Brief regering : Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Nr. 288 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2021
Hierbij stuur ik uw Kamer, conform mijn toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1271), mijn appreciatie van de aanbevelingen die de Europese Commissie aan Nederland gestuurd
heeft voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in de periode 2023–2027.
Het GLB gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen
Een toekomstbestendige landbouw is goed voor de boer, de biodiversiteit, het milieu,
het klimaat en de voedselkwaliteit. De Nederlandse invulling van het komende GLB wordt
vastgelegd in het nationaal strategisch plan (GLB-NSP) en moet bijdragen aan de doelen
van mijn visie op kringlooplandbouw, door te investeren in een in alle opzichten duurzame
productie van voedsel en in een verdienvermogen om dit mogelijk te maken. Boeren die
bijdragen aan het oplossen van de klimaat- en milieuproblematiek, een diverse natuur,
de biodiversiteit, een mooi landschap en een vitaal platteland wil ik doelgericht
ondersteunen. Zo zorgen we ervoor dat we ook in de toekomst in Nederland een sterke,
duurzame landbouw hebben, waarin meer dan voorheen de kringloop gesloten is. Een meer
doelgericht GLB-programma is daar één van de belangrijke instrumenten voor. Ik wil
het GLB-instrumentarium dan ook toegankelijk maken voor zoveel mogelijk boeren en
hen stimuleren én belonen voor hun maatschappelijke diensten.
Naast het GLB-NSP behoren ook het Realisatieplan Visie LNV «Op weg met een nieuw perspectief»
(Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76), de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199), het Omschakelprogramma duurzame landbouw (Kamerstuk 35 334, nr. 126) en de uitwerking van andere Europese kaders zoals aangekondigd in de van «Boer-tot-Bordstrategie»
en Biodiversiteitsstrategie, tot mijn instrumentarium.
De Europese Commissie heeft op 18 december 2020 voor iedere lidstaat een werkdocument
gepubliceerd met daarin aanbevelingen over de inhoud van de door de lidstaten op te
stellen Nationale Strategische Plannen ter invulling van het GLB (GLB-NSP).1 De aanbevelingen zijn aangekondigd in de van «Boer-tot-Bordstrategie» en worden gedaan
in het kader van de gestructureerde dialoog van de Europese Commissie met iedere lidstaat,
die uiteindelijk moet leiden tot de goedkeuring van het GLB-NSP. De werkdocumenten
met aanbevelingen per lidstaat worden toegelicht in Commissiemededeling COM(2020)846,
die ook twee bijlagen bevat met relevante indicatoren en referentiewaarden.
De Europese Commissie doet Nederland 14 aanbevelingen die zijn gegroepeerd naar de
hoofddoelen van het GLB. Drie aanbevelingen hebben betrekking op het «bevorderen van
een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te
garanderen»; zes aanbevelingen gaan over «intensiveren van milieuzorg en klimaatactie
en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen
van de Unie»; vier over het «versterken van het sociaaleconomische weefsel van de
plattelandsgebieden»; en tot slot één over de horizontale doelstelling «moderniseren
landbouwsector door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de
landbouw en de plattelandsgebieden in Europa». De aanbevelingen maken geen onderdeel
uit van de nog lopende GLB-onderhandelingen in Brussel over de GLB-verordeningen.
Op woensdag 13 januari jl. heb ik met Europees Commissaris Wojciechowski van Landbouw
en Plattelandsontwikkeling een eerste, meer toelichtend gesprek over de Nederlandse
aanbevelingen gevoerd en hem daarna een korte reactie gestuurd. Daarin heb ik aangegeven
deze appreciatie op te stellen en toegezegd deze in het kader van de verdere dialoog
over het GLB-NSP ook met de Europese Commissie te zullen delen.
Appreciatie
Nederland ondersteunt de Green Deal en de daarin geformuleerde ambities in algemene
zin, tevens als de daarvan afgeleide van «Boer-tot-Bordstrategie» en Europese Biodiversiteitsstrategie.
Ik beschouw het GLB als een belangrijk instrument om aan Green Deal-doelen en kringlooplandbouw
bij te dragen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij bij de goedkeuring van
de nationale strategische plannen bijzondere aandacht zal besteden aan de manier waarop
de lidstaten in hun GLB-NSP verwachten bij te dragen aan de ambities van de Green
Deal. Hoewel de aanbevelingen die in de vorm van een werkdocument zijn gepubliceerd
en voor het GLB juridisch niet bindend zijn, zullen ze naar verwachting wel een belangrijke
rol gaan spelen bij de goedkeuring van het GLB-NSP door de Europese Commissie. Daarbij
hecht ik er veel belang aan dat het Europese gelijke speelveld gehandhaafd blijft.
Bij de beoordeling van het GLB-NSP vind ik transparantie een vereiste. Wel constateer
ik dat de sturende aard van de aanbevelingen niet geheel strookt met het uitgangspunt
van de huidige GLB-hervorming, dat de Unie in gezamenlijkheid de doelen van het beleid
bepaalt en dat de lidstaten zelf bepalen hoe zij in hun situatie het beste aan die
doelen kunnen bijdragen met het GLB. De flexibiliteit die het nieuwe GLB biedt voor
maatwerk per lidstaat vind ik cruciaal. Bij bepaalde aanbevelingen acht ik de voorgestelde
interventies in de Nederlandse context niet effectief of gewenst ten aanzien van de
beoogde doelen. Ik licht dit hieronder verder toe.
Daarnaast constateer ik dat de Europese Commissie haar 14 aanbevelingen richt op een
breed scala aan onderwerpen. Het GLB-budget is groot, maar de middelen en het instrumentarium
van het GLB zijn uiteraard niet toereikend om alle problemen in de landbouw, het milieu
en de plattelandseconomie tegelijk op te lossen. Als de middelen te dun uitgesmeerd
worden, vermindert dit de effectiviteit van de instrumenten. Om de middelen zo effectief
mogelijk te besteden zullen keuzes gemaakt moeten worden over wat er via het GLB-NSP
gedaan kan worden en waar andere instrumenten ingezet moeten worden. Ik stuur op een
integrale en prestatiegerichte aanpak voor het GLB-NSP.
Ik kan me ten algemene vinden in de analyse die de Europese Commissie gemaakt heeft
over de Nederlandse agrarische sector. Deze komt grotendeels overeen met de houtskool-SWOT
die ik zelf heb laten opstellen en met uw Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 28 625, nr. 277).
Aanvullend op de aanbevelingen nodigt de Europese Commissie in het werkdocument Nederland,
evenals de overige lidstaten, uit om expliciete nationale waarden voor zes Green Deal-doelen
(gerelateerd aan antibioticagebruik, gewasbeschermingsmiddelen, biologische landbouw,
hoog diverse landschapselementen, nutriëntenverliezen en breedbandinternet) op te
nemen in het GLB-NSP. Dit zijn ook voor Nederland belangrijke doelen. Aan vrijwel
allemaal is en wordt buiten het GLB om al veel gedaan. Op belangrijke onderdelen zoals
stikstof, antibioticagebruik en gewasbescherming heeft Nederland al eigen doelen geformuleerd.
De vraag is of het GLB-NSP de juiste plek is om nieuwe nationale streefwaarden vast
te stellen, wanneer de beleidsinstrumenten voor de doelen nationaal en/ of Europees
primair buiten het GLB liggen. Ik hecht eraan dat reeds ingezet nationaal beleid kan
worden voortgezet, inclusief de instrumenten en indicatoren die daarvoor in onze context
met goede redenen gekozen zijn. Voor de thema’s waarvoor gerelateerde nationale doelen
of indicatoren bestaan, werk ik in het GLB-NSP uit hoe de GLB-middelen en instrumenten
dit doelbereik ondersteunen. Het GLB-NSP draagt dan bij aan de integrale aanpak van
de genoemde doelen.
Ten aanzien van de afzonderlijke aanbevelingen, gerubriceerd per GLB hoofddoel, geef
ik hieronder mijn appreciatie.
I. Hoofddoel GLB: Bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector
om voedselzekerheid te garanderen
Aanbeveling 1:
De levensvatbaarheid van landbouwbedrijven versterken
via een meer gerichte, effectieve en efficiënte verdeling van rechtstreekse betalingen,
bijvoorbeeld door toepassing van aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid
en vermindering van betalingen.
Deze aanbeveling van de Europese Commissie is gericht op het eerste subdoel van het
GLB, namelijk het bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en
veerkracht in de hele Unie om de voedselzekerheid te vergroten, en vind ik in EU context
begrijpelijk. Er gaat in de gehele EU immers veel directe inkomenssteun naar grote
bedrijven. Toegespitst op de Nederlandse situatie acht ik inzet van het instrument
herverdeling van de basispremie op basis van hectares per bedrijf echter een minder
logische stap. Ten eerste omdat er in Nederland relatief weinig grote ontvangers van
inkomenssteun zijn. Daarnaast is het vraag of herverdelende inkomenssteun de meest
geschikte interventie is om kleine bedrijven sterker en toekomstbestendiger te maken.
Gerichte steun voor bijvoorbeeld investeringen en kennisverwerving zouden een betere
besteding van de GLB-middelen kunnen zijn om deze bedrijven sterker en toekomstbestendiger
te maken dan een hogere basispremie.
Ik wijs er verder op dat een deel van de directe inkomenssteun gebruikt zal gaan worden
voor doelgerichte betalingen aan boeren via ecoregelingen en overheveling naar de
tweede pijler waardoor de basispremie al flink lager wordt. Met die inzet van de middelen,
bedoeld om bedrijven natuur-, milieu- en klimaatvriendelijker en economisch weerbaarder
te maken, vindt feitelijk al een herverdeling van de beschikbare middelen plaats naar
die landbouwers die actief met deze uitdagingen aan de slag gaan en daarmee duurzamer
en toekomstbestendiger worden. Dit geldt evenzeer voor kleinere boerenbedrijven die
hiervan werk maken.
Naast inzet van GLB-middelen voor ecoregelingen en overheveling naar de tweede pijler
kijk ik in het GLB-NSP of ik de verdeling van directe betalingen voor de Nederlandse
situatie verder kan optimaliseren, daar waar grote bedrijven meer steun ontvangen
dan voor een goed gezinsinkomen noodzakelijk is. Naast het instrument herverdelende
basispremie kijk ik daarvoor ook naar de instrumenten plafonnering en een eventuele
regionalisering van de basispremie (zie ook aanbeveling 6). Door gebruik te maken
van één of meer van deze drie GLB instrumenten en de keuzes voor de omvang van het
budget voor ecoregelingen en de overheveling wil ik aan deze aanbeveling invulling
geven.
Aanbeveling 2:
De toegevoegde waarde in landbouwsectoren vergroten door te investeren in hoogwaardige en/of onderscheidende voedselkenmerken, waaronder
biologische productie, en door het beheer van de toeleveringsketen efficiënter te
maken – aan de hand van steun uit beide pijlers van het GLB. Daarbij moet ook nadruk
liggen op het in stand houden en versterken van de coöperatieve structuur. De sterke
controle die landbouwers zo kunnen uitoefenen op de voedselvoorzieningsketen, is immers
bevorderlijk voor langetermijninvesteringen met het oog op toekomstige uitdagingen,
waaronder het beheersen van operationele risico’s voor de primaire producenten.
Deze aanbeveling van de Commissie sluit in sterke mate aan bij de inzet die ik voor
ogen heb. Nederlandse landbouwers zijn erbij gebaat om hun verdienvermogen te versterken
door productie van hoogwaardige producten voor markten in binnen- en buitenland. Hiervoor
zou een goede prijs betaald horen te worden omdat afnemers deze producten vanwege
hun kwaliteit hoger waarderen. Steun voor landbouwers die actief kennis verwerven
of investeren om hun producten en/of productiemethoden te verbeteren, bijvoorbeeld
door toepassen van kringlooplandbouw, past daar prima bij. Bij het opstellen van het
GLB-NSP kijk ik daarnaast hoe landbouwers het beste gesteund kunnen worden die hun
verdienvermogen willen versterken door te gaan produceren conform een kwaliteitskeurmerk,
zoals de biologische productiewijze. Een en ander vanzelfsprekend ook in aansluiting
op de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het Omschakelprogramma duurzame landbouw (Kamerstuk 35 334, nr. 126).
Steun uit het GLB-NSP die bijdraagt aan het verdere versterken van samenwerkingsverbanden
in de landbouw past daar bij. Er is nu al veel samenwerking in veel sectoren van de
Nederlandse landbouw (denk bijvoorbeeld aan de sterke coöperaties van onder andere
melkveehouders, suikerbietentelers en zetmeelaardappeltelers). Daarbij hoeft het zeker
niet alleen te gaan om samenwerkingsverbanden van landbouwers; samenwerkingsverbanden
van landbouwers met andere ketenpartners kunnen ook zorgen voor kwaliteitsverhoging,
innovatie en versterking van het verdienvermogen van landbouwers. Net als onder het
huidige GLB zullen duurzame operationele programma’s van erkende producentenorganisaties
in de groenten en fruit sector in aanmerking komen voor steun. Daarnaast verken ik
de mogelijkheden om in het GLB-NSP steun te verlenen aan erkende producentenorganisaties
in andere sectoren dan groenten en fruit.
Het versterken van risicobeheer op bedrijven verdient eveneens aandacht. Extremere
weersomstandigheden, de dreiging van (nieuwe) ziekten en plagen en meer blootstelling
aan marktwerking maken het steeds belangrijker dat landbouwers en tuinders werken
aan de weerbaarheid van hun bedrijf. Door preventieve maatregelen maar ook door maatregelen
die de gevolgen beperken van calamiteiten kan die weerbaarheid worden vergroot. Ik
bezie bij het opstellen van het GLB-NSP hoe ik risicobeheer door boeren het beste
kan (blijven) ondersteunen.
Aanbeveling 3:
Het concurrentievermogen van de landbouwsector versterken, met name door de beschikbare steun onder de beide pijlers van het GLB, zoals investeringsinterventies,
aan te wenden ter bevordering van duurzame bedrijfsmodellen voor landbouwbedrijven.
Ook deze aanbeveling van de Commissie strookt in sterke mate met hoe vanuit het kabinet
naar de landbouw gekeken wordt en mijn inzet in duurzaam verdienvermogen. Kennisontwikkeling
en -verspreiding, samenwerking en investeringen moeten bijdragen aan een innovatieve
landbouwsector en weerbare bedrijven die een behoorlijk inkomen kunnen verdienen met
landbouwproducten die op een duurzame wijze geproduceerd zijn. Steun uit het GLB-NSP
voor kennis, samenwerking en investeringen moet gericht zijn op die bedrijven die
hun bedrijfsvoering verduurzamen om kwalitatief hoogstaande landbouwproducten op de
markt te brengen, waarmee zij ook voor de verdere toekomst hun verdienvermogen versterken.
Dat sluit ook aan op het nationale omschakelprogramma dat erop gericht is de omslag
naar een duurzamere bedrijfsvoering in de richting van bijvoorbeeld kringlooplandbouw,
biologische landbouw, natuur-inclusieve landbouw en agroforestry te stimuleren en
daarmee bij te dragen aan doelstellingen op het gebied van stikstof, klimaat, milieu,
biodiversiteit en dierenwelzijn. Steun uit het GLB-NSP en het Omschakelprogramma moet
ondernemers helpen door de omschakeling financieel mogelijk te maken.
II. Hoofddoel GLB: Intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de
verwezenlijking van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen van de Unie
Aanbeveling 4:
De nutriëntenverontreiniging van water en lucht verminderen, de stikstofdepositie
in de voor stikstof kwetsbare Natura 2000-gebieden terugdringen tot onder de kritieke
waarden, en bijdragen aan verwezenlijking van de doelstelling voor nutriëntenverliezen
in Nederland uit de Europese Green Deal, door middel van goed geïntegreerde maatregelen ter ondersteuning van de transitie
naar een duurzamere en minder intensieve landbouw. Via de onder de beide pijlers van
het GLB beschikbare steunmiddelen moet worden gewerkt aan een efficiënter gebruik
van minerale en biologische meststoffen en aan verbetering van het bodembeheer in
algemene zin.
De geformuleerde ambitie in de aanbeveling is in lijn met mijn Visie «Waardevol en
verbonden», het kader van het Nitraatactieprogramma, de Kaderrichtlijn Water, het
Nationaal Programma Landbouwbodems en de contouren van het nieuwe Mestbeleid. Het
Nederlandse uitgangspunt is dat een gezonde bodem en duurzaam bodembeheer moet leiden
tot minder nutriëntenverliezen en tevens bijdraagt aan biodiversiteit, betere waterkwaliteit
en klimaat. Daarbij is het van belang dat de reductie van verontreiniging en vermindering
van de belasting van klimaat, milieu en biodiversiteit leidend is. Een integrale benadering
is noodzakelijk. Nederland heeft een sterk innovatie-systeem, waarbij ontwikkelingen
naar precisielandbouw (NPPL), verwaarding van reststromen en het beperken van emissies
centraal staat. Daarbij kijk ik onder andere naar het gebruik van innovatieve stalsystemen,
managementmaatregelen en extensivering. In de wet «stikstofreductie en natuurverbetering»
zijn resultaatsverplichtende omgevingswaarden opgenomen. Daarmee moet in 2025 40%,
in 2030 50% en in 2035 74% van het areaal met voor stikstof gevoelige habitats in
Natura 2000-gebieden onder de Kritische Depositiewaarde (KDW) worden gebracht. Hiervoor
heeft het kabinet tot aan 2030 circa € 6 miljard vrijgemaakt. De helft daarvan wordt
ingezet ten behoeve van natuurherstel en -verbetering. € 2 miljard wordt gebruikt
om met behulp van bronmaatregelen stikstofdepositie te verminderen. Die maatregelen
worden genomen in alle sectoren die stikstof uitstoten. Het laatste miljard wordt
ingezet om de partiële bouwvrijstelling op een verantwoorde manier mogelijk te maken.
Aanvullend daarop biedt het GLB mogelijkheden voor stimulering van duurzaam bodem-
en waterbeheer en koolstofvastlegging, via bijvoorbeeld ecoregelingen gerelateerd
aan de nationale uitwerking van de goede landbouw- en milieucondities. Eveneens zijn
er mogelijkheden via het ANLB, samenwerking binnen bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch
Waterbeheer en investeringen die ik uitwerk. Echter, aanvullende beleidsopties buiten
het GLB, zoals aangegeven in de van «Boer-tot-Bordstrategie» zullen nodig zijn om
de kringloop te sluiten, om hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest in te zetten
als alternatief voor kunstmeststoffen, emissies terug te dringen en beschikbare reststromen
lokaal beter te gebruiken. In het GLB-NSP wil ik op dit gebied kijken naar de integrale
aanpak, waarbij de inzet vanuit het GLB complementair moet zijn aan de beschikbare
nationale fondsen.
Aanbeveling 5:
Emissies van andere stoffen dan CO2 door de veehouderij en bodembemesting verminderen en de capaciteit voor koolstofopslag verhogen door het herstel van veengronden en wetlands te ondersteunen via koolstoflandbouw
en omschakeling naar een biogebaseerde en circulaire economie. Dit betekent onder
meer dat via GLB-interventies ondersteuning moet worden geboden voor de verschuiving
naar productiesystemen in de veehouderij met minder uitstoot door, overeenkomstig
de methaanstrategie, ook duurzaam mestbeheer in aanmerking te nemen.
Ik herken mij in de benadering die in de aanbeveling wordt gepresenteerd. Duurzaam
bodembeheer en koolstofvastlegging dragen bij aan een gezondere leefomgeving en een
weerbaarder ecosysteem. In mijn Realisatieplan Visie LNV geef ik aan dat het essentieel
is om ook vanuit het Klimaatakkoord en de daarin opgenomen vastlegging van koolstof
een koppeling te maken met kringlooplandbouw; in 2030 worden alle landbouwbodems in
Nederland duurzaam beheerd en wordt jaarlijks 0,5 Mton CO2 extra opgeslagen in minerale landbouwbodems. Daarnaast kunnen aangepaste oogstmethoden
waarbij de bodem in het natte najaar minder wordt dichtgereden, bijdragen aan een
vermindering van de N2O-emissie. De ambitie in veenweidegebieden is om een reductie van 1Mton CO2-eq te bewerkstelligen door maatregelen die met name gericht zijn op verhoging van
de grondwaterstand. Een hogere grondwaterstand draagt tevens bij aan versterking van
het weidevogelbeheer in veenweidegebieden. De omslag naar kringlooplandbouw zal ook
bijdragen aan efficiënt grondstoffengebruik van productiesystemen, en minder emissies
naar het milieu. Verder geeft Nationaal Programma Landbouwbodems het nationale beleidskader
weer met verschillende aanknopingspunten en maatregelen voor de bodem.
Daarnaast werk ik aan het stimuleren van koolstofvastlegging door bomen en andere
houtige elementen op landbouwgrond (agroforestry en landschapselementen), vanwege
de voordelen die dit biedt voor klimaatmitigatie (zowel CO2-fixatie in landbouwbodems en biomassa). Bovendien dragen bomen op landbouwgrond bij
aan klimaatadaptatie door het vergroten van de weerbaarheid tegen weersextremen en
klimaatgerelateerde ziekten en plagen, en via verbetering van het watervasthoudend
vermogen van landbouwbodems. Deze maatregelen kunnen ook bijdragen aan biodiversiteit;
zie daarvoor aanbeveling 6.
Beleidsimpulsen uit het GLB zullen worden benut om (extra) inspanningen voor de klimaatopgave
te bevorderen, door bijvoorbeeld duurzaam bodembeheer en kringlooplandbouw te stimuleren.
Ook hier wil ik het GLB-NSP benutten om de aanpak integraal verder uit te werken en
middelen in goede samenhang met elkaar in te zetten.
Aanbeveling 6:
Een gunstige staat van instandhouding bereiken van habitats en soorten die in verband
staan met landbouwsystemen, de fragmentatie van habitats en het verlies van biodiversiteit
verminderen en bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal inzake diversiteitsrijke
landschapselementen, door in Natura 2000-gebieden en, waar van toepassing, andere landbouwgebieden passende
beheerpraktijken en andere natuurherstelmaatregelen te bevorderen, waaronder het invoeren
en handhaven van praktijken voor landschapselementen waarmee de achteruitgang van
weidevogels en andere akkervogels, alsmede van wilde bestuivers, kan worden gestopt
en de toestand van grasland-, wetland- en veengrondhabitats kan worden verbeterd.
Het GLB in Nederland richt zich met name op het versterken van de milieu- en leefomgeving
op en aanpalend aan landbouwgrond en landbouwbedrijven. Het beheer van Natura 2000-gebieden
wordt primair nationaal gefinancierd.
Het versterken van de terrestrische en aquatische biodiversiteit op en aanpalend aan
boerenland, zoals op weide- en akkergronden en in de sloot, maar ook in de doorwerking
van de landbouw op Natura 2000-gebieden is een speerpunt voor het GLB-NSP. De inzet
van Nederland is gericht op een volledige gunstige staat van instandhouding conform
de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer beschouw
ik daarvoor als een belangrijk instrument. Daarnaast zet het kabinet de komende jaren
stappen zoals bijvoorbeeld gepresenteerd in de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk
35 334, nr. 82). Het dalende aantal akker- en weidevogels in Nederland is vooral terug te voeren
op een verminderd broedsucces. De belangrijkste oorzaken voor het verminderde broedsucces
is als volgt samen te vatten: verkleining van het areaal dat zich leent als broedbiotoop,
omgevingsfactoren (zoals openheid), predatie van legsels en kuikens en afname van
voedselaanbod. Het aanwijzen en inrichten van leefgebieden van voldoende omvang in
combinatie met een verdienmodel voor de vrijwillig deelnemende agrariërs in samenhang
met predatiebeheer vormt de kern van de aanpak gericht op herstel van de boerenlandvogelpopulatie
(Kamerstuk 33 576, nr. 218). De maatregelen die bijdragen aan het behoud van akker- en weidevogels dragen ook
bij aan het behoud van insecten en vice versa. Daarnaast zijn insecten van belang
voor een natuurinclusieve landbouw, door het versterken van bij voorbeeld functionele
agrobiodiversiteit. Behoud en verbetering van natuur en biodiversiteit vraagt een
evenwichtig en integraal natuur- en landbouwbeleid, met als basis duurzaam bodem-
en waterbeheer. Dat is ook de kern van mijn landbouwvisie gericht op de transitie
naar kringlooplandbouw.
In het GLB-NSP wordt uitgewerkt hoe een extra inzet op deze doelen vormgegeven kan
worden. Hierbij spelen met name de toekomstige ecoregeling en het agrarisch natuur-
en landschapsbeheer en de invulling van de conditionaliteit een belangrijke rol. Tevens
onderzoek ik of het wenselijk is om voor bepaalde gebieden in Nederland een extra
vergoeding te geven. Ik kijk onder andere naar het regionaliseren van de basispremie
en aanvullende hectarepremies voor gebieden met natuurlijke handicaps. Daarbij speelt
verschil in focus tussen de verschillende interventies een rol, en zoek ik combinaties
tussen het versterken van biodiversiteit en andere behoeftes. Ecosysteemdiensten die
een agrariër levert op zijn landbouwgrond, kunnen bijdragen aan zowel klimaatdoelstellingen,
het versterken van natuurlijke hulpbronnen, de biodiversiteit en landschapskwaliteit.
Daar waar het huidige beleid op agrarisch natuur- en landschapsbeheer zich richt op
het beheren van habitats voor specifieke soorten, zoals de akker- en weidevogels,
en daarvoor een integrale aanpak subsidieert, richt ik de ecoregeling meer op het
generiek verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, met als doel een op de lange
termijn rendabele landbouw die bijdraagt aan de biodiversiteit, milieu en de klimaatopgave.
De mate waarin insecten voorkomen in dit landschap is een goede graadmeter voor de
ecologische kwaliteit van het landschap. Bij een gebiedsspecifieke vergoeding staat
juist het behoud en/of herstel van landschappelijke waarden in een gebied centraal,
voor zover deze waarden een negatieve invloed kunnen hebben op de landbouwproductie.
Een voorbeeld hiervan is het vergoeden van de negatieve doorwerking op de landbouw,
van een verhoogd waterpeil in veenweidegebieden. Dit verhogen van het waterpeil draagt
bij aan het versterken van habitats voor weidevogels en vermindert emissies van broeikasgassen.
Met diversiteitsrijke landschapselementen, als een groenblauwe dooradering door het
landschap wil ik bijdragen aan de Europese biodiversiteitsstrategie. Ik denk hierbij
primair aan niet-productieve, bijvoorbeeld bloemrijke, randen, verschillende vormen
van houtopstanden en waterelementen als poelen en boerensloten. Het GLB gaat hierin
een belangrijke rol spelen door bijvoorbeeld het versterken van de GLB-steun voor
houtopstanden en waterelementen, en het subsidiëren van verschillende soorten randen,
bijvoorbeeld voor functionele agrobiodiversiteit. Daarnaast is een diversiteitsrijk
landschap gebaat bij diversiteit in teelten, zoals bijvoorbeeld de teelt van rustgewassen,
eiwitgewassen, verschillende typen van kruidenrijk grasland, strokenteelt en diversiteit
in gewassen. Ik onderzoek of deze teelten en of teeltsystemen kunnen worden ondersteund
in het GLB-NSP.
Aanbeveling 7:
Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal voor biologische landbouw
door regelingen voor omschakeling en instandhouding te ondersteunen. Dit moet gepaard
gaan met inspanningen om het potentieel in de landelijke vraag naar biologisch voedsel
in kaart te brengen en structuren in de voedselvoorzieningsketen te verbeteren.
Er zijn diverse instrumenten om biologische landbouw te ondersteunen. Zo kunnen boeren
en tuinders die willen omschakelen naar biologische landbouw gebruik maken van de
regeling Borgstellingskrediet MKB-landbouw voor omschakelkapitaal. Deze borgstelling
is bedoeld om het knelpunt van liquiditeitstekort in de omschakelperiode weg te nemen.
Hiernaast werk ik aan het Omschakelprogramma duurzame landbouw, waarvan het «Investeringsfonds
Omschakeling» in de loop van het voorjaar (mei) van start zal gaan. Met dit programma
krijgen omschakelaars naar biologische landbouw extra steun ten opzichte van de reguliere
borgstellingsregeling bij de financiering die zij daarvoor nodig hebben. Naast het
Investeringsfonds wordt gewerkt aan een borgstelling voor werkkapitaal met gunstiger
voorwaarden dan de reguliere borgstellingsregeling. Daarnaast worden omschakelbedrijven
met vouchers voor advisering (o.a. voor het maken van een sterk bedrijfsplan, ook
in het kader van het Omschakelprogramma) en demonstratie extra geholpen bij hun omschakeling.
Ook het nieuwe GLB biedt verschillende mogelijkheden om biologische landbouw, als
vorm van duurzame landbouw, te stimuleren, bijvoorbeeld via ecoregelingen of in de
conditionaliteit via bijvoorbeeld de nationale uitwerking van de goede landbouw en
milieucondities. Op 25 maart 2021 heeft de Europese Commissie het «Biologisch Actieplan»
gepresenteerd (de verdere uitwerking van de «Boer-tot-bord» ambities op het gebied
van biologische landbouw). Hieruit blijken de hoge verwachtingen die de Europese Commissie
heeft van de inzet van het GLB-instrumentarium. Ik zal bij het opstellen van het nationaal
strategisch plan (NSP) bekijken wat deze plannen voor Nederland kunnen betekenen en
hoe biologische landbouw hierin het beste kan worden meegenomen. Het is van belang
dat de inspanningen gericht op omschakeling en instandhouding van biologische landbouw
gepaard gaan met inspanningen gericht op de consumentenkant om zo balans tussen vraag-
en aanbod te borgen.
Aanbeveling 8:
Een duurzaam bosbeheer en herbebossing bevorderen en daarbij de multifunctionaliteit
en bescherming van bossen en het herstel van de ecosystemen in bossen versterken teneinde een goede toestand te bereiken voor bosgerelateerde habitats en soorten,
met het oog op versterking van ecosysteemdiensten, biodiversiteit en de weerstand
tegen bedreigingen zoals de gevolgen van klimaatverandering voor bossen.
Ik onderschrijf de noodzaak van duurzaam bosbeheer en herbebossing. Onlangs heb ik
de landelijke Bossenstrategie opgesteld (Kamerstuk 33 576 en 35 309, nr. 202) met als prioriteiten om de Nederlandse bossen te revitaliseren en te streven naar
10% uitbreiding van het areaal in 2030. Ook is het mijn ambitie om houtige landschapselementen,
zoals struiken en bomen te versterken in het landelijk en stedelijk gebied. Daar is
binnen het GLB de investeringsregeling voor landschapselementen op gericht.
Het bosbeleid in Nederland is vooral nationaal beleid en we zetten hiervoor nationale
middelen in, aangevuld met private middelen. Inzet van GLB-middelen voor «echte» bossen
ligt hier niet voor de hand, omdat ik die middelen zoveel mogelijk wil richten op
het landbouwdomein. Voor de komende GLB-NSP periode bezie ik wel of en hoe we, naast
de landschapselementen, ook andere bos-landbouwcombinaties kunnen stimuleren, zoals
agroforestry en snelgroeiend productiebos op landbouwgrond. Deze combinaties kunnen
in belangrijke mate bijdragen aan vastlegging van CO2 in de bodem en in bomen, de biodiversiteit op landbouwgronden. Bomen leveren belangrijke
producten voor de landbouw, maar kunnen ook als biotische grondstof dienen voor bijvoorbeeld
de woningbouw, de chemie en de grond-, weg en waterbouwsector, waar ook belangrijke
duurzaamheidsopgaven liggen. Zie ten aanzien van landschapselementen die ik in het
GLB-NSP ga ondersteunen ook mijn appreciatie van aanbeveling 6.
Aanbeveling 9:
Bijdragen aan de aanpassingsdoelstellingen van de Europese Green Deal door de inspanningen voor het opbouwen van weerstand te versterken. Landbouwers moeten
steun krijgen voor landbouwpraktijken die het herstel van natuurlijke processen met
betrekking tot water en bodem (de sponsfunctie) bevorderen, waaronder herstel van
veengronden en wetlands en het vasthouden van water in de haarvaten van de (deel)stroomgebieden
van rivieren.
Ik kan mij vinden in de aanbeveling van de Commissie. Duurzaam bodem- en waterbeheer
en koolstofvastlegging dragen bij aan een gezondere leefomgeving, een weerbaarder
ecosysteem en herstel van veengronden en wetlands. Een duurzaam beheerde bodem met
een goede bodemstructuur en divers bodemleven waarvan de koolstofhuishouding op orde
is, houdt (tijdelijk) overtollige nutriënten beter vast en voorkomt daarmee uitspoeling
naar het grond- en oppervlaktewater en emissies naar de lucht. Ook wordt oppervlakkige
afspoeling voorkomen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van
de stikstofemissies naar water, bodem, lucht en milieu in het algemeen. Bovendien
verbetert een goede bodemstructuur de sponswerking van de bodem, zodat water beter
wordt opgenomen en vastgehouden. Ook kunnen landbouwers bijdragen aan duurzaam (grond)waterbeheer
op gebiedsniveau door watermaatregelen te nemen rond de percelen, zoals het plaatsen
van stuwtjes en het laten dichtgroeien en verlanden van bovenstroomse beeksystemen.
Dergelijke maatregelen dragen bij aan het tegengaan van negatieve effecten van de
klimaatverandering, ondersteunen boven- en ondergrondse biodiversiteit, en zorgen
ervoor dat er in perioden van droogte meer water beschikbaar is voor het gewas.
Een duurzame inzet van natuurlijke hulpbronnen, inclusief het stimuleren van duurzaam
water- en bodembeheer en het uitbreiden van aantal en beheer van zowel droge als natte
landschapselementen is een centraal element bij de uitwerking van het GLB-NSP. Dit
werk ik integraal uit, zowel bij de ecoregelingen, het ANLb, investeringen, samenwerking
en kennisdeling binnen bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Dit zal ook
bijdragen aan de aanpassingsdoelstellingen van de Green Deal en de aanpak geformuleerd
in het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw en het Nationaal Programma Landbouwbodems.
III. Hoofddoel GLB: Versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden
Aanbeveling 10:
Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal inzake vermindering van het
gebruik en het risico van pesticiden door verder te gaan met de uitvoering van programma’s tot vermindering van het gebruik
en risico van gewasbeschermingsproducten, door niet-chemische plaagbestrijdingsmethoden
en plaagbestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen en door te zorgen voor
volledige implementatie van geïntegreerde gewasbescherming.
Het Nederlands beleid voor de verduurzaming van gewasbescherming is recent vastgesteld
in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Dit beleid richt zich op een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen,
het verbinden van landbouw en natuur, het extensiveren van het grondgebruik en het
terugdringen van emissies naar nagenoeg nul. Het beleid draagt dus bij aan de doelstelling
van de Europese Green Deal inzake vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en risico’s voor mens en milieu. Het GLB biedt met zijn instrumentarium mogelijkheden
om daar bijdragen aan te leveren, bijvoorbeeld door met ecoregelingen teeltontwikkelingen
te stimuleren die verder gaan dan de huidige gangbare maatregelen in het kader van
geïntegreerde gewasbescherming. De Europese Commissie heeft een traject in werking
gezet om te komen tot een herziening van de Richtlijn 2009/128/EG inzake Duurzaam
gebruik pesticiden. Dat EU-beleidsproces zou de geëigende weg moeten zijn om te bezien
of en in hoeverre de kwantitatieve Green Deal-doelen inzake reductie van het gebruik
en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen opgenomen dienen te worden in nationale
plannen.
Aanbeveling 11:
Meer jongeren en met name vrouwen aanmoedigen om in de landbouwsector te gaan werken
door interventies te combineren en de toegang tot kapitaal voor landbouwgrond en groene
investeringen in de landbouwsector te vergemakkelijken.
In de analyse van de Commissie zijn de uitdagingen waar de jonge, toekomstige landbouwers
tegenaan lopen in Nederland correct weergegeven. Ten eerste is de overnamesom van
agrarische bedrijven in Nederland hoog. Ten tweede is de animo om agrarische bedrijven
over te nemen niet al te groot.
De hoge overnamesom wordt mede veroorzaakt door hoge grondprijzen. Kortom: de bedrijven
zijn duur. Jongeren hebben vaak niet voldoende eigen middelen of onderpand waardoor
de toegang tot kapitaal bemoeilijkt wordt. Dit maakt bedrijfsovername, -start of -transformatie
voor bedrijfsopvolgers en zij-instromers tot een behoorlijke uitdaging. Nationaal
ben ik om die reden gestart met het bedrijfsovernamefonds. Daarnaast bied ik nu ook
al de mogelijkheid voor jonge landbouwers om investeringssteun aan te vragen vanuit
de tweede pijler van het GLB. Verder wil ik de mogelijkheid verkennen of de toegang
tot kapitaal voor deze doelgroep aanvullend op de al bestaande initiatieven kan verbeteren
met andere instrumenten die het GLB biedt zoals vestigingssteun.
Naast de toegang tot kapitaal, speelt de uitdaging met betrekking tot de animo om
een agrarisch bedrijf over te nemen of te starten. De Nederlandse jonge landbouwers
zijn over het algemeen goed opgeleid, waardoor zij de mogelijkheid hebben om te kiezen
voor een baan buiten het landbouwbedrijf. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze groep
jongeren geënthousiasmeerd raakt om te kiezen voor het runnen van een landbouwbedrijf?
Dat is een vraag die me bezighoudt en waar ik een antwoord op wil vinden, samen met
de andere partners in het Groenpact (de groene onderwijsinstellingen en het groene
bedrijfsleven). Groenpact zet in op het aantrekken, behouden en ontwikkelen van talenten
in het groene domein vanuit het besef dat talent een kostbare hulpbron is voor het
realiseren van grote maatschappelijke opgaven en om de groene sectoren concurrerend
te houden. De GLB-interventies voor samenwerking en kennis bieden mogelijkheden om
met deze uitdaging aan de slag te gaan.
De Commissie stelt dat het aandeel vrouwelijke bedrijfsopvolgers sterk achterblijft
bij het Europees gemiddelde. Het is inderdaad waar dat er meer mannelijke dan vrouwelijke
bedrijfshoofden zijn in de agrarische sector, maar een nuance is hier op zijn plaats.
In Nederland werken veel vrouwen in de agrarische sector in een man-vrouwmaatschap.
Dit zorgt voor een vertekend beeld omdat vaak de (oudere) man als bedrijfshoofd wordt
geadministreerd. Het neemt niet weg dat ik van mening ben dat de samenleving gebaat
is bij de inzet van alle krachten en talenten in de agrarische sectoren, van mannen
én vrouwen. Eind vorig jaar bleek uit onderzoek van LTO dat in de landbouwsector er
steeds meer vrouwelijke bedrijfshoofden zijn in Nederland. Ook kwam hierin naar voren
dat het aantal vrouwelijke studenten bij agrarische opleidingen toeneemt. Deze trend
blijf ik volgen en indien nodig ondersteunen met daarbij passende maatregelen die
vrouwen stimuleren om te kiezen voor een baan in de landbouwsector. Effectiviteit
van besteding van de GLB-middelen en de impact op de trend speelt hier een belangrijke
rol bij de afweging of maatregelen in het GLB-NSP gerechtvaardigd zijn.
Aanbeveling 12:
De bioeconomie ontwikkelen om bij te dragen aan de werkgelegenheid en een halt toe te roepen aan de achteruitgang en ontvolking van kleine dorpen op
het platteland, door de sociaaleconomische ontwikkeling van plattelandsgebieden te
bevorderen via een passende mix van GLB-interventies zoals investeringsondersteuning,
de aanleg, de ontwikkeling en het onderhoud van basisinfrastructuur en -diensten en
door synergie met andere EU- en nationale fondsen te waarborgen.
De beschrijving door de Commissie van de Nederlandse plattelandsontwikkeling komt
op hoofdlijnen overeen met de aan uw Kamer gestuurde houtskool-SWOT (Kamerstuk 28 625, nr. 276). Hieruit komt een beeld naar voren dat het bijvoorbeeld positief gesteld is met
de werkgelegenheid, de relatieve welvaart en het verenigingsleven op het platteland,
al zijn er ook zorgpunten, zoals de vergrijzing en de ontgroening in de kleine dorpen
in de krimpregio’s en het lage aandeel vrouwen in de beroepsbevolking. In de Nederlandse
context ligt het niet in de rede om GLB-middelen te investeren in de plattelandseconomie
in brede zin.
De ontwikkeling van de bioeconomie is belangrijk voor de ontwikkeling van het platteland.
Daar zet het kabinet ook op in. Met de ontwikkeling wil het kabinet bijdragen aan
grote maatschappelijke opgaven als het bereiken van de klimaatdoelen, het minder afhankelijkheid
maken van schaarse grondstoffen en het bereiken van een duurzame en veilige voedselvoorziening
en werkgelegenheid en ontwikkeling in rurale gebieden. Nederland is koploper in innovaties
in groene grondstoffen en heeft een goede infrastructuur om deze optimaal te benutten.
Ook heeft Nederland excellente onderzoeksfaciliteiten- en voorzieningen en steunt
het innovaties op het gebied van bioeconomie. Samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven
en onderzoeksinstellingen is hierbij cruciaal. Met het huidige GLB wordt hier reeds
aan bijgedragen, met onder andere investeringen, kennis en LEADER, maar de ontwikkeling
van de bioeconomie gaat verder en breder dan alleen GLB. Met een keuze in het GLB-NSP
om meer in te zetten op de groenblauwe architectuur, op investeringen en innoveren
wordt bijgedragen aan bioeconomie, maar verdere impulsen vanuit het GLB zijn niet
voorzien.
Aanbeveling 13:
Het dierenwelzijn op landbouwbedrijven verbeteren door ambitieuzere maatregelen te treffen ter bevordering van de beste veehouderijpraktijken,
in het bijzonder voor varkens en melkkoeien.
Ik herken de door de Europese Commissie aangestipte aandachtspunten en zet mij ten
algemene in ter verbetering van veehouderijsystemen, zoals ook past bij mijn Visie
«Waardevol en Verbonden». In het GLB-NSP wil ik een integrale benadering van dierenwelzijn,
bijvoorbeeld door dierenwelzijn waar dat kan als voorwaarde mee te nemen bij interventies
voor de andere doelen in het GLB-NSP. Bij de invulling van het GLB-NSP kijk ik steeds
binnen en buiten het GLB welk middel het effectiefst is om dierenwelzijnsverbeteringen
te bereiken. Dit kan betekenen dat ik voor deze verbeteringen geschikte instrumenten
uit de eerste en/of tweede pijler inzet, maar ook dat deze verbeteringen het beste
nationaal ingevuld kunnen worden, door afspraken met de sector zelf of met specifieke
regelgeving. In dat kader volg ik ook het traject van evaluatie en eventuele herziening
van de EU-regelgeving op dierenwelzijn die komende jaren gaat plaatsvinden door de
Europese Commissie nauwlettend. Hier zie ik mogelijkheden om de Europese dierenwelzijnsregelgeving
naar een ambitieuzer niveau te brengen. Ik heb uw Kamer over dit traject in oktober
2020 geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).
De Europese Commissie noemt de praktijk van het couperen van de staart van varkens
in Nederland als specifiek aandachtspunt. In de beantwoording van de vragen gesteld
tijdens het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad van 21 januari jl. (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1276) over deze aanbeveling, heb ik aangegeven dat het LNV-beleid erop gericht is om te
stoppen met fysieke ingrepen die het gevolg zijn van de wijze van houden van dieren.
In mijn brief over de toekomst van de veehouderij van september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik aangeven welke stappen worden genomen om het couperen af te kunnen bouwen.
Hierin heb ik onder andere aangegeven dat om het staartcouperen uit te faseren, het
noodzakelijk is dat de oorzaken van staartbijten aangepakt worden. Dit vraagt in veel
gevallen een fundamentele aanpassing van de bedrijfsvoering en de nodige investeringen.
De huidige Europese regelgeving stuurt hier onvoldoende op, zodat in bijna heel Europa
het staartcouperen nog gangbare praktijk is. Ik wil dat het Europese verbod op routinematig
couperen ook daadwerkelijk leidt tot minder couperen. Met de sector heb ik een einddatum
vastgesteld in 2030. Door die duidelijkheid nu te bieden, zorg ik ervoor dat de varkenshouder
hier al de komende jaren bij investeringen rekening mee kan houden en ervaring kan
opdoen met het houden van varkens met intacte staarten door geleidelijk aan meer tomen
met biggen te houden waar niet gecoupeerd wordt. Hierdoor kan het couperen stapsgewijs
afgebouwd worden.
Daarnaast noemt de Europese Commissie in haar aanbevelingen specifiek de levensduur
van melkkoeien. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de vragen gesteld
tijdens het SO Landbouw- en Visserijraad van 21 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1276) moet melkproductie steeds worden bezien in relatie tot dierenwelzijn, diergezondheid
en levensduur van melkkoeien. Hiervoor is veel aandacht in het verduurzamingsplan
van de Duurzame Zuivelketen (DZK) dat de sector op mijn verzoek heeft opgesteld. Uit
de basismonitoring, welke elk kwartaal wordt uitgevoerd in opdracht van LNV en de
sector, blijkt dat de levensduur in het tweede kwartaal van 2020 op de hoogste waarde
in de afgelopen vijf jaar ligt. De DZK volgt een integrale aanpak gericht op gezonde
koeien. Zo stimuleert de DZK met andere partijen uit de sector melkveehouders te werken
aan het verlengen van de levensduur van de melkveestapel. Mijn ministerie monitort
de voortgang op onder andere dit onderwerp via de basismonitoring. Daarnaast participeert
mijn ministerie in de publiek-private samenwerking (PPS) Duurzame Zuivelketen 2030,
waarin wordt gewerkt aan meerdere onderzoeksdoelen. Zo wordt onderzoek gedaan naar
integrale realisatie van de sectordoelen 2030 maar bijvoorbeeld ook naar verlenging
van de levensduur.
IV. Hoofddoel GLB: Moderniseren landbouwsector door kennisstimulering en -deling,
innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden in Europa
Aanbeveling 14:
Het nationale kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw versterken door de fragmentering ervan aan te pakken en door de invoering te bevorderen van effectieve
adviesdiensten en innovatieondersteunende diensten, gericht op de promotie van duurzamere
landbouwpraktijken in de transitie naar een meer circulaire economie. De nadruk dient
hierbij te liggen op de opleiding en vaardigheden van adviseurs, terwijl de onpartijdigheid
van het advies en de koppeling met de prioriteiten van het overheidsbeleid gewaarborgd
moeten zijn.
Ik herken mij in de analyse van het Nederlandse Agrarische Kennis- en innovatiesysteem
(AKIS). Deze komt ook overeen met de houtskool-SWOT en past in de nationale ambitie
om het AKIS (inclusief het groene onderwijs) te ondersteunen en een sterkere verbinding
tot stand te brengen tussen de onderdelen ervan. In het programma «innovatie op het
boerenerf» is al een flinke aanzet gemaakt met zowel de opleiding van adviseurs als
de borging van onpartijdigheid (Kamerstukken 35 300 XIV en 35 334, nr. 76). Met dit programma beogen we kennis en innovatie naar de agrariërs toe te brengen,
op zo’n manier dat zij er ook direct mee aan de slag kunnen. We verstrekken hiertoe
onder meer vouchers voor individueel advies en opleidingen, en projectsubsidies voor
lerende netwerken. Deze inzet voor het AKIS wil ik (horizontaal) toepassen in het
GLB-NSP en speelt onder andere een cruciale rol bij innovatie, het collectief agrarisch
natuurbeheer, het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer en de ecoregeling.
Aanbevelingen van andere lidstaten
De opzet die de Europese Commissie hanteert is voor alle lidstaten gelijk: elk werkdocument
bevat een hoofdstuk met de aanbevelingen gegroepeerd naar de doelen van het GLB en
een analyse van de landbouw en het platteland in de lidstaat. Elke lidstaat heeft
ongeveer vijftien aanbevelingen.
De aanbevelingen van een aantal andere lidstaten beziend, zijn er overeenkomsten aan
te wijzen in de thema’s waarop ze gericht zijn zoals de bijdrage die het GLB moeten
leveren aan de doelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, leefbaarheid platteland
en ook de levensvatbaarheid van de boerenbedrijven. Maar omdat de situatie in elke
lidstaat anders is, formuleert de Europese Commissie per lidstaat ook specifieke aanbevelingen
voor de in haar ogen wenselijke richting van het beleid en doet ze andere suggesties
voor de wijze waarop en de mate waarin het GLB zou moeten worden ingezet.
Alle lidstaten hebben de aansporing gekregen om aanvullende herverdelende inkomenssteun
toe te passen. Zoals ik bij aanbeveling 1 en aanbeveling 6 heb aangegeven, wil ik
bezien hoe ik de verdeling van de inkomenssteun in relatie tot de doelen kan optimaliseren.
Ik hecht daarbij aan een integrale aanpak waarbij aan de hand van de Nederlandse situatie
bepaald wordt welke van deze en andere GLB-instrumenten het meest passend zijn.
Een andere overeenkomst tussen de aanbevelingen is dat bijna alle lidstaten een aanbeveling
gehad hebben om inspanningen te continueren waar het gaat om het versterken van samenwerking
tussen producenten. Ook wordt het belang van klimaatadaptatie en klimaatmitigatie
onderstreept en zijn hiertoe voor veel lidstaten specifieke aanbevelingen geformuleerd.
Daarnaast is aan lidstaten de oproep gedaan om synergie met andere EU- en nationale
fondsen te verzekeren, dit in de context van de GLB-doelstelling «Versterken van het
sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden».
Ook aan andere landen wordt, net zoals aan Nederland, aanbevolen om bij te dragen
aan de Green Deal-doelstellingen rondom nutriëntenverliezen, rondom landschapselementen,
biologische landbouw en reduceren van het gebruik en risico’s van pesticiden. Nederland
heeft geen aanbeveling over het terugdringen van de verkoop van antimicrobiële stoffen
terwijl andere lidstaten die wel hebben. In Nederland is de laatste tien jaar een
aanzienlijke antibioticareductie behaald in de veehouderijsectoren en dit resultaat
zorgt ervoor dat Nederland al onder de door de EU gestelde referentiewaarde voor 2030
zit. Ook wijst de Europese Commissie erop dat in Nederland veel landschapselementen
niet subsidiabel zijn. In vergelijking met andere EU-lidstaten is die situatie uitzonderlijk.
In het nieuwe GLB worden de landschapselementen subsidiabel voor de areaalbetalingen,
mede naar aanleiding van de discussie die ik met uw Kamer hierover heb gevoerd.
Ik concludeer dat de Europese Commissie een aanpak heeft gehanteerd met zowel lidstaat-specifieke
aanbevelingen als aanbevelingen die voor alle lidstaten hetzelfde zijn. Ik acht het
van belang dat lidstaten de komende periode door de Commissie geïnformeerd (blijven)
worden over hoe de aanbevelingen hun neerslag vinden in de verschillende GLB-NSP’s
en op welke wijze de Commissie de inspanningen van lidstaten in relatie tot elkaar
zal gaan bezien.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit