Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Azarkan, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 21 april 2021, over het bericht ‘Kabinet hield informatie toeslagenaffaire doelbewust achter voor Tweede Kamer’
28 362 Reikwijdte van artikel 68 Grondwet
Nr. 36
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2021
De Kamer heeft het demissionair kabinet gevraagd om een reactie naar aanleiding van
de berichtgeving van RTL Nieuws (Handelingen II 2020/21, nr. 71, Regeling van Werkzaamheden).1
Alvorens op het verzoek in te gaan wil het kabinet herhalen: wat de ouders is overkomen,
had nooit mogen gebeuren. Het kabinet blijft zich maximaal inzetten om recht te doen
aan de gedupeerde ouders en het herstel van hun schade en vertrouwen door het uitvoeren
van de in de kabinetsreactie aangekondigde maatregelen.
Berichtgeving inzake ministerraadsbesluitvorming
Het in beeld krijgen van de diepte en breedte van de problematiek van de kinderopvangtoeslag
heeft veel te lang geduurd. Het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie
kinderopvangtoeslag laat ook zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening
gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde, maar vanaf het moment dat de
omvang van de problemen in 2019 duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zich
ingespannen om te komen tot een oplossing voor de gedupeerde ouders.
In de berichtgeving wordt de suggestie gewekt dat het kabinet de Kamer om politieke
redenen niet volledig heeft geïnformeerd. Dit is niet juist. Bij het uitvoeren van
de motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21) heeft het kabinet twee elementen in ogenschouw genomen: ten eerste de politieke
verantwoordelijkheid voor het handelen van individuele ambtenaren en ten tweede het
op dat moment, reeds lang geldende beleid om documenten die zijn opgesteld ten behoeve
van intern beraad, in beginsel niet te verstrekken aan de Tweede Kamer.
Ik licht dit nader toe. De motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21) verzocht de regering een volledig feitenrelaas te verschaffen met onder andere wie
wanneer welk besluit in CAF-gerelateerde zaken genomen heeft en op basis van welke
informatie, en welke handelingen onrechtmatig waren. Naar aanleiding van de motie
is in de ministerraad een tweetal elementen besproken. Allereerst dat bij de uitvoering
van de motie niet in detail zou worden ingegaan op het handelen van individuele ambtenaren.
Hierbij speelt het principiële punt dat het handelen van ambtenaren geen zelfstandig
onderwerp van het politieke debat zou moeten worden gemaakt. Bewindspersonen zijn
immers politiek verantwoordelijk en kunnen ter verantwoording worden geroepen door
de Tweede Kamer en verantwoording afleggen in het openbaar, terwijl ambtenaren zich
niet kunnen uitspreken. Daar komt bij dat de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen
op dat moment tot de conclusie was gekomen dat de problematiek niet werd veroorzaakt
door individuen met kwaad in de zin, maar structurele oorzaken kent.
Ten tweede was het in 2019 staand beleid, conform de brieven van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2002, 25 april 2016 en 18 november 2019
(Kamerstuk 28 362, nrs. 2, 8 en 23), dat documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, in beginsel niet
werden verstrekt aan de Tweede Kamer. Aan het belang van de bescherming van het in
vertrouwelijkheid kunnen adviseren van bewindspersonen werd toen een doorslaggevend
gewicht toegekend. Er werd in die tijd onderscheid gemaakt tussen het verstrekken
van documenten enerzijds en het verstrekken van informatie of inlichtingen anderzijds,
met het uitgangspunt dat inlichtingen worden verstrekt door middel van een brief of
een nota. Dit is ook op verschillende momenten met de Kamer besproken, bijvoorbeeld
in het debat op 11 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 30).2
Het kabinet heeft de Kamer over dit alles geïnformeerd, ook over de twee hierboven
genoemde afwegingen, onder meer bij de appreciatie bij het indienen van de motie op
4 november 2019 (Kamerstuk 35 302, nr. 68), en in de brieven van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van 14, 22 en
29 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nrs. 544, 546, 549 en 550). In afwachting van het al lopende onderzoek van de Audit Dienst Rijk (ADR) naar
de vraag wanneer de politieke en ambtelijke top wist van het onrechtmatig handelen
en andere problemen, zijn zoveel mogelijk inlichtingen verstrekt, zonder daarbij in
detail in te gaan op het handelen van individuele ambtenaren. Dit is ook aan de orde
gekomen in de plenaire debatten met de Kamer over de kinderopvangtoeslag van 4 december
2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 32, items 3 en 6) en over het versterken van de
besturing van de Belastingdienst van 21 januari 2020 (Handelingen II 2019/20, nr.
43, item 26). In de kabinetsreactie van 15 november 2019 op het interim-rapport van Adviescommissie
Uitvoering Toeslagen is aangesloten bij de analyse en reconstructie van de commissie
naar de gang van zaken bij CAF 11. Tevens is op 15 november 2019 een omvangrijk Wob-verzoek
met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 31 066, nr. 536). In de Kamerbrief van 22 november 2019 is een nadere toelichting gegeven op de verstrekte
documenten en in deze toelichting is ook beschreven wat niet is verstrekt, Op 29 november
2019 is een Kamerbrief gestuurd met een uitgebreidere toelichting op de invulling
van de reconstructie en conclusies over de handelwijze CAF breed en CAF 11, inclusief
verantwoording voor de gemaakte keuzes. Als bijlage bij die brief is een grafische
tijdlijn aan de Kamer verstrekt. Op 12 maart 2020 is het voornoemde onderzoek van
de ADR met de conclusies ten aanzien van de vraag wanneer de politieke en ambtelijke
top wist van het onrechtmatig handelen en andere problemen naar de Kamer gestuurd.
Op 28 april 2020 is de onderliggende tijdlijn aan de Kamer gezonden.
Mede in het licht van de voortgaande maatschappelijke discussie heeft het kabinet
in reactie op rapport van de parlementaire ondervragingscommissie van afgelopen januari
2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4) gekozen voor een radicaal ruimere informatievoorziening aan de Kamer, onder meer
door bij elk stuk dat aan het parlement wordt gestuurd, de onderliggende departementale
nota’s die de bewindspersonen hebben gebruikt voor de besluitvorming, actief openbaar
te zullen gaan maken. In die interne ambtelijke stukken zullen persoonlijke beleidsopvattingen
niet langer worden weggelaten, waarbij uiteraard wel wordt getoetst aan het belang
van de staat. Het kabinet werkt dit op dit moment verder uit. Daarbij heeft het kabinet
opgeroepen om in dialoog met de Kamer te bespreken hoe de ruimte voor kritische of
afwijkende advisering en de veiligheid van ambtenaren geborgd kunnen blijven.
De beraadslagingen in de ministerraad
De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en heeft
de grondwettelijke opdracht de eenheid van dat beleid te bevorderen.
Draagvlak voor het regeringsbeleid is van essentieel belang, en dat impliceert ook
met enige regelmaat het bespreken van standpunten van individuele Kamerleden, bijvoorbeeld
in het kader van de uitvoering van moties en bij politiek gevoelige debatten. Zoals
u in de openbare agenda van de ministerraad kunt zien is een vast onderdeel van de
agenda «belangrijke zaken die in de EK en TK aan de orde zijn gekomen of op korte
termijn zullen komen». Hierbij kan inhoudelijk en collegiaal gereflecteerd dan wel
vooruitgeblikt worden op gevoerde en toekomstige debatten. Dergelijke reflecties kunnen
ook het karakter hebben van een persoonlijke terugblik op deze debatten.
Ministerraadnotulen
De Kamer heeft eveneens verzocht om toezending van de ministerraadnotulen.
Van de besprekingen in de ministerraad worden notulen gemaakt, die een weergave bevatten
van de standpuntbepalingen, argumenten en conclusie (het besluit). Het betreft geen
stenografisch verslag. De notulen worden door de ministerraad vastgesteld. De bewindspersonen
krijgen de notulen rechtstreeks toegestuurd. Ambtenaren mogen in voorkomende gevallen
het voor hen relevante gedeelte van de notulen inzien bij het secretariaat van de
Minister. In sommige gevallen hebben de beraadslagingen een zo bijzonder vertrouwelijk
karakter dat persoonlijke notulen (ook wel P-notulen) worden gemaakt. Deze worden
alleen aan de Ministers gestuurd en aan Staatssecretarissen die het agendapunt hebben
bijgewoond. Ambtenaren kunnen deze niet inzien.
De parlementaire ondervragingscommissie heeft kennis kunnen nemen van alle notulen
die de commissie heeft gevorderd.3 De aan de gehele commissie ter beschikking gestelde notulen bevatten, behoudens de
namen van bewindspersonen, de volledige weergave van de beraadslagingen, inclusief
de zogenaamde persoonlijke notulen (P-notulen). De voorzitter en ondervoorzitter van
de commissie hebben inzage gehad in de niet-geanonimiseerde notulen, waarmee is zeker
gesteld dat de commissie heeft kunnen controleren dat de geanonimiseerde notulen overeenkomen
met de niet-geanonimiseerde notulen.
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de
bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege
de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen
van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele
ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet
als geheel.4 Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van
besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid
van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad
geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele
bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in
gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering
staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest
de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag.
Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat.
Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk
noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen
nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede
Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht
voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien
vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld
en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van
de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke
stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde
notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt.
In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van
alle notulen die aan de parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet
verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief
de P-notulen5.
Het kabinet keurt ten zeerste af dat er, naar het zich nu laat aanzien, mogelijk sprake
is geweest van het delen van als staatsgeheim, zeer geheim, gerubriceerde stukken
met een nieuwsmedium en doet daarvan aangifte.
Tot slot
De nu ontstane situatie geeft eens te meer het belang aan om te werken aan een goede
informatierelatie, die uitgaat van wederzijds vertrouwen, wederkerigheid en respect
voor de eigen verantwoordelijkheden die de Tweede Kamer en het kabinet hebben binnen
ons constitutionele bestel.
namens het hele kabinet, De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte
Indieners
-
Indiener
M. Rutte, minister van Algemene Zaken