Brief regering : Advies het Zorginstituut Nederland over moleculaire diagnostiek in de oncologie
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 562
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2021
Toen ik uw Kamer in februari sprak over moleculaire diagnostiek waren we het er allemaal
over eens dat een adequate inzet van deze diagnostiek bijdraagt aan betere zorg (Kamerstuk
35 383, nr. 9). Als we dit nu goed inrichten geeft dat perspectief en een betere behandeling aan
patiënten. Net als uw Kamer erken ik het belang van deze diagnostiek om de kwaliteit
van leven voor patiënten te verbeteren. Er kan al veel, want moleculaire diagnostiek
wordt nu al vaak gebruikt voordat een oncologische behandeling wordt ingezet. De toegang
tot deze diagnostiek is alleen nog niet voor alle patiënten gelijk. Dit komt enerzijds
omdat nieuwe technieken continu in ontwikkeling zijn. Anderzijds doordat er bij professionals
nog geen overeenstemming is over welke diagnostiek op welk moment het beste ingezet
kan worden, de kennis, expertise en beschikbare middelen niet overal gelijk zijn en
instellingen tegen bekostigingsproblemen aanlopen.
Om deze problemen op te lossen heb ik vorig jaar september een advies gevraagd aan
Zorginstituut Nederland. Op 13 april 2021 heb ik dit advies ontvangen en dit wil ik
hierbij graag met u delen1. In deze brief beschrijf ik verder het plan van aanpak om moleculaire diagnostiek
de juiste plek te geven in ons zorgsysteem, nu en in de toekomst. Hierbij moeten we
de betekenis voor patiënten met elkaar continu voor ogen houden, want alleen dan kunnen
we ervoor zorgen dat de patiënt toegang heeft tot de juiste diagnostiek en zorg.
Moleculaire diagnostiek en doelgerichte behandeling
Moleculaire diagnostiek houdt in dat specifieke genetische en biologische eigenschappen
van een tumor worden geïdentificeerd. Er wordt dus een DNA-test gemaakt van de tumorcellen.
De eigenschappen kunnen iets zeggen over het soort kanker (de diagnose) en over de
ernst van de aandoening (de prognose). Dat is belangrijke informatie voor het inzetten
van de meest geschikte behandeling. Door innovatieve ontwikkelingen komen steeds meer
geneesmiddelen op de markt die doelgericht werken. Dit houdt in dat ze aangrijpen
op specifieke eigenschappen van een tumor. Door toepassing van moleculaire diagnostiek
is te bepalen welke patiënten baat hebben bij een bepaalde therapie en welke patiënten
niet. Dit helpt bij het voorkomen van over- en onderbehandeling.
Met moleculaire diagnostiek in combinatie met doelgerichte medicatie kunnen we toe
naar meer personalised medicine. Een ontwikkeling die ik belangrijk vind, omdat we
daarmee kunnen zorgen dat de patiënt de best passende zorg krijgt.
Advies Zorginstituut
In het advies van het Zorginstituut wordt voorafgaand aan de inhoudelijke analyse
duidelijkheid gegeven over waar we het gezamenlijk over hebben, wie er allemaal betrokken
zijn en wat er speelt. Dit vormt ons gezamenlijke vertrekpunt.
Moleculaire diagnostiek speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling naar zorg op
maat en wordt in de huidige zorgpraktijk ook al veelvuldig toegepast. Het advies van
het Zorginstituut vormt de leidraad om deze vorm van diagnostiek duurzamer en uniformer
in te gaan zetten binnen de standaard reguliere zorg. Hierdoor heeft iedere patiënt
gelijke toegang tot innovatieve diagnostiek.
Het Zorginstituut geeft aan dat het huidige advies een startpunt is en ze graag met
alle betrokken stakeholders verder willen met de uitwerking van «Tranche 2» van het
advies. Hierover doen ze op drie thema’s aanbevelingen, namelijk (1) effectiviteit
en plaatsbepaling, (2) organisatie van zorg en (3) bekostiging.
1. Effectiviteit en plaatsbepaling
Ik vind het belangrijk voor patiënten dat de juiste diagnostiek tijdig wordt ingezet
en dat effectief bewezen zorg daadwerkelijk onder de aanspraak van het verzekerde
pakket valt. De ontwikkelingen gaan snel en het is een uitdaging om de klinische effectiviteit
van nieuwe vormen van diagnostiek en doelgerichte therapieën te bewijzen.
Het Zorginstituut adviseert een raamwerk uit te werken om de klinische waarde en plaats
in de behandeling voor voorspellende testen te bepalen. Met dit raamwerk creëren we
een integraal lerend systeem waarmee we kunnen inspelen op het snel veranderende zorglandschap.
De contouren van het raamwerk zijn door het Zorginstituut in samenwerking met partijen
al neergezet. Het raamwerk bevat (ten minste) de onderstaande initiatieven:
– kenbaarheid vergroten over biomarkers onder (aanvragende) behandelaren;
– landelijke afstemming over in te zetten testen wat duidelijkheid creëert over wanneer
een brede DNA test in gezet moet worden en wanneer een smalle(re) test volstaat;
– kaders en protocollen voor het afstemmen van kennis en gegevensuitwisseling binnen
en tussen de bestaande regionale netwerken en het multidisciplinaire netwerk van MTB’s
(Moleculaire Tumor Boards);
– concentratie van centra voor complexe moleculaire diagnostiek, waarbij de toegang
tot deskundigheid in de perifere centra gewaarborgd wordt;
– inrichting van een infrastructuur voor de verzameling van landelijke gegevens en kennisuitwisseling
voor continue evaluatie van standaard en innovatieve moleculair-diagnostische zorg
in Nederland;
– transitie van de inrichting van de bekostiging aan de hand van aparte prestaties en
in relatie tot de dure precisiegeneesmiddelen.
Het raamwerk moet zorgen voor duidelijkheid voor alle betrokken partijen over rollen,
taakverdeling en verantwoordelijkheden.
In Tranche 2 wil het Zorginstituut verder werken aan de openstaande vragen met betrekking
tot het raamwerk. Bijvoorbeeld over hoe het raamwerk zich verhoudt tot (lopend) onderzoek
en waar de waarde en plaatsbepaling concreet wordt vastgelegd. Samenwerking en nauwe
betrokkenheid van de beroepsgroep en andere stakeholders is nodig. Ik zal het Zorginstituut
vragen de regie op te pakken om samen met de inhoudelijke betrokken partijen het raamwerk
verder uit te werken. Het Zorginstituut neemt hierbij uiteraard zelf ook deel vanuit
zijn wettelijke taak als pakketbeheerder. Uiteindelijk moet met dit raamwerk voor
moleculaire diagnostiek bepaald kunnen worden of, en zo ja wanneer, dit onder de verzekerde
zorg valt. Het Zorginstituut adviseert een (half) jaarlijkse herijking van het raamwerk
om in te spelen op de snelle ontwikkelingen. Conform de motie2 van voormalig lid Wörsdörfer neem ik dit advies over.
Twee concrete elementen in het toekomstige raamwerk wil ik specifiek benoemen. De
«Lijst minimaal klinisch noodzakelijke moleculaire testen Nederland» en de Commissie
ter Beoordeling van Oncologische Diagnostiek (cieBODx i.o.).
De Lijst minimaal klinisch noodzakelijke moleculaire testen Nederland zal de beroepsgroep
van medisch oncologen ondersteunen om bij iedere patiënt, waarvoor systemische behandeling
wordt overwogen, de aangewezen diagnostiek aan te vragen op het juiste moment in het
ziekteverloop. Het is belangrijk dat deze lijst wordt opgesteld, omdat het alle behandelaren
en patiënten informatie geeft over de diagnostiek en behandelopties. Bij het ontwikkelen
van deze lijst zal ik het Zorginstituut en betrokken partijen vooral de vraag meegeven
hoe het gebruik van deze lijst goed ingebed kan worden in het zorgproces.
Momenteel ontbreekt de landelijke afstemming over de plaatsbepaling van nieuwe en
innovatieve voorspellende testen. Daardoor verschilt het nu soms per ziekenhuis welke
test bij een patiënt wordt uitgevoerd. De NVVP (Nederlandse Vereniging Voor Pathologie)
heeft opdracht gegeven tot de oprichting van de cieBODx. Deze commissie zal zich buigen
over de waarde en plaatsbepaling van voorspellende diagnostische testen in de Nederlandse
oncologische praktijk. Bij de adviezen zal afstemming plaatsvinden met andere betrokken
wetenschappelijke verenigingen (Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN), Vereniging
Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek (VKGL), Nederlandse Vereniging voor Klinische
Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie
(NVMO), Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT)).
Ik vind de totstandkoming van deze commissie belangrijk. De CieBODx kan namelijk zorgdragen
dat er snel landelijke afstemming is over het gebruik van innovatieve diagnostiek
zodat de toegang overal gelijk is. Ik zie hier overeenkomsten met de rol van de beroepsgroep
in de plaatsbepaling van nieuwe geneesmiddelen. Ook bij de introductie van geneesmiddelen
is een uitspraak over de toegevoegde waarde en plek in de behandeling onmisbaar. In
mijn brief over het geneesmiddelenbeleid3 heb ik aangegeven dat ik in gesprek ben met de Federatie Medisch Specialisten om
hen hierbij te faciliteren. Ik ga dan ook graag hierover met de NVVP in gesprek om
mogelijk de opzet van de cieBODx te ondersteunen en daarmee te versnellen.
Het creëren van een lerend systeem is niet eenvoudig. Dit komt ook omdat het gewenst
is het nu in één keer goed uit te werken, ook voor alle toekomstige ontwikkelingen.
Ik begrijp van het Zorginstituut dat er ongeveer twee jaar nodig is om het raamwerk
goed uit te werken. Ik deel met de Kamer het gevoel van urgentie voor dit onderwerp.
Het gaat tenslotte niet alleen om de patiënt in de toekomst maar ook om de patiënt
van nu. Het is echter belangrijk dat het raamwerk zorgvuldig wordt uitgewerkt in brede
samenwerking met alle stakeholders. Een goed onderbouwd raamwerk zorgt voor betere
zorg voor patiënten door gewogen en uniforme afwegingen te kunnen maken in het landschap
van de moleculaire diagnostiek. Daarom kies ik er voor de betrokken partijen voldoende
tijd te geven om het raamwerk uit te werken en verwacht ik dat dit uiterlijk gereed
is in april 2023. Wel zal ik het Zorginstituut vragen om behaalde tussenresultaten
te implementeren zodra dit mogelijk is. Op die manier krijgen patiënten sneller toegang
tot betere zorg. Om de voortgang te bewaken zal ik het Zorginstituut vragen om een
halfjaarlijkse tussenrapportage die ik ook zal delen met uw Kamer.
Dit betekent niet dat patiënten in de komende tijd geen toegang hebben tot deze diagnostiek.
Behandelend artsen kunnen moleculaire diagnostiek al inzetten binnen de huidige zorgpaden.
De patiënt van nu ontvangt dus ook de goede zorg.
2. Organisatie van zorg
Als we kijken naar de organisatie van zorg is het belangrijk dat we het zo organiseren
dat de juiste patiënt op het juiste moment toegang heeft tot de juiste moleculaire
diagnostiek. Dit moet onafhankelijk zijn van het ziekenhuis waar de patiënt naartoe
is gegaan. Het Zorginstituut geeft in het advies aan dat de beroepsgroep een visiedocument
opstelt over hoe de complexe moleculaire diagnostiek geconcentreerd kan worden bij
expertisecentra. Om te zorgen dat de kennis en expertise niet beperkt blijft tot de
expertisecentra is hierbij de inzet van het landelijke netwerk van de Moleculaire
Tumor Boards (MTB’s) belangrijk. Er zijn acht MTB’s ingericht met experts vanuit de
beroepsgroepen die advies geven aan behandelaren over de inzet van een bepaalde doelgerichte
therapie op basis van de ingestuurde patiënten informatie. Ik wil in Tranche 2 de
procesregie gaan beleggen bij het Zorginstituut zodat het Zorginstituut de beroepsgroepen
en ziekenhuizen kan ondersteunen de organisatie van zorg optimaal vorm te geven op
basis van het visiedocument dat momenteel wordt opgesteld.
Het Zorginstituut benoemt dat een goede data- en kennisinfrastructuur onmisbaar is
voor gegevensaccumulatie en kennisdeling. Ik deel dit standpunt. De programma’s Governance
kwaliteitsregistraties, Gegevensuitwisseling, Registratie aan de bron en Regie op
registers adresseren dit thema in den brede. Ook ga ik het Europese One Million Genomes
programma (1+MG) samen met het veld oppakken. Dit programma is gericht op gebruik
van DNA in preventie, zorg en voor onderzoek ten behoeve daarvan. Daarnaast richt
dit programma zich op het inrichten van een data infrastructuur voor de zorg, om gebruik
van en onderzoek naar inzet van DNA te ondersteunen. Het is de bedoeling dat deze
data infrastructuur voor diverse doeleinden zorg breed gebruikt gaat worden, dus niet
alleen ten behoeve van gebruik van DNA in de zorg. Vanuit veldpartijen zijn al goede
stappen gezet om dit initiatief in Nederland vorm te geven. In 2018 is door mijn voorganger
een handtekening gezet onder 1+MG waarmee een positieve intentie is afgegeven voor
deelname.
Het inrichten en onderhouden van een data-infrastructuur voor moleculaire diagnostiek
zoals het Zorginstituut in het advies benoemt, kan dan ook alleen in samenhang met
en als onderdeel van de reeds lopende programma’s. Ik zal hier samen met de betrokken
veldpartijen over in gesprek gaan hoe dit het beste vorm te geven om vervolgens daarop
gezamenlijk stappen te gaan zetten. Daarbij geef ik invulling aan de motie4 van de voormalige leden Kuik en Sazias door hun verzoek hierin mee te nemen en te
borgen dat er een eenduidig protocol is dat in Nederland gebruikt wordt voor het verwerken
en verstrekken van data, en een eenduidige wijze waarop gegevens worden bewaard.
3. Bekostiging
Moleculaire diagnostiek maakt onderdeel uit van een diagnose behandelcombinatie (dbc)
en wordt vaak gedeclareerd via onderlinge dienstverlening. Vanwege het ontbreken van
transparantie en de snelle ontwikkelingen, is het voor ziekenhuizen en zorgverzekeraars
lastig om goede tariefafspraken te maken. Het uitvoeren van duurdere diagnostiek zorgt
niet altijd voor een aanpassing van het gemiddelde dbc tarief waardoor een financieringstekort
voor het ziekenhuis kan ontstaan. Terwijl die diagnostiek wel voor een beter passende
behandeling kan zorgen.
Het Zorginstituut benoemt in het advies oplossingen die de betrokken partijen hebben
aangedragen om te komen tot een adequate en doelmatige bekostigingsstructuur. Ik vind
het belangrijk dat deze oplossingen verder worden uitgewerkt. Binnen de kaders van
de wet- en regelgeving en de aanwijzingen aan de NZa, is de NZa vrij om de bekostiging
nader in te richten. Samen met de NZa zal ik onderzoeken waar de bekostiging van moleculaire
diagnostiek precies knelt, welke oplossingen er mogelijk en gewenst zijn. In het advies
Samenwerken aan passende zorg5 hebben het Zorginstituut en de NZa aangegeven onderzoek te willen doen naar de manier
waarop de aanspraak en de bekostiging beter op elkaar aan kunnen sluiten. Dit onderwerp
lijkt mij een goede casus om in dit verband op te pakken. Indien na besluitvorming
over de oplossingsrichting blijkt dat een aanwijzing aan de NZa noodzakelijk is, zal
ik deze voorbereiden. Bij deze toekomstbestendige inrichting zal ik de motie van het
voormalige lid Wörsdörfer6 meenemen waarin hij mij heeft gevraagd om een jaarlijkse herijking van deze bekostiging.
Ik streef ernaar de bekostigingsknelpunten per 1 januari 2023 op te lossen en deze
toekomstbestendig in te richten. Dit klinkt nog ver weg, maar de NZa heeft op 1 mei
2021 de definitieve productstructuur voor 2022 gepubliceerd omdat ziekenhuizen tijd
nodig hebben dit in hun systemen in te regelen. Als tijdelijke maatwerkoplossing is
voor patiënten met een Primaire Tumor Onbekend (PTO) door de NZa een facultatieve
prestatie toegekend voor een uitgebreide DNA-test (whole genome sequencing).
Whole genome sequencing en patiëntencommunicatie
Naast de drie deelonderwerpen (effectiviteit en plaatsbepaling, organisatie van zorg
en bekostiging) heeft het Zorginstituut in het advies nog specifieke verzoeken en
aanbevelingen over whole genome sequencing (WGS) en wat het advies betekent voor de
patiënt.
Met betrekking tot WGS (de meest uitgebreide vorm van moleculaire diagnostiek) benoemt
het Zorginstituut twee specifieke patiëntenpopulaties, namelijk «PTO (primaire tumor
onbekend)» en «uitbehandelde patiënten met uitgezaaide kanker die in een goede fysieke
conditie zijn». Dit zijn ook de specifieke patiëntengroepen die de voormalige leden
Van Brenk en Sazias7 hebben opgenomen in hun motie om WGS zo spoedig mogelijk als verzekerde zorg beschikbaar
te stellen.
PTO is ondertussen geduid als te verzekeren zorg binnen de Zvw. Voor deze patiënten
is WGS beschikbaar. Er is bij de NZa een aanvraag ingediend voor een facultatieve
prestatie waarmee zorginstellingen afspraken kunnen maken met zorgverzekeraars over
de bekostiging. De NZa heeft deze facultatieve prestatie op 15 april vastgesteld.
De urgentie om voor deze patiëntengroep een maatwerk oplossing te bieden was hoog.
Met behulp van deze test kan nu voor een deel van de patiënten een behandeling ingezet
worden op basis van de DNA kenmerken van de tumor.
Over de uitbehandelde patiënten met uitgezaaide kanker in een goede fysieke conditie
geeft het Zorginstituut aan dat binnen de relevante beroepsgroepen discussie bestaat
over de meerwaarde van WGS ten opzichte van de huidige NGS-paneltesten. Binnen studieverband
(de DRUP-studie8) kunnen patiënten de diagnostiek wel als verzekerde zorg krijgen en worden tegelijkertijd
aanvullende gegevens verzameld om op termijn een uitspraak over de meerwaarde te kunnen
doen. Voor deze groep patiënten is dus niet rechtstreeks een betaaltitel beschikbaar,
maar doordat het in studieverband mogelijk is biedt dit wel een oplossing voor de
huidige patiënten.
Voordat innovaties als verzekerde zorg verleend mogen worden onder de Zvw moet verder
onderzoek en ontwikkeling plaatsvinden in studieverband. Aan de hand hiervan wordt
bepaald wat de waarde van de innovatie is voor de patiënt en wat de beste plek voor
deze innovatie is in het zorgpad. Het is vaak lastig om het klinische nut te bepalen
die een specifieke nieuwe diagnostische test heeft op de uitkomst van een behandeling
ten opzichte van reeds bestaande diagnostiek. Ofwel: heeft de nieuwe diagnostiek ertoe
geleid dat de gezondheidstoestand van de patiënt is verbeterd? Vaak is dit voor behandelingen
gemakkelijker, al zijn ook daar vaak veel uitdagingen. Dat het klinische nut moeilijk
te bepalen is zorgt ervoor dat dit een lastig vraagstuk is. Aanvullende studieresultaten
zijn vaak nodig om de effectiviteit vast te stellen. Voor WGS gebeurt dit nu onder
andere in de DRUP-studie. Daarnaast lopen er nationaal en internationaal nog vele
andere studies naar de inzet van moleculaire diagnostiek. Het Zorginstituut geeft
aan de routes van aanvullend onderzoek voor het verzamelen van organisatie- en effectiviteitsgegevens
uit te willen werken. Onderdeel hiervan is ook meer duidelijkheid over wanneer de
subsidieregeling Veelbelovende Zorg voor innovatieve diagnostiek gebruikt kan worden9. Deze uitwerking wordt ook onderdeel van het eerdergenoemde raamwerk. Aangezien er
verschillende routes zijn is het gewenst deze routes met hun voor- en nadelen uit
te werken. Dit is met name relevant voor lokale initiatieven en pilots. Het raamwerk
moet er op die manier voor zorgen dat het duidelijker en gemakkelijker wordt om de
juiste gegevens te verzamelen. Op basis van deze gegevens kan dan binnen het raamwerk,
bijvoorbeeld door de cieBODx, bepaald worden of de diagnostiek landelijk ingezet moet
gaan worden. Vanuit een landelijke structuur ontstaat zo een netwerk en een lerend
systeem. Dat is de beste route gezien de snelheid van de ontwikkelingen. Daar is de
patiënt het meeste bij gebaat.
Het Zorginstituut geeft ook aan dat er nog andere aspecten zijn voor de patiënt die
we niet uit het oog mogen verliezen. Een van die punten betreft de communicatie bij
nevenbevindingen. Bij het «breed» testen naar DNA/RNA-afwijkingen worden soms nevenbevindingen
gevonden. Deze kunnen een grote impact hebben voor patiënten en belanghebbenden om
te horen. Het Zorginstituut adviseert om een kwaliteitsstandaard te ontwikkelen voor
de communicatie naar patiënten en direct belanghebbenden. Ik erken het belang hiervan
en roep op om bij de ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard de doelgroep aan te laten
sluiten, zodat de standaard aansluit bij hun behoeftes en gezondheidsvaardigheden.
Ook wil ik vragen bij het ontwikkelen van de kwaliteitsstandaard reeds bestaande protocollen
over nevenbevindingen bij (bevolkings-) onderzoek mee te nemen zodat overal hetzelfde
beleid gevolgd wordt. Ik zie voor het ontwikkelen van deze kwaliteitsstandaard voornamelijk
een rol weggelegd voor de beroepsgroep, met ondersteuning door het Zorginstituut.
Vervolgens kan het Zorginstituut de kwaliteitsstandaard toetsen en na goedkeuring
opnemen in het Register.
Uitvoeringstoets
Bij alle drie de deelonderwerpen (effectiviteit en plaatsbepaling, organisatie van
zorg en bekostiging) en de overige aandachtspunten vraagt het Zorginstituut mij om
middelen ter beschikking te stellen.
Ik mis echter een nadere onderbouwing en kwantificering van deze middelen. Ik ga daarom
het Zorginstituut vragen op korte termijn een uitvoeringstoets op te stellen met daarin
een onderbouwing en kwantificering. Deze uitvoeringstoets moet gaan over wat het Zorginstituut
aanvullend nodig heeft voor een adequate uitvoering van Tranche 2, waaronder:
– Het binnen 2 jaar concreet uitwerken van het raamwerk en opleveren van de halfjaarlijkse
tussenrapportages;
– Procesmatige ondersteuning van de beroepsgroep zodat het komende jaar de vraagstukken
omtrent de organisatie van zorg kunnen worden opgelost en gewerkt kan worden aan het
opstellen van de kwaliteitsstandaard;
De uiteindelijke beslissing over het beschikbaar stellen van (financiële) middelen
kan op basis van deze uitvoeringstoets genomen worden door het komende kabinet.
Daarnaast start ik samen met de NZa verder onderzoek naar de bekostiging. Dit gebeurt
uiteraard in samenspraak met de vervolgwerkzaamheden van het Zorginstituut.
DNA gebruik in zorg en preventie
Het onderwerp moleculaire diagnostiek maakt onderdeel uit van een bredere toepassing
van DNA in preventie en zorg.
Het gebruik van DNA voor preventie en zorg krijgt steeds meer aandacht door de snelle
technologische ontwikkelingen. De verwachting is dat DNA breder gebruikt gaat worden
ten behoeve van preventie en zorg. Op dit moment wordt DNA onder andere gebruikt bij
de keuze voor van een medische behandeling, bij bevolkingsonderzoek en bij zelftesten
naar genetische aanleg. Ook in Europees verband is steeds meer aandacht voor het gebruik
van DNA en het gebruik van data wat daarmee samenhangt.
Waar nodig ga ik verbindingen leggen tussen de verschillende DNA-initiatieven in preventie,
zorg en (secundair) data gebruik. Zo ga ik met het veld in gesprek hoe we richting
kunnen geven aan het bredere gebruik van DNA ten behoeve van preventie en zorg. Daarbij
zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe burgers over de mogelijkheden van
het gebruik van DNA in preventie en zorg denken, zodat ik aandachtspunten van burgers
in mijn beleid mee kan nemen. Ook ga ik bij het verbinden van de DNA initiatieven
onderzoeken hoe een overkoepelende, gezamenlijke kennisinfrastructuur ingericht kan
worden. De kennisaccumulatie op het gebied van DNA gaat snel. Door op dezelfde manier
kennis toegankelijk te maken en uit te wisselen voor verschillende doelen kunnen initiatieven
elkaar versterken en kunnen op raakvlakken verbindingen worden gelegd.
Conclusie
Samen met alle partijen werken we vandaag aan de zorg van morgen. Zorg op maat voor
iedere patiënt. Door de inzet van moleculaire diagnostiek werken we aan verbetering
van de zorg voor oncologische patiënten. Wij moeten zorgdragen dat deze innovatieve
diagnostiek, mits bewezen effectief, voor de Nederlandse patiënten toegankelijk is
zodat we gerichter de medische behandeling kunnen inzetten.
De huidige patiënten hebben al toegang tot één van de beste gezondheidszorgsystemen
ter wereld. Op landelijk niveau zijn echter nog verbeteringen te maken zodat de toegang
overal gelijk is. Iedereen in Nederland betaalt mee aan de gezondheidszorg en daarom
is het belangrijk dat we doelmatig met het zorggeld omgaan en goede afwegingen maken.
Die afwegingen gaan over wanneer het toegevoegde waarde heeft om uitgebreidere moleculaire
diagnostiek in te zetten. Ik heb er vertrouwen in dat het Zorginstituut binnen de
(procesmatige) regierol die ze nu oppakt hier, samen met betrokken partijen, de juiste
stappen zet om een lerend systeem te creëren waar iedereen beter van wordt.
Dit onderwerp heeft mijn aandacht en ik voel de urgentie van de betrokkenen. Ik vind
het daarom belangrijk om actief geïnformeerd te blijven over dit onderwerp en over
de voortgang die het Zorginstituut en alle betrokken stakeholders boeken. Dit zal
vorm krijgen in de genoemde tussenrapportages. Daarnaast wil ik ook met de betrokken
partijen in gesprek blijven over dit onderwerp. Daarom zal ik dit ook actief agenderen
binnen het Landelijk Overleg Dure Geneesmiddelen waar de meeste betrokken partijen
vertegenwoordigd zijn.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg