Brief regering : Reactie op de motie van de leden Van den Anker en Ziengs over het oordeel van het CTGB volgen bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw (Kamerstuk 30175-362)
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 535 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2021
Op 9 maart 2021 heeft uw Kamer een voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden ontvangen. Het wetsvoorstel bevat, naast enkele kleine wijzigingen, een
grondslag voor maatregelen met betrekking tot het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Daarmee bevat het wetsvoorstel een toereikende grondslag voor
het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw,
zoals verzocht met de gewijzigde motie van het lid Bromet c.s. (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 92)1. Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op maatregelen binnen de landbouw.
In deze brief reageer ik op de motie van de leden Van den Anker en Ziengs2. Voordat ik daartoe overga, zal ik eerst ingaan op het wettelijk kader rond het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is
immers toegespitst op de te wijzigen wetsartikelen en gaat niet uitgebreid op dat
kader in. Ter afsluiting van deze brief zal ik kort de aanleiding voor het verbod
op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw in herinnering
roepen.
Kader gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is nodig voor de bestrijding van onkruiden,
ziekten en plagen. Het zijn echter ook, in de milieuterminologie, «gevaarlijke stoffen»,
met potentieel risico’s voor mens, dier en het milieu. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
wordt, voor zover hier van belang, op drie manieren gereguleerd.
1. Goedkeuring werkzame stof
Op basis van een risicobeoordeling van de rapporteur-lidstaat en een onafhankelijk
advies door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en na stemming door
de lidstaten besluit de Europese Commissie of een werkzame stof als ingrediënt in
een gewasbeschermingsmiddel mag worden gebruikt. Aan een goedkeuring kunnen beperkingen
of bijkomende voorwaarden worden verbonden.
2. Toelating gewasbeschermingsmiddel tot de Nederlandse markt
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder: Ctgb)
besluit of een gewasbeschermingsmiddel met een goedgekeurde werkzame stof wordt toegelaten
tot de Nederlandse markt en mag worden gebruikt. Een middel is toelaatbaar, indien
het gebruik niet leidt tot schadelijke effecten op de gezondheid van mens of dier
en niet leidt tot onaanvaardbare effecten op het milieu, beoordeeld op basis van wetenschappelijke,
Europees geharmoniseerde methoden.
3. Duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen
Overheden kunnen beperkingen stellen aan het toegelaten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Dergelijke beperkingen moeten geschikt en evenredig zijn en noodzakelijk voor het
behalen van doelstellingen van beleid (de Kabinetsnota Gezonde Groei, Duurzame Oogst)
of van (Europese) regelgeving, zoals de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden of de
Kaderrichtlijn Water.
Het wetsvoorstel geeft een grondslag voor maatregelen ter bevordering van het -onder
3 bedoelde – duurzaam gebruik. Het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw is een dergelijke maatregel. Deze maatregel staat juridisch los
van de – onder 2 bedoelde – beoordeling en toelating van een gewasbeschermingsmiddel
door het Ctgb.
Reactie motie Van den Anker/Ziengs
De motie Van den Anker/Ziengs bestaat uit twee delen. De motie verzoekt de regering
«bij toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw het oordeel
van het Ctgb te volgen» en om «de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke
situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen
en planten, zoals de eikenprocessierups.»
Het eerste deel van de motie komt overeen met de staande praktijk. Hierboven heb ik
aangegeven dat uitsluitend het Ctgb bevoegd is te besluiten over de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen tot de Nederlandse markt en het gebruik ervan. Deze bevoegdheidstoedeling
is wettelijk vastgelegd en voor een wijziging bestaat geen aanleiding.
Het tweede deel van het verzoek van de motie interpreteer ik als een duidelijke oproep
van uw Kamer om de bestrijding van álle problemen mogelijk te houden, waarvoor nog
geen niet-chemische alternatieven beschikbaar zijn. Problemen kunnen, naast de genoemde
eikenprocessierups in bomen en planten, ook plagen zijn zoals bepaalde zeer schadelijke
schimmels in sportvelden of ongewenste planten zoals de Japanse Duizendknoop. Bestrijding
van die onkruiden, ziekten en plagen kan noodzakelijk zijn met het oog op milieubescherming
of het veilig beheer van de buitenruimte.
Dit past bij de uitgangspunten van milieurecht, die uitgaan van minimalisering van
verontreinigingen door middel van het treffen van uitvoerbare maatregelen tegen redelijke
kosten. Bovendien leidt het niet tot een ongewenste verruiming van het gebruik van
chemische middelen en daarmee tot schade voor de aannemers en terreinbeheerders die
de afgelopen jaren hebben geïnvesteerd in niet-chemische technieken en in verduurzaming
van hun beheer. Meerdere organisaties hebben mij namens aannemers en gemeentelijke
beheerders opgeroepen een dergelijke verruiming te vermijden.
Periodiek besluit ik of uitzonderingen op het gebruiksverbod nog noodzakelijk zijn
of moeten worden aangevuld. Daarvoor kan bijvoorbeeld reden zijn als een technische
innovatie heeft plaatsgevonden of als een uitzondering, zoals het gebruik van bepaalde
soorten biologische gewasbeschermingsmiddelen, bijdraagt aan verdere verduurzaming
van de gewasbescherming. Een uitzondering moet inhoudelijk goed zijn onderbouwd. Ik
zal mij daarin ook deze keer laten adviseren door onafhankelijke deskundigen uit de
praktijk3. De eerstvolgende herziening is gepland eind 2021.
Aanleiding wetsvoorstel
Het wetsvoorstel biedt een grondslag voor maatregelen buiten de landbouw. Eventuele
maatregelen beogen het voorkomen van een vermijdbaar gebruik, door middel van een
geïntegreerde gewasbescherming, met als doel de bescherming van het aquatisch milieu
en de volksgezondheid4. Dat heeft, inmiddels vijf jaar geleden, geresulteerd in een gebruiksverbod. Herstel
van de grondslag is thans nodig, omdat het Gerechtshof Den Haag heeft uitgesproken
dat het huidige gebruiksverbod een wettelijke grondslag ontbeert en daarom onverbindend
is5. Inmiddels heeft de Staat tegen het arrest cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
Eerder heb ik u geïnformeerd over de effectiviteit van het gebruiksverbod. Onderzoek
op basis van meetgegevens gedurende de periode april 2016 (inwerkingtreding verbod)
tot en met juni 2019, heeft een afname in concentraties voor glyfosaat op de drinkwaterinnamepunten
aangetoond6. Het doet mij genoegen dat een ander recent praktijkonderzoek concludeert dat «chemievrije
onkruidbestrijding» technisch haalbaar is gebleken. Dit praktijkonderzoek bevestigt
bovendien de juistheid van de kosten die voorafgaande aan inwerkingtreding van het
gebruiksverbod zijn ingeschat, en concludeert dat de daadwerkelijke kosten de afgelopen
acht jaar niet zijn gestegen, maar licht (10–15%) lijken te zijn gedaald7.
Hierboven heb ik aangegeven dat het gebruiksverbod effectief is en goed uitvoerbaar
voor de praktijk. Ik zet mij daarom in voor een spoedige inwerkingtreding van het
wetsvoorstel. Een spoedige inwerkingtreding vind ik temeer belangrijk omdat ik terreinbeheerders
snel de gevraagde duidelijkheid wil bieden. Hun bijdrage aan de verduurzaming van
de gewasbescherming is in het belang van de gezondheid van mensen en van onze leefomgeving.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat