Brief regering : Uitvoering van de motie van de leden Sienot en Dik-Faber over input ophalen bij partners van het Klimaatakkoord en de brede samenleving (Kamerstuk 35570-XIII-37)
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 685
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 april 2021
Op 29 januari heb ik de Kamer het eindrapport van de onafhankelijke studiegroep Invulling
Klimaatopgave Green Deal toegezonden (Kamerstuk 32 813, nr. 664). Deze studiegroep heeft ten behoeve van de kabinetsformatie opties in kaart gebracht
om nationaal invulling te geven aan een opgehoogd Europees 2030-broeikasgasreductiedoel
van ten minste 55% t.o.v. 1990.
Middels de motie van de leden Sienot en Dik-Faber (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 37) heeft een brede vertegenwoordiging van de Kamer het kabinet verzocht om de studiegroep
te vragen om voorstellen op te halen bij alle partners van het Klimaatakkoord die
bijdragen aan 55% CO2-reductie in 2030. Hiernaast werd met de motie verzocht om na afronding van het rapport
input op te halen uit de brede samenleving en deze uit te werken tot concrete maatregelen,
zodat deze ook beschikbaar zijn bij de kabinetsformatie.
Met mijn brief van 29 januari (Kamerstuk 32 813, nr. 668) heb ik de Kamer geïnformeerd hoe ik uitvoering wil geven aan de motie en heb ik
aangegeven dat alle partners bij het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) reeds in de gelegenheid zijn gesteld om voorstellen aan te dragen bij de Studiegroep.
Middels deze brief wil ik u informeren over de resultaten van de bespreking van het
rapport met de brede samenleving en tot welke concrete aanvullende maatregelen dit
heeft geleid.
Gesprek met de brede samenleving
Samen met het Voortgangsoverleg van het Klimaatakkoord is een drietal sporen uitgewerkt
om het dialoog gestructureerd te voeren: (i) voor de brede samenleving, (ii) voor
de klimaatakkoord partijen en (iii) voor het maatschappelijke middenveld.
Voor de brede samenleving zijn er twee breed toegankelijke debatten georganiseerd
waarin het eindrapport van de Studiegroep is toegelicht en besproken. In aanvulling
daarop wordt momenteel door de TU-Delft en Universiteit Utrecht middels een Participatieve
Waarde Evaluatie (PWE) nog onderzoek gedaan naar de mening van burgers over het klimaatbeleid.
Aan de hand van het rapport van de Studiegroep wordt opgehaald hoe burgers denken
dat Nederland invulling kan geven aan een ophoging van de Europese 2030-doelstelling
naar 55 procent CO2-reductie.
Voor de partijen van het Klimaatakkoord zijn er besprekingen van het rapport georganiseerd
bij alle sectorale Uitvoeringsoverleggen, en met alle voorzitters van de Uitvoeringsstructuren.
Tot slot zijn er voor het maatschappelijk middenveld zes doelgroepgesprekken georganiseerd
met werknemersorganisaties, het midden- en kleinbedrijf, jongeren, bewonersorganisaties,
ngo’s, en alternatieve energietechnologieën. Tijdens alle besprekingen zijn partijen
in de gelegenheid gesteld om aanvullende maatregelen aan te leveren.
In aanvulling op deze drie sporen heb ik TNO gevraagd om onderzoek te doen naar het
maatschappelijk draagvlak voor tien van de gepresenteerde maatregelen uit het Studiegroeprapport.1 TNO heeft dit onderzoek uitgevoerd door een vragenlijst uit te zetten onder een representatieve
steekproef van de Nederlandse bevolking. Met de resultaten van dit onderzoek kan het
maatschappelijke draagvlak voor maatregelen desgewenst betrokken worden bij de politieke
besluitvorming aan de formatietafel. Het onderzoek treft u in bijlage 1 bij deze brief2.
Aanvullende maatregelen en breed gedragen reflecties
De uitvraag voor aanvullende maatregelen heeft ertoe geleid dat ik 18 maatregelen
heb ontvangen en 13 position papers3. De maatregelen zijn vervolgens getoetst op: 1. is de maatregel aanvullend op de
maatregelen uit het studiegroeprapport, 2. is de maatregel technisch en juridisch
uitvoerbaar, en 3. levert de maatregel een significante bijdrage aan het realiseren
van de nationale implementatie van de verhoogde Europese klimaatdoelen.
Van de 18 ingediende maatregelen voldoen er twee aan de gestelde drie criteria. Deze
twee zijn uitgewerkt tot volledige fiches, die kwalitatief en qua opbouw en inhoudelijke
elementen vergelijkbaar zijn met de maatregelfiches uit het Studiegroeprapport. Daar
dient wel bij vermeld te worden dat deze aanvullende fiches, in tegenstelling tot
de maatregelfiches bij het Studiegroeprapport, niet gevalideerd zijn door het consortium
van onderzoeksbureaus dat betrokken is geweest bij de totstandkoming van het Studiegroeprapport.
Een overzicht van alle ingediende maatregelen met een beoordeling op de drie criteria
treft u in bijlage 24. De uitgewerkte aanvullende maatregelfiches treft u in bijlagen 3 en 45.
Reflecties op de invulling van het Nederlandse klimaatbeleid
Naast het ophalen van aanvullende maatregelen, hebben de gesprekken ook geleid tot
een viertal breed gedragen reflecties op de invulling van het Nederlandse klimaatbeleid,
die ik graag met de Kamer wil delen. Deels komen deze reflecties ook terug in het
brief van de voorzitters van het Voortgangsoverleg van 9 maart 2021.
1. Een gemeenschappelijke deler in de gevoerde gesprekken is de roep om de afspraken
uit het Klimaatakkoord onverkort uit te voeren. Het openbreken van het Klimaatakkoord
leidt, volgens de partijen met wie gesproken is, tot vertraging in de uitvoering van
het Klimaatakkoord terwijl de aanscherping van de Europese ambitie juist vraagt om
een versnelling. Consistentie van beleid en lange termijn zekerheid zijn hierin cruciaal
en aanvullend beleid dient daarom bovenop de afspraken uit het Klimaatakkoord te worden
gerealiseerd.
2. Een ander punt dat breed gedeeld werd, is de roep om versterkte interbestuurlijke
samenwerking in de uitvoering. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het nationale
klimaatbeleid, maar de samenwerking met medeoverheden is cruciaal om hier uitvoering
aan te geven. In de organisatie van de uitvoering van het Klimaatakkoord zou deze
samenhang nog sterker terug moeten komen, aldus de gesprekspartners.
3. Tevens is er een brede roep om sector-overstijgende knelpunten in het energiesysteem
te adresseren. De huidige aanpak met verschillende nationale programma’s per sector
wordt als te verkokerd ervaren. Om voortvarend aan de slag te gaan met het aanleggen
van de energie-infrastructuur van de toekomst is meer coördinatie op systeemkeuzes
onontbeerlijk.
4. Tot slot, na anderhalf jaar ervaring met de uitvoering van het Klimaatakkoord, blijkt
dat de onderlinge afhankelijkheden groot zijn. Er is een sterke roep om meer regie
en een meer programmatische aanpak van de uitvoering. Om tempo te behouden in de uitvoering
is strakkere sturing nodig. Enerzijds door aan de voorkant meer programmatisch te
werken, anderzijds door beter zicht te hebben op het pad richting 2030 en 2050, en
daar ook de monitoring op in te richten.
De formerende partijen kunnen zich met het rapport van de Studiegroep en datgene wat
nu is opgehaald bij de brede samenleving, een breed beeld vormen bij de wijze waarop
er nationaal invulling kan worden gegeven aan de opgehoogde Europese 2030-doelstelling
van 55% emissiereductie. Zoals eerder aangegeven zijn de precieze nationale gevolgen
van de Europese ophoging van het 2030-doel afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen
over de onderliggende wetgevende voorstellen (o.a. ETS, ESR en LULUCF). Deze voorstellen
zullen in juni 2021 worden gepresenteerd. U wordt hier vervolgens via de gebruikelijke
procedure over geïnformeerd.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
B. van ’t Wout
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat