Brief regering : Kabinetsreactie op het rapport “Waterstof: de ontbrekende schakel" van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 711
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2021
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft op 25 januari 2021 het
rapport «Waterstof: de ontbrekende schakel» aangeboden aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat en aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.
De Rli concludeert dat klimaatneutrale waterstof een onmisbare schakel is in de toekomstige
energie- en grondstoffenvoorziening. Om de hiervoor benodigde waterstofmarkt te ontwikkelen
moet de overheid zich volgens de Rli actief inzetten voor het creëren van de vraag
naar waterstof, voor het aanleggen van infrastructuur en voor het stimuleren en financieren
van nieuwe technologie. De Rli benadrukt verder dat overheidsinzet voor waterstof
niet alleen noodzakelijk is voor de verduurzaming van de Nederlandse economie, maar
ook bijdraagt aan het Nederlandse verdienpotentieel.
Het rapport bevat naast een uitgebreide analyse ook een advies met zes concrete aanbevelingen.
De zes aanbevelingen zijn:
1) Investeer op korte termijn in de totstandkoming van een hoofdtransportnet voor waterstof
met import- en exportmogelijkheden.
2) Geef veiligheid en ook maatschappelijk draagvlak een explicietere rol in het beleid
3) Stimuleer het ontstaan van de vraag naar klimaatneutrale waterstof.
4) Sluit bij de ontwikkeling van een waterstofmarkt geen vormen van waterstofproductie
uit.
5) Biedt financiële ondersteuning aan (productie)technologieën die het ontstaan van een
Nederlandse markt voor klimaatneutrale waterstoftechnologie bevorderen.
6) Zet actief in op samenwerking in EU-verband en met buurlanden en ontwikkel een sterkere
internationale oriëntatie.
Het kabinet ziet deze aanbevelingen en de achterliggende analyse als een verdere onderbouwing
van de Nederlandse strategie voor inzet op waterstof, zoals vorig jaar uiteengezet
in de kabinetsvisie waterstof1. In deze visie erkent het kabinet de rol van energiedrager waterstof als onmisbare
schakel in de energietransitie, naast duurzame elektriciteit en warmte, en committeert
het kabinet zich aan het nemen van regie en het regelen van de randvoorwaarden voor
de ontwikkeling van een markt voor CO2-vrijgeproduceerde waterstof.
De kabinetsvisie bevat een beleidsagenda die, voortbouwend op afspraken uit het Klimaatakkoord
(Kamerstuk 32 813, nr. 193), aangeeft langs welke hoofdlijnen en met welke acties de waterstof strategie wordt
uitgewerkt. Zoals aangegeven in de brief «Voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof»
zijn voor de uitvoering hiervan op veel terreinen nog nader onderzoek en consultatie
nodig2. De analyse en adviezen van Rli leveren hier een belangrijke bijdrage aan.
Het rapport bevat een aantal wezenlijke en constructieve noties, met betrekking tot
de positie van waterstof in het energiesysteem, de rol van de overheid, het strategisch
belang voor Nederland en de EU, en essentiële randvoorwaarden. In de bijlage ga ik
nader in op de zes aanbevelingen. Ik zal eerst een korte reflectie geven op genoemde
hoofdboodschappen van het advies.
Veelzijdige rol van waterstof
De Rli benadrukt de veelzijdige rol van waterstof, zowel op systeemniveau als in diverse
sectoren. Waterstof draagt bij aan een energie- en grondstoffenvoorziening die is
gebaseerd op elektronen en moleculen. Een grote mate van systeemintegratie en flexibiliteit
kan volgens de Rli worden bereikt met elektriciteit en waterstof gezamenlijk als kern
van de energievoorziening. Dit verhoogt de robuustheid, betaalbaarheid en voorzieningszekerheid
van het energiesysteem.
De Rli onderschrijft voorts dat in diverse sectoren waterstof kan worden toegepast,
met per sector verschillende ontwikkelpaden en alternatieve opties, en in ieder geval
een belangrijke rol in de industrie en het zware vervoer. Waterstof maakt in combinatie
met duurzame elektronen en warmte ook hybride opties mogelijk, bijvoorbeeld in de
gebouwde omgeving en in de mobiliteit.
Het kabinet heeft deze brede benadering ook als basis genomen voor zijn kabinetsvisie.
Voor de energietransitie moet worden ingezet op meerdere energiedragers en technologieën.
Waterstof onderscheidt zich doordat het zowel op systeemniveau als bij toepassingen
onderdeel is van elektrificatie én van inzet van duurzame gassen. In een robuust en
flexibel energiesysteem dat volledig duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar is, blijven
gassen nodig. Dit maakt waterstof een onmisbare schakel in de energietransitie, maar
zorgt er ook voor dat het een complexe opgave is om waterstof te introduceren in de
energievoorziening. Belangrijk is om hierbij ook oog te hebben voor de ruimtelijke
impact, zoals dat ook geldt voor andere vormen van energie. Daarom werkt het kabinet
met een brede beleidsagenda zowel aan de randvoorwaarden op systeemniveau als aan
toepassingen in de diverse sectoren.
Taak van de overheid in het creëren van een volwassen waterstofmarkt
Om waterstof bovenstaande rollen te laten vervullen moet een volwaardige waterstofmarkt
worden ontwikkeld. De Rli stelt dat dit een actieve inzet van de overheid vergt, met
name gericht op het creëren van een stabiele vraag van voldoende omvang naar waterstof
via het wegnemen van een aantal belemmeringen. De belangrijkste belemmeringen zijn
volgens de Rli 1) de hoge aanloopkosten voor onder meer infrastructuur en technologieontwikkeling;
2) het gebrek aan vraag naar klimaatneutrale waterstof mede als gevolg van het prijsvoordeel
van de huidige fossiele energiebronnen; 3) het ontbreken van investeringsbereidheid
van marktpartijen in infrastructuur en productie; 4) het ontbreken van voldoende gevoel
van urgentie ten aanzien van het belang van klimaatneutrale waterstof in de samenleving
en 5) het risico dat er maatschappelijke weerstand ontstaat met betrekking tot vermeende
onveiligheid en betaalbaarheid.
Het kabinet herkent deze kwesties en erkent de taak van de overheid. In de kabinetsvisie
van vorig jaar staat aangegeven dat het kabinet nu «essentiële stappen wil zetten
om tijdig de infrastructuur en andere randvoorwaarden te realiseren». Via de beleidsagenda
werkt het kabinet aan wet- en regelgeving, aan instrumenten en middelen voor kostenreductie
en opschaling, aan stimulering van vraag in de verschillende sectoren en aan flankerend
beleid voor innovatie en regionale en internationale samenwerking.
Veel van de belemmeringen, met name op het gebied van beprijzing en marktwerking,
moeten worden geadresseerd via internationale samenwerking. Daar werkt het kabinet
aan in bilateraalen EU-verband, met andere Noordzeelanden en via het Pentalaterale
Energieforum3. Waar mogelijk zet het kabinet in Nederland al de benodigde stappen. Zo onderschrijft
het kabinet dat beschikbaarheid van een landelijk dekkende infrastructuur voor transport
en distributie een belangrijke randvoorwaarde is. Dit is een onderwerp waarover tijdig
zekerheid moet worden gegeven.
Een punt van aandacht, zoals eerder toegelicht in de voortgangsbrief van afgelopen
december, is de beschikbaarheid van geschikte instrumenten en financiële middelen
voor waterstofprojecten. Het kabinet werkt aan een tijdelijk opschalingsinstrument
en verkent meerdere kansrijke trajecten voor financiering. Het is aan een volgend
kabinet om beslissingen te nemen over nieuwe begrotingsmiddelen.
Strategische belang van waterstof voor Nederland en de EU
De Rli schetst vervolgens de internationale context van overheidsinvesteringen in
waterstof en de strategische belangen op het gebied van industrie, klimaat en geopolitiek.
Er is wereldwijd en zeker in de EU een groot momentum. De Rli stelt dat landen die
als eerste in beweging komen voordelen kunnen hebben bij het opbouwen van een concurrerende
positie in de handel en bij het creëren van een vestigingsplaats voor nieuwe industrie.
Nederland heeft hiervoor volgens de Rli een uitstekende uitgangspositie dankzij: de
aanwezigheid van een grote chemische industrie die al veel met waterstof als grondstof
werkt, het potentieel op de Noordzee voor opwekking van duurzame elektriciteit, het
potentieel voor productie van blauwe en groene waterstof, de mogelijkheden voor CO2-afvang en opslag, de bestaande Nederlandse gasinfrastructuur, havens die grootschalige
import mogelijk maken, relevante kennis en ervaring met aan waterstof gerelateerde
technologieën en een sterke positie in handel en industrie en in het internationale
energieveld.
De Rli meent dat inzetten op waterstof om de energie- en grondstoffentransitie mogelijk
te maken een solide en veilig keuze is, ook vanuit geopolitiek perspectief. Voor het
aanbod van waterstof moet er een balans worden gezocht tussen binnenlandse productie
en import uit landen binnen en buiten de EU. Enerzijds kan import van goedkopere waterstof
een bepaalde afhankelijkheid met zich meebrengen, anderzijds kan eigen productie bijdragen
aan energievoorzieningszekerheid maar misschien ook leiden tot een hoger prijspeil.
Het kabinet onderkent de gunstige Nederlandse uitgangspositie en ziet daarom de inzet
op waterstof niet alleen als noodzaak maar ook als een grote economische kans. De
genoemde strategische belangen zijn met elkaar verbonden. Bij het belang voor de industrie
gaat het om het verduurzamen en daarmee behouden van cruciale en strategische binnenlandse
industrieën, zoals de chemie. Als Nederland en de EU tijdig de juiste randvoorwaarden
creëren voor de inzet van CO2-vrij geproduceerde waterstof (met name als grondstof) kan dit al op relatief korte
termijn gaan bijdragen aan het realiseren van de nationale en Europese klimaatdoelen.
Het strategisch belang voor de industrie heeft ook betrekking op het bevorderen van
innovatieve waterstoftechnologie voor gebruik van waterstof in diverse sectoren. Het
kabinet ziet dat dit een belangrijke drijfveer is voor de waterstofstrategieën van
landen als Frankrijk en Duitsland. Steeds meer Nederlandse bedrijven worden actief
in de ketens voor bijvoorbeeld elektrolysers en brandstofcellen. Dit vergt voortzetting
van fundamenteel en toegepast onderzoek op deze terreinen. Het voornemen om vanuit
het Groeifonds hierin te investeren zal deze ontwikkeling gaan versterken.
Het kabinet ziet het voorts als een strategisch belang voor de industrie om deel uit
te maken van de internationale inspanningen voor innovatie en kostenreductie. Daarom
wil het kabinet inspelen op de kansen die het IPCEI (Important Projects of Common
European Interest) traject op dit vlak biedt aan het bedrijfsleven. Nederlandse bedrijven
hebben hiervoor vele kansrijke projectvoorstellen ingediend. Voorbereidingen voor
de uitvoering worden nu getroffen. Koppeling aan middelen is hiervoor een belangrijke
voorwaarde.
Het kabinet ziet dat inzet op waterstof kan bijdragen aan de Nederlandse energievoorzieningszekerheid
doordat het de diversificatie van energiedragers, leveranciers en aanvoerroutes kan
bevorderen. Ook vanuit geopolitiek perspectief is dit relevant. Import ten behoeve
van de Nederlandse vraag zal zeker nodig zijn, net zoals Nederland ook een rol zal
blijven spelen in de importketens van andere landen in Noordwest-Europa. Hoe dit zich
zal ontwikkelen is nog niet precies aan te geven. Zoals toegezegd in eerder genoemde
voortgangsbrief aan de Tweede Kamer (en mede in reactie op de motie van het lid Sienot4) wordt er in het kader van het Nationale Waterstofprogramma gewerkt aan een plan
van aanpak voor het faciliteren van grootschalige import. Uw Kamer wordt daar rond
de zomer nader over geïnformeerd.
We staan nu pas aan het begin van een internationale marktontwikkeling. Duidelijk
is in ieder geval dat waterstof een rol kan spelen in bestaande energierelaties en
tegelijkertijd opties biedt voor nieuwe energierelaties, zowel binnen als buiten de
EU. Met oog op zowel energievoorzieningszekerheid als marktontwikkeling ziet het kabinet
dit als een welkom perspectief.
Essentiele randvoorwaarden
Tenslotte gaat de Rli in op een aantal randvoorwaarden die essentieel zijn voor de
ontwikkeling van een waterstofmarkt. Veiligheid staat daarbij centraal. De Rli benoemt
het belang van een wettelijk kader voor productie en omgang met waterstof, mede met
oog op mogelijk gebruik in de gebouwde omgeving. Ook moeten er veiligheidsnormen komen,
gebaseerd op gedegen praktijkonderzoek, voor het gebruik van waterstof in de openbare
ruimte. Er is al veel ervaring met het veilig omgaan met waterstof in de industrie,
maar nu er nieuwe grootschalige en kleinschalige toepassingen komen in andere sectoren,
zoals mobiliteit en gebouwde omgeving, is het belangrijk om de maatschappij voor te
bereiden op de omgang met eventuele risico’s.
Dit raakt een van de kernboodschappen van het Rli-advies: het belang van maatschappelijk
draagvlak. De Rli stelt dat de overheid burgers erop moeten voorbereiden dat waterstof
een integraal onderdeel wordt van onze maatschappij. Dit behelst volgens de Rli ook
de communicatie over inzet van tijdelijke overgangstechnieken (zoals productie van
blauwe waterstof) en over de kosten voor burgers en bedrijven van de transitie naar
duurzame waterstof.
Het kabinet onderschrijft dat veiligheid en maatschappelijk draagvlak voor waterstof,
net zoals voor andere onderdelen van de energietransitie, van groot belang zijn. Voor
veel burgers zal waterstof nog een onbekend, en door de vele mogelijke toepassingen,
wellicht complex onderwerp zijn. Ruimtelijke effecten zullen hier ook een rol gaan
spelen. We moeten ervaring op gaan doen met de ruimtelijke impact van productie en
toepassingen van waterstof. Het traject voor het Programma Energiehoofdstructuur moet
helpen richting te geven aan hoe (grootschalige) waterstofprojecten kunnen worden
ingepast, waarbij zoals toegelicht in de kabinetsvisie waterstof de afwegingsprincipes
van de Nationale Omgevingsvisie (Novi) relevant kunnen zijn in mogelijke keuzes.
Veiligheid, ruimtelijke impact, leefomgevingseffecten en andere aspecten van maatschappelijk
draagvlak vergen toegankelijke en heldere communicatie. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid
van de rijksoverheid en de vele regio’s, bedrijven en instellingen die zich al met
waterstoftoepassingen bezighouden. De afspraak uit het Klimaatakkoord om gezamenlijk
een nationaal waterstofprogramma op te zetten kan hierbij helpen. Uw Kamer wordt hier
rond de zomer nader over geïnformeerd. De voorbereidingen hiervoor door een cross-sectorale
waterstofwerkgroep zijn al te volgen via de website https://nationaalwaterstofprogramma.nl.
Veiligheid staat hoog op de beleidsagenda. In eerder genoemde voortgangsbrief aan
de Tweede Kamer wordt toegelicht hoe de verschillende betrokken ministeries werken
aan een beleidskader en de regelgeving hiervoor. Later wordt hier in de brief bij
de reactie op de aanbevelingen nog uitgebreid op ingegaan.
De Rli vraagt daarnaast aandacht voor communicatie over de kosten van de transitie
naar duurzame waterstof. Het is inderdaad belangrijk om een realistisch beeld te schetsen
van wat er nodig is om de betaalbaarheid en beschikbaarheid van duurzame waterstof
te regelen. Dit raakt de kern van de afspraken over waterstof in het Klimaatakkoord:
het vergt een grote gezamenlijke inspanning, met focus op kostenreductie en stapsgewijze
opschaling en met een rijksoverheid die zich committeert aan het tijdig regelen van
de randvoorwaarden en investeert in het stimuleren van de markt.
Tegelijkertijd laat de kabinetsvisie laat zien dat de introductie van waterstof als
energiedrager een brede aanpak behoeft, met interactie tussen toepassingen in diverse
sectoren en in samenhang met inzet op duurzame stroom en warmte. De internationale
context maakt het speelveld nog complexer, veel moet worden geregeld op bilateraal
en EU-niveau. Maar als Nederland door een actieve opstelling goed inspeelt op het
grote internationale momentum, dan kan de kostenreductie en opschaling worden versneld.
Nederland kan juist in dit internationale verband de nieuwe ketens voor duurzame waterstof
mede op gang te brengen door zelf te investeren. Nederland is goed gepositioneerd
om ook te profiteren van deze opbouw van een internationale waterstofmarkt. De kosten
zijn derhalve niet los te zien van het bredere verhaal over de energietransitie.
Dit bredere verhaal heeft ook betrekking op handelingsperspectief: wat wil en kan
Nederland doen om dit onderdeel van de energietransitie succesvol te ontwikkelen?
Het grote aantal aangekondigde waterstofprojecten laat zien dat er bijzonder groot
handelingsperspectief is bij bedrijven, kennisinstellingen, regio’s en burgers. Het
gaat hier ook om regionale en lokale initiatieven, met decentrale opwekking en kleinschalige
toepassingen zoals in en met de agrosector. Dit brede handelingsperspectief ziet het
kabinet als een belangrijke onderbouwing voor het willen inzetten op het realiseren
van een markt voor duurzame waterstof.
Het advies van de Rli onderstreept dit belang van een actieve inzet van de overheid.
De heldere en goed onderbouwde analyse van het rapport is daarbij een belangrijke
bijdrage aan het opbouwen van maatschappelijke draagvlak voor dit onderwerp. Het kabinet
is de Rli erkentelijk voor dit constructieve advies.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
B. van ’t Wout
BIJLAGE: REACTIE OP DE ZES AANBEVELINGEN VAN DE RLI
1. Investeer op korte termijn in de totstandkoming van hoofdtransportnet voor waterstof
met import- en exportmogelijkheden
De Rli noemt de aanwezigheid van een basisinfrastructuur voor waterstof een voorwaarde
voor het ontstaan van een waterstofmarkt. Deze basisinfrastructuur bestaat uit een
landelijk dekkend hoofdtransportnet, opslagfaciliteiten, import- en exportfaciliteiten
en connecties voor distributie. Het transportnetwerk zal maatschappelijk gezien een
essentiële rol gaan spelen door bij te dragen aan de voorzieningszekerheid van energie
en grondstoffen.
Het transportnetwerk komt volgens de Rli niet tot stand zonder overheidsinzet. De
kosten zijn echter relatief laag omdat het bestaande aardgasnetwerk kan worden benut
voor waterstoftransport. De benodigde overheidsinvesteringen kunnen volgens de Rli
dus beperkt zijn.
De Rli adviseert het kabinet op korte termijn te investeren in de totstandkoming van
een hoofdtransportnet voor waterstof en adviseert de overheid om Gasunie de opdracht
te geven om te zorgen voor een hoofdtransportnet voor waterstof, inclusief koppelingen
naar België, Duitsland en de Noordzee en opslagen in zoutcavernes. Daarbij adviseert
de Rli het kabinet na te denken over de inrichting van de markt en de inpassing van
private infrastructuur.
Reactie
Het kabinet ziet ook het belang van een infrastructuur voor waterstof bij de ontwikkeling
van de waterstofketen. Momenteel beziet het kabinet of en onder welke voorwaarden
een deel van het gasnet kan worden ingezet voor het transport en de distributie van
waterstof. Dit onderzoek, Hyway27, is begin mei afgerond en dient als basis voor besluitvorming
in een volgend kabinet. Daarnaast loopt een onderzoek naar de ordening van de toekomstige
waterstofmarkt, waaronder het beheer van een mogelijk toekomstig transportnet. De
toekomstige rol van Gasunie in de waterstofketen wordt hierbij bekeken.
Dit advies past ook bij de afspraak van het kabinet om met het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) de regierol te nemen bij het maken van afspraken
voor een passende en tijdige infrastructuur voor elektriciteit, CO2 en waterstof. Binnenkort start het nationale Programma Infrastructuur Duurzame Industrie
(PIDI) met de ondersteuning van dit proces.
2. Geef veiligheid en ook maatschappelijk draagvlak een explicietere rol in het beleid
De Rli adviseert om vooraf zorgvuldig en uitgebreid onderzoek te doen naar de veiligheid
van nieuwe waterstoftechnologie, ook door testen, en daarvoor budget vrij te maken.
Verder adviseert de raad om aandacht te besteden aan het maatschappelijk draagvlak
voor de ontwikkeling van een Nederlandse waterstofmarkt. Daar hoort de erkenning bij
dat de introductie van waterstof een risicoafweging met zich meebrengt en duidelijke
communicatie vraagt over de noodzaak van waterstof. Daarnaast vergt het een dialoog
tussen de veiligheidsrisico’s die verbonden zijn aan het gebruik van waterstof én
aan dat van fossiele energie.
Het thema veiligheid komt ook elders in het advies naar voren. Zo beveelt de Rli aan
om duidelijke voorschriften voor een veilige omgang met waterstof en gerelateerde
waterstofdragers tot stand te brengen, om te leren van opgetreden incidenten, ook
internationaal, en om veiligheid in te bouwen in het ontwerp en de aanleg van waterstoftoepassingen.
Voor verdere beschouwingen over het omgaan met risico’s verwijst de Rli naar zijn
in 2014 gepubliceerde advies «Risico’s gewaardeerd, naar een transparant en adaptief
risicobeleid».
Ook wijst de Rli op een aantal praktische aspecten, zoals de aanpassing van normen,
werkwijzen, instructies en opleidingen voor monteurs en andere deskundigen en het
verduidelijken welke protocollen gelden bij incidentenbestrijding. Tot slot adviseert
de Rli om permanent te investeren in bewustwording bij de uitvoering van projecten
en pilots, zowel bij risicobeheersing als bij incidentenbestrijding, met speciale
aandacht voor de menselijke factor bij het omgaan met waterstof zoals die tot uiting
kan komen in veiligheidsperceptie, bedrijfscultuur en leiderschap.
Reactie
Het kabinet beschouwt dit als een waardevol advies. De benadering van risico’s zoals
de Rli die schetst sluit goed aan bij kabinetsbeleid.5 Een in het oog springende notie is dat duurzame energie niet alleen van groot belang
is om klimaatverandering te beteugelen, maar ook kleinere risico’s lijkt te hebben
dan fossiele energie mits het met de vereiste zorgvuldigheid wordt toegepast. De Rli
wijst bijvoorbeeld op risico’s zoals aardgasexplosies en koolmonoxidevergiftigingen.
De Minister van EZK heeft eerste analyses laten doen naar de omvang van veiligheids-
en gezondheidsrisico’s van duurzame energie versus fossiele energietechnologie.6
Terecht wijst de Rli erop dat die grotere veiligheid van waterstof(dragers) ten opzichte
van hun fossiele equivalenten niet vanzelf ontstaat, en de aanbevelingen op dit vlak
bevestigen het ingezette kabinetsbeleid om zeer zorgvuldig met risico’s om te gaan.
Daarbij mag niet de realiteit uit het oog worden verloren dat er, ondanks de beste
uitvoering, toch ongelukken met waterstof kunnen gebeuren, en dat daar dan lessen
uit moeten worden getrokken. Alleen op die manier is een adequate voorbereiding op
– de omgang met – incidenten mogelijk. Ook herkenbaar is het belang van maatschappelijk
draagvlak, dat niet kan ontstaan zonder duidelijke communicatie over de noodzaak van
het gebruik van waterstof en een dialoog over het omgaan met de veiligheidsrisico’s
die daaraan zijn verbonden.
Hieronder worden de acties genoemd die het kabinet al eerder in gang heeft gezet of
nog gaat starten op het gebied van veiligheidsrisico’s van waterstof(dragers), en
die aansluiten bij de aanbevelingen van de Rli.
Het kabinet vergroot de inzichten in risico’s door middel van onderzoek. Een goed
voorbeeld is het door Nederland voorgedragen Europese project over de ontstekingskans
van waterstof in uiteenlopende scenario’s. Dat project brengt ook inzichten over risiconiveaus
en effectiviteit van risicomaatregelen bijeen uit internationale pilotprojecten.7 Ons land levert ook actieve bijdragen aan andere onderzoeken in internationaal verband
naar waterstofveiligheid, zoals dat wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld het Technology
Collaboration Programme (onder het International Energy Agency) en het International
Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy.8 In eigen land loopt vanuit het Ministerie van IenW een ketenstudie die de verschillen
qua externe veiligheid analyseert tussen de diverse opties om waterstof, ammoniak
en aanverwante dragers door ons land te transporteren, te produceren, op te slaan
en te gebruiken. Het kabinet onderschrijft de noodzaak van voldoende budget voor verder
onderzoek naar de veiligheid, besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
De beschikbaarheid van duidelijke normen en voorschriften is van groot belang. Zoals
de Rli constateert bestaat er op het gebied van waterstof al de nodige veiligheidswet-
en regelgeving. Daarnaast wordt er gewerkt aan richtlijnen voor bijvoorbeeld transport
van waterstof door hogedruk buisleidingen, voor multifuel tankstations en voor waterstofvoertuigen
in parkeergarages. Tegelijk gaan de ontwikkelingen rond waterstof snel en komen er
toepassingen waar nog geen voldoende specifieke regelgeving voor is, zoals decentrale
productie, opslag en distributie9. Daarom werkt een interdepartementale beleidsgroep aan een tijdelijk beleidskader
om binnen de overheid genoeg houvast te geven voor het verantwoord en evenwichtig
omgaan met risico’s en onzekerheden bij productie, transport, opslag en nieuwe toepassingen
van waterstof. De uiteindelijke regelgeving valt binnen de domeinen van meerdere ministeries
(IenW, EZK, BZK en JenV). Om een samenhangende benadering te realiseren zullen gemeenschappelijke
uitgangspunten voor waterstofrisico’s de leidraad vormen bij het opstellen van een
tijdelijk beleidskader. Deze uitgangspunten worden gebaseerd op bestaande benaderingen
van risicokwesties.
De duidelijke voorschriften die volgens de Rli nodig zijn betreffen niet alleen regelgeving,
maar ook praktische handreikingen voor vergunningverlenende overheden. Het eerder
genoemde Europese project verzamelt ook internationale best practices voor vergunningverleners. Aan handreikingen voor vergunningverlening wordt gewerkt
binnen het Waterstof Veiligheid Innovatie Programma (WVIP). Dit laatste is een in
2020 gestart vierjarig programma in de vorm van een publiek-private samenwerking tussen
het Rijk, bedrijven, netbeheerders, veiligheidsinstanties, lokale overheden en kennisorganisaties.
Het programma brengt veiligheidskwesties rondom waterstof in kaart en doet voorstellen
voor beleidsmaatregelen en afspraken waarmee deze afdoende geadresseerd kunnen worden.10 De netbeheerders besteden zelf ook veel aandacht aan het onderzoeken van veiligheidsaspecten.
Ten aanzien van het belang van goede communicatie ontwikkelt het kabinet een manier
om transparant en openhartig te communiceren over de specifieke risico’s en onzekerheden
van duurzame energie in het algemeen en dus ook van waterstoftoepassingen. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van internationale best practices op het gebied van risicocommunicatie en ook van wetenschappelijke inzichten om het
burgerperspectief op risico’s accuraat in beeld te brengen. Aandacht voor de beleving
van veiligheid is ook een aspect van de eerder genoemde ketenstudie waterstof en ammoniak.
Het kabinet faciliteert de totstandkoming van een handreiking voor omgaan met bestuurlijk
dilemma’s rond risico’s van de energietransitie. Deze wordt ontwikkeld door en voor
lokale bestuurders en is uiteraard ook van toepassing op dilemma’s rond waterstof.
Bij innovaties zoals waterstoftoepassingen is het belangrijk om te leren van incidenten.
Uit internationale incidenten valt veel te leren over wat er verbeterd kan worden.
Het valt niet uit te sluiten dat er ook in eigen land incidenten kunnen optreden en
dan komt het erop aan dat de voorwaarden voor leren aanwezig zijn. Want zoals ook
de Rli zegt is er na incidenten grote kans op een risico-regelreflex, die kan leiden
tot beleidswijzigingen die worden afgekondigd voordat duidelijk is welke lessen precies
uit het incident getrokken kunnen worden. Deze mismatch kan tot gevolg hebben dat
er maatregelen worden ingevoerd waarvan naderhand blijkt dat ze onvoldoende effectief,
proportioneel of uitvoerbaar zijn en die onredelijke belemmeringen veroorzaken voor
de energietransitie.11 Dit wil het kabinet vermijden via de bovengenoemde uitgangspunten voor de energietransitie.
Het inbouwen van veiligheid in het ontwerp en in de aanleg van waterstoftoepassingen
sluit aan bij het concept «Safe and circular by design». Het Ministerie van IenW past
dat toe in beleid en instrumentarium die bedrijven stimuleren om productieprocessen
of transportopties zo in te richten dat de risico’s verminderen.
Wat betreft bewustwording bij risicobeheersing: een onderdeel van het genoemde Europese
project is het verzamelen van kennis over de risico’s en de effectiviteit en hanteerbaarheid
van risicobeheersingsmaatregelen die is opgedaan uit internationale waterstofprojecten.
De OESO, die het onderzoek uitvoert, zal deze inzichten in 2022 uitdragen in een aantal
workshops in ons land. Daarnaast werkt het kabinet aan een aanpak die de aandacht
voor risico’s, inclusief de beheersbaarheid van incidenten, op een gecoördineerde
manier inbouwt in de uiteenlopende pilots met duurzame energie, zoals nieuwe toepassingen
van waterstof. Door kennisvragen te verdelen over verschillende projecten kan de kennisopbouw
sneller gaan, en door evaluaties kan sneller duidelijk worden welke beheersingsmaatregelen
voldoende effectief, proportioneel en hanteerbaar zijn om aan te bevelen voor breder
gebruik.
Op het gebied van praktische normen en werkwijzen lopen verschillende activiteiten
bij het eerder genoemde programma WVIP, zoals praktijk ondersteunende documenten voor
initiatiefnemer en bevoegd gezag gericht op vergunningverlening, aandachtskaarten
voor incidentbeheersing van waterstof, en aanbevelingen voor uniforme werkplaatsinrichting.
Daarnaast inventariseert het programma kennishiaten op praktisch niveau, zoals rond
parkeergarages, tunnels, electrolysers en bunkeren en analyseert het de risico’s in
concrete situaties zoals bij on site productie, tanken van een waterstofpersonenvoertuig
en gebruik van waterstof in de gebouwde omgeving. Het nationale waterstofprogramma
zal de samenhang tussen al deze activiteiten bevorderen, zodat ze elkaar goed aanvullen
en waar mogelijk versterken.
3. Stimuleer het ontstaan van vraag naar klimaatneutrale waterstof
Voor het ontstaan van vraag naar klimaatneutrale waterstof geeft het Rli-rapport aan
dat de overheid ervoor moet zorgen dat klimaatneutrale waterstof kan concurreren met
niet-duurzame alternatieven. Het creëren van de vraag kan in theorie het beste door
CO2-uitstoot te beprijzen. Er wordt aangegeven dat voor klimaatneutrale waterstof op
dit moment een CO2-prijs van ver boven de honderd euro per ton nodig is om deze concurrentie aan te
kunnen. De Rli onderkent dat met een dergelijke hoge CO2 prijs in nationaal verband de kans op CO2-weglek aanzienlijk is. Daarom zou Nederland zich hier in EU-verband sterk voor moeten
maken, in combinatie met een carbon border adjustment mechanism.
Tegelijkertijd geeft de Rli aan dat besluitvorming op EU-niveau lang duurt en de uitkomst
onzeker is. Het creëren van een vraag naar klimaatneutrale waterstof en de ontwikkeling
van een waterstofmarkt moet dus nu met andere instrumenten worden gerealiseerd.
Op nationaal niveau kan de overheid waterstof concurrerend maken met specifieke maatregelen
per sector. In de luchtvaart, scheepvaart en de gebouwde omgeving zou een fysieke
of administratieve bijmengverplichting voor leveranciers van fossiele brandstoffen
het effectiefst zijn. In andere sectoren zou fiscale stimulering of een verplichting
van het gebruik van klimaatneutrale waterstof beter werken. Op langere termijn moet
de stijgende ETS-prijs in combinatie met de dalende kostprijs van klimaatneutrale
waterstof voldoende stimulans bieden om klimaatneutrale waterstof concurrerend te
maken. Genoemde instrumenten hebben daarom een tijdelijk karakter. Het gaat hier om
keuzes tot 2030 voor het Noordwest-Europese speelveld. Na 2030 zal de inzet van instrumenten
moeten worden herijkt.
Reactie
Het kabinet deelt de visie van de Rli dat CO2-beprijzing als instrument om waterstof concurrerend te maken op nationale schaal
momenteel niet haalbaar is. Dit werkt inderdaad alleen op EU schaal, bijvoorbeeld
door een hogere ETS prijs. Het kabinet maakt zich in het kader van de uitwerking van
de Green Deal voor 55% reductie in 2030 in Brussel sterk voor een aanscherping van
het ETS. Het is echter niet de verwachting dat dit zal leiden tot een voldoende ophoging
van de CO2-prijs om klimaatneutrale waterstof concurrerend te maken12.
Als alternatief voor CO2-beprijzing adviseert de Rli stimulering van de vraag, met name door regulering: fysieke
of administratieve bijmengverplichting voor luchtvaart en scheepvaart en de gebouwde
omgeving. Hoewel het voorgenomen overheidsbeleid rond de implementatie van de Europese
Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED II) geen bijmengverplichting creëert voor waterstof,
zal door het kabinet wel de mogelijkheid worden geboden om waterstof en daarop gebaseerde
brandstoffen in te zetten om te voldoen aan het verplichte aandeel hernieuwbare energie
in de transportsector. Dit is in lijn met de kabinetsvisie waterstof waarin staat
aangegeven dat het kabinet beziet hoe de implementatie van de RED II kan bijdragen
aan het stimuleren van de inzet van waterstof. Het voornemen is om middels de jaarverplichting
energie in vervoer gedurende 2022–2030 in Nederland de inzet van waterstof in mobiliteit
verdergaand te stimuleren ten opzichte van Europa. Voorstel is om dit te doen door
de invoering van een stimuleringsfactor, een zogenaamde multiplier, voor het verkrijgen
van hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Besluitvorming hierover wordt nu voorbereid.
Voor de luchtvaart maakt het kabinet zich sterk voor de totstandkoming van een Europese
bijmengverplichting, omdat een nationale verplichting concurrentie-effecten met zich
meebrengt. Binnen de luchtvaart is, naast duurzame biokerosine, synthetische kerosine
(op basis van waterstof) voorlopig de enige schaalbare oplossing voor vermindering
van de CO2 voetafdruk van de productie van kerosine. Het voordeel van synthetische kerosine
is dat het geen gebruik maakt van (mogelijk schaarse) biogrondstoffen. Op korte termijn
zijn er ook combinaties mogelijk van duurzame biobrandstoffen (op basis van waterstof)
en synthetische brandstoffen.
Voor de scheepvaart moet onderscheid worden gemaakt tussen zeevaart en binnenvaart.
De Kamer is op 8 januari jongstleden toegezegd na het zomerreces geïnformeerd te worden
over de uitkomsten van een verkenning naar welke (nationale of internationale) instrumenten
het meest geijkt zijn voor de verduurzaming van brandstoffen voor de zeevaart, zoals
een bijmengverplichting of andere opties voor normering13. In de verkenning wordt ook ingegaan op de rol van waterstof.
Inzet voor de binnenvaart is om deze sector op nationaal niveau onder de jaarverplichting
van de RED II te laten vallen per 1 januari 2022. Dit zal bijdragen aan het stimuleren
van het gebruik van waterstof voor deze sector. Daarnaast gaat Nederland ook pleiten
voor een Europese bijmengverplichting voor de binnenvaart. Om het grote potentieel
van waterstof voor de verduurzaming van de binnenvaart te realiseren, zal er in deze
beginfase ook aanvullende ondersteuning nodig zijn voor het opbouwen van de vloot.
Het Ministerie van IenW heeft daarom in maart van dit jaar besloten om vier miljoen
euro bij te dragen aan de bouw en het in vaart brengen van het eerste binnenvaartschip
dat gaat varen op waterstof14.
Voor bijmenging in het gebouwde omgeving via het aardgasnet bestaat nog geen verplichting.
In het kader van de beleidsagenda is er onderzoek gedaan naar de beleidsmatige en
markttechnische aspecten van een fysieke dan wel administratieve bijmengverplichting.
Een beperkte fysieke bijmenging van waterstof in het aardgasnet is mogelijk, maar
vergt aanpassing van regelgeving. Een verruiming van de maximaal toegestane percentages
in de regionale aardgasnetten kan meerwaarde hebben. Het kabinet onderzoekt wat de
juridische voorwaarden zijn voor waterstofbijmenging en een verruiming van de maximaal
toegestane percentages waterstof in de regionale aardgasnetten. Hogere bijmengpercentages
vergen aanzienlijke technische aanpassingen. Een administratieve bijmengverplichting
(op basis van certificaten) biedt meer flexibiliteit, ook voor inzet van pure waterstof.
Het is evenwel de vraag of een dergelijke maatregel voldoende zekerheid gaat bieden
voor bedrijven die willen investeren in grootschalige productie. Dit wordt nader bezien
in samenhang met de ontwikkeling van andere instrumenten voor stimulering van opschaling
van de productie.
Voor andere sectoren zoals de industrie suggereert de Rli fiscale stimulering of een
verplichting van het gebruik van klimaatneutrale waterstof. Los van de begrenzingen
die de huidige Europese regelgeving stelt aan de mogelijkheden waterstof nationaal
te stimuleren, meent het kabinet dat fiscale stimulering op zichzelf onvoldoende mogelijkheden
biedt om klimaatneutrale waterstof concurrerend te maken. De voorgestelde verplichting
voor de inzet van klimaatneutrale waterstof in de industrie leidt tot kostenverhogingen,
die vergelijkbaar zijn met zeer hoge CO2-prijzen en is dus ook alleen op Europese schaal toepasbaar. Daarnaast zijn de benodigde
hoeveelheden klimaatneutrale waterstof onvoldoende beschikbaar om te kunnen worden
verplicht.
4. Sluit bij de ontwikkeling van een waterstofmarkt geen vormen van waterstofproductie
uit
De Rli stelt dat de productie van blauwe waterstof, gemaakt uit aardgas en industriële
restgassen met afvang en opslag van CO2 een belangrijke overgangstechnologie kan vormen voor de komende vijftien tot twintig
jaar. Blauwe waterstofcapaciteit draagt daarnaast bij aan de voorzieningszekerheid,
ook op langere termijn als er meer en goedkopere groene waterstof (geproduceerd door
middel van elektrolyse) beschikbaar komt. Ook import van waterstof zal een rol gaan
spelen, maar volledige afhankelijkheid van waterstof die buiten de EU wordt geproduceerd
is onwenselijk, vanwege het belang van voorzieningszekerheid.
De Rli ziet twee routes die bewandeld kunnen worden: volledige focus op groene waterstof,
met een tragere aanbodontwikkeling en hogere kosten en een route waar blauw en groen
parallel worden ontwikkeld, waarbij CCS nodig zal zijn. De industrie, met reeds een
grote bestaande productie van en vraag naar waterstof, kan bij de laatste route een
belangrijker aanjager worden.
Reactie
Het kabinet onderschrijft het belang van de industrie in de transitie naar CO2-vrij geproduceerde waterstof. De industrie kan mede door de druk van ETS en de CO2 heffing als voortrekker fungeren. De aanwezige ervaring met grootschalige toepassing
van waterstof in de industrie is een uitstekende basis voor verdere ontwikkeling van
de markt voor CO2-vrij geproduceerde waterstof. Bovendien zal de grote vraag en aanbod van de industrie
een grootschalige infrastructuur mogelijk maken waarmee ook andere sectoren kunnen
worden bediend.
Het kabinet faciliteert de verduurzaming van de industrie onder meer via het Koplopersprogramma,
waaraan de grootste industriële CO2 uitstoters zich hebben verbonden. Via het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie
en de Cluster Energie Strategieën worden vraag en aanbod van benodigde energiebronnen
en grondstoffen gekoppeld aan de ontwikkeling van infrastructuur. De verwachting is
dat waterstof hier een grote bijdrage kan leveren aan systeemintegratie.
De kabinetsvisie waterstof is gericht op CO2-vrij geproduceerde waterstof. Er worden geen vormen van duurzame waterstofproductie
uitgesloten. Het financiële instrumentarium is gericht op onderzoek, opschaling en
uitrol. Voor blauwe waterstof is er subsidie beschikbaar via de opname van CCS in
de SDE++. Voor groene waterstof is, naast de DEI+, het instrumentarium nog in ontwikkeling
– hier wordt gewerkt aan betere inpassing in de SDE++ (al is dat mede afhankelijk
van ontwikkelingen op het gebied van techniek en kosteneffectiviteit) en aan een tijdelijke
opschalingsinstrument. Andere innovatieve technieken om duurzame waterstof op te slaan
of te produceren bevinden zich in het algemeen nog in de onderzoeks- en demonstratiefase.
Hiervoor is innovatie instrumentarium beschikbaar.
Het is nog onzeker hoe de verschillende routes (verschillende productietechnieken,
import) voor aanbod van waterstof zich gaan ontwikkelen en hoe deze routes zich tot
elkaar gaan verhouden. Het eindbeeld is volledige hernieuwbare (groene) waterstof,
maar in de transitie daar naar toe kan blauwe waterstof een bijdrage leveren, zeker
als versnelde reductie van CO2 uitstoot bij de industrie nodig is. Binnenlandse productie van zowel groene als blauwe
waterstof staan niet op zichzelf maar zijn onderdeel van systeemintegratie en verduurzaming
van de economie. Ook draagt eigen productie bij aan energievoorzieningszekerheid,
belangrijk voor ons land aangezien we door de grote energievraag altijd deels afhankelijk
zullen zijn van de internationale markten.
Zoals aangegeven in de kabinetsvisie waterstof moet Nederland naast eigen productie
inzetten op import van waterstof om te kunnen voldoen in de toekomstige grote vraag
in Nederland en omringende landen. Voor Nederland biedt dit een kans om, voortbouwend
op de huidige positie als Noordwest Europese hub voor energie en grondstoffen, ook
voor de import en doorvoer van waterstof een belangrijke rol te gaan spelen. Samenwerking
met in elk geval Duitsland ligt hierbij voor de hand. Ook moeten in Europese verband
afspraken worden gemaakt over wet- en regelgeving voor grootschalige import van waterstof.
Het kabinet onderzoekt momenteel wat er nodig is om deze ontwikkeling te faciliteren.
5. Bied financiële ondersteuning aan (productie)technologieën die het ontstaan van
een Nederlandse markt voor klimaatneutrale waterstoftechnologie bevorderen
De Rli stelt dat diverse technologieën op het gebied van waterstof kunnen bijdragen
aan het ontstaan van een Nederlandse klimaatneutrale waterstofmarkt: gecombineerde
afvang en opslag van CO2, gecombineerde energieopwekking en waterstofproductie uit wind-op-zee, waterstofopslag
in zoutcavernes en de productie van brandstoffen op basis van waterstof. De overheid
zou de (verdere) ontwikkeling van dit soort technologieën financieel moeten ondersteunen.
Dit is mogelijk door middel van bijvoorbeeld contracts for difference, waarbij fabrikanten van producten die met deze relatief dure technologieën zijn
gemaakt, het prijsverschil van de overheid terugkrijgen.
Reactie
Het kabinet onderschrijft de constatering dat een substantiële onrendabele top voor
veel waterstofprojecten, specifiek de productie van CO2-vrij geproduceerde waterstof en de aanleg van de benodigde infrastructuur, een serieuze
belemmering vormt. Dat gerichte overheidsondersteuning een belangrijke bijdrage moet
leveren aan het wegnemen van deze belemmering stond al centraal in de vorig jaar gepubliceerde
kabinetsvisie waterstof.
In lijn met het advies van de Rli zet het kabinet daarbij in op een breed portfolio
van technologieën voor de productie van waterstof, zoals waterstof uit elektriciteit
met elektrolyse en waterstof uit aardgas met toepassing van CO2-afvang en opslag. Zo werkt het kabinet aan het aangekondigde tijdelijk instrument
ter ondersteuning van elektrolyseprojecten; een eerste marktconsultatie hierover aan
het begin van dit jaar leverde positieve reacties en concrete aanknopingspunten op.
Daarnaast stimuleert het kabinet via de SDE++ elektrolyseprojecten en de afvang en
opslag van CO2 voor de productie van blauwe waterstof. Ook is er overleg met de Europese Commissie
over verbreding van de DEI+, zodat ook demonstratieprojecten voor productie, opslag
en toepassing van waterstof hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ten slotte is het
kabinet bezig met een inventarisatie van mogelijkheden voor ondersteuning van de verdere
ontwikkeling van de waterstofmarkt, zoals toegelicht in de Kamerbrief van afgelopen
december over de voortgang van de kabinetsvisie. Het is aan het nieuwe kabinet om
te besluiten over middelen voor de verdere ontwikkeling van de waterstofmarkt.
Daarnaast adviseert de Rli om geïntegreerde waterstof- en elektriciteitsproductie
bij windparken op zee, waterstofopslag in zoutcavernes en de productie van brandstoffen
uit waterstof te ondersteunen. Momenteel onderzoekt het kabinet de kansen en knelpunten
voor het integreren van waterstofproductie en offshore wind met gecombineerde tenders.
Uw Kamer wordt hierover na de zomer geïnformeerd. Ook waterstofopslag wordt onderzocht.
In het eerder genoemde rapport Hyway27 zijn de mogelijkheden voor grootschalige opslag
van waterstof in kaart gebracht. Diverse kennisinstellingen, waaronder TNO, doen verder
onderzoek naar de opslag van waterstof in batterijen, zoutcavernes en gasvelden.
De Rli benadrukt het belang van technologieën voor de productie van brandstoffen op
basis van waterstof. Samen met de Minister van IenW verken ik momenteel de mogelijkheden
voor de productie van synthetische en biobrandstoffen op basis van waterstof voor
onder andere de luchtvaart en scheepvaart (met name binnenvaart). Er wordt onder meer
onderzocht hoe deze productie kan worden gestimuleerd via een gunstige positionering
van waterstof bij de Nederlandse implementatie van de REDII voor mobiliteit en bij
de Europese herziening van deze richtlijn.
De suggestie voor contracts for difference wil het kabinet als optie nader verkennen, mede vanwege de aandacht die deze benadering
op Europees niveau krijgt. Het kabinet acht deze op voorhand niet efficiënter dan
ondersteuning van de productie van waterstof via de SDE++ en het aangekondigde tijdelijke
opschalingsinstrument. Het vergoeden van de meerkosten bij gebruik van groene waterstof
lijkt een meer sectorspecifieke aanpak te vergen vergeleken met de stimulering van
groene waterstofproductie, waar een meer generieke benadering op basis van tenderprocedures
mogelijk is. Nader onderzoek moet inzicht bieden in de meerwaarde die de aanpak met
contracts for difference kan hebben.
6. Zet actief in op samenwerking in EU-verband en met buurlanden en ontwikkel een
sterkere internationale oriëntatie
In zijn advies onderschrijft de Rli het belang om als Nederland een actieve inzet
te tonen gericht op Europese samenwerking. Hierbij noemt de Rli expliciet de samenwerking
met omringende landen als Duitsland en België en met landen rond de Noordzee. De Rli
adviseert ook de samenwerking in Pentalateraal verband te intensiveren.
Reactie
Zoals uiteengezet in de kabinetsvisie waterstof is internationale samenwerking een
integraal onderdeel van de Nederlandse strategie. Nederland is actief op bilateraal,
Pentalateraal, Europees en multilateraal niveau. Het is essentieel om binnen Europa
samen op te trekken, bijvoorbeeld als het gaat om de herziening van staatssteunregels,
het regelgevend kader voor de waterstofmarkt en een gezamenlijk certificeringssysteem.
In trajecten als de Connecting Europe Facility (CEF), Trans-European Networks for
Energy (TEN-E) en Trans-European Transport Network (TEN-T) kunnen ook grensoverschrijdende
waterstofprojecten worden gefaciliteerd.
Binnen het Pentalaterale Energieforum werkt Nederland samen met Frankrijk, Duitsland,
Oostenrijk, Luxemburg, België en Zwitserland aan vraagstukken rondom de energiemarkt.
Tijdens de bijeenkomst van de ministers van het forum van 1 februari 2021 is besloten
om binnen dit forum structureel meer aandacht te geven aan waterstof, onder meer als
uitvoering van de gezamenlijke politieke verklaring over waterstof onder het Nederlandse
voorzitterschap in 2020. De samenwerking richt zich op het bereiken van gemeenschappelijke
posities bij de inrichten van de waterstof markt. Deze ontwikkeling sluit naadloos
aan bij het advies van de Rli om de samenwerking in Pentalateraal verband te intensiveren.
Met name met Duitsland voert de Nederlandse overheid regelmatig overleg met het oog
op de gemeenschappelijke belangen bij de ontwikkeling van de regionale waterstof markt.
De Nederlandse en Duitse overheden, samen met de deelstaat Noordrijn-Westfalen, onderzoeken
de mogelijkheden voor grensoverschrijdende waterstofinfrastructuur (project Hy3).
Het verduurzamen met waterstof van de transportcorridors voor wegvervoer en binnenvaart
is ook een gezamenlijk thema (project Rh2ine). Waterstof is voorts een belangrijk
onderwerp in de samenwerking via het Duits-Nederlandse Industrieforum en – samen met
Vlaanderen – via de trilaterale chemiestrategie.
Het faciliteren van grootschalige importketens, met ook kansen voor export van Nederlandse
kennis en technologie, zal de komende tijd een belangrijk thema worden in de internationale
strategie. Met een toenemend aantal landen worden nu contacten gelegd, met name in
regio’s waar gunstige omstandigheden zijn voor grootschalige productie van hernieuwbare
energie uit zon, wind en waterkracht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat