Brief regering : Geannoteerde agenda formele Raad voor Concurrentievermogen 27-28 mei 2021
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 533 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2021
Op 27 en 28 mei 2021 vindt de formele Raad voor Concurrentievermogen plaats. Bij deze
brief vindt u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde
agenda met daarin een beschrijving van de discussiepunten en de Nederlandse inzet.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Inleiding
De Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2021 staat in het teken van drie
onderdelen: 1. Interne markt en industrie op 27 mei, 2. Onderzoek en 3. Ruimtevaart
gecombineerd op 28 mei. Deze indeling wordt ook aangehouden in deze geannoteerde agenda.
Verordening inzake Digitale Diensten (Digital Services Act)
Beleidsdebat en voortgangsrapportage
Tijdens de Raad wordt de voortgangsrapportage van het Portugees voorzitterschap over
de Digital Services Act (hierna: DSA) besproken en vindt een beleidsdebat plaats. Met deze geannoteerde agenda
wordt uw Kamer ook geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek van de Radboud
Universiteit in opdracht van het kabinet: enerzijds als voorbereiding op de DSA; anderzijds
om invulling te geven aan de gewijzigde motie van het lid Van Toorenburg c.s. over
de instelling van een nationaal rapporteur internetcriminaliteit.1 Dit onderzoek was reeds aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel voor de DSA.2 Het onderzoek wordt als bijlage met deze geannoteerde agenda aan uw Kamer gezonden.
De voortgangsrapportage is door het roterend Raadsvoorzitterschap opgesteld met het
doel het Europees Parlement en het publiek te informeren over de voortgang die op
dit dossier binnen de Raad is geboekt. Het identificeert verder thema’s waarover overeenstemming
of discussie tussen lidstaten bestaat. Tenslotte kan het inkomende Voorzitterschap
(Slovenië) aan de hand van het voortgangsrapport de volgende stappen bepalen voor
de verdere behandeling van het voorstel.
In de voortgangsrapportage worden de voor Nederland belangrijke aandachtspunten uit
het BNC-fiche aangemerkt als punten die verdere invulling behoeven. Dit betreft onder
andere het optreden tegen tussenpersonen die niet in de EU zijn gevestigd en de vraag
of de zogenaamde «Barmhartige Samaritaan» clausule (artikel 6 DSA) tussenpersonen
voldoende stimuleert in het nemen van verantwoordelijkheid om de verspreiding van
strafbare en onrechtmatige inhoud online via hun diensten tegen te gaan.
Verder heeft het Portugese Voorzitterschap de uitzonderingen van verplichtingen voor
het midden- en kleinbedrijf uitgelicht als toekomstig bespreekpunt. Het kabinet heeft
in het BNC-fiche erkend dat deze uitzonderingen van belang zijn om de lastendruk voor
het bedrijfsleven laag te houden en geen al te hoge toetredingsdrempels op te werpen.
Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat deze uitzonderingen kunnen leiden
tot ondermijning van de doelstellingen van het voorstel. Bijvoorbeeld door een mogelijke
verplaatsing van illegale inhoud en activiteiten naar ondernemingen die onder deze
uitzonderingen vallen.
Ook herkent het kabinet de constatering van het rapport dat een meerderheid van lidstaten,
waaronder Nederland, positief oordelen over behoud van de hoofdprincipes van de E-Commerce
Richtlijn, waaronder het zogenaamde Land-van-Oorsprongbeginsel (LvO), en de beperkte
aansprakelijkheid van tussenpersonen. Tegen deze achtergrond benoemt het rapport de
discussies rondom effectieve handhaving van de verordening en samenwerking tussen
de relevante autoriteiten van de lidstaten als een belangrijk punt dat verdere invulling
behoeft. Het kabinet heeft dit ook benoemd als aandachtspunt in het BNC-fiche en beschouwt
de mogelijkheid om effectief te kunnen optreden tegen strafbare en onrechtmatige (hierna:
illegale) inhoud als essentieel en zal hier verdere aandacht voor vragen.
Onderzoek Radboud Universiteit bestrijding illegale inhoud online
De Radboud Universiteit heeft onderzocht hoe de bestrijding van illegale inhoud online
– en het stimuleren van de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven hierin – het
best vorm kan worden gegeven. Daarbij zijn diverse belangen zoals de vrijheid van
meningsuiting en privacybescherming als aandachtspunten meegenomen. In dat kader hebben
de onderzoekers relevante bestaande wetgeving en zelfregulering geanalyseerd, zoals
bijvoorbeeld ter bestrijding van online kindermisbruik en ter bestrijding van namaakgoederen.
Daarnaast gaat het onderzoek in op het voorstel van de Europese Commissie voor de
DSA.
Het onderzoek is afgerond en bevat 29 aanbevelingen die volgens de onderzoekers bijdragen
aan het bestrijden van illegale inhoud online. Veel van die aanbevelingen ziet het
kabinet in meer of mindere mate terugkomen in het voorstel van de DSA en de standpunten
van het kabinet uit het BNC-fiche. Zoals de steun voor behoud van de beperkte aansprakelijkheid
voor tussenpersonen (aanbeveling 1), het op EU-niveau harmoniseren van een notice-and-takedown mechanisme (aanbeveling 12), en het opleggen van de zwaarste verplichtingen aan de
allergrootste online platformen (aanbeveling 29).
Zoals in het BNC-fiche over de DSA reeds aangegeven kunnen dit onderzoek en de aanbevelingen
leiden tot aanvullende inzichten en eventuele verfijning van de kabinetsinzet in de
onderhandelingen over de DSA. De bijlage bij deze geannoteerde agenda bevat een meer
uitgebreide bespreking van de aanbevelingen waaraan het kabinet in de komende maanden
wil werken. Een belangrijk aanvullend inzicht over de DSA is het advies van de onderzoekers
voor een invoering van een zorgplicht voor aanbieders van hostingdiensten om proactief
illegale inhoud op te sporen, te beoordelen, en zo nodig ontoegankelijk te maken.
Het kabinet is momenteel in gesprek met de Europese Commissie om concrete invulling
te geven aan een dergelijke zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen die tot
het zelfde resultaat leiden met inachtneming van verscheidene aandachtspunten, zie
de bijlage voor een verdere toelichting.
Nederland vraagt waar opportuun in de onderhandelingen over de DSA, Digital Markets
Act (DMA) en Digital Governance Act (DGA) aandacht voor zorgvuldigheid met de menselijke
maat en privacy als randvoorwaarden bij datadelen en de digitale transitie, conform
motie van de leden Leijten en Bosman3.
Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act)
Beleidsdebat en voortgangsrapportage
Tijdens de Raad wordt de voortgangsrapportage van het Portugese Voorzitterschap voor
de Digital Markets Act (hierna: DMA) besproken en vindt een beleidsdebat plaats. De DMA is op 15 december
2020 door de Europese Commissie gepubliceerd en bevat regelgeving voor grote online
platforms met een poortwachterspositie. Aanleiding voor het voorstel zijn zorgen over
de marktposities van deze mondiaal opererende platforms, waardoor afhankelijkheid
ontstaat voor zowel ondernemers als consumenten en concurrentie in digitale markten
wordt beperkt. In de afgelopen jaren heb ik mij sterk gemaakt voor regelgeving voor
poortwachtersplatforms.4 Ik zie veel van deze inzet terug in het voorstel. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen
zal ik dan ook overwegend positief reageren.
Tijdens de onderhandelingen zijn tot nu toe vooral veel vragen gesteld aan de Commissie
en zijn eerste gedachten uitgewisseld over het voorstel. Hierbij is er algemene steun
van lidstaten voor het ambitieniveau en de doelen van het voorstel. De meeste lidstaten
lijken hierbij net als Nederland de hoofdlijnen van het voorstel te steunen, zoals
de combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve drempels voor het aanwijzen van poortwachters,
de lijsten met duidelijke verboden en verplichtingen en handhaving op Europees niveau.
Er is een aantal aandachtspunten aan de orde gekomen voor het verdere verloop van
de onderhandelingen. Deze gaan bijvoorbeeld over de rol van lidstaten in de handhaving
van de DMA, de flexibiliteit van de maatregelen en het beter rekening houden met het
gegeven dat grote platforms meerdere diensten aanbieden (ecosysteemvorming).
De inzet van het kabinet op de DMA is half februari per BNC-fiche naar uw Kamer verzonden5. De belangrijkste punten die daarin staan, lijken op brede steun te kunnen rekenen.
Specifiek zal ik me de komende periode tijdens de onderhandelingen op een aantal verbeterpunten
richten. Zo zal ik het belang van het meenemen van ecosysteemvorming bij de aanwijzing
van poortwachters blijven benadrukken. De Commissie kijkt nu te veel naar losse diensten
die platforms verrichten, terwijl de grootste platforms vaak meerdere diensten aanbieden
en daardoor een poortwachterspositie verkrijgen. Verder zal ik de roep om meer ambitie
bij het beoordelen van fusies en overnames door poortwachters blijven steunen. Daarnaast
zal ik me blijven inzetten voor een flexibel case-by-case mechanisme in aanvulling
op de huidige maatregelen in het voorstel, waardoor de Commissie beter kan optreden
tegen (nieuwe) gedragingen van specifieke poortwachters. Ten slotte zal ik mij inzetten
voor een grotere rol voor nationale toezichthouders.
Update industriestrategie voor Europa
Beleidsdebat
Op 5 mei presenteerde de Europese Commissie een update van de in 2020 vastgestelde
industriestrategie.6 COVID-19 heeft op bepaalde aspecten van het industriebeleid dusdanige invloed gehad,
dat de Europese Commissie en de Europese Raad deze update noodzakelijk achtten. De
update laat onverlet dat de oorspronkelijke industriestrategie en de ambities die
daarin zijn vastgelegd, onverminderd overeind staan. De update bevat drie hoofdboodschappen,
namelijk:
1. Het vergroten van de weerbaarheid van de interne markt en versterking daarvan met
het oog op het economisch herstel. Het is essentieel het vrije verkeer van goederen, diensten en personen binnen de
interne markt te behouden en als Unie ervoor te zorgen dat de verstoringen hierbinnen
minimaal zijn tijdens een crisis. De Europese Commissie kondigt daarom het Single Market Emergency Instrument aan, dat ten tijde van crisis dient te zorgen voor informatiedeling, coördinatie
en solidariteit tussen lidstaten (uitwerking wordt in het eerste kwartaal van 2022
verwacht).
2. De omgang met afhankelijkheden door middel van open strategische autonomie. De crisis heeft laten zien dat de Europese Unie voor bepaalde kritieke producten
of diensten afhankelijk is van aanbieders buiten de EU. Dat maakt een analyse noodzakelijk
van de strategische afhankelijkheden en de onwenselijkheid daarvan, om de weerbaarheid
van de Europese economie te vergroten. De Commissie benoemt daarbij dat een mondiaal
open handelssysteem van belang is om economische schokken op te vangen en het economisch
herstel te versnellen. De Commissie onderschrijft ook de noodzaak van een gelijk speelveld
binnen de interne markt. Met de update van de industriestrategie is tevens een eerste
verkenning naar kritische afhankelijkheden in ecosystemen binnen de interne markt
gepubliceerd7. De Commissie heeft aangekondigd een dergelijke rapportage periodiek te zullen publiceren.
Bij de adressering van ongewenste afhankelijkheden en het weerbaarder maken van de
interne markt kijkt de Commissie ook nadrukkelijk naar de inzet van Industrie Allianties
en Important Projects of Common European Interest (IPCEI).
3. Meer investeringen nodig voor versnellen van de groene en digitale transities voor
een betere wederopbouw. De Commissie benoemt dat het noodzakelijk is om de groene- en digitale transitie
te versnellen. De Commissie heeft het Annual Single Market Report gepresenteerd, dat
analyses bevat van 14 industriële ecosystemen.8 Deze analyses worden daarna gebruikt voor het ontwikkelen van transition pathways
voor de ecosystemen om langetermijnstrategieën en partnerschappen met de relevante
stakeholders te creëren. De Commissie heeft een dergelijke analyse bij de update gevoegd
voor de staalindustrie.9
Een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de update industriestrategie volgt in een
BNC-fiche medio juni. De eerste algemene indruk van de update van de industriestrategie
is positief, aangezien het grotendeels de lijn van Nederland onderschrijft. Tijdens
het beleidsdebat over de update van de industriestrategie zal ik namens het kabinet
aangeven dat de coronacrisis het belang van een versnelde implementatie van de vorig
jaar aangenomen strategie onderstreept, waarin met name de bijdrage van de industrie
aan de groene- en digitale transities centraal stond. Tevens zal ik de noodzaak voor
een sterke en weerbare interne markt die bij uitstek gebaat is bij openheid en internationale
handel benadrukken. Ik zal benadrukken dat reeds bestaande en aangekondigde instrumenten
van de Commissie ook tot concreet resultaat moeten leiden, onder andere voor het interne
en externe gelijk speelveld. Een instrument zoals IPCEI kan bijvoorbeeld bijdragen
aan het gelijk speelveld binnen de EU door gelijke toegang voor lidstaten te garanderen.
In het verlengde daarvan steunt het kabinet ook de intentie van de Commissie om een
strategie voor standaardisering te presenteren. Het kabinet is positief dat de Commissie
erkent dat internationale partnerschappen noodzakelijk zijn voor de aanpak van maatschappelijke
uitdagingen10. Het kabinet erkent tevens dat de coronacrisis meer afhankelijkheden van derde landen
in bepaalde ecosystemen heeft blootgelegd die geadresseerd moeten worden, mede gezien
de geopolitieke verschuivingen. Uit onderzoek van de Commissie blijkt dat de EU bij
een aantal strategische producten volledig afhankelijk is van derde landen.11Hoewel voor het kabinet handel en internationale samenwerking voorop staan, mag dit
niet tot onwenselijke afhankelijkheden leiden. Indien na economische analyse blijkt
dat een afhankelijkheid negatieve gevolgen heeft voor de interne markt of het gelijke
speelveld, dan moet er een mogelijkheid zijn om in te grijpen.
Het is daarom positief dat de Commissie hiervoor een toolbox met instrumenten (zoals industrie allianties en IPCEI) voorstelt. Het kabinet stelt
wel een proportionele en op economische analyse gebaseerde inzet van deze instrumenten
voor om een verstoring van de interne markt zoveel mogelijk te voorkomen en tegelijk
ook een zo doelmatig mogelijke aanpak te hanteren. Het kabinet heeft interesse geïnventariseerd
voor deelname aan IPCEI op het gebied van waterstof en micro-electronica, en zal dit
ook doen voor een IPCEI Cloud-infrastructuur. Voor deelname aan IPCEI’s dienen, naast
private financiering, ook publieke middelen uitgetrokken te worden.
Raadsconclusies «Toerisme in Europa voor het volgende decennium: duurzaam, veerkrachtig,
digitaal, mondiaal en sociaal»
De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over duurzaam herstel van de toerismesector.
De Raadsconclusies beschrijven randvoorwaarden en acties die bijdragen aan een duurzaam
herstel van de toerisme sector in Europa en geven aan welke rol de Commissie en de
lidstaten hierin kunnen spelen. De conclusies focussen zowel op duurzaam herstel als
een duurzame toeristische sector op de lange termijn (Europese agenda voor toerisme
2050). De conclusies bouwen voort op eerdere Raadsconclusies over toerisme uit 2010
en 2019 en een aantal mededelingen van de Commissie over toerisme in relatie tot corona.
De conclusies zijn een ondersteuning van de Nederlandse inzet en bieden mogelijkheden
voor de samenwerking met de Commissie en andere lidstaten. De focus ligt hierbij op
zowel het delen van kennis en expertise als op de thema’s duurzaamheid en digitalisering.
Daarnaast bevatten de conclusies ook concrete acties geadresseerd aan de Commissie
(in samenwerking met lidstaten). Als eerste wordt de Commissie verzocht een outline
van de Europese toerisme-agenda op te stellen voor eind 2021, ook is er een overzicht
van de financieringsmogelijkheden voor toerisme binnen het MFK 2021–2027 gevraagd.
Tijdens de gesprekken over de raadsconclusies heeft Nederland het belang van de interne
markt benadrukt, hetgeen op veel steun bij andere lidstaten kon rekenen. Nederland
kan instemmen met de Raadsconclusies.
Raadsconclusies «Data technologieën ter verbetering van «betere regelgeving»»
De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over het gebruik van moderne data technologie
om het beleid inzake Betere Regelgeving te versterken. De Commissie voert al jarenlang
onder de vlag van Betere Regelgeving beleid dat er met name op gericht is om de effecten
van (voorgenomen) regelgeving goed in kaart te brengen om de kwaliteit van regelgeving
te verbeteren en onnodige regeldruk te voorkomen. De Raad roept de Commissie in de
conclusies op meer gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die big data en kunstmatige
intelligentie bieden om bijvoorbeeld informatie en feiten te verzamelen waarmee de
(te verwachten) effecten van regelgeving beter inzichtelijk kunnen worden gemaakt.
Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.
Diversenpunten
Industrie en interne markt
De Commissie geeft een presentatie over het op 5 mei gepubliceerde wetsvoorstel voor
verstorende buitenlandse subsidies. Het kabinet verwelkomt het voorstel om de verstorende
werking van buitenlandse subsidies op de interne markt tegen te gaan, geïnspireerd
op het Nederlands voorstel voor een level playing field instrument uit 201912. Uw Kamer zal halverwege juni een BNC-fiche ontvangen met een uitgebreide appreciatie
van het wetsvoorstel.
De Commissie geeft tevens informatie over de Trade Policy Review – An Open, Sustainable and Assertive Trade Policy.
Op initiatief van Spanje en met steun van onder andere Nederland is het onderwerp
geharmoniseerde standaarden toegevoegd als diversenpunt aan de agenda, met als doel
om aan te sturen op verdere discussie en om de Commissie op te roepen tot een voorstel.
Verordening oprichting Gemeenschappelijke Onderneming Europese High Performance Computing
Algemene oriëntatie
De Raad beoogt tot een algemene oriëntatie te komen over het voorstel voor een verordening
tot oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor Europese High Performance Computing (EuroHPC). Deze gemeenschappelijke onderneming heeft als doel om strategisch te investeren
in de ontwikkeling van de technologie en applicaties voor supercomputers en om voor
alle EU-lidstaten toegang te verzorgen tot (Europese) supercomputers en de bijbehorende
data-infrastructuur. De voorgestelde verordening voorziet in de voortzetting van de
bestaande gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC). Het
gaat om een publiek-privaat partnerschap met financiering uit Horizon Europe, Digital
Europe en de Connecting Europe Facility. Op het moment van schrijven is nog niet bekend
of de onderhandelingen op ambtelijk niveau vergevorderd genoeg zijn om tijdens de
Raad een algemene oriëntatie aan te kunnen nemen. Mocht dat niet haalbaar blijken,
dan zal naar verwachting een voortgangsrapportage worden geagendeerd.
Er zijn nog twee grote openstaande discussiepunten. Ten eerste wordt nog gesproken
over het management van de financiële bijdragen van deelnemende lidstaten. Op moment
van schrijven ligt een voorstel op tafel waarbij lidstaten de verantwoordelijkheid
voor- en zeggenschap over nationale bijdragen behouden en alle lidstaten mee kunnen
doen. Dit is een compromis voor het eerder voorgestelde centraal management van financiën,
waarbij de deelnemende landen vooraf hun budgetten moeten overdagen aan de gemeenschappelijke
onderneming. Het tweede discussiepunt betreft een aanpassing van de stemverhoudingen:
geen 50% stemmen voor deelnemende landen maar een meerderheid van 75% stemmen voor
deelnemende landen.
Nederland staat inhoudelijk achter de noodzaak voor de inzet van HPC voor (wetenschappelijk)
onderzoek en is voorstander van samenwerking en gebruik van een Europese HPC-infrastructuur.13 Het voorliggende compromisvoorstel met betrekking tot het management van de financiële
bijdragen van deelnemende lidstaten is conform de Nederlandse inzet. Met dit compromisvoorstel
voor het centrale management, behouden de individuele lidstaten immers zeggenschap
over de nationale bijdrage. Ten aanzien van de discussie inzake de stemverhouding,
kan Nederland zich vinden in het voorstel dat besluiten worden genomen met een meerderheid
van 75% van de stemmen. De onderhandelingen voor de verordening voor EuroHPC lopen
voor op die van de verordening voor de oprichting van negen gemeenschappelijke ondernemingen
onder Horizon Europe.14 Het is voor veel lidstaten van belang dat er ruimte blijft voor enig maatwerk voor
die gemeenschappelijke ondernemingen. Dit betekent dat de horizontale bepalingen van
de EuroHPC-verordening dus niet per definitie moeten worden overgenomen in de verordening
voor de negen andere gemeenschappelijke ondernemingen.
De rol van een vernieuwde en ambitieuze Europese Onderzoeksruimte (ERA) gericht op
de toekomst
Beleidsdebat
De Raad zal debatteren over de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor het
komende decennium. De context wordt gevormd door de vernieuwde ERA waarover in september
2020 een Commissiemededeling verscheen15 en het Forum voor Transitie dat is opgericht om de vernieuwde ERA vorm te geven.
Op het moment van schrijven is de exacte vraagstelling voor dit debat nog niet bekend.
De discussie zal zich vermoedelijk richten op de drie zaken die de Commissie wil adresseren
met het Pact voor Onderzoek & Innovatie dat momenteel wordt opgesteld. Allereerst
komen mogelijk de gedeelde kernwaarden aan de orde die ten grondslag liggen aan de
ERA, zoals vrije circulatie van onderzoekers, excellentie en impact, academische vrijheid,
samenwerking en gendergelijkheid. Ten tweede komen de thematische prioriteiten voor
de nieuwe ERA mogelijk aan de orde. Daarbij gaat het om zaken als open science en
onderzoeksinfrastructuur die onder de vorige ERA al prioriteit hadden, maar bijvoorbeeld
ook om betere samenwerking en meer synergie op gebied van hoger onderwijs en onderzoek,
meer synergie tussen O&I-beleid en de Industriestrategie, ecosystemen en het betrekken
van burgers te bewerkstelligen. Tot slot wordt mogelijk gesproken over de manier waarop
de investeringsdoelen die in de Commissiemededeling zijn gesteld, al dan niet terug
moeten komen in het Pact. Daarbij gaat het om de diverse percentages, zoals 3% van
het bbp in O&I investeren.16
Ten aanzien van het krachtenveld is de verwachting dat vrijwel alle lidstaten het
belang van O&I voor maatschappelijke uitdagingen zullen benadrukken. Tevens zal een
relatie gelegd worden naar de inhoudelijke speerpunten die ieder land heeft voor de
nieuwe ERA. De focus zal vermoedelijk liggen op het ambitieniveau van nationale investeringen
en hervormingen op het gebied van O&I, aangezien dit in de Commissiemededeling is
aangemerkt als één van vier doelen van de ERA.17
De onderwerpen van het Pact sluiten over het algemeen goed aan bij de Nederlandse
prioriteiten. Nederland zal, conform het BNC-fiche,18 het belang uitdragen van investeringen om een hoogwaardig O&I-klimaat te creëren
en om grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, zoals klimaatverandering,
gezondheid, en digitalisering. Nederland hecht belang aan een brede kennisbasis en
de kernwaarden van de ERA, waaronder vrije circulatie van onderzoekers, excellentie
en impact, academische vrijheid, samenwerking en gendergelijkheid, dragen hier volgens
Nederland aan bij. Nederland staat ook positief tegenover het in stand houden van
de Europese 3% norm voor investeringen in O&I als percentage van het bbp. Nederland
zal hierbij wel aangeven dat niet alleen de middelen van belang zijn maar ook de manier
waarop de middelen geïnvesteerd worden, om de impact te vergroten. Het kabinet acht
het positief dat er concrete stappen worden gezet om de governance van de ERA te verbeteren. Wel is het voor Nederland daarbij belangrijk dat het voorgestelde
Pact voor O&I rekening houdt met bestaande processen en programma’s.
Raadsconclusies «Verdieping van de Europese Onderzoeksruimte: Aantrekkelijke en duurzame
onderzoekscarrières en werkomstandigheden maken kenniscirculatie realiteit»
De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over aantrekkelijke onderzoekscarrières
om kenniscirculatie te stimuleren. De Raad heeft tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen
van 3 februari jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 520) voor het laatst over dit onderwerp gesproken.
De Raadsconclusies, zoals deze op het moment van schrijven voorliggen, gaan onder
andere om eerlijk beleid voor werving en selectie, mogelijkheden tot intersectorale
samenwerking en mobiliteit, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid in verschillende
landen, carrièrekansen voor jonge onderzoekers en specifiek vrouwen, de soms precaire
financiering en hoe al deze zaken zich verhouden tot een gezonde kenniscirculatie
binnen de EU.
De concept-Raadsconclusies worden breed gesteund door de lidstaten. Veel lidstaten,
waaronder Nederland, hebben gepleit voor het belang van mobiliteit tussen de academische
sector en het bedrijfsleven, ter bevordering van de carrièremogelijkheden voor onderzoekers,
het uitwisselen van kennis en het opdoen van vaardigheden. Een aantal Oost-Europese
lidstaten vroeg daarbij aandacht voor gebalanceerde kenniscirculatie in de EU. Zij
gaven aan dat het nodig is dat ook sociale zekerheid, pensioenen en werkomstandigheden
op een gelijkwaardige manier worden geregeld in EU-verband. Andere lidstaten, waaronder
Nederland, erkenden het belang van gebalanceerde kenniscirculatie maar gaven hierbij
aan dat zaken zoals sociale zekerheid een nationale verantwoordelijkheid zijn.
Nederland steunt de voorliggende Raadsconclusies. Voor Nederland was het vooral belangrijk
dat het breder erkennen en waarderen van onderzoekers goed in de tekst zou worden
verwerkt. De Raadsconclusies hebben onder andere aandacht voor brede carrièrepaden,
team science, excellentie, impact, leiderschapsvaardigheden en open science. Daarnaast
was samenwerking met het bedrijfsleven in onderzoek en innovatie-ecosystemen een prioriteit
voor Nederland. Ook dit punt wordt vaak benadrukt in de conclusies. Tot slot maakt
de tekst die nu voorligt het belang van gebalanceerde kenniscirculatie voldoende duidelijk,
zonder dat daarin afbreuk wordt gedaan aan de nationale verantwoordelijkheden.
Diversenpunten
Onderzoek
Onder de diversenpunten zal het voorzitterschap ter informatie de stand van zaken
schetsen met betrekking tot de onderhandelingen over het nieuwe Raadsbesluit voor
het Europees publiek-publiek partnerschap voor Metrologie en de verordening voor de
oprichting van negen gemeenschappelijke ondernemingen19 binnen Horizon Europe. Deze gemeenschappelijke ondernemingen zijn grootschalige Europese
publiek-private samenwerkingsverbanden. Nederland nam onder Horizon 2020 succesvol
deel aan diverse van dit soort partnerschappen en hecht belang aan voortzetting van
deze vorm van samenwerking onder Horizon Europe20.
Daarnaast zal de Commissie een toelichting geven over «Mission Innovation» en het
lidmaatschap daarvan. Mission Innovation is een internationaal samenwerkingsverband
dat in 2015 is gestart om investeringen in energie-innovatie te vergroten en daarmee
de energie- en klimaattransitie te versnellen (Kamerstukken 31 239 en 31 793, nr. 209). De Commissie vervult een sterk ondersteunende rol in het initiatief. Nederland
is sinds 2016 lid (Kamerstukken 31 239 en 31 793, nr. 217). Mission Innovation draagt bij aan de doelstellingen van de Europese Unie en van
Nederland op het gebied van klimaat.
Tot slot zal de Commissie een update geven over de mededeling «global approach to
research and innovation», die naar verwachting half mei wordt gepubliceerd. Deze mededeling
moet richting geven aan internationale samenwerkingsverbanden van de EU op het gebied
van onderzoek en innovatie. Ook zal het inkomend Sloveens voorzitterschap een presentatie
geven over hun plannen en prioriteiten. Dit voorzitterschap start op 1 juli 2021.
Space Traffic Management
Beleidsdebat
Tijdens het beleidsdebat over ruimteverkeersmanagement wordt ingegaan op de steeds
voller wordende ruimte, waar door exponentiële toename van ruimteverkeer en ruimteschroot
de veiligheid van de ruimte-infrastructuur en operaties in gevaar wordt gebracht.
De Europese Commissie wil in overleg met lidstaten tot een gecoördineerde EU-aanpak
komen om samen sterk te staan tegenover internationale spelers. Nederland verwelkomt
een Europese dialoog over verkeersmanagement in de ruimte en erkent tegelijkertijd
het belang van mondiale regels op dit gebied. Dit neemt echter niet weg dat er binnen
de EU concrete stappen kunnen worden gezet, bijvoorbeeld op het gebied van technologieontwikkeling,
bundeling van sensoren (telescopen en radar) van lidstaten in een EU-partnerschap
voor ruimte-monitoring, coördinatie en standaardisatie. Naast deze punten zal Nederland
in het beleidsdebat ervoor pleiten dat Europa zoveel mogelijk eensgezind optreedt
in mondiale fora, zoals het VN-comité voor het vreedzame gebruik van de ruimte.
Raadsconclusies «New Space for People»
De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over New Space. De ruimtevaartsector ondergaat een snelle internationale transformatie en expansie
als gevolg van disruptieve technologieën (zoals herbruikbare draagrakketten en constellaties
van micro-satellieten). Hierdoor ontstaan nieuwe winstgevende bedrijfsmodellen. De
Raadsconclusies over New Space moeten een impuls geven aan de commercialisering van de ruimtevaart door de sector
zo goed mogelijk te faciliteren op gebied van bijvoorbeeld technologische innovatie,
snellere ontwikkelingscycli van producten en diensten, maar ook aantrekken van meer
durfkapitaal en bijvoorbeeld betere en snellere toegang tot aardobservatiedata. Alle
lidstaten, inclusief Nederland, staan positief tegenover de essentie van de conclusies.
De definitieve conclusies zijn op het moment van schrijven nog niet bekend.
Raadsconclusies «Space for People in European coastal areas»
De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen over Space for People in coastal areas. De mobilisering van ruimtevaarttechnologieën en aardobservatiedata draagt bij aan
duurzame ontwikkeling van kustgebieden en de leidende rol van de EU bij de digitale
en groene transitie. De Raad spreekt zich via de Raadsconclusies Space for People in European coastal areas uit over het gebruik en nut hiervan. Alle lidstaten, inclusief Nederland, staan positief
tegenover de essentie van de conclusies. Nederland heeft ingezet op een inclusieve
pan-Europese benadering met inbegrip van de Noordzee in plaats van focus op uitsluitend
het Arctische gebied en de Middellandse Zee. Huidige diensten (marine en land) zijn
al pan-Europees. De definitieve conclusies zijn op het moment van schrijven nog niet
bekend.
Bijlage – Bespreking aanbevelingen rapport Radboud Universiteit
In haar rapport «The revision of the European framework for the liability and responsibilities of
hosting service providers – Towards a better limitation of the dissemination of illegal
content» doet de Radboud Universiteit 29 aanbevelingen. Die zijn onderaan deze bijlage opgesomd.
In deze bijlage bespreekt het kabinet de aanbevelingen waar zij in het kader van de
Digital Services Act actief opvolging aan wil geven omdat het voorstel er nog niet
in voorziet en/of het bijdraagt aan het uitvoeren van de kabinetsinzet uit het BNC-fiche.
Centraal hierin staat de kabinetsoverweging voor een zorgplicht/inspanningsverplichting
(aanbeveling 3) met het doel hostingaanbieders meer te stimuleren proactief verantwoordelijkheid
te nemen met betrekking tot strafbare en onrechtmatige inhoud die via hun diensten
worden verspreid. Hierbij wordt gekeken naar verscheidene aandachtspunten om te bepalen
of dit doel middels een zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen kan worden
bewerkstelligd.
Voor de overige aanbevelingen geldt dat het kabinet die ter harte neemt, en zal gebruiken
bij het beoordelen van voorstellen op die onderwerpen al naar gelang de stand van
zaken van de onderhandelingen en de agenda in de Raad.
Aanbeveling 3
De onderzoekers stellen in het kader van hun derde aanbeveling dat aanbieders van
hostingdiensten in het algemeen meer gestimuleerd kunnen worden om proactieve maatregelen
te treffen tegen de verspreiding van illegale inhoud. Zij raden een verplichting aan
die zij een «zorgplicht» noemen. Daaronder worden aanbieders van hostingdiensten verplicht
om zich redelijkerwijs in te spannen de openbaar toegankelijke inhoud op hun servers
of diensten proactief te monitoren op illegale inhoud. De onderzoekers identificeren
terecht dat een dergelijke verplichting ertoe kan leiden dat aanbieders van hostingdiensten
uit voorzorg meer informatie gaan verwijderen dan strikt noodzakelijk («oververwijdering»),
wat de vrijheid van meningsuiting kan schaden. Mede daarom stellen de onderzoekers
een bescheiden en ingekaderde zorgplicht voor.
Om te bepalen wat deze verplichting in een concreet geval inhoudt zou volgens de onderzoekers
rekening moeten worden gehouden met de potentieel schadelijke gevolgen van de betreffende
inhoud, de omvang van de hostingprovider (fte’s en financiële middelen), de beschikbare
geautomatiseerde middelen en technieken, de kosten en effectiviteit daarvan, en het
risico dat een te strenge toepassing van de verplichting kan leiden tot oververwijdering
van informatie. Als laatste waarborg tegen oververwijdering zouden aanbieders van
hostingdiensten niet automatisch aansprakelijk moeten zijn als ondanks deze maatregelen
illegale inhoud niet proactief is herkend en verwijderd.
In artikel 6 van de DSA is opgenomen dat indien hostingdiensten vrijwillig onderzoek
doen naar of activiteiten verrichten om illegale inhoud te herkennen, te identificeren
en te verwijderen, dit niet in de weg staat aan een beroep op beperkte aansprakelijkheid
voor die illegale inhoud. Het kabinet beschouwt deze zorgplicht als een verplichting
voor aanbieders van hostingdiensten om deze inspanningen daadwerkelijk te verrichten.
Het kan een goede aanvulling zijn om aanbieders van hostingdiensten en online platformen
te stimuleren om hun inspanningen te blijven verbeteren naar gelang er in de toekomst
meer middelen en maatregelen beschikbaar komen dan momenteel voorzien met de verplichtingen
uit het voorstel. Dit stimuleert het nemen van verantwoordelijkheid zoals het kabinet
ten doel heeft gesteld in het BNC-fiche. »Een dergelijke meer open norm maakt de DSA
bovendien meer toekomstbestendig. Het kabinet overweegt daarom de invoering van een
dergelijke zorgplicht/inspanningsverplichting in de DSA.
Tegelijkertijd identificeert het kabinet diverse aandachtspunten bij deze aanbeveling,
met name waar het de vrijheid van meningsuiting online betreft. Een verplichting als
deze kan ondernemingen namelijk stimuleren om meer informatie te verwijderen dan strikt
noodzakelijk. Dat kan leiden tot oververwijdering en zo de vrijheid van meningsuiting
schaden. Ook kan een niet duidelijk begrensde zorgplicht leiden tot teveel juridische
onzekerheid voor bedrijven.
Een zorgplicht of inspanningsverplichting mag niet leiden tot het ongericht en algemeen
monitoren van alle informatie of tot private censuur. De invulling ervan moet gebeuren
met inachtneming van het verbod op een algemene monitoringsverplichting van artikel 7
van de DSA waar het kabinet in het BNC-fiche reeds steun voor uitsprak. Voorbeelden
van hetgeen volgens het kabinet onder die voorwaarden mogelijk is ter uitvoering van
zo’n zorgplicht of inspanningsverplichting, zijn het toepassen van goede werkwijzen
uit de industrie, het toepassen van industriestandaarden (als die er zijn), of deelname
aan gedragscodes of andere vormen van zelfregulering. Zoals bijvoorbeeld de gedragscode
abusebestrijding of toekomstige gedragscodes die de Europese Commissie tot stand kan helpen
brengen ter uitvoering van artikel 35 van de DSA. Daarbij is het van belang dat de
uitvoering van een zorgplicht of inspanningsverplichting niet vrijblijvend is zodat
handhaving mogelijk is ten aanzien van bedrijven die zich te weinig inspannen.
Ook is het belangrijk om bij het invullen rekenschap te geven van de middelen die
een onderneming ter beschikking heeft, om zo te voorkomen dat toetredingsdrempels
te hoog worden voor nieuwe marktpartijen. Wat van een startende onderneming kan worden
gevraagd aan inspanningen verschilt immers van hetgeen kan worden gevraagd van een
gevestigde grote onderneming. Tegelijk moet er voor worden gewaakt dat criminaliteit
zich niet naar kleine partijen verplaatst, en daardoor niet zou worden opgemerkt.
Het kabinet vindt het tot slot belangrijk dat zo’n verplichting ook ziet op de bestrijding
van illegale activiteiten zoals cybercrime, en daarom niet alleen voor online platformen
maar ook voor aanbieders van hostingdiensten geldt. Dit om alle aanbieders van hostingdiensten
aan te sporen om maatregelen te nemen tegen cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit,
en zo een gelijk speelveld te waarborgen. Een gelijk speelveld is in het bijzonder
van belang voor de aanbieders die momenteel al hun verantwoordelijkheid nemen door
bijvoorbeeld deelname aan (nationale) gedragscodes zoals die voor abusebestrijding. Dat het ook moet bijdragen aan de bestrijding van illegale activiteiten
is ook in lijn met de opmerkingen van het kabinet over de reikwijdte van de definitie
van illegale inhoud zoals opgemerkt in het BNC-fiche.
Het kabinet vindt het van belang dat alle aanbieders van hostingdiensten in de EU
doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om illegale inhoud te bestrijden
en illegale activiteiten tegen te gaan. Dat zou niet vrijblijvend moeten zijn. Daarom
bekijkt het kabinet of de geadviseerde zorgplicht hier met inachtneming van voornoemde
aandachtspunten voor kan zorgen. Daarbij wordt ook gekeken of er voldoende steun voor
is binnen de Raad. Voor dit specifieke punt is momenteel geen aandacht gevraagd door
andere lidstaten.
Aanbevelingen 4 en 5
De onderzoekers stellen vast dat er in het voorstel voor de DSA veel onduidelijkheid
bestaat over de precieze reikwijdte van het verbod op een algemene monitoringsverplichting
(artikel 7). Wanneer is een verplichting algemeen dan wel specifiek van aard. Dergelijke
onduidelijkheid bestaat ook over begrippen zoals «daadwerkelijke kennis» en «prompt»
uit artikel 5. Essentiële begrippen, want een aanbieder van hostingdiensten die daadwerkelijke
kennis heeft van illegale inhoud op zijn servers is verplicht die informatie prompt
te verwijderen of ontoegankelijk te maken wil hij een beroep kunnen blijven doen op
de beperking van zijn aansprakelijkheid. In aanbevelingen 4 en 5 adviseren de onderzoekers
om hier meer duidelijkheid over te geven in de DSA. Het kabinet zal hier aandacht
voor vragen gedurende de onderhandelingen en zo nodig zelf voorstellen doen. Daarbij
gebruik makend van de aanbevelingen van de onderzoekers.
Aanbeveling 14
Het voorstel voor de DSA regelt in artikel 14, tweede lid dat aanbieders van hostingdiensten
moeten zorgen voor mechanismes om op adequate en voldoende precieze wijze melding
te kunnen doen van illegale inhoud. De aanbieders van hostingdiensten moet er voor
zorgen dat bij die melding een aantal elementen worden vermeld, waaronder de naam
en e-mailadres van de melder, behalve ingeval het seksueel kindermisbruik betreft.
In het derde lid is vervolgens bepaald dat als al die elementen in de melding zijn
opgenomen, de melding aangemerkt wordt als daadwerkelijke kennis in de zin van artikel 5.
De onderzoekers adviseren in aanbeveling 14 om toe te staan dat meldingen ook anoniem
kunnen worden ingediend, niet alleen ingeval van (vermeend) seksueel kindermisbruik.
Anonieme meldingen zouden niet de minderwaardige status moeten krijgen die nu voortvloeit
uit artikel 14, derde lid. De verplichting om bij een melding je echte naam op te
moeten geven kan namelijk een barrière opwerpen om meldingen te doen. Dit speelt bijvoorbeeld
voor slachtoffers van wraakporno of ingeval mensen vrezen voor vergelding door degene
die de illegale inhoud heeft geplaatst. Het kabinet erkent dat anonimiteit belangrijk
kan zijn. Zowel voor slachtoffers als in de bestrijding van illegale inhoud meer algemeen.
Tegelijkertijd erkent het kabinet dat anonimiteit het moeilijker kan maken om misbruik
van het notice-and-action mechanisme van artikel 14 te voorkomen. De artikelen 14 en 20 bevatten volgens het
kabinet echter afdoende voorwaarden om dit soort misbruik te voorkomen. Alles in acht
nemende weegt het belang van anonimiteit daarom zwaarder. Het kabinet zal daarom in
de Raad voorstellen dat het opgeven van een naam niet langer als voorwaarde wordt
gezien voor het aanmerken van de melding als daadwerkelijke kennis in de zin van artikel 5.
Aanbeveling 15
Artikel 20 van het voorstel voor de DSA verplicht online platformen om op te treden
tegen misbruik van hun dienstverlening en het notice-and-action mechanisme te activeren zoals vermeld in artikel 14. De onderzoekers signaleren in
aanbeveling 15 dat dezelfde plichten niet worden toegekend aan aanbieders van hostingdiensten.
Het is het kabinet niet duidelijk waarom dit het geval is. Ook die aanbieders moeten
immers een notice-and-action mechanisme hebben, wat misbruikt kan worden door derden. Het kabinet zal de Europese
Commissie om opheldering vragen over deze afweging en afhankelijk daarvan beslissen
of een uitbreiding van artikel 20 nodig is.
Aanbeveling 17
In artikel 14 en 15 van het voorstel wordt geregeld wat aanbieders van hostingdiensten
moeten doen wanneer ze een melding van vermeend illegale inhoud krijgen. Onderdeel
daarvan is het informeren van de melder en degene die de inhoud heeft geplaatst. Ingevolge
artikel 14, vijfde lid, moet de aanbieder de melder over zijn beslissing informeren.
Indien de aanbieder besluit om inhoud te verwijderen dan is hij op grond van artikel 15
verplicht om degene die de inhoud had geplaatst daarover ook te informeren. Bij het
informeren van degene die de inhoud heeft geplaatst moet bovendien de beslissing worden
gemotiveerd. Het lijkt er niet op dat de melder in dat geval dezelfde motivering hoeft
te ontvangen. Wel kan zij of hij die beslissing als het goed is terugvinden in de
openbare database van beslissingen die de Europese Commissie gaat bijhouden (artikel 15,
vijfde lid). De onderzoekers adviseren om te zorgen dat óók de melder een gemotiveerd
besluit ontvangt wanneer een aanbieder van hostingdiensten besluit om informatie te
verwijderen, en ook wanneer wordt besloten om inhoud niet te verwijderen. Het kabinet
herkent dat artikel 14 en 15 onvoldoende borgt dat de melder een onderbouwde beslissing
ontvangt. Het kabinet zal daarom voorstellen om ervoor te zorgen dat melders op zijn
minst worden gewezen op de vindplaats van een besluit om inhoud te verwijderen.
Aanbeveling 18
De onderzoekers stellen in aanbeveling 18 vast dat de certificering van zogenaamde
vertrouwde melders («trusted flaggers») weliswaar deels is uitgewerkt in artikel 19, tweede lid, maar deze procedure nog
altijd veel ruimte laat voor verschillende interpretaties en toepassing. Dit kan ertoe
leiden tot een organisatie wel wordt gecertificeerd in lidstaat A, maar niet in lidstaat B.
Dat kan ertoe leiden dat organisaties langzaam naar de lidstaat trekken waar de eisen
die, in de praktijk, aan hen worden gesteld het laagste zijn. Het kabinet erkent deze
risico’s en ziet hier een rol voor de «European Board for Digital Services» als bedoeld
in artikel 47 van de DSA. Die kunnen deze procedure verder uitwerken als onderdeel
van hun taak om te zorgen voor een consistente toepassing van de verordening (artikel 47,
tweede lid, onder a). Het kabinet zal dit uitdragen in de verdere onderhandelingen.
In diezelfde aanbeveling 18 adviseren de onderzoekers om online platformen te verplichten
om ook meldingen van vertrouwde melders zorgvuldig te behandelen om te voorkomen dat
ze zonder onderzoek overgenomen worden. Het kabinet steunt dit en zal ervoor pleiten
om in artikel 19, eerste lid, toe te voegen dat meldingen van vertrouwde melders niet
alleen met prioriteit en zonder vertraging worden behandeld, maar ook op basis van
een zorgvuldige behandeling.
LIJST VAN AANBEVELINGEN RADBOUD UNIVERSITEIT EN VERKORTE BEOORDELING
Aanbeveling
1
The exemptions from liability should be maintained (Section 5.2.1).
2
A «Good Samaritan provision» is not necessary, but can still be a useful clarification
(Section 5.2.2).
3
Hosting service providers should have a (modest) duty of care to proactively monitor
publicly available online content (Section 5.2.3).
4
The delineation between general and specific monitoring obligations should be clarified.
Specifically, notice and stay down obligations should be allowed (Section 5.2.4).
5
The meaning of «actual knowledge or awareness» and «expeditiously» should be harmonised
and clarified (Section 5.2.5).
6
Self-regulation can be a useful addition, but should not be relied upon excessively
(Section 5.2.6).
7
A hosting service provider should be liable if it hosts content that is illegal under
European law and the exemption from liability does not apply (Section 5.2.7.1).
8
A hosting service provider should be liable whenever it violates its monitoring obligations (Section 5.2.7.2).
9
A hosting service provider should be liable whenever it violates other duties designed
to limit the dissemination of illegal content (Section 5.2.7.3).
10
Users should be liable for uploading illegal content to platforms (Section 5.2.7.4).
11
Harmonise and clarify the illegality of online content where feasible (Section 5.2.7.5).
12
Harmonise and standardise the notice and action procedure throughout the European
Union and for all kinds of illegal content (Section 5.3.1).
13
Hosting service providers should facilitate sufficiently precise and adequately substantiated notifications (Section 5.3.1.1).
14
Anonymous notices should be possible (Section 5.3.1.2).
15
Safeguards should be provided against abuses of the notice mechanism (Section 5.3.1.3).
16
Hosting service providers should act diligently on all the notices they receive (both
founded and unfounded) (Section 5.3.1.4).
17
Hosting service providers should provide clear information about the decision to (not)
remove online content to both the notifier and the content provider (Section 5.3.1.5).
18
There should be a trusted flagging system, with particular emphasis on the harmonisation
of the attribution of the trusted flagger status and of the prevention against abuses
(Section 5.3.1.6).
19
Competent authorities should communicate with hosting service providers through specific
and harmonised channels (Section 5.3.1.7).
20
There should be a quick internal complaint-handling mechanism (Section 5.3.2.1).
21
There should be an out-of-court redress mechanism (Section 5.3.2.2).
22
The possibility of judicial redress should be re-emphasised (Section 5.3.2.3).
23
Self-regulation, including terms and conditions, should be clear and transparently
applied (Section 5.2.6).
24
Hosting service providers, and especially platforms, should have effective and proportional reporting obligations (Section 5.4.1).
25
Reporting obligations should be harmonised and standardised as much as possible (Section 5.4.2).
26
Online platforms should have additional obligations, including an obligation to take
measures against users that repeatedly disseminate illegal content (Section 5.5.1).
27
Online marketplaces should be subject to more stringent obligations, in particular
in relation to the users that offer products and services on through their platform
(Section 5.5.2).
28
Small hosting service providers should be exempt from certain obligations in relation
to risks that are not or less prevalent in the context of their services (Section 5.5.3).
29
Very large online platforms should be subject to additional obligations in relation
to risks that are caused by their size and influence (Section 5.5.4).
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.