Brief regering : Nadere uitwerking Nationaal Programma Onderwijs
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 220 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 mei 2021
Het is inmiddels alweer ruim een jaar geleden dat de coronacrisis uitbrak die alles
veranderde. Een jaar lang waren klaslokalen en collegezalen grotendeels leeg. Het
onderwijspersoneel heeft zich in deze tijd bijzonder veerkrachtig getoond en alles
op alles gezet om het onderwijs zo goed mogelijk doorgang te laten vinden. Hier hebben
we grote bewondering voor.
Ondanks deze grote inspanning is het onvermijdelijk dat de coronacrisis ook in het
onderwijs sporen achterlaat. Daarom heeft het kabinet in februari dit jaar besloten
tot een Nationaal Programma Onderwijs. Het Nationaal Programma Onderwijs neemt stevige
maatregelen om verdere school- en studievertraging te voorkomen, opgelopen vertraging
waar mogelijk zo snel mogelijk in te halen en het mentaal welzijn van leerlingen en
studenten te herstellen.
Leeswijzer
In deze brief schetsen wij eerst in het kort de hoofdlijnen van het Nationaal Programma
onderwijs. Vervolgens geven wij u een update van de ontwikkelingen sinds de lancering1 en gaan wij in op de plannen voor de rest van de looptijd van het programma. We beginnen
bij het funderend onderwijs, en vervolgen met middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger
onderwijs (ho) en onderzoek. Tot slot gaan wij in op de monitoring en verantwoording
van het programma.
Nationaal Programma Onderwijs: herstel van vertragingen, duurzame impact
Met het Nationaal Programma Onderwijs stelt het kabinet de komende 2,5 jaar € 8,5 miljard
beschikbaar voor het hele onderwijs, van funderend tot en met hoger onderwijs. Hoofddoel
van deze ongekende investering is het herstellen van de door corona veroorzaakte vertragingen
bij leerlingen/studenten op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en op het gebied
van welbevinden binnen de looptijd van het programma. Daarnaast biedt het programma,
zoals het SCP schrijft in de adviesbrief Bouwstenen voor sociaal herstelbeleid, ook «een uitgelezen kans om zowel tijdelijke problemen als gevolg van corona op
te lossen als structurele problemen aan te pakken die een langere adem vergen.» De
coronacrisis heeft immers dieper liggende problemen en kwetsbaarheden in het onderwijs
uitvergroot.
Het belang van zowel reparatie als renovatie van ons onderwijs is door de Inspectie
van het Onderwijs onderstreept in de meest recente Staat van het Onderwijs. Ook de
inspectie ziet het programma als unieke kans. De hartenkreet van de inspecteur-generaal
is ook die van ons: «laten we al de middelen, innovatiekracht en energie inzetten
om méér te doen dan alleen het inlopen van de corona-achterstanden, laten we daadwerkelijk
zorgen voor duurzame verbetering. We hebben nu de kans om echt een ommekeer te bewerkstelligen,
en het onderwijs duurzaam te versterken.»
Daarnaast wordt er met het programma ook indirect een bijdrage geleverd aan de maatschappelijke
opgave die de coronacrisis met zich mee brengt. Onderwijs draagt namelijk in de algemene
zin bij aan economische productiviteit en groei door verhoging van de arbeidsproductiviteit,
het innovatievermogen van de economie en implementatie van kennis.
Wij zijn er ten volste van overtuigd dat de maatregelen uit het programma een duurzaam
effect zullen hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Dat scholen de ontwikkeling
van hun leerlingen in kaart brengen, en op basis daarvan en een menukaart van effectieve
interventies tot een breed gedragen schoolprogramma komen, het oprichten van een kenniscommunity
voor scholen om meer inzicht te krijgen in hoe deze interventies in te zetten, het
aanbrengen van focus in het curriculum met hulp van SLO – al deze onderdelen hebben
een langdurige impact op de werkwijze in het onderwijs.
Nationaal Programma Onderwijs al dit jaar gestart: schoolscan, menukaart en schoolprogramma
Eén van de belangrijkste bouwstenen van het programma is onze inzet op evidence-based
werken.
Om tot een gerichte aanpak te komen voor de komende twee schooljaren hebben scholen
met een schoolscan in beeld gebracht hoe de leerlingen en de school ervoor staan en
wat er nodig is. De schoolscan richt zich op de leerontwikkeling, sociale ontwikkeling
en het welbevinden van leerlingen, bijvoorbeeld door te kijken naar de thuissituatie
en ondersteuning die leerlingen daar krijgen. Scholen konden daarbij gebruikmaken
van een door OCW aangeboden stappenplan, dat begin april is gepubliceerd. Deze schoolscan
vormt de basis voor het kiezen van de juiste interventies en voor het plan van aanpak
van de school.
Op 10 mei is voor het funderend onderwijs een menukaart gepubliceerd, met bewezen
en aannemelijk effectieve interventies. Niet eerder hebben scholen en leraren in Nederland
zulke grondig onderbouwde wetenschappelijke kennis zo toegankelijk en praktisch toepasbaar
tot hun beschikking gehad.
De menukaart is gebaseerd op wat vanuit internationaal onderzoek bekend is over effectieve
aanpakken voor wat werkt om leer- en ontwikkelvertragingen zo goed mogelijk te herstellen.
Ook is er aandacht besteed aan bewezen effectieve interventies voor het verbeteren
van het welbevinden van leerlingen. In samenwerking met leraren en schoolleiders is
gekeken naar de volledigheid en uitvoerbaarheid van de maatregelen. De menukaart is
vervolgens met de sectororganisaties en veldpartijen besproken en aan wetenschappers
voorgelegd. Veel van de interventies in de menukaart sluiten aan bij wat scholen al
doen.
Om scholen te ondersteunen met het aan de slag gaan met interventies, zijn meerdere
praktijkkaarten ontwikkeld door Education Lab. Vertegenwoordigers van het Lerarencollectief
hebben bijgedragen aan de praktijkkaarten. Via de kenniscommunity wordt bestaande
kennis over het werken met de verschillende interventies beschikbaar gemaakt en nieuwe
kennis ontsloten. Met deze werkwijze is gezocht naar het maximaal benutten van de
aanwezige kennis op scholen zelf, zodat de maatregelen goed aansluiten bij wat er
nodig is en aansluit op de dagelijkse onderwijspraktijk.
De menukaart wordt tijdens het Nationaal Programma Onderwijs verder doorontwikkeld.
Scholen moeten interventies kiezen uit de menukaart. Er is dus conform de motie van
het lid Beertema2 geen ruimte voor interventies die geen bewezen effect hebben op leerwinst. Door de
breedte van de menukaart is er voldoende ruimte voor de scholen om tot een schooleigen
aanpak te komen. Het is cruciaal dat het maken van de plannen met alle betrokkenen
in de school gebeurt. Zo is actieve betrokkenheid van leraren bij het opstellen van
het schoolprogramma essentieel voor de beste aansluiting bij de situatie en behoefte
van de school. We zien dat dit ook al bij veel scholen gebeurt. Samen met de sociale
partners gaan wij goede voorbeelden op de website publiceren. Deze kunnen dienen als
inspiratie voor scholen. Als docenten toch vragen of zorgen hebben over de wijze waarop
ze betrokken worden bij de totstandkoming van het plan, kunnen zij terecht bij de
helpdesk die we ingericht hebben. Samen met de sociale partners zullen we ons best
doen om recht te doen aan deze vragen en zorgen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
Ouders, leerlingen, gemeente, samenwerkingsverband, jeugdgezondheidszorg, jeugdhulp,
schoolmaatschappelijk werk en andere (maatschappelijke) organisaties kunnen een waardevolle
rol vervullen in het schoolprogramma. Zo zouden bijvoorbeeld pedagogische medewerkers
vanuit de kinderdagopvangbranche ingezet kunnen worden, mits dit bijdraagt aan de
uitvoering van de interventies van de menukaart. Een schoolbestuur kan ook in overleg
met de scholen bovenschools aanbod realiseren en ook samenwerking tussen verschillende
besturen is mogelijk, bijvoorbeeld bij het organiseren van zomerscholen. Het schoolprogramma
wordt na instemming van de medezeggenschapsraad vastgesteld en bij voorkeur voor alle
betrokkenen toegankelijk gemaakt op de website van de school.
Wij zijn ervan overtuigd dat deze manier van werken, waarbij scholen ervaring opdoen
met het gebruik van de menukaart en specifieke interventies daaruit, ook na de looptijd
van het programma van grote meerwaarde zal zijn.
Voor ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van het schoolprogramma is voor
de gehele looptijd van het Nationaal Programma Onderwijs een helpdesk ingericht. Ook
heeft de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) materiaal beschikbaar gesteld voor focus in het curriculum. Deze ondersteuning van SLO moet
ervoor zorgen dat, gelet op de schaarse onderwijstijd, leervertragingen niet verder
oplopen.
Scholen krijgen op dit moment veel voor hun kiezen. Wij zijn ons ervan bewust dat
we ook met het Nationaal Programma Onderwijs op korte termijn veel van hen vragen
aan analyse en plan- en besluitvorming. Voor sommige scholen knelt dit, andere scholen
zeggen echter de vertragingen al goed in beeld te hebben en willen zo snel mogelijk
aan de slag. Wij hebben geprobeerd daarin een balans te vinden. We vragen scholen
om in de periode tot aan de zomervakantie de hierboven beschreven stappen te doorlopen,
maar ze bepalen zelf hoe en wanneer ze welke stap precies zetten. Scholen zijn in
maart per brief geïnformeerd over het programma en de te nemen stappen tot aan de
zomervakantie. Conform uw verzoek doen wij u die brief toekomen, als bijlage bij deze
brief3. Komende week ontvangen scholen opnieuw een brief over het programma, onder andere
om hen te attenderen op de beschikbare menukaart. Ook deze brief is als bijlage bijgevoegd4.
De menukaart met effectieve interventies zal tijdens de looptijd van het programma
worden aangevuld op basis van nieuwe inzichten. De kaart blijft uiteraard na de looptijd
van het programma bestaan en levert zo een bijdrage aan duurzame onderwijsverbetering.
Ook de manier van werken, waarbij scholen hun eigen kennis en data benutten om een
gefundeerde keuze te maken uit bewezen effectieve interventies, ondersteunt structurele
onderwijsverbetering.
Voor sommige interventies zal het nodig zijn om personeel individueel bij te scholen
of om aan teamontwikkeling te doen. Middelen die scholen verkrijgen voor uitvoering
van het Nationaal Programma Onderwijs, mogen ook worden ingezet voor die professionalisering
van docenten en teams. Dit sluit aan bij de bouwstenen voor sociaal herstel uit de
eerder genoemde adviesbrief van het SCP. Op deze manier heeft het programma langduriger
effect dan enkel de huidige looptijd.
Aanvullende bekostiging
Voor het schooljaar 2021–2022 is voor de ondersteuning aan scholen voor de inzet van
de gekozen interventies een bedrag van minimaal € 700 per leerling beschikbaar. Dit
geldt voor leerlingen in het primair en het voortgezet onderwijs. Scholen met veel
risico op vertragingen ontvangen extra middelen via het Nationaal Programma Onderwijs.
Ook kunnen deze scholen gebruik maken van extra ondersteuning bij het opstellen en
uitvoeren van hun schoolprogramma’s. Deze geïntensiveerde aanpak op plekken waar die
het hardste nodig is, sluit aan bij de bouwstenen voor herstel van het SCP-advies.
Uiterlijk in juni worden de te ontvangen bedragen per school bekend. Schoolbesturen
zullen in het jaarverslag verantwoording afleggen over de maatregelen en de besteding
van de middelen.
Voor het schooljaar 2022–2023 is nu de inschatting dat minimaal € 500 per leerling
beschikbaar is. Het definitieve bedrag zal onder andere afhankelijk zijn van de uitkomsten
van de implementatiemonitor en de actuele ontwikkeling van achterstanden. Op basis
van de eerste ervaringen van het Nationaal Programma Onderwijs en de onderzoeken die
dan beschikbaar zijn, zal het mogelijk zijn het aanvullende budget voor scholen met
veel risico op vertragingen gerichter beschikbaar te stellen. We zullen daarom begin
2022 aan de hand van de implementatiemonitor en andere relevante onderzoeken de inzet
en verdeling van de beschikbare middelen over de scholen herijken.
Caribisch Nederland sluit zoveel mogelijk aan bij de aanpak voor Europees Nederland,
waarbij rekening wordt gehouden met de lokale context en de daarmee benodigde aanpassingen.
Hierover wordt apart gecommuniceerd met de scholen in Caribisch Nederland.
Aandacht voor basisvaardigheden
Al voor de scholensluitingen door corona waren basisvaardigheden reden tot zorg, zo
beschrijft de Staat van het Onderwijs.5 Bepaalde leerlingen halen om uiteenlopende redenen niet de streefniveaus behorende
bij het referentiekader taal en rekenen, en daarbij zien we ook verschillen tussen
scholen.
Daarnaast blijkt uit het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs6 dat leerlingen in de eerste lockdown in het voorjaar van 2020 extra vertraging op
het gebied van taal en rekenen hebben opgelopen. Natuurlijk zijn er sindsdien verschillende
inhaal- en ondersteuningsprogramma’s uitgevoerd, maar het ligt in de rede dat uit
de schoolscans dit voorjaar blijkt dat ook nu de basisvaardigheden van leerlingen
extra aandacht nodig hebben, en dat dit een grote rol zal spelen in het vervolg van
het Nationaal Programma Onderwijs.
De inzet van het Nationaal Programma Onderwijs is weliswaar gericht op leervertragingen
en een verminderde sociaalemotionele ontwikkeling of verminderd welbevinden als gevolg
van corona, maar heeft wat ons betreft een duurzaam effect op de onderwijskwaliteit.
Onze ambitie is dat het onderwijs in de basisvaardigheden rondom taal en rekenen blijvend
versterkt wordt.
Daarbij gaat in het bijzonder onze aandacht uit naar de kansen die er zijn om lesmethoden
te verbeteren, zoals de Inspectie agendeert in de Staat van het Onderwijs. De motie
van de leden Kwint en Peters, over wetenschappelijk bewezen effectieve leesmethoden,
laat zien dat ook de Kamer hier belang aan hecht.7 De huidige aandacht voor bewezen effectieve interventies en methoden biedt een kans
om te werken aan een cultuur en een infrastructuur waarmee de kwaliteit van het onderwijs
op langere termijn een impuls krijgt. We werken momenteel aan een infrastructuur rondom
de menukaart van het Nationaal Programma Onderwijs, die bijdraagt aan een duurzame
ontwikkeling.
In de tussentijd zorgen we ervoor dat er een passend ondersteuningsaanbod is voor
verschillende doelgroepen leerlingen. Het Leesoffensief is hier een voorbeeld van.
We kondigden het Leesoffensief eind 2019 aan, omdat leesvaardigheid en leesplezier
toen al onze aandacht vroegen. Het Leesoffensief biedt een sterk netwerk van goedwerkende
initiatieven en projecten, die scholen ondersteuning bieden voor leesvaardigheid en
leesplezier. De komende tijd gaan we samen met scholen, overheden, bibliotheken en
de leesbevorderingssector door met het Leesoffensief, als een actieprogramma met een
concrete, langjarige actieagenda. We zorgen voor een stevige plek van het Leesoffensief
in de kenniscommunity van het Nationaal Programma Onderwijs.
Tot slot kunnen, na afloop van het Nationaal Programma Onderwijs, de bijgestelde kerndoelen
en examenprogramma’s voor Nederlands en rekenen/wiskunde en een herijking van het
referentiekader taal en rekenen zorgen voor meer duidelijkheid over wat we verwachten
van het onderwijs rondom de basisvaardigheden.
De Inspectie heeft aangekondigd de komende jaren veel aandacht te zullen hebben voor
basisvaardigheden. Voor een beter zicht op stelselniveau gaat de inspectie in de onderbouw
van het vo peilingsonderzoeken houden, analoog aan de peilingsonderzoeken in het po.8
Rol van gemeenten
Gemeenten zijn een spil in de lokale samenwerking rondom het onderwijs en hebben een
belangrijke rol in de zorg om het welbevinden van kinderen en jongeren. Gemeenten
ontvangen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs voor de periode 2021–2023
ongeveer € 300 miljoen. Daarmee kunnen gemeenten aanvullende interventies doen voor
leerlingen en een centrale rol innemen bij het bevorderen van samenwerken of het bieden
van ondersteuning op scholen. Denk hierbij aan terreinen waar de gemeente nu al een
verantwoordelijkheid heeft: de bestrijding van onderwijsachterstanden, jeugdgezondheidszorg
en jeugdhulp, sociaal werk of de voorschoolse educatie.
Gemeenten zijn ook de aangewezen partij om samenwerking vorm te geven tussen schoolbesturen,
kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en andere lokale partijen zoals bibliotheken
en de (jeugdgezondheids)zorg. Dat kan via de Lokale Educatieve Agenda en (in lokaal
of regionaal verband) ook in samenwerking met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Voor gemeenten hangt de inzet voor het Nationaal Programma Onderwijs nauw samen met
andere steunpakketten voor de jeugd, onder andere de aanpak jeugdwerkloosheid en het
steunpakket Welzijn Jeugd. Op de website van het Nederlands Jeugdinstituut staat een
overzicht van de steunpakketten tot nu toe die relevant zijn voor het jeugddomein.
Voor gemeenten worden via de website van het Nationaal Programma Onderwijs en via
de Gelijke Kansen Alliantie goede voorbeelden verspreid. Via de bestaande ondersteuningsstructuur
voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, via NJI en de aanpak Met Andere
Ogen wordt gewerkt aan kennisdeling onder gemeenten. Het ontsluiten van goede voorbeelden
en het delen van kennis leveren een bijdrage aan een duurzame relatie tussen school,
gemeente en mogelijke ook andere partijen, die ook na afloop van het programma van
betekenis zal zijn.
Mbo en hoger onderwijs
Studenten liepen studievertraging op door de beperkte mogelijkheden voor fysiek onderwijs,
uitval van stages, praktijkopdrachten en examens. Daarnaast staat het mentale welzijn
van studenten door de voortdurende coronamaatregelen onder druk. Voor het mbo en hoger
onderwijs zijn er daarom voor zowel studenten, instellingen als het bedrijfsleven
verschillende middelen vrijgekomen in het Nationaal Programma Onderwijs om de coronacrisis
het hoofd te bieden.
Steun in de rug voor studenten
Om studenten financiële ademruimte te geven in deze moeilijke tijd krijgen ze in het
volgende studiejaar 50% korting op het wettelijk tarief van het college-, les- of
cursusgeld. Daarnaast krijgen studenten die hun recht dreigen te verliezen op hun
basisbeurs (mbo) en aanvullende beurs (mbo en hoger onderwijs) een tegemoetkoming.
Ook wordt het studentenreisproduct verlengd met maximaal 12 maanden voor studenten
in het hoger onderwijs als blijkt dat zij meer tijd nodig hebben om hun diploma te
halen. Daarnaast had het kabinet al besloten dat alle studenten die studievertraging
oplopen en van september 2020 tot eind januari 2021 een mbo-, hbo- of masterdiploma
in het wo halen eenmalig te compenseren. Het gaat om een bedrag van maximaal drie
maanden les-, cursus- of collegegeld. Voor een bbl-student in het mbo betekent dat
een eenmalige tegemoetkoming van € 150. Een bol-student in het mbo ontvangt € 300
en een ho-student € 535. Deze tijdelijke coronaregeling is begin dit jaar verlengd
tot en met augustus 2021. Daarmee hebben alle studenten die in studiejaar 2020–2021
zijn afgestudeerd een tegemoetkoming ontvangen.
Begeleiding van studenten en voorkomen van studievertraging
De instellingen worden door de gevolgen van de coronacrisis geconfronteerd met een
forse groei in studentenaantallen. Deze groei is deels regulier, maar ontstaat ook
door een hogere instroom vanuit het voortgezet onderwijs vanwege het niet doorgaan
van de centrale eindexamens in 2020. Ook zijn er veel studenten die momenteel geen
tussenjaar nemen en direct een opleiding starten. Daarnaast werden studenten voorwaardelijk
toegelaten bij een vervolgopleiding als zij door de coronacrisis niet konden voldoen
aan de vooropleidingseisen. Ook dit jaar zijn wij bereid deze voorwaardelijke toelating
mogelijk te maken.
Om de groei van het aantal studenten in het huidige studiejaar op te vangen, ontvangen
instellingen in het mbo en hoger onderwijs in 2021 € 489 miljoen. Daarnaast ontvangen
de instellingen in 2021 en 2022 extra middelen om de opgelopen studievertragingen
weg te werken, te voorkomen dat de studievertragingen verder oplopen en om studenten
te begeleiden. Op de besteding van de middelen voor begeleiding wordt later in de
brief ingegaan.
De extra middelen voor begeleiding van studenten worden aangevuld met middelen uit
diverse regelingen. Voor het mbo zijn dit de regelingen «Inhaal en Ondersteuningsprogramma’s
onderwijs» (IOP), «Extra hulp voor de klas», middelen voor devices en de Aanpak Jeugdwerkloosheid.
Voor het hbo en wo betreft dit de regeling «Extra hulp voor de klas». Het onderdeel
nazorg door mbo-instellingen van de Aanpak Jeugdwerkloosheid blijft om uitvoeringstechnische
redenen in de regeling «Extra begeleiding en nazorg mbo» en vormt dus geen onderdeel
van de opslag op de lumpsum.
In de Aanpak Jeugdwerkloosheid, die met het Nationaal Programma Onderwijs wordt verlengd,
werken scholen met gemeenten samen om kwetsbare schoolverlaters te ondersteunen naar
vervolgonderwijs of werk. Om die reden ontvangen de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s
en de contactgemeenten van RMC-regio’s middelen om in 2022 hun rol in de Aanpak Jeugdwerkloosheid
voort te kunnen zetten. Deze middelen worden op eenzelfde wijze verstrekt als voor
2021 gedaan is.
Met de middelen voor begeleiding van studenten en de middelen uit de bovenstaande
regelingen krijgt het mbo in 2021 en 2022 € 224 miljoen, het hbo € 216 miljoen en
het wo € 76 miljoen. Voor alle sectoren samen is dit in totaal € 516 miljoen.
Daarnaast krijgen lerarenopleidingen in zowel 2021 als 2022 nog eens € 38 miljoen,
omdat de begeleiding en stages bij de lerarenopleidingen nog eens extra onder druk
zijn komen te staan door de coronapandemie en de maatschappelijke urgentie om meer
leraren op te leiden.
De aanpak voor het mbo in Caribisch Nederland sluit zoveel mogelijk aan bij Europees
Nederland. Waar nodig wordt het proces aangepast aan de lokale context en de ontwikkelingen
in Caribisch Nederland. Naast onderwijs heeft ook wetenschappelijk onderzoek door
de coronacrisis vertraging opgelopen. Binnen het Nationaal Programma Onderwijs wordt
daarom voor zowel 2021 als 2022 € 81 miljoen beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn
bedoeld om onderzoekers op een tijdelijk contract te helpen. Hier komen we later in
deze brief uitgebreider op terug.
De middelen gericht op de begeleiding van studenten, de middelen vanuit de bovengenoemde
regelingen, de middelen voor de lerarenopleiding en de middelen voor aanpak vertraging
onderzoek en vormen samen een «corona enveloppe». Deze middelen gaan middels een opslag
op de lumpsum naar de instellingen. De afgelopen weken is er voor de middelen uit
deze «corona enveloppe» een bestuursakkoord opgesteld9. In het bestuursakkoord zijn afspraken met sectorraden opgenomen over de plannen,
de monitoring en de verantwoording van deze middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs.
In dit bestuursakkoord is daarnaast instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad opgenomen
op de plannen die instellingen maken.
Besteding middelen begeleiding studenten
De oorzaken studievertraging in het mbo en hoger onderwijs zijn uiteenlopend en kunnen
verschillen per regio, instelling en zelfs per opleiding. Daarom is het noodzakelijk
om de professionals binnen de instellingen ruimte te geven om zelf de afweging te
maken waar de behoefte ligt en welke maatregelen het effectiefst zijn. Elke instelling
werkt haar voornemens voor het komende studiejaar uit in een plan voor de besteding
van de beschikbare middelen.
Voor een effectieve en doelmatige besteding van de middelen uit het Nationaal Programma
Onderwijs hebben we samen met instellingen aan de hand van zes thema’s een lijst met
voorbeelden van acties opgesteld10. Op deze lijst staan acties die zich in de praktijk al bewezen hebben, waarvan de
effectiviteit zeer voor de hand ligt of die wetenschappelijk onderbouwd zijn.11 De lijst heeft als doel instellingen te helpen snel aan de slag te gaan.
Instellingen bepalen zelf op welke actie(s) ze in willen zetten. Zo zal bij de ene
instelling ingezet worden op behoud van stages, bijvoorbeeld door inzet van extra
docenten voor matching tussen de student en het werkveld of door inhuur van grotere
ruimtes waardoor stageplekken veilig (met anderhalve meter afstand) kunnen plaatsvinden.
Een andere instelling kan waarnemen dat het mentale welzijn van haar studenten onder
druk staat en daarom besluiten extra psychologen en sociaal werkers aan te stellen
of peer-to-peer support groups op te zetten.
De keuzelijst met acties is niet limitatief. Het kan voorkomen dat een instelling
tot de conclusie komt dat een actie gewenst is die niet op de keuzelijst staat, maar
die gelet op de situatie van die instelling wel effectief en doelmatig is. In dat
geval heeft de instelling ruimte beargumenteerd af te wijken van de keuzelijst. Dit
gebeurt in afstemming met de medezeggenschapsraad en hierover wordt verantwoord in
het jaarverslag.
Instellingen kunnen daarnaast gebruik maken van onder andere trainingen en lesbrieven
vanuit het steunpakket Welzijn Jeugd, waarin extra aandacht wordt besteed aan de mentale
weerbaarheid van studenten.
Kennisontwikkeling en kennisdeling
Instellingen krijgen, door de middelen die met het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar
komen, een grote verantwoordelijkheid om deze middelen effectief en doelmatig te besteden.
Het Nationaal Regie Orgaan (NRO) zal de opdracht krijgen om kennisontwikkeling en
-deling te faciliteren en onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van de ingezette
acties van de instellingen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van bestaande netwerken
van professionals in zowel het mbo als hoger onderwijs. Zo wordt gestimuleerd dat
instellingen onderling kennis en goede voorbeelden uitwisselen via hun reeds bestaande
kennisnetwerken over effectieve maatregelen. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen
onderling van elkaar leren binnen de sector en over de onderwijssectoren heen. Het
NRO verzamelt goede voorbeelden, lessen uit de praktijk en wetenschappelijke reflecties
en verspreidt deze via de website Onderwijskennis.nl.
Aanpak stagetekorten en leerwerkplekken
Een groot knelpunt in deze coronacrisis zijn de tekorten aan stages en leerwerkplekken.
Om deze tekorten bij stages te verlichten, verhogen we het budget voor de subsidieregeling
praktijkleren voor de jaren 2021 en 2022. Per leerwerkplek is er, op basis van de
huidige ramingen, weer € 2.700 beschikbaar. In juni worden de wijzigingen in deze
subsidieregeling gepubliceerd. De verhoogde subsidies kunnen vanaf juni 2021 worden
aangevraagd en worden in december 2021 voor het eerst uitgekeerd aan het bedrijfsleven.
Ook wordt de subsidieregeling aangepast zodat de aanvullende subsidie in het hbo (voor
de sectoren techniek (+ ICT) en gezondheidszorg) na afloop van het collegejaar 2020–2021
en 2021–2022 kan worden toegekend.
Daarnaast verlengen we voor het mbo het bestaande Actieplan stages en leerbanen een jaar. Voor 2020 en 2021 had het kabinet al € 4 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Met het Nationaal Programma Onderwijs komt daar € 4 miljoen bij voor 2022. Daarmee
kunnen de werkzaamheden gericht op stage- en leerbaantekorten in het mbo die door
de coronacrisis zijn verveelvoudigd, worden voortgezet.
Het hbo krijgt in 2021 € 10 miljoen om de stageproblematiek aan te pakken en € 6 miljoen
voor 2022. Voor het wo wordt er eenmalig € 8 miljoen vrijgemaakt voor stages en coschappen
bij de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde. De middelen voor het hbo en wo zijn
onderdeel van de corona enveloppe. Met dit aanvullende pakket aan maatregelen wordt
een belangrijke impuls gegeven aan het behoud van leerwerkplekken in de door Corona
getroffen bedrijvigheid en de mogelijkheid geboden stages, bbl en duale leerwerkplekken
in sectoren met een grote (potentiele) vraag, zoals de zorg en de techniek uit te
breiden.
Behoud van onderzoek
Veel wetenschappelijk onderzoek heeft door de coronacrisis vertraging opgelopen. Binnen
het Nationaal Programma Onderwijs is twee keer € 81 miljoen (voor 2021 en 2022) beschikbaar
gesteld. Deze middelen zijn bedoeld om onderzoekers op een tijdelijk contract, die
door de coronacrisis vertraagd zijn in hun onderzoek, te helpen. Zo blijven deze onderzoekers
in hun huidige rol behouden voor onderzoek én onderwijs. De gewenste situatie is dat
veel van de onderzoeksvertraging, veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot
extra kosten leidt in 2021 en 2022, daarmee opgevangen wordt. De duur en intensiteit
van de coronacrisis is echter niet te voorspellen. Bovendien is de looptijd van een
tijdelijk contract in de wetenschap vaak tot en met vier jaar. Dataverzameling die
is belemmerd in de eerste periode van een onderzoek, kan ook op langere termijn vertraging
veroorzaken, die aan het eind van de contractperiode pas opgevangen kan worden. Dat
geldt des te meer in de UMC’s, waar de toegenomen patiëntenzorg alle prioriteit heeft
gekregen. De effecten van de coronacrisis uit 2020 kunnen dus daardoor doorlopen tot
in 2023 en verder. Echter, de regering heeft de huidige omvang van het Nationaal Programma
Onderwijs ingericht als een antwoord op de problematiek die ontstaan is door de coronacrisis
in 2020 en tot extra kosten leidt in 2021 en 2022. Met het oog op 2023 is de motie
van het lid Van den Hul c.s. ingediend12, waarin de regering wordt verzocht om circa € 82 miljoen om de vertraging van onderzoekers
te dekken, zonder dit ten koste te laten gaan van de onderwijskwaliteit door bezuinigingen
van instellingen of contracten die niet verlengd worden waardoor kostbaar onderzoek
verloren gaat. Mede vanwege de onvoorspelbaarheid van de ontwikkelingen en de bijbehorende
budgettaire consequenties worden eventuele verdere interventies die gericht zijn op
de jaren 2023 en verder overgelaten aan het volgende kabinet.
De afgelopen tijd hebben we met de VSNU, NLU, Vereniging Hogescholen, NFU, NWO en
KNAW deze doelstelling verder uitgewerkt in een bestuursakkoord. Wij hebben daarin
afspraken gemaakt over inzet van de middelen, betrokkenheid van medezeggenschap en
ondernemingsraad, monitoring en verantwoording. Bij het maken van de afspraken met
de sectororganisaties hebben we Promovendi Netwerk Nederland (PNN), PostdocNL en De
Jonge Akademie (DJA) geconsulteerd.
De universiteiten (inclusief universitair medische centra), hogescholen, NWO en KNAW
zullen de middelen ten behoeve van de onderzoekers ontvangen. Voor hogescholen wordt
het geld verdeeld via een subsidie van Regieorgaan SIA. De overige instellingen ontvangen
de middelen via een ophoging van respectievelijk de lumpsum of bekostiging. De instellingen
zullen de middelen inzetten voor kosten die in de kalenderjaren 2021 en 2022 worden
gemaakt voor onderzoekers en die noodzakelijk zijn voor het kunnen afronden van hun
onderzoek. Bij universiteiten is de medezeggenschap betrokken via de hoofdlijnen van
de jaarlijkse begroting en eventuele bijstelling daarvan. NWO, KNAW en UMC’s betrekken
de ondernemingsraad via een apart beleidsdocument. Bij NWO en KNAW heeft de ondernemingsraad
instemmingsrecht, voor UMC’s is dat de relevante medezeggenschap (gericht op onderzoek
en onderwijs).
Net zoals bij de middelen voor het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs,
hebben de instellingen een grote verantwoordelijkheid om de middelen effectief en
doelmatig te besteden. De monitoring via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
is daarbij een hulpmiddel voor kennisontwikkeling en -deling.
Monitoring en verantwoording
Van het basisonderwijs tot de wetenschap komen er middels het Nationaal Programma
Onderwijs middelen beschikbaar om de gevolgen van de coronacrisis het hoofd te bieden.
Gezien het belang van onderwijs voor het welzijn van kinderen en jongeren nu en in
hun toekomst is deze ongekende meerjarige incidentele investering in onderwijs op
zijn plaats, maar deze investering brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee voor
alle betrokken partijen, zoals ook de Algemene Rekenkamer signaleert.13 Naast een gedegen aanpak om de vertragingen van leerlingen en studenten goed in kaart
te brengen, is een gedegen monitoring, evaluatie en verantwoording onderdeel van deze
uitwerking. Alles is erop gericht om met deze middelen daadwerkelijk het verschil
te maken voor leerlingen en studenten die geraakt zijn door de coronacrisis. Dit betekent
een open, lerende manier van werken, die de komende 2,5 jaar gevolgd wordt en waarvan
elementen ook worden ingezet voor een duurzame kwaliteitsverbetering in het onderwijs.
Voor het programma worden verantwoordingsafspraken ingericht. Gedurende de looptijd
van het programma wordt twee maal per jaar een voortgangsbrief aan de Tweede Kamer
gestuurd waarin inzicht in de voortgang van het programma wordt gegeven en indien
nodig wordt benoemd waarop wordt bijgestuurd. Op basis hiervan, en van de actuele
ontwikkeling van de achterstanden, zal volgend jaar worden besloten over het definitieve
bedrag per leerling voor het schooljaar 2022/23. Na afloop van het programma zal bekeken
moet worden of het doel is behaald, of dat er meer en langduriger inzet nodig is.
Die beslissing is aan een nieuw kabinet.
Primair en voortgezet onderwijs
Parallel aan de uitvoering van en verantwoording over de schoolprogramma’s op schoolniveau
en de verantwoording op bestuursniveau in het jaarverslag wordt op landelijk niveau
de uitvoering en ontwikkeling van het Programma gemonitord en geëvalueerd. Gedurende
de looptijd van het programma monitoren we de implementatie van het programma op scholen
en door gemeenten (implementatiemonitor). We brengen daarbij in kaart welke interventies
worden gekozen en welke uitvoeringsproblematiek wordt ervaren. We vragen scholen daarom
om rond het begin van het nieuwe schooljaar een aantal korte vragen te beantwoorden
over de uitvoering van het programma. Bij een steekproef aan scholen doen we verdiepend
onderzoek. Dit onderzoek geeft ons de mogelijkheid om tussentijds bij te sturen en
scholen en gemeenten gerichter te kunnen ondersteunen. Ook zullen we de effectiviteit
onderzoeken van een aantal interventies.
Een landelijk beeld van de vertraging die leerlingen hebben opgelopen en het herstel
daarvan wordt met resultaatonderzoek in beeld gebracht (resultatenmonitor). We kijken
daarbij naar schoolloopbanen, cognitieve opbrengsten en de sociaal-emotionele ontwikkeling
van leerlingen. Om goed zicht te krijgen op de cognitieve vertragingen (kernvakken)
wordt onder andere gebruik gemaakt van analyses op stelselniveau van leerlingvolgsysteemdata.
Ook doet de inspectie een verdiepend themaonderzoek naar de gevolgen van de coronacrisis
op de kwaliteit van onderwijs.
Naast de implementatie- en resultatenmonitor wordt er een zogenaamde «effectmeting»
gedaan op een selecte groep scholen. Doel van deze meting is om te achterhalen wat
het effect is van een aantal kansrijke interventies en onder welke omstandigheden
deze het beste werken. Scholen kunnen zich vooraf intekenen op een vooraf vastgelegde
interventie.
De onderzoeksactiviteiten in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs worden
begeleid door de Wetenschappelijke Expertgroep die in oprichting is. Wetenschappers
uit verschillende disciplines zullen zitting nemen in de Expertgroep. De Expertgroep
wordt betrokken bij onderzoeksopzet en de validatie en duiding van onderzoeksresultaten.
Daarnaast zal het Platform Perspectief Jongeren vanuit een bredere optiek adviseren
over het NP Onderwijs en het perspectief voor de Jeugd op (middel)lange termijn. De
maatschappelijke begeleidingscommissie wordt momenteel vormgegeven als het Platform
Perspectief Jongeren. Dit platform krijgt de opdracht om tijdens het Nationaal Programma
Onderwijs vanuit een brede maatschappelijke blik signalen op te halen over de vraag
in hoeverre de maatregelen effect hebben op de levens en kansen van jongeren, en wat
er aan het einde van het programma nodig is om dat duurzaam voort te zetten. Het perspectief
van kwetsbare jongeren staat hierin centraal. Kim Putters is bereid gevonden om het
voorzitterschap van het Platform Perspectief Jongeren op zich te nemen.
De po- en vo-sector hebben de afgelopen jaren stevig geïnvesteerd in benchmarks, in
eerste instantie vooral gericht op financiële verantwoording. Het is de ambitie van
de sector dit ook uit te breiden met kwalitatieve data.
Met de sectoren wordt onderzocht op welke wijze deelname aan het NCO zo aantrekkelijk
en groot mogelijk kan worden gemaakt. Grotere deelname aan het NCO vergemakkelijkt
niet alleen het monitoren van de voortgang op stelselniveau, maar biedt scholen zelf
ook belangrijke inzichten in hun eigen situatie. Onderdeel van de verkenning is onderzoek
naar de wenselijkheid van wettelijk verplichte aansluiting (eventueel in de vorm van
een opt-out) op de NCO-monitoring in de toekomst.
Mbo en hoger onderwijs
De halfjaarlijkse voortgangsbrief leunt voor het mbo en hoger onderwijs op twee monitorings-
en verantwoordingsinstrumenten. Het eerste instrument is een macromonitor die de ontwikkeling
van studievertraging, studentenwelzijn en -tevredenheid in het mbo en hoger onderwijs
op landelijk niveau in kaart brengt. Deze macromonitor wordt gevuld met reeds bestaande
bronnen en instrumenten en waar nodig aangevuld met nog te ontwikkelen instrumenten.
De landelijke macromonitor brengt de effecten van corona en de genomen maatregelen
op sectorniveau breed in beeld. Deze monitoring op sectorniveau vindt mede plaats
via OCW-in-Cijfers.
Daarnaast is er een «implementatiemonitor» die zich richt op het in kaart brengen
van de acties die instellingen, al dan niet gezamenlijk, opzetten. Met deze implementatiemonitor
verkrijgen we inzicht in het door instellingen opgestelde actieplan, het proces, de
maatregelen en de bereikte voortgang van de plannen door de instellingen. Deze monitor
gebruikt de informatie uit de jaarstukken van de instellingen en van de bevraging
van (een deel) van de instellingen. In het bestuursakkoord is opgenomen dat instellingen
hieraan voluit hun medewerking zullen verlenen. Naast dat instellingen hiermee inzicht
geven in de door hun ingezette acties kan de implementatiemonitor als input dienen
voor het delen van ervaringen en kennis over acties en wat deze opleveren. De besturen
gaan in het bestuursverslag een aparte paragraaf opnemen met informatie over de inzet
van deze middelen. De inspanningen worden door de instellingen waar mogelijk geduid
in concrete indicatoren. Beide monitoring- en verantwoordingsinstrumenten zijn input
voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.
Beschikbaarheid van middelen
Voor het po en vo komen vanaf schooljaar 2021/2022 middelen beschikbaar voor de scholen
voor de uitvoering van de door de scholen opgestelde schoolprogramma’s. Voor mbo-
en ho-instellingen worden in de bekostigingsbrief in juli de middelen van de corona
enveloppe voor 2021 beschikbaar gesteld. De middelen voor 2022 worden voor het mbo
uiterlijk in september 2021 opgenomen in de beschikkingen over de bekostiging 2022.
Voor het ho zullen de middelen voor 2022 worden opgenomen in de beschikking van oktober
2021.
Tot slot
De huidige generatie leerlingen en studenten verdient, ondanks de coronacrisis, alle
kansen op volwaardig onderwijs en een goede toekomst. Terwijl de coronacrisis en bijbehorende
maatregelen voortduren, werken scholen en instellingen hard aan de uitvoering van
de maatregelen van het Nationaal Programma Onderwijs. Voor het herfstreces zal uw
kamer een brief over de voortgang van het Nationaal Programma Onderwijs ontvangen.
Fysiek onderwijs is inmiddels gedeeltelijk weer mogelijk, mede dankzij de sneltesten
die ook in het onderwijs worden ingezet. Het streven blijft om zo snel mogelijk volledig
fysiek onderwijs plaats te laten vinden. Zodat alle leerlingen in het land gewoon
weer naar school kunnen en dat studenten hun studentenkamers weer kunnen inruilen
voor de collegebanken. Dat is waar wij ons onverminderd voor in blijven zetten. Zoals
gezegd: «Het land zat het afgelopen jaar misschien wel op slot, meer met dit Nationaal
Programma houden we de toekomst van de kinderen en jongeren in Nederland open.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Bijlage 1 – Overige voortgang sinds lancering programma
Verlenging subsidieregelingen
Dit jaar wordt, net als afgelopen jaar, scholen in het po, vo en mbo de mogelijkheid
geboden om inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) te realiseren. De wijzigingsregeling
waarmee hiervoor € 151 miljoen beschikbaar komt, is op 15 april gepubliceerd.14 De subsidie is bedoeld voor programma’s voor kwetsbare leerlingen en studenten in
aanvulling op het reguliere onderwijsprogramma en voor studenten met vertraging in
de beroepspraktijkvorming. De regeling kan scholen helpen om al vóór of in de zomer
te starten met extra ondersteuning aan leerlingen in het kader van het Nationaal Programma
Onderwijs. Zij kunnen dit vormgeven door het organiseren van extra aanbod, programma’s
in de zomervakantie, in de weekenden of in de herfstvakantie, of extra begeleiding
bij de beroepspraktijkvorming. Zoals we u eerder informeerden, hebben we afgesproken
dat scholen een aanbod doen voor extra onderwijs en begeleiding aan leerlingen die
dit nodig hebben. Om scholen op weg te helpen bij het maken van de juiste keuze voor
een bepaald inhaalprogramma, werd op 23 april een Webinar georganiseerd door deskundigen
van onderzoeksinstituut LEARN! (Vrije Universiteit Amsterdam en KBA Nijmegen). LEARN!
evalueert de uitvoering van de eerste tranche inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.
Het webinar ging in op de vraag welke overwegingen belangrijk zijn bij de keuze voor
een bepaald inhaalprogramma.
Ook voor de regeling voor voorschoolse educatie is inmiddels een nieuw tijdvak opengesteld
met een budget van € 10,7 miljoen.15 Met deze subsidie voor voorschoolse educatie kunnen kindcentra met doelgroeppeuters
extra ondersteuning bieden, vanwege vertragingen veroorzaakt door de sluiting van
kindcentra door COVID-19.
Als onderdeel van het Nationaal Programma Onderwijs is per 1 mei de regeling Extra
hulp voor de klas opnieuw opengesteld. In 2020 hebben scholen en mbo-instellingen
in regionaal verband subsidie kunnen aanvragen voor het organiseren van extra personele
inzet in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 juli 2021 vanwege COVID-19. Het budget
van de regeling was uitgeput, met de verlenging tot eind 2021 komt hier € 240 miljoen
extra beschikbaar voor de gehele onderwijssector. Deze regeling kan ook worden gebruikt
om studenten in te zetten.
Caribisch Nederland
Caribisch Nederland sluit zoveel mogelijk aan bij de aanpak voor Europees Nederland.
Waar nodig wordt het proces aangepast aan de lokale context en de ontwikkelingen in
Caribisch Nederland. Voor de scholen in Caribisch Nederland zal tevens worden gekeken
naar de benodigde aanpassingen in de probleem- en behoefteanalyse (schoolscan) en
de menukaart in verband met de lokale context. Op 28 april jl. is hierover een brief
verzonden aan de schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft een vergelijkbare
brief zoals die in maart jl. aan de schoolbesturen in Europees Nederland is verzonden.
Voor de leerlingen in Caribisch Nederland is ca. € 10 miljoen beschikbaar
Samenwerkingsverbanden en werkdrukmiddelen
In de komende twee schooljaren komen er verder middelen beschikbaar voor de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs, voor de ondersteuning van leerlingen in het vso en pro die vertraging
hebben opgelopen. Het gaat om een bedrag van in totaal ca. € 47 miljoen. Ook wordt
er € 48 miljoen geïnvesteerd om de dip in de werkdrukmiddelen voor het primair onderwijs
te compenseren.
Daarnaast willen we leraren en ander onderwijspersoneel extra ondersteunen bij de
uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs. Daarom is een deel van de aanvullende
bekostiging voor de komende twee schooljaren specifiek bestemd om deze ondersteuning
in de klas vorm te geven.
Nieuwkomers
Nieuwkomers zijn een kwetsbare populatie leerlingen die harde klappen hebben gekregen
door de coronaproblematiek. Scholen krijgen daarom extra middelen om nieuwkomers die
tijdens de lockdown vrijwel geen fysiek onderwijs hebben gekregen extra te ondersteunen.
Voor het po en vo samen gaat het over de hele looptijd van het Nationaal Programma
Onderwijs om een bedrag van € 240 miljoen.
Brede en verlengde brugklassen
Tot slot komt er ruim € 100 miljoen beschikbaar voor een subsidie om scholen in het
vo te helpen om de transitie te maken naar brede en verlengde brugklassen. Hiermee
faciliteren we de scholen om leerlingen kansrijk te plaatsen en selectie uit te stellen.
Dit sluit aan bij het SCP-briefadvies Bouwstenen voor sociaal herstelbeleid.
Bijlage 2 – Overzicht van voortgang op onderwerpen waar uw Kamer per motie om heeft
verzocht
Motie-Beertema: Niet-effectieve interventies
Naast de menukaart is een overzicht gepresenteerd van interventies die bewezen niet-effectief
zijn, in lijn met de motie van het lid Beertema.16 Daarover is uit onderzoek bekend dat ze geen effect hebben op leerwinst. Scholen
mogen deze interventies niet inzetten met de middelen voor het Nationaal Programma
Onderwijs. Er is dus keuzevrijheid voor scholen, binnen de kaders van wat wetenschappelijk
bewezen effectief is.
Motie-Van den Hul/Van Raan: Invloed lerarentekort op inlopen achterstanden
Wij willen bij de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs recht doen aan
de verschillen in de mate waarin het lerarentekort het laten inlopen van opgelopen
achterstanden bemoeilijkt, conform de motie van de leden Van den Hul en Van Raan.17 De intentie is om invulling te geven aan deze motie door een arbeidsmarkttoelage
voor onderwijspersoneel gericht in te zetten op scholen met relatief veel leerlingen
met een risico op onderwijsachterstanden, hiervoor is € 375 miljoen beschikbaar. Scholen
met extra uitdagingen hebben de meeste moeite met het lerarentekort: zij krijgen vacaturen
moeilijker vervuld en het verloop is hoger. Daarmee is het de bedoeling dat de arbeidsmarkttoelage
gericht naar die scholen gaat die voor een grotere opgave staan. Voor de uitvoering
hiervan zijn afspraken door de sociale partners benodigd.
Moties Westerveld en Futselaar: Thuiszitters in het Nationaal Programma Onderwijs
De door de Kamerleden Westerveld en Futselaar ingediende moties over respectievelijk
een plan om thuiszitters mee te nemen in het Nationaal Plan Onderwijs18 en het vrijmaken van ruimte voor thuiszitters in de verdere uitwerking van het plan19 zijn allebei aangenomen. Inmiddels hebben we ervoor gezorgd dat bij schoolbesturen
expliciet aandacht is voor thuiszitters20, zijn gemeenten hier tevens op gewezen21, zijn de thuiszitters benoemd in het stappenplan bij scholen en is er in de menukaart22 expliciet aandacht voor het vergroten van aanwezigheid op de school. Tot slot wordt
ook in de specifieke uitkering aan gemeenten deze groep benoemd door het op te nemen
in de bestedingsdoelen voor gemeenten. Door in alle onderdelen van het Nationaal Programma
Onderwijs aandacht te vragen voor thuiszitters en zowel scholen als gemeenten de mogelijkheid
te bieden hier geld voor vrij te maken, voeren wij deze moties uit en komen deze middelen
ook ten goede aan deze kinderen en jongeren.
Motie-Bruins/Van Raan
De motie van de leden Bruins en Van Raan23 verzoekt om met Studenten helpen Scholieren, VSNU, VH, de universitaire lerarenopleidingen
en de pabo's tot een plan te komen om studenten die naast hun studie in het onderwijs
willen werken te bereiken en te begeleiden, ondersteunen en/of helpen naar een (bij)baan
in het basis- en voortgezet onderwijs. Wij voeren het gesprek met Studenten helpen
Scholieren. Er zijn inmiddels diverse initiatieven ontstaan voor de inzet van studenten
in het begeleiden van scholieren. Bijvoorbeeld in het vo met het platform studenteninzetopschool.nl,
waarop verschillende landelijke en regionale initiatieven gebundeld worden. In het
po heeft een deel van de steden in de G5 in de noodplannen opgenomen dat zij pabo-studenten
tijdens de opleiding betaald inzetten in het onderwijs.
Wij juichen deze initiatieven toe. Studenten kunnen meer werkervaring opdoen en kennismaken
met het lerarenberoep en de lerarenopleiding, de werkdruk van leraren verlichten en
bijdragen aan de continuïteit van onderwijs. Bij al deze initiatieven is het van belang
om aandacht te hebben voor de belasting van de studenten en te voorkomen dat zij studievertraging
oplopen.
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.