschapsbanden. Het stipuleert dat de partijen streven
naar de ontwikkeling van de traditionele, culturele en historische vriendschapsbanden,
goede nabuurschap en samenwerking onder elkaar. Ook bepaalt dit artikel dat de partijen
contacten en sociaal verkeer tussen hun volkeren aanmoedigen en vergemakkelijken.
HOOFDSTUK III Samenwerking
De artikelen 4 tot en met 12 vullen de bedoelde samenwerking nader in. Samenwerking
wordt bevorderd op economisch, sociaal, cultureel, technisch, wetenschappelijk (onderwijs
en onderzoek) en administratief gebied, alsook op gebied van internationale vrede
en stabiliteit in de regio en alle andere aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.
De Partijen bij het Verdrag overleggen regelmatig met elkaar over internationale en
regionale kwesties om hun acties en beleid op elkaar af te stemmen. Elk jaar vinden
twee ASEAN Toppen plaats: een «interne» Top en een Top die juist is gericht op overleg
met partners, waaronder «dialoog partner» EU. Ook worden soms individuele EU-landen
uitgenodigd voor deelname, zoals Nederland in november 2020. Deze Top werd vanwege
Covid online gehouden.
HOOFDSTUK IV Vreedzame beslechting van geschillen
De artikelen 13 tot en met 17 van het Verdrag benadrukken dat en hoe de partijen eventuele
geschillen willen oplossen door vriendschappelijke onderhandelingen.
Artikel 14 voorziet in de oprichting van een permanent orgaan, namelijk een hoge raad
die bestaat uit een vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke partij en die
tot taak heeft kennis te nemen van bestaande geschillen of situaties die de regionale
vrede en harmonie kunnen verstoren. Het artikel is gewijzigd bij het eerste en derde
Protocol. Uiteindelijk is in het derde Protocol vastgesteld dat de bij het verdrag
in te stellen hoge raad wat betreft partijen van buiten de regio Zuidoost-Azië alleen
kan worden gevraagd om kennis te nemen van een geschil als deze partijen rechtstreeks
bij het geschil zijn betrokken. De hoge raad kan alleen kennis nemen van geschillen
die door regionale procedures moeten worden beslecht. Ingevolge de artikelen 15 en
16 kan de hoge raad maatregelen aanbevelen om een geschil te beslechten, als partijen
het daarover eens zijn.
Artikel 17 bepaalt dat geen enkele bepaling van het Verdrag er aan in de weg staat
dat een beroep wordt gedaan op de wijzen van vreedzame geschillenbeslechting die zijn
bedoeld in artikel 33, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties. Met andere
woorden, het geschillenbeslechtingsmechanisme in dit Verdrag laat dat van het VN Handvest
ongemoeid. Volgens artikel 33, lid 1 van het Handvest wordt de oplossing van een geschil
waarvan het voortbestaan de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in
gevaar dreigt te brengen eerst gezocht in onderhandelingen, feitenonderzoek, bemiddeling,
conciliatie, arbitrage, een rechterlijke beslissing, het doen van een beroep op regionale
organen of akkoorden, of andere vreedzame middelen naar hun eigen keuze.
HOOFDSTUK V Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk bestaat uit drie artikelen en deze bevatten de gebruikelijke slotbepalingen
voor verdragen over de ondertekenende partijen, de talen en de inwerkingtreding.
Artikel 18 is gewijzigd door drie wijzigingsprotocollen voor wat betreft toetreding,
instemming van Zuidoost-Aziatische staten en toetreding van internationale organisaties.
Het legt onder meer vast dat het Verdrag eveneens open staat voor toetreding door
landen búiten Zuidoost-Azië en door regionale organisaties, mits instemming wordt
verkregen van álle landen in Zuidoost-Azië.
7. Financiële consequenties
Toetreding tot het Verdrag leidt niet tot financiële verplichtingen.
8. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag geen een ieder verbindende bepalingen
in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die binnen de Nederlandse rechtsorde
aan natuurlijke personen of rechtspersonen rechtstreeks rechten of bevoegdheden toekennen
of plichten opleggen. Het Verdrag betreft immers samenwerking tussen staten.
9. Koninkrijkspositie
Gezien de aard van het vriendschapsverdrag wordt goedkeuring gevraagd voor het gehele
Koninkrijk. De regeringen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten hebben aangegeven medegelding
te wensen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.