Brief regering : Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Dubai, 25 november 2020
35 835 (R2154) Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de regering van de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Dubai, 25 november 2020
A/ nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
12 mei 2021.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigd
Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 11 juni 2021.
Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2021
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 25 november 2020 te Dubai tot stand gekomen verdrag inzake luchtdiensten
tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de regering van
de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden
grondgebieden (Trb. 2020, nr. 135).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.
Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 14 mei 2021 over
te leggen aan de Staten van Curaçao.
De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
Het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van
Curaçao, en de regering van de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen
en via hun onderscheiden grondgebieden (hierna: het verdrag) is het resultaat van
besprekingen tussen de luchtvaartautoriteiten van Curaçao en de Verenigde Arabische
Emiraten. De onderhandelingen vonden plaats tijdens de International Civil Aviation
Negotiations (ICAN) in 2013 te Durban, Zuid-Afrika. Aanleiding voor die besprekingen
was de wens van de partijen om de luchtvaartrelatie tussen Curaçao en de Verenigde
Arabische Emiraten in een verdrag te regelen om daarmee handel, toerisme en investeringen
te bevorderen. Het verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Curaçao en
de Verenigde Arabische Emiraten te regelen en valt vanwege de liberale inhoud in de
categorie «Open Skies», waarin wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele
en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen. Hoewel in het verdrag de
regeringen als verdragsluitende partijen worden genoemd, zal het verdrag gelden tussen
de staten.
Het verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93
en 94 van de Grondwet, die aan de door de Verenigde Arabische Emiraten aangewezen
luchtvaartmaatschappijen het recht toekent op de verlening van een exploitatievergunning
voor de overeengekomen diensten (artikel 3, tweede lid) en het aanvangen van de exploitatie
van de overeengekomen diensten (artikel 3, vijfde lid) op de routes die omschreven
zijn in de bijlage bij het verdrag. Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende
partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten
opgelegd, met name in de bepalingen met betrekking tot beginselen met betrekking tot
de exploitatie van de overeengekomen diensten (artikel 5), douanerechten en overige
heffingen (artikel 6), toepassing van nationale wetgeving en voorschriften (artikel
7), codesharing (artikel 8), gebruikersheffingen (artikel 11), commerciële activiteiten
(artikel 13), overmaking van gelden (artikel 14), goedkeuring van dienstregelingen
(artikel 15) en tarieven (artikel 16).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van het verdrag worden
verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, alsmede het recht
om geregelde luchtdiensten van, naar en via de wederzijdse grondgebieden te onderhouden.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking en beperking
van vergunningen)
Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing van één of
meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke voorwaarden
de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten
van elke verdragsluitende partij het recht om de aan de door de andere verdragsluitende
partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) verstrekte exploitatievergunningen, tijdelijk
of permanent, in te trekken, op te schorten of daaraan voorwaarden te verbinden.
Artikel 5 (Beginselen met betrekking tot de exploitatie van de overeengekomen diensten)
Artikel 5 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op eerlijke en non-discriminatoire
wijze moeten concurreren op de in het verdrag overeengekomen luchtdiensten. Verder
bepaalt het derde lid van artikel 5 dat er geen beperkingen opgelegd mogen worden
ten aanzien van capaciteit, frequentie en type luchtvaartuig van het internationaal
transport.
Artikel 6 (Douanerechten en overige heffingen)
Artikel 6 bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
die op de internationale routes onder het verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken,
voorraden brandstof- en smeermiddelen, reserveonderdelen en boordproviand (inclusief
luchtwinkels) vrijgesteld zijn van importbeperkingen, directe en indirecte belastingen,
inspectiekosten en alle andere nationale en/of lokale rechten en heffingen op het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij, op voorwaarde dat de normale uitrustingsstukken,
voorraden brandstof- en smeermiddelen, reserveonderdelen en boordproviand (inclusief
luchtwinkels) aan boord van het luchtvaartuig blijven tot zij weer worden uitgevoerd.
Artikel 7 (Toepassing van nationale wetten en voorschriften)
In artikel 7 wordt bepaald dat bij het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de luchtvaartmaatschappij(en) van de ene verdragsluitende partij dient te worden
voldoen aan de wetten, voorschriften en procedures van de andere verdragsluitende
partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op of het vertrek vanuit het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Dit geldt ook voor passagiers,
bagage, bemanning en vracht.
Artikel 8 (Codesharing)
Artikel 8 staat de verdragsluitende partijen toe commerciële samenwerkingsregelingen,
zoals blocked space en/of codesharing, aan te gaan.
Artikel 9 (Bewijzen van luchtwaardigheid en bevoegdheid)
In het eerste lid van artikel 9 wordt bepaald dat bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen
van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven door de ene verdragsluitende partij en
die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend door de andere verdragsluitende partij,
mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december 1944 te Chicago tot
stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, nr. 65 en Trb. 1959, nr. 45) (hierna: ICAO). Op grond van het tweede lid van artikel 9 behoudt elke verdragsluitende
partij echter het recht om bewijzen en vergunningen te weigeren die door de andere
verdragsluitende partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend.
Artikel 10 (Veiligheid) en artikel 12 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen inzake veiligheid en luchtvaartbeveiliging zijn neergelegd in artikel
10 respectievelijk artikel 12 van het verdrag. Hierin zijn een procedure en een aanpak
geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien Curaçao of de Verenigde
Arabische Emiraten twijfels heeft of hebben over de wijze waarop de veiligheids- en
beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende partij wordt nageleefd en gecontroleerd.
Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven,
bieden het tweede en het zesde lid van artikel 10 en het tiende lid van artikel 12
de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar
elkaars grondgebied, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten, te beperken
of daaraan voorwaarden te verbinden dan wel de exploitatievergunning op te schorten
of daarvan af te wijken. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids-
en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover van toepassing
bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Curaçao en de Verenigde Arabische
Emiraten, in acht moeten worden genomen.
Artikel 11 (Gebruikersheffingen)
In artikel 11 zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen
rechtvaardig en redelijk moeten zijn en gegrond moeten zijn op solide economische
beginselen. Het tweede lid bepaalt dat de gebruikersheffingen van de ene verdragsluitende
partij niet hoger mogen zijn dan de gebruikersheffingen die door de eigen luchtvaartmaatschappijen
worden betaald voor de exploitatie van soortgelijke internationale luchtdiensten.
Artikel 13 (Commerciële activiteiten)
Artikel 13 bevat bepalingen over commerciële activiteiten (waaronder verkoop en op
de markt brengen van internationale luchtdiensten) inclusief het vestigen van kantoren
op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Het artikel bevat tevens
bepalingen over het recht dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen hebben in verband
met het verblijf van gespecialiseerd personeel op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij. Verder bevat het artikel bepalingen op grond waarvan elke aangewezen luchtvaartmaatschappij
het recht heeft op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij zelf haar
gronddiensten uit te voeren («self-handling»), of, naar keuze, de gronddiensten of
een deel ervan te laten uitvoeren door een agent van een concurrent.
Artikel 14 (Overmaking van gelden)
Artikel 14 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van aangewezen luchtvaartmaatschappijen
mogen worden overgemaakt en ingewisseld naar het land van herkomst in elke vrij inwisselbare
valuta tegen de op dat moment geldende wisselkoers. Het derde lid van artikel 14 bepaalt
dat indien een verdrag inzake het vermijden van dubbele belasting of een overeenkomst
inzake de overmaking van gelden tussen de verdragsluitende partijen gesloten wordt,
een dergelijke overeenkomst voorrang heeft.
Artikel 15 (Goedkeuring van dienstregelingen)
De aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de ene verdragsluitende partij moeten ingevolge
artikel 15, voorafgaand aan de uitvoering van de overeengekomen luchtdiensten, de
dienstregelingen ter goedkeuring indienen bij de luchtvaartautoriteiten van de andere
verdragsluitende partij.
Artikel 16 (Tarieven)
Artikel 16 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende
partijen kunnen interveniëren.
Artikel 17 (Uitwisseling van informatie)
Artikel 17 bepaalt verder dat de luchtvaartautoriteiten informatie moeten uitwisselen
met betrekking tot vergunningen verleend aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
voor de in de bijlage vervatte routes.
Artikelen 18–24 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 18 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen, waaronder
overleg (artikel 18), regeling van geschillen (artikel 19), wijziging van het verdrag
(artikel 20), registratie (artikel 21), beëindiging (artikel 22), toepasselijkheid
van het verdrag (artikel 23) en inwerkingtreding (artikel 24).
Bijlage
De bijlage bij het verdrag, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, bevat
de routetabel die de overeengekomen diensten specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van beide verdragsluitende partijen. In punt 2 van de bijlage worden aan de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van de verdragsluitende partijen vijfde vrijheidsrechten
toegekend. In punt 3 is geregeld dat er geen commerciële vrijheidsrechten mogen worden
uitgevoerd door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de Verenigde Arabische
Emiraten tussen Curaçao en Nederland (inclusief Saba, Sint Eustatius en Bonaire),
tussen Curaçao en Sint Maarten en tussen Curaçao en Aruba.
De bijlage bij het verdrag, voor zover het de routetabel betreft, is aan te merken
als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van de bijlage behoeven
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring terzake voorbehouden.
III. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal ingevolge artikel 23 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden,
alleen voor Curaçao gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.