Brief regering : Uitwerking van de motie van het lid Segers c.s. over uitwerken van afschaffing van de kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 35510-26)
31 322 Kinderopvang
Nr. 431
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 april 2021
Het afgelopen jaar heeft het kabinet zich voorbereid op de hervorming en vernieuwing
van het toeslagenstelsel. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen
zijn de verbetermogelijkheden binnen en buiten het huidige stelsel verkend. De mogelijkheden
voor een ander toeslagenstelsel zijn nader uitgewerkt in de Scenariostudie Vormgeving
Kindvoorzieningen (SVK)1 en de eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel2 welke op 14 december jl. met uw Kamer zijn gedeeld. In de kabinetsreactie op het
rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) heeft
het kabinet nogmaals benadrukt dat de problemen van het huidige toeslagenstelsel niet
binnen het huidige stelsel opgelost kunnen worden en dat we toe moeten naar een ander
stelsel.3 Voor de financiering van kinderopvang heeft het kabinet aangegeven dat op termijn
de verantwoordelijkheid voor de financiering niet meer (volledig) de bij de ouders
moet worden gelegd, waarbij complexe voorwaarden voor hen komen te vervallen. Over
deze te maken keuzes voeren we een continue dialoog met burgers en met alle betrokkenen
uit het maatschappelijk veld. Naast de lopende trajecten om het huidige toeslagenstelsel
en de dienstverlening richting burgers op korte termijn te verbeteren, wordt in het
kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg4 en de maatregelen uit de kabinetsreactie op het rapport van de POK ook gekeken naar
het oplossen van knelpunten binnen het huidige stelsel en verbeteringen in de uitvoering
en dienstverlening.
In samenhang met deze voorbereiding vindt u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën,
in de brief de uitwerking van de motie van het lid Segers c.s.5 Deze motie verzoekt de regering – nog voor de kabinetsformatie begint – de afschaffing
van de kinderopvangtoeslag verder uit te werken, inclusief een tijdpad, uitvoeringstoets
en een dekkingsvoorstel in lijn met de genoemde scenario’s kindvoorzieningen. De voormalig
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij indiening van de motie
aangegeven dat gekeken zal worden naar welke uitvoerders het beste passen bij de verschillende
scenario’s en dat dekkingsopties zullen worden aangegeven. In de bijlage is uitgebreider
ingegaan op de uitvoeringsorganisaties waarmee gesproken is en de opbrengst per scenario.
Daar is ook ingegaan op specifieke aandachtspunten bij een overgangsperiode naar een
nieuw stelsel en dekkingsopties.
Het ministerie heeft met verschillende uitvoeringsorganisaties gesproken. Toeslagen,
DUO, de SVB, het UWV, de NZa en ACM is gevraagd hoe zij aankijken tegen de maatregelen
in de SVK die zien op de financiering van de kinderopvang. De SVK bevat 4 scenario’s.
– Scenario «Optimalisatie van het huidige stelsel»: gerichte verbeteringen binnen het
huidige stelsel met een vervolg van het verbetertraject kinderopvangtoeslag. In deze
brief is dit scenario in de SVK niet meegenomen, omdat de motie vraagt om het afschaffen
van de kinderopvangtoeslag verder uit te werken.
– Scenario «Eenvoudigere en betaalbare voorzieningen voor werkende ouders»: een inkomensonafhankelijke
overheidsbijdrage van 96% voor werkende ouders met een rechtstreekse financiering.6
– Scenario «Kindvoorzieningen voor alle gezinnen»: 4 dagen gratis opvang voor alle kinderen
tussen de 0 en 12, inclusief tariefregulering van de prijs die kinderopvangaanbieders
mogen vragen.
– Scenario «Richting een integrale voorziening»: 5 dagen gratis opvang voor alle kinderen
tussen de 0 en 12, inclusief tariefregulering van de prijs die kinderopvangaanbieders
mogen vragen.
– Conform de motie is niet nader gekeken naar de uitvoering van de verlofregelingen
of de nadere samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.
De gesprekken met de uitvoeringsorganisaties hebben een aantal belangrijke inzichten
opgeleverd, waar ik hieronder op inga. Daar ben ik hen zeer dankbaar voor. Dit neemt
niet weg dat, zoals de uitvoeringsorganisaties ook hebben meegegeven, een uitvoeringstoets
van een uitgewerkte maatregel noodzakelijk is mocht het nieuwe kabinet stappen willen
zetten ten aanzien van het kinderopvangstelsel. Het was op deze korte termijn niet
mogelijk om alle aspecten die bepalend zijn voor de uitvoerbaarheid van de verschillende
scenario’s mee te nemen. Dat vraagt een concretere uitwerking van de scenario’s. De
beoordeling door de uitvoeringsorganisaties is nu op hoofdlijnen gedaan. Bovendien
moet bij een uitvoeringstoets worden beoordeeld of een maatregel inpasbaar is in de
totale opgave waar de uitvoeringsorganisatie voor staat en het totaal van aanpassingen
dat de organisatie moet verrichten. Door een stapeling aan maatregelen op verschillende
beleidsterreinen zal de druk op de capaciteit van uitvoerders toenemen. Factoren zoals
de aanwezige expertise, huidige kerntaken en beschikbare capaciteit zijn van grote
invloed.
Voor het scenario «Eenvoudigere en betaalbare voorzieningen voor werkende ouders»
heeft Toeslagen ervaring met de controle op de voorwaarden die worden vastgehouden,
zoals de arbeidseis en gewerkte uren van de minst werkende partner. Wat betreft rechtstreekse
financiering aan kinderopvangorganisaties is er ervaring bij Toeslagen, maar nog niet
als massale toepassing. Bij de scenario’s waar kinderopvang voor een aantal dagen
gratis toegankelijk is voor alle kinderen, is er mogelijk nog aanvullende financiering
nodig voor werkende ouders die meer uren opvang nodig hebben vanwege hun werk. Toeslagen
ziet in ieder geval een logische uitvoerdersrol bij deze aanvullende financiering,
als daar de scenario’s «Optimalisatie van het huidige stelsel» of «Eenvoudigere en
betaalbare voorzieningen voor werkende ouders» worden toegepast.
DUO geeft aan dat alleen bij het scenario «Richting een integrale voorziening» een
rol voor DUO als eventuele toekomstige uitvoerder een logische oplossing zou kunnen
zijn, omdat dit in lijn is met de huidige dienstverlening van DUO, het uitvoeren van
onderwijsfinanciering. De lange implementatietijd omvat waarschijnlijk meerdere kabinetsperiodes
en vormt daarbij een risico met potentieel grote effecten op de uitvoering volgens
DUO. Een breed politiek en bestuurlijk draagvlak is daarom noodzakelijk. DUO kan pas
een rol gaan vervullen wanneer duidelijk is dat 5 dagen gratis het uiteindelijke doel
is. Bij de overige scenario’s geeft DUO aan niet de meest voor de hand liggende uitvoerder
te zijn. DUO geeft mee dat op basis van huidige inzichten, voorbereiding en invoering
van een nieuw stelsel zeer lastig in te passen zijn in de nabije toekomst. Dit vanwege
opdrachten in het kader van vernieuwingen in het onderwijsveld en het inburgeringsstelsel
maar ook wijzigingen als gevolg van de bevindingen van de parlementaire ondervragingscommissie
kinderopvangtoeslag en Werken aan uitvoering.
SVB geeft aan dat, voor zover nu te overzien is, er voor hen geen rol is weggelegd
bij de uitvoering van een van de scenario’s. Het innen van een eigen bijdrage staat
ver van de SVB af. Scenario’s met onderdelen als een arbeidseis en een koppeling met
gewerkte uren, als ook het financieren van kinderopvangorganisaties wijken af van
de huidige expertise. Zij vergen zeer veel verandercapaciteit en zijn daarom niet
direct passend. Ook bij de scenario’s die verdere vereenvoudigingen voorstellen, blijven
er volgens de SVB vanuit burger- en uitvoeringsperspectief behoorlijke complexiteiten
bestaan.
UWV geeft aan zichzelf voor geen van de scenario’s als geschikte kandidaat te zien
om uitvoering te geven aan een herziene versie van het kinderopvangstelsel. Deze taak
is wezensvreemd voor UWV: deze kent onvoldoende raakvlakken met de huidige expertise
en uitvoeringstaken. Ook heeft UWV niet de juiste gegevens en administratie in huis
om uitvoering te geven aan een herzien kinderopvangstelsel. UWV maakt namelijk gebruik
van de polisadministratie, wat geen afdoende bron is voor de benodigde gegevens van
de doelgroep van ouders en kinderopvangorganisaties. Daarbij heeft UWV de komende
jaren geen capaciteit beschikbaar om een dergelijke grote regeling uit te voeren op
een manier die uitvoerbaar en handhaafbaar is. De continuïteit van processen van uitkeringsverstrekking
aan honderd duizenden mensen wordt in gevaar gebracht als er nieuwe opdrachten bij
komen. De verandercapaciteit binnen UWV is zeer beperkt als gevolg van de NOW en diverse
grote IT-projecten. Hierdoor zit er geen rek in de uitvoeringsorganisatie om nieuwe
projecten uit te voeren.
Wat betreft de tariefregulering in de laatste twee scenario’s is gesproken met de
NZa en de ACM. De NZa geeft aan dat een eventuele tariefregulering van de kinderopvang
en het toezicht daarop, voor zover dat nu te beoordelen is, redelijk in lijn zou liggen
met haar huidige regulerings- en toezichtstaken in de zorg, zij het dat het een sector
is die de NZa niet kent. Voor de uitvoeringskant geldt dit niet; dit zijn taken die
de NZa nu niet heeft. De ACM geeft mee dat eventuele tariefregulering van de kinderopvang
niet in lijn ligt met de huidige reguleringstaken van de ACM.
Naast de consequenties voor uitvoering en de uitvoerder, is het belangrijk af te wegen
hoe snel wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Bij wijzigingen in het stelsel die
leiden tot een uitbreiding van de vraag naar kinderopvang zijn voldoende tijd en middelen
nodig om het aanbod goed uit te kunnen breiden, zonder dat hierbij een verlies aan
kwaliteit ontstaat. Het is dan ook zaak niet alle wijzigingen in één keer door te
voeren, maar zoals ook in de SVK wordt geschetst, middels een ingroeipad.
Het is uiteindelijk aan een volgend kabinet om de mogelijke alternatieven te overwegen.
Daarna kan een nieuw voorstel verder uitgewerkt worden, samen met de uitvoerder, sector
en (vertegenwoordiging van) ouders. Als dit is gegoten in conceptwetgeving kan een
uitvoeringstoets gedaan worden. Pas dan is het mogelijk om vast te stellen of een
nieuw voorstel uitvoerbaar is voor de beoogde uitvoeringsorganisatie. Ook zal het
nieuwe kabinet dan een keuze moeten maken voor de dekking van extra uitgaven. Daarbij
kan worden uitgegaan van dekkingsopties op het beleidsterrein en daarbuiten zoals
die bijvoorbeeld in de SVK, het IBO Deeltijdwerk en de ombuigingslijst van het Ministerie
van Financiën zijn opgenomen. Het is een politieke afweging of, en zo ja in welke
mate, het wenselijk is dat huishoudens die geen gebruikmaken van financieel beter
toegankelijke kinderopvangvoorzieningen hieraan bijdragen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Bijlage motie Segers c.s.
Het ministerie heeft met de Belastingdienst/Toeslagen (Toeslagen) gesproken. Dit organisatieonderdeel
van de rijksbelastingdienst, waarvan de taken zijn vastgelegd in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, voert de regelingen uit die vallen onder de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen waaronder de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is er gesproken met de Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze baten- lastendienst van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voert voornamelijk onderwijswetten en -regelingen uit in opdracht
van de Minister van OCW. Ook op SZW-gebied ten aanzien van inburgering voert DUO taken
uit. Voor kinderopvang is DUO de organisatie die in opdracht van SZW het Landelijk
Register Kinderopvang en het Personenregister Kinderopvang beheert. De taken van DUO
zijn vastgelegd in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008. Ook is er verkennend
gesproken met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV). Beiden zijn zelfstandig bestuursorgaan onder de verantwoordelijkheid van de
Minister van SZW, waarvan de taken zijn vastgelegd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen. De SVB voert in totaal 15 wetten en regelingen uit. De voornaamste
taak bestaat uit het uitvoeren van sociale verzekeringen, zoals de AOW, ANW en kinderbijslag
en daarnaast het trekkingsrecht PGB. Daarnaast voert de SVB ook enkele taken uit met
betrekking tot de kinderopvangtoeslag.7 Het UWV verzorgt de uitvoering van de werknemersverzekeringen zoals de WW, WIA, WAO,
Wazo en Ziektewet, en biedt arbeidsmarkt- en gegevensdiensten.
Voor sommige varianten, waarin de overgang wordt gemaakt naar een kinderopvang die
(nagenoeg) gratis is voor ouders, is het noodzakelijk ook na te denken over tariefregulering.
Hierover is gesproken met twee toezichthouders: de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa),
en de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De taken van de NZa zijn vastgelegd in de
Wet marktordening gezondheidszorg en valt als zelfstandig bestuursorgaan onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van VWS. De NZa voert onder andere de prestatie-
en tariefregulering uit voor de zorg volgens de Zorgverzekeringswet en Wet langdurige
zorg. De ACM is een zelfstandig bestuursorgaan en onafhankelijke markttoezichthouder,
opgericht op grond van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt. De ACM richt
zich op het goed laten werken van markten voor mensen en bedrijven. De ACM houdt toezicht
op de naleving van de mededingingsregels en de regels voor consumentenbescherming.
De regulerende taken van de ACM beperken zich tot de energie-, telecom-, vervoer-
en postmarkten.
De scenario’s in de SVK
In de eindrapportage van de SVK zijn vier scenario’s uitgewerkt, waarbij het eerste
scenario enkele aanpassingen van het huidige systeem betreft en de verdere scenario’s
steeds grotere stelselwijzigingen betreffen. De motie vraagt om het onderzoeken van
de varianten waarbij de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft. Om die redenen wordt
het scenario «optimalisatie van het huidige stelsel» niet meegenomen in deze brief.
Hieronder wordt voor de resterende scenario’s aangegeven hoe de uitvoerders hiertegen
aankijken, en welke risico’s en kansen ze zien.
Bij de scenario’s waarin de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft, is steeds sprake
van een rechtstreekse financiering en het loslaten van verschillende voorwaarden.
In het verleden is er al gewerkt aan een stelsel met directe financiering, waarbij
de voorwaarden zo goed als in stand zouden blijven. DUO was hiervoor de beoogde uitvoerder
en heeft deze ervaring meegenomen bij het verkennende gesprek. ABD Topconsult heeft
in het verleden een analyse gemaakt die leidde tot de keuze voor DUO.8 Destijds was de overweging om voor DUO als uitvoerder te kiezen onder andere vanwege
de ervaring met directe financiering van instellingen en met het verwerken van inkomensgegevens,
alsmede brede ervaring met ketensamenwerking in het onderwijs, bij inburgering en
bij registers Kinderopvang.
Scenario «Eenvoudigere en betaalbare voorzieningen voor werkende ouders»
In dit scenario wordt overgestapt naar een rechtstreekse financiering van overheid
naar kinderopvangorganisaties en een inkomensonafhankelijke bijdrage door de ouders.
Werkende ouders betalen een eigen bijdrage aan de uitvoerder, die dit aanvult met
de overheidsbijdrage en het gehele bedrag overmaakt aan de kinderopvangorganisatie.
In de variant bedraagt de overheidsbijdrage 96% vergoeding tot aan de maximum uurprijs
in de kinderopvang. Het blijft mogelijk voor kinderopvangorganisaties om een bijdrage
te vragen aan ouders boven de maximum uurprijs. De andere voorwaarden om in aanmerking
te komen voor de publieke financiering blijven ongewijzigd.
Met de controle op deze resterende voorwaarden, zoals de arbeidseis en gewerkte uren
van de minst werkende partner, heeft enkel Toeslagen als uitvoerder ervaring. De vier
toeslagregelingen die Toeslagen nu uitvoert zijn inkomensafhankelijk. Toeslagen heeft
hier veel ervaring mee. In dit scenario wordt deze inkomensafhankelijkheid losgelaten.
Toeslagen geeft mee dat er enkel een stap wordt gezet wat betreft terugvorderingen
als gevolg van inkomensschommelingen. De koppeling gewerkte uren, doelgroepen en arbeidseis
blijven in dit scenario echter bestaan en geven een hoger risico op hoge terugvordering.
Wat betreft rechtstreekse financiering aan kinderopvangorganisaties is er ervaring
bij Toeslagen, maar nog niet als massale toepassing. Toeslagen heeft met een deel
van de kinderopvangorganisaties een convenant afgesloten waarin geregeld wordt dat
ouders hun toeslag direct naar de kinderopvangorganisatie kunnen laten overmaken.9 Toeslagen geeft aan dat in 2020 vrijwel alle 3.000 kinderopvangorganisaties zijn
aangesloten op maandelijkse levering van actuele afgenomen opvanguren. Als vertreksituatie
is dat een grote stap naar een mogelijkheid van een gedeelde informatiepositie tussen
ouder, kinderopvangorganisatie en uitvoerder in dit scenario. Toeslagen wijst wel
op veranderingen in onderlinge verhoudingen. De kinderopvangorganisatie wordt ook
een primaire te bedienen doelgroep, naast de ouders en zal zich op deze andere dynamiek
moeten inrichten. Daarnaast wordt een groot deel van het debiteurenrisico weggehaald
bij de kinderopvangorganisaties.
Gezien de complexiteit van dit scenario en in het licht van de totale opgave waar
DUO de komende jaren voor staat, ziet DUO zichzelf niet als toekomstig uitvoerder
van dit scenario. DUO geeft daarnaast aan dat het scenario niet in lijn is met de
huidige dienstverlening van DUO als uitvoerder van de onderwijswetgeving en onderwijsfinanciering.
Ook DUO wijst op het risico van terugvorderingen vanwege de complexiteiten die blijven.
Hierbij gaat het om de koppeling met de arbeidseis, de gewerkte uren, de huishoudsamenstelling
in combinatie met het Awir-partnerbegrip, de exporteerbaarheid en de relatief kwetsbare
groep niet-werkende ouders met recht op kinderopvangtoeslag (doelgroepouders genoemd).
Het hoge aantal kleinere terugvorderingen door inkomensonafhankelijkheid wordt opgelost,
maar niet de hoge terugvorderingen bij de kwetsbare doelgroep. DUO geeft mee zich
af te vragen of dit scenario voldoende oplossend vermogen biedt voor de huidige problematiek,
aangezien de hoge terugvorderingen worden veroorzaakt door de onveranderde elementen.
Behalve voor ouders ziet DUO dit ook als een risico voor een toekomstige uitvoerder,
zonder dat het belang van de ouders voldoende wordt gediend.
De SVB heeft aangegeven dat dit scenario ver van de kerntaken afstaat. Het innen van
een eigen bijdrage, in combinatie met het behouden van de arbeidseis en de koppeling
met de gewerkte uren, naast het financieren van kinderopvangorganisaties betekent
een forse afwijking van de huidige expertise van de SVB en is daarom niet passend.
De SVB adviseert om in dit scenario extra aandacht te schenken aan dienstverlening
en de mogelijkheid voor maatwerk in dienstverlening voor de uitvoerder, zodat ouders
bij een life event als bijvoorbeeld scheiding, niet in de knel komen.
Scenario’s «Kindvoorzieningen voor alle gezinnen» en «Richting een integrale voorziening»
Deze twee scenario’s zijn in de gesprekken samengevoegd. In beide scenario’s wordt
de overstap gemaakt naar gratis kinderopvang voor een aantal dagen per week. Voorwaarden
die nu voor ouders gelden binnen de kinderopvangtoeslag, zoals de arbeidseis, koppeling
gewerkte uren en het partnerbegrip, worden losgelaten, net als de inkomensafhankelijkheid.
Alle kinderen tussen de 0 en 12 kunnen gratis naar de opvang. De uitvoerder maakt
de vergoeding direct over aan de kinderopvangorganisatie. De kinderopvangorganisatie
stuurt maandelijks een factuur voor de afgenomen uren naar de uitvoerder, die vervolgens
ter controle van het aantal afgenomen uren een bericht richting de ouders stuurt.
Om te garanderen dat de opvang gratis is, wordt er een tariefregulering geïntroduceerd.
Kinderopvangaanbieders krijgen een vaste uurprijs per kind en mogen geen additionele
bijdrage vragen aan ouders. Het eerste scenario bevat een aanbod van 4 dagen gratis
opvang en het laatste een aanbod van 5 dagen.
Bij deze scenario’s geeft Toeslagen aan in ieder geval een logische uitvoerdersrol
te zien voor de situatie waarin bijvoorbeeld enkele dagen per week gratis kinderopvang
wordt aangeboden, en voor het resterende deel de voorgaande scenario’s worden ingezet.
Toekomstige beleidswijzigingen die delen van grondslagen herintroduceren zouden door
Toeslagen op basis van eerdere ervaring en toepassing relatief eenvoudiger geïmplementeerd
kunnen worden. Als het gratis aanbod zich bijvoorbeeld tot 2 dagen beperkt in plaats
van 4 of 5 dagen waar de SVK vanuit gaat, is er mogelijk nog aanvullende financiering
nodig voor werkende ouders die meer uren opvang nodig hebben vanwege hun werk. Toeslagen
ziet in ieder geval een logische uitvoerdersrol bij deze aanvullende financiering.
Toeslagen geeft bij onderhavige scenario’s mee dat het toezicht zal verschuiven naar
de kinderopvangorganisaties en hun bedrijfsvoering. Daarbij merkt Toeslagen op dat
de controle op enkele tienduizenden organisaties waarschijnlijk makkelijker is dan
met een kleine 600 duizend ouders. Daarentegen heeft een mogelijke sluiting van de
kinderopvang als sanctie bij grote overtredingen wel grotere gevolgen. Daarnaast geeft
Toeslagen mee dat de uitvoerder die dit oppakt waarschijnlijk met een aantal risico’s
te maken krijgt die nu nog niet te overzien zijn.
Voor DUO zit er een relevant onderscheid bij het aantal dagen gratis opvang met eventueel
een doorgroei naar lumpsumfinanciering. Enkel als aan de voorkant helder is dat een
integrale kindvoorziening met 5 dagen gratis kinderopvang het uiteindelijke doel is,
geeft DUO aan dat zij als uitvoerder voor de hand zou kunnen liggen. Dit scenario
sluit aan bij de missie van DUO en de uitvoering van onderwijswetgeving en onderwijsfinanciering.
Dit is echter een omvangrijke aanpassing die nadere analyse vergt voor de vraag of
en op welke wijze DUO een goede invulling kan geven aan de uitvoerende rol. Daarbij
rekening houdend met de overige (portfolio)werkzaamheden. Zonder integratie met onderwijsvoorzieningen
beschouwt DUO zich niet als voor de hand liggende toekomstige uitvoerder. DUO ziet
als groot voordeel dat door gratis kinderopvang de uitvoering eenvoudiger is dan bij
de eerdere scenario’s voor zowel de uitvoerder als de ouders. Daarbij ziet DUO wel
de noodzaak van een herijking van het toezicht aangezien bij gratis kinderopvang ouders
niet een direct belang hebben bij het controleren van de gefactureerde uren. Bij het
scenario waar 4 dagen gratis zijn, ziet DUO nog een aantal specifieke risico’s. In
het algemeen zou je zo min mogelijk mensen in een uitzonderingsituatie willen hebben.
Het scenario met 5 dagen gratis opvang komt tegemoet aan die wens. Om te voorkomen
dat de nieuwe uitvoerder voor een beperkte periode ingewikkelde functionaliteit moet
realiseren (zoals de huishoudsamenstelling, de arbeidseis, koppeling gewerkte uren
en een inkomensafhankelijke ouderbijdrage) voor de overgangsperiode, geeft DUO mee
om naast het ontwikkelen van de scenario's in elk geval uit te gaan van scenario «optimalisatie
van het huidige stelsel» uitgevoerd door Toeslagen. Daarbinnen kunnen vereenvoudigingen
worden geïmplementeerd die ook zijn te beschouwen als voorbereidingen op een nieuw
stelsel. DUO heeft aangegeven nauwe samenwerking met ketenpartijen als randvoorwaarde
bij een nieuw financieringsstelsel te beschouwen. Tot slot vraagt DUO aandacht voor
het risico dat gepaard gaat met een combinatie van een lange ontwikkeltijd die meerdere
kabinetsperiodes beslaat en scenario's die ingroeipaden bevatten. Dat kan onzekerheden
geven over het groeipad en het gewenste eindpunt.
De SVB ondersteunt vanuit ouder- en uitvoerend perspectief de complexiteitsreductie.
Tegelijkertijd blijven er complexiteiten bestaan bij scenario’s die voor een bepaald
aantal ouders uitkomst bieden in de vorm van gratis kinderopvang, maar niet voor alle.
Deze scenario’s zijn, voor zover nu te overzien, niet direct passend. SVB geeft mee
dat de scenario’s met ouders, de kinderopvanginstellingen en uitvoerders nader verkend
zouden kunnen worden in samenhang met andere regelingen en toeslagen voor ouders met
kinderen. In dat verband heeft de SVB in de propositie kinderbijslag een voorstel
voor een eenvoudige inkomensondersteunende kindregeling gedaan.10 Deze propositie behelst een nieuw te vormen integrale kindregeling waar de kinderbijslag
en het kindgebonden budget worden gecombineerd binnen één nieuwe wet. Het SUWI-inkomen
wordt hierbij het uitgangspunt vanuit de uitvoeringsgedachte maar ook om de begrijpelijkheid
voor ouders te vergroten.
UWV werkt doorgaans met uitkeringen voor individuele rechthebbenden. Het verstrekken
van uitkeringen aan kinderopvangorganisaties is voor UWV dan ook onbekend terrein.
UWV geeft aan zichzelf voor geen van de scenario’s als geschikte kandidaat te zien
om uitvoering te geven aan een herziene versie van het kinderopvangstelsel.
Tariefregulering
Met de NZa en ACM is verkennend ingezoomd op de mogelijkheden, kansen en risico’s
bij de tariefregulering. Tariefregulering in deze twee scenario’s is in de SVK noodzakelijk
geacht. Zonder deze regulering zouden kinderopvangorganisaties een hogere prijs voor
opvang kunnen vragen dan de overheid vergoedt, waardoor ouders alsnog geen gratis
opvang hebben.
De NZa geeft aan dat een eventuele tariefregulering van de kinderopvang en het toezicht
daarop, voor zover dat nu te beoordelen is, redelijk in lijn zou liggen met haar huidige
regulerings- en toezichtstaken in de zorg, zij het dat het een sector is die de NZa
niet kent. Voor de uitvoeringskant geldt dit niet; dit zijn taken die de NZa nu niet
heeft. Voor het vaststellen van tarieven doet de NZa periodiek kostprijsonderzoek,
doorgaans op basis van recente, daadwerkelijke kostprijzen van zorgaanbieders en soms
aanpalende sectoren. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij nieuwe prestaties, kiest
de NZa voor een modelmatige benadering van de kostprijzen. Als wordt gekeken naar
regulering van kinderopvang, kan dit niet direct vergeleken worden met de zorgsector,
omdat bij deze laatste de zorgverzekeraars ook een rol spelen. Het zijn de zorgaanbieders
en zorgverzekeraars die, na de algemene regulering door de NZa, samen onderhandelen.
Zij leggen vast in contracten welke zorg er geleverd wordt, tegen welke kwaliteit
en welk tarief. Een dergelijke structuur kent de kinderopvang niet.
De ACM geeft mee dat eventuele tariefregulering van de kinderopvang niet in lijn ligt
met de huidige reguleringstaken van de ACM. Die regulering ziet op sectoren met wezenlijk
andere kenmerken dan de kinderopvang, zoals de telecomsector en de energiesector.
Zo reguleert de ACM de energietarieven van netbeheerders omdat dat regionale monopolisten
zijn en om te voorkomen dat zij meer kosten maken dan nodig en te hoge tarieven in
rekening brengen bij afnemers. In de kinderopvang is sprake van een gedifferentieerd
aanbod, en dient regulering van tarieven als garantie dat de opvang gratis is voor
ouders, niet als bescherming tegen mogelijke uitbuiting door marktpartijen.
Een belangrijk aandachtspunt dat wordt meegegeven door meerdere gesprekspartners is
hoe de tariefregulering doorwerkt op de grote verscheidenheid aan opvang die de sector
nu kenmerkt. Hier zou bij de tariefregulering rekening mee gehouden kunnen worden,
door voor verschillende diensten een prestatie- en tariefregulering te introduceren.
Dit is echter geen sinecure. Het verkrijgen van de benodigde gegevens is een administratieve
belasting voor de sector. De systemen en boekhouding moeten hierop ingericht worden.
Er is zowel een risico dat het tarief te laag wordt vastgesteld, wat kan leiden tot
een verschraling van het aanbod, als een risico dat het te hoog wordt ingeschat, wat
resulteert in een ondoelmatige besteding van middelen. Vragen waar tegenaan gelopen
zal worden zijn: hoe om te gaan met regionale verschillen en welk rendement is aanvaardbaar.
Andere aandachtspunten die worden meegegeven zijn hoe te voorkomen dat, als kwaliteit
onvoldoende inzichtelijk is, kinderopvangorganisaties inboeten op die kwaliteit om
hun marges bij vaste tarieven zo hoog mogelijk te houden en het voorkomen van segregatie
tussen bekostigde en niet-bekostigde kinderopvanglocaties.
Overgangsperiode
De besproken scenario’s bevatten grote stelselwijzigingen voor de kinderopvang. Er
zal sprake zijn van een overgang tussen twee systemen waarbij dus tijdelijk twee systemen
naast elkaar zullen bestaan. Ook zal sprake zijn van twee uitvoerders als het nieuwe
stelsel niet wordt uitgevoerd door Toeslagen. Volgens Toeslagen duurt het afbouwen
van de kinderopvangtoeslag in zijn huidige vorm minimaal 5 à 7 jaar. Deze tijd is
nodig om de toeslag definitief vast te stellen en bezwaar en beroep zorgvuldig af
te wikkelen. Dit kan eventueel naast een nieuwe financieringssystematiek worden afgewikkeld.
Nog belangrijker voor een (eventueel) nieuwe uitvoerder is dat Toeslagen minimaal
6 kwartalen van tevoren moet weten of de kinderopvangtoeslag wordt beëindigd. Een
eventuele doorstart van de kinderopvangtoeslag na deze datum, bijvoorbeeld omdat de
nieuwe systemen nog niet gereed zijn, is dan niet meer mogelijk. Voor een soepele
overgang zou er geen gat moeten bestaan tussen de vergoeding vanuit de rijksoverheid;
ouders moeten altijd kunnen vertrouwen op (financieel) toegankelijke kinderopvang.
Dus aandacht voor de timing van de overgang is belangrijk.
Bij een stelselwijziging in lijn met de besproken scenario’s zal zorgvuldig naar het
ingroeipad gekeken moeten worden. Zo moet een uitvoerder genoeg tijd krijgen om het
stelsel vorm te geven, maar moet ook de sector tijd krijgen voor de veranderopgave.
Voor de sector betreffen het namelijk ook veel veranderingen, zowel wat betreft de
administratieve kant (vanwege de aanpassing van de financiering), als de toename van
het gebruik, als aanpassingen in de kwaliteit. De kwaliteit van de kinderopvang is
de afgelopen 15 jaar gestaag toegenomen en is Europees gezien van topniveau. Ouders
die kinderopvang gebruiken, geven aan hier tevreden mee te zijn. Het hoge kwaliteitsniveau
is vooral te danken aan de gedrevenheid van de huidige ondernemers en pedagogisch
medewerkers in de kinderopvang en de klantgerichte, flexibele en innovatieve houding
die zij aannemen bij het aanbieden van kinderopvang. Ook tijdens de coronacrisis het
afgelopen jaar hebben de kinderopvangaanbieders dit laten zien. Een aandachtspunt
bij iedere stelselwijziging is hoe je deze kwaliteit vasthoudt.
Hiermee rekening houdend zal het eindbeeld zeker bij gratis opvang voor alle kinderen
al snel 10–12 jaar op zich laten wachten. Daarom is het belangrijk om samen met de
beoogd uitvoerder ook te kijken welke stappen eerst gezet kunnen worden. In dit verband
kan bijvoorbeeld overwogen worden om een aantal mogelijke wijzigingen nog door te
voeren binnen het huidige financieringsstelsel uitgevoerd door Toeslagen, zoals het
afschaffen van de koppeling gewerkte uren en de arbeidseis. Voordeel van deze werkwijze
is dat het stelsel simpeler wordt voor de uitvoering en ouders. Bovendien betekent
afschaffing van de arbeidseis dat je de kinderopvang voor de groep niet-werkende ouders
al binnen het huidige systeem financieel toegankelijker maakt. Nadeel van deze werkwijze
is dat een nieuwe groep ouders nog wel in het toeslagensysteem komt en dus ook te
maken krijgt met de beperkingen van dit systeem. Verder moet in ogenschouw worden
genomen dat de wijzigingen meerdere kabinetsperiodes beslaan, wat onzekerheden geeft
over het ingroeipad en gewenste eindpunt. Een breed politiek en bestuurlijk draagvlak
zijn daarom van belang.
Dekkingsopties
Bij de verschillende scenario’s in de SVK is mogelijke dekking aangedragen. Hierbij
is, zoals gebruikelijk bij ambtelijke trajecten, gekozen voor technische dekking in
het domein waar de intensivering plaatsvindt die zo dicht mogelijk aansluit bij de
begunstigden van de intensivering. In dit geval in de kindregelingen bij huishoudens
met kinderen met een midden- of hoger inkomen. Dekkingsbronnen die de SVK aanspreekt
zijn het afschaffen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), dit is een
heffingskorting voor werkende alleenstaanden/paren met kinderen t/m 12 jaar, en het
verlagen van de kinderbijslag. Daarnaast kijkt de SVK voor dekking naar een verhoging
van werkgeverspremies, aangezien werkgevers ook baat hebben bij de scenario’s door
een toenemend arbeidsaanbod. Tot slot wordt dekking gevonden door het verhogen van
het toptarief in box 1, omdat het voordeel van de SVK-maatregelen voor een belangrijk
deel terechtkomt bij hogere inkomens.
Het CPB heeft de effecten op de overheidsfinanciën, inkomensongelijkheid en de structurele
werkgelegenheid van de drie scenario’s met een vergaande stelselwijziging berekend.11 Uit deze doorrekening blijkt dat de SVK-maatregelen per saldo leiden tot een beperkte
stijging van de inkomensongelijkheid. Bij de bestaande kinderopvangtoeslagontvangers
neemt de financiële tegemoetkoming voor midden- en hogere inkomens immers meer toe
dan voor lagere inkomens. Ook de keuze voor dekking vanuit de kinderbijslag draagt
bij aan een verhoging van de inkomensongelijkheid. De verlaging van de kinderbijslag
slaat namelijk relatief harder neer bij gezinnen met kinderen met lage inkomens, terwijl
zij -als beide ouders werken- maar beperkt profiteren van de intensivering in de kinderopvang.
De SVK-maatregelen vergroten de (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang. Dit
leidt tot een toename in het gebruik van formele opvang. Uit de doorrekening van het
CPB blijkt dat dit zorgt voor een positief effect op de werkgelegenheid. Kinderopvang
wordt immers goedkoper. Daar staat tegenover dat vooral het afschaffen van de IACK
een negatief effect heeft op het aantal gewerkte uren, waardoor deze scenario’s per
saldo een negatief effect hebben op de werkgelegenheid.
De technische keuze voor dekking vanuit het domein van de kindregelingen (specifiek
de IACK en kinderbijslag) is voor een belangrijk deel bepalend voor de economische
effecten van de scenario’s. Naast deze gekwantificeerde economische effecten leiden
de scenario’s ook tot maatschappelijke baten die niet te kwantificeren zijn. Het gratis
aanbod in combinatie met het verhogen en uniformeren van het kwaliteitsniveau voor
alle kinderen versterkt de ontwikkeling van alle kinderen, bevordert de keuzevrijheid
van ouders en gaat mogelijk segregatie tegen. Bovendien krijgen ouders meer financiële
zekerheid, en neemt de complexiteit voor hen en de uitvoerder af. Hierdoor zal het
aantal terugvorderingen en nabetalingen fors afnemen.
Zowel de effecten op de inkomensongelijkheid, de werkgelegenheid en de niet te kwantificeren
maatschappelijke baten kunnen aanleiding geven om de dekking van de scenario’s breder
te bezien. Dit zou tot beperktere gevolgen op het inkomen van gezinnen met kinderen,
de inkomensongelijkheid en de arbeidsparticipatie kunnen leiden. Hier staan echter
negatieve gevolgen op het inkomen of het voorzieningenniveau van huishoudens zonder
kinderen tegenover.
Voor een rijksbreed overzicht van ombuigingsopties verwijst dit kabinet naar de ombuigings-
en intensiveringslijst van het Ministerie van Financiën12, het IBO Deeltijdwerk13 en de SVK. De fiscale sleuteltabel geeft een indicatie van de beleidskeuzes die op
fiscaal gebied nodig zijn om de benodigde dekking te bieden.14 Het is uiteindelijk aan een volgend kabinet om de mogelijke alternatieven voor de
kinderopvangtoeslag en bijbehorende dekkingsopties te overwegen.
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid