Brief regering : Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 170 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2021
In mijn brief van 1 november 2018 aan uw Kamer1 gaf ik aan dat ik het een grote eer vind de portefeuille van oorlogsgetroffenen en
herinnering Tweede Wereldoorlog onder mijn hoede te mogen hebben. Dit gevoel heeft
zich verdiept en versterkt door de intense ontmoetingen die ik de afgelopen jaren
heb gehad met de slachtoffers, de nabestaanden, de vrijwilligers en de professionals
die zich allen met hart en ziel inzetten om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog
verder te vertellen om te voorkomen dat we deze geschiedenis herhalen.
Het verhaal van de Tweede Wereldoorlog is een verhaal over onderdrukking, terreur,
systematische schending van mensenrechten en uitsluiting en vervolging van hoofdzakelijk
Joden, Sinti en Roma. Sindsdien leven wij in vrijheid en weten wij ons beschermd in
een rechtsstaat. Nog altijd hebben de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog en
de ontwikkelingen na afloop hiervan een grote invloed op onze maatschappij. Bewustwording
van de gebeurtenissen van toen zijn noodzakelijk om het belang van de democratie en
rechtstaat van nu te kunnen onderstrepen.
In paragraaf 1 van deze brief sta ik stil bij de stand van zaken. Daarna ga ik in
paragraaf 2 in op de voortgang van de collectieve erkenning van de Indische gemeenschap.
In paragraaf 3 komt de internationale samenwerking aan bod. In de laatste paragraaf
bespreek ik de uitvoering van een aantal moties en toezeggingen.
Kern terugblik kabinetsperiode
• De 75-jarige bevrijding van Zuid-Nederland in 2019 en de herdenking van de Holocaust
in januari 2020 hebben op gepaste en bijzondere wijze plaatsgehad. Daarna hebben op
indrukwekkende wijze de herdenkingen in aangepaste vorm plaatsgevonden onder moeilijke
omstandigheden vanwege de coronamaatregelen.
• In de afgelopen kabinetsperiode is in totaal € 54,2 miljoen extra geïnvesteerd in
verduurzaming en vernieuwing van de sector2. Dit heeft onder andere geleid tot 24 educatieprojecten, 120 projecten bij het Mondriaanfonds
voor onder andere modernisering van oorlogsmusea, wetenschappelijk onderzoek en het
vergemakkelijken van de digitale toegang tot oorlogsbronnen en -archieven, verbouwingen
bij de herinneringscentra en de opening van het National Monument Oranjehotel en het
«Museum Sophiahof, van Indië tot nu», de pleisterplaats voor Indisch Nederland.
• Daarmee is een solide basis gelegd voor het blijvend verder vertellen van het verhaal
van de Tweede Wereldoorlog.
• Het is bijna vijf jaar geleden dat de de toenmalige commissie Cohen haar advies uitbracht
over hoe een toekomstvaste herinnering aan WOII geborgd kan worden. Het is tijd om
de balans op te maken. Daarom wordt nu de werking van het Platform WOII geëvalueerd.
• Daarnaast zijn belangrijke stappen gezet in het kader van digitalisering en digitale
representatie. Zo zijn nu via de portals oorlogsbronnen.nl en oorlogslevens.nl maar
liefst 11 miljoen bronnen digitaal beschikbaar, toegankelijk en bruikbaar gemaakt.
Het Platform WOII komt voor de zomer met een digitale visie.
• In het kader van de extra middelen voor de Indische gemeenschap komt op basis van
een inventarisatie onder de gemeenschap en de gesprekken die ik heb gevoerd een regeling
voor de verduurzaming van het erfgoed, toekomstbestendig herinneren en herdenken en
het betrekken van de derde en vierde generaties bij de collectieve erkenning. Vanaf
2020 worden hieruit al de eerste projecten gefinancierd.
• Er is meer verbinding tot stand gebracht tussen de inzichten en de producten van de
International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en het Nederlandse beleid op het
gebied van oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder
de Holocaust, onder andere door deze inzichten en producten te delen met de organisaties
van het Platform WOII.
1. Stand van zaken
Mijn inzet in deze kabinetsperiode is gericht geweest op het mogelijk maken dat het
verhaal blijvend verteld wordt op een manier die ook de toekomstige generaties aanspreekt,
met de volgende speerpunten:
• Educatie en kennisverspreiding met name onder jongeren en groepen mensen die zich
nog niet aangesproken voelen en het ondersteunen van docenten en anderen die zich
bezighouden met educatie.
• Het tot stand brengen van een solide, stevige infrastructuur voor wat betreft zowel
de samenwerking in de sector als de herinneringscentra en oorlogsmusea.
• Het digitaal ontsluiten, verbinden en toegankelijk maken van de vele archieven en
collecties van de Tweede Wereldoorlog. Deze bronnen zijn onze onmisbare stille getuigen,
zeker nu de nog levende getuigen ons langzaam ontvallen.
Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van de oorlogsgetroffenen.
Ons stelsel van pensioenen en uitkeringen en immateriële hulp blijft tot de laatst
levende in stand. Tijdens de kabinetsperiode heb ik als Staatssecretaris bijzondere
ontmoetingen gehad met mensen die de Tweede Wereldoorlog aan den lijve hebben ondervonden.
Ik ben geraakt door hun verhalen en bewonder de veerkracht waarmee zij hun verdere
leven vorm en inhoud hebben gegeven. Verschillende oorlogsgetroffenen zijn nog op
hoge leeftijd actief bij herdenkingen en vertellen hun verhaal aan jongeren.
75 jaar vrijheid en einde Tweede Wereldoorlog
Deze kabinetsperiode stond mede in het teken van 75 jaar vrijheid in Nederland en
het einde van de Tweede Wereldoorlog vanwege de capitulatie van Japan in voormalig
Nederlands-Indië. Vanaf 31 augustus 2019 is met de herdenking van de Slag om de Schelde
de nationale viering van 75 jaar vrijheid van start gegaan. In het najaar van 2019
hebben in Zuid-Nederland vele bijzondere herdenkingen en vieringen plaatsgehad.
In januari 2020 is de Holocaust indrukwekkend herdacht met de onthulling van «Levenslicht»
een indrukwekkend tijdelijk monument van Daan Roosegaarde: elke steen representeerde
een slachtoffer van de Holocaust. Vervolgens is in veel gemeenten van Nederland een
deel van «levenslicht» te zien geweest. Op 23 januari 2020 woonden de Koning en ik
het World Holocaust Forum in Jeruzalem bij. Deze bijeenkomst stond in het teken van
het herdenken van de Holocaust en het tegengaan van wereldwijd antisemitisme. Op 26 januari
2020 vond de herdenking van de Holocaust in Nederland plaats en op 27 januari 2020
is met een grote internationale bijeenkomst in Auschwitz-Birkenau herdacht dat 75
jaar geleden het vernietigingskamp van nazi-Duitsland aldaar werd bevrijd. Namens
Nederland zijn Koning Willem-Alexander en Minister-President Mark Rutte bij deze herdenking
geweest.
Daarna is alles anders verlopen vanwege de Covid-19 pandemie. We hebben andere manieren
moeten vinden om met elkaar stil te staan bij de verschrikkingen van toen en het vieren
van onze vrijheid. Dit is zeer ingrijpend geweest voor de overlevenden en hun nabestaanden,
maar ook voor alle vrijwilligers en initiatieven door het hele land heen. Het heeft
ook geleid tot indrukwekkende bijeenkomsten, zoals op 4 mei 2020 op de Dam en op 15 augustus
2020 in Den Haag.
Er is door iedereen in 2020 hard gewerkt om de herdenkingen toch in aangepaste vorm
door te laten gaan. Dit toont de kracht en de creativiteit van het Nationaal Comité
4 en 4 mei (NC), de lokale herinneringscomité’s, de herinneringscentra en oorlogsmusea,
andere betrokken organisaties en vrijwilligers die de herdenkingen organiseren. Mensen
in het hele land herdachten vanuit huis, door te kijken naar herdenkingen, de vlag
uit te hangen, bloemen te doneren en mee te zingen met het Wilhelmus.
Om het belang te onderstrepen dat het kabinet hecht aan de herinnering aan de Tweede
Wereldoorlog en de lessen hiervan voor het nu, hebben leden van het kabinet verschillende
herdenkingen bijgewoond, deelgenomen aan het project «Namen Lezen» van het Herinneringscentrum
Kamp Westerbork en aan het nationale gesprek over de vrijheid. Ook ik mocht bij een
aantal indrukwekkende herdenkingsbijeenkomsten aanwezig zijn. Op 14 februari 2020
was ik in het kader van het nationale gesprek over de vrijheid op de Leidse Instrumentmakers
School.
Het kabinet heeft op verschillende momenten middelen beschikbaar gesteld in het kader
van 75 jaar vrijheid. Ten eerste heb ik € 2 miljoen extra geïnvesteerd in vernieuwing
van educatie: «Vrijheid Verbindt». Het NC heeft deze middelen verdeeld op basis van
het advies aan mij van de Stichting Coördinatie 75 vrijheid (S75V). Deze tijdelijke
stichting had tot taak de activiteiten in het land voor 75 jaar vrijheid te coördineren.
Ik wil mijn waardering uitspreken aan het NC voor zijn inzet. Er zijn 24 educatieprojecten
uitgekozen3. Deze projecten vormen een mix van (samenwerkings)initiatieven met een landelijke
werking voor alle soorten onderwijs. Enkele voorbeelden van deze projecten zijn:
• Vertel vrijheid! van de Stichting Musea en Herinneringscentra ’40-’45 (SMH) waarin
jongeren elkaar op een filmische manier vertellen wat zij verstaan onder vrijheid.
• Mode op de Bon van het Verzetsmuseum Amsterdam in samenwerking met Bevrijdingsmuseum
Zeeland. Met deze tentoonstelling worden heden en verleden verbonden door het thema
hergebruik in de mode. De tentoonstelling wordt gemaakt samen met mbo-scholen en vrouwenverenigingen.
• In wat voor wereld wil jij leven? Van het Airbornemuseum «Hartenstein», een educatief
programma bij de kindertentoonstelling Waterschapsheuvel over vrijheid en democratie.
• Daarnaast heeft het Mondriaanfonds in mijn opdracht de regeling «75 jaar vrijheid»
uitgevoerd. Hiervoor heeft het kabinet € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Het geld
was bedoeld voor:
• de modernisering van een aantal oorlogsmusea;
• wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en
• het vergemakkelijken van de digitale toegang tot bronnen en archieven van de Tweede
Wereldoorlog.
Het Mondriaanfonds heeft in totaal 120 projecten gehonoreerd4, waarmee onder andere nieuwbouw en verbouwing van oorlogsmusea mogelijk is gemaakt,
vaste tentoonstellingen vernieuwd kunnen worden en vernieuwende presentatievormen
ontwikkeld worden die de relatie tussen de burger en het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog
langdurig beogen te versterken.
Oorlogsmusea en herinneringscentra
De herinneringscentra vervullen niet alleen de functie van monument, maar hebben ook
een belangrijke educatieve functie. Authentieke plekken, lieux de mémoires, waar het
verhaal aangeraakt en gevoeld kan worden, zijn van groot belang voor vertellen het
verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Om deze functie toekomstbestendig te maken hebben
het Herinneringscentrum Kamp Amersfoort, Nationaal Monument Kamp Vught en Herinneringscentrum
Kamp Westerbork elk € 1 miljoen ontvangen voor de noodzakelijke uitbreiding. Het Nationaal
Monument Oranjehotel en de «Museum Sophiahof, van Indië tot nu» (Sophiahof) hebben
elk € 0.5 miljoen ontvangen voor respectievelijk de verbouwing en de herinrichting.
In de periode van eind 2017 tot oktober 2020 heeft de SMH de «Kwaliteitsimpuls Educatie»
(Kwie) uitgevoerd, dat door VWS werd gesubsidieerd met ruim € 1 miljoen. De aanpak
van de Kwie is bijzonder. Het project is uitgevoerd door de educatie-medewerkers van
de SMH-instellingen. Zij hebben met elkaar aan de hand van drie hoofdonderwerpen – vrijwilligerswerk,
kwaliteit van de tentoonstellingen en educatieve werkvormen – verschillende producten
voor de SMH-instellingen ontwikkeld5. Zo is voor de kwaliteit van de tentoonstellingen een beoordelingsinstrument ontwikkeld
en voor het vrijwilligersbeleid een handboek.
Door de corona-maatregelen zijn de oorlogsmusea en herinneringscentra zwaar getroffen.
Vorig jaar, tijdens de eerste lockdown, moesten zij dicht. Daarmee vielen ook de inkomsten
uit de kaartverkoop stil. Zowel VWS als het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en
Veteranenzorg (vfonds) zijn in die tijd benaderd door de SMH, de herinneringscentra
en het Platform WOII met het verzoek om steun. Het vfonds en ik hebben vervolgens
op 17 juni 2020 elk € 1 miljoen beschikbaar gesteld aan de herinneringscentra en oorlogsmusea
die aangesloten zijn bij de SMH6 als tegemoetkoming in de vaste kosten die de betreffende herinneringscentra en oorlogsmusea
niet meer (volledig) konden voldoen als gevolg van de gedwongen publiekssluiting van
16 maart 2020–1 juni 2020.
Daarbij hebben we hen gevraagd gezamenlijk een plan op te stellen voor de gevolgen
van de coronamaatregelen op langere termijn. Het gaat onder meer om het behoud van
kwaliteit (van educatie), het versterken van de museale infrastructuur en verdere
digitalisering. Dit plan is nog in ontwikkeling.
Inmiddels is duidelijk dat de coronamaatregelen helaas langer duren dan vorig jaar
gehoopt. Dit betekent dat de gevolgen hiervan ook nu nog spelen voor de oorlogsmusea
en herinneringscentra. Ik houd hierover samen met het vfonds nauw contact met de sector.
Ook de uitvoering van het educatieproject van de Anne Frank Stichting «Leren van de
oorlog» dreigde vorig jaar in gevaar te komen vanwege de coronamaatregelen. Dit project
wordt naast een subsidie van VWS voor een belangrijk deel al bijna 10 jaar door de
stichting zelf betaald vanuit de kaartverkoop. Ik heb voor dit project een totaalbedrag
van € 900.000 extra beschikbaar gesteld, waardoor voor 2021 en 2022 deze belangrijke
educatieactiviteiten gericht op jongeren (op scholen en met jongeren zelf als ambassadeurs),
voetbal (spreekkoren racisme), politie en onderwijs zijn gegarandeerd.
Sinti en Roma
Sinds 2015 bestaat de subsidieregeling Sinti en Roma, bedoeld voor projecten en activiteiten
van Sinti en Roma die zorgen voor een betere participatie en emancipatie van deze
groepen in Nederland. De projecten zijn zeer divers van inhoud en grootte. Zo is een
succesvolle reizende tentoonstelling opgezet, zijn documentaires gemaakt, maar wordt
ook op verschillende plekken in het land huiswerkbegeleiding aangeboden. Ook kunnen
Sinti en Roma een tegemoetkoming in de kosten van hun opleiding aanvragen. In de afgelopen
twee jaar zijn 50 projecten gesubsidieerd en 28 studiebeurzen verleend.
Op 19 mei 2019 mocht ik de nationale herdenking vervolging Sinti en Roma in Kamp Westerbork
bijwonen. Herdacht werd dat 245 Sinti en Roma op 19 mei 1944, destijds precies 75
jaar geleden, van deze plek werden weggevoerd. Te lang bleef het lot van de Sinti
en Roma onderbelicht. Veel te lang duurde het voordat de erkenning op gang kwam. Gelukkig
is er nu meer aandacht voor deze tragische geschiedenis en kijken we met elkaar hoe
we de toekomst beter kunnen maken.
Namenmonument en het Fonds Auschwitz Birkenau
Vanwege de toenemende kosten heeft het kabinet bovenop de reeds toegekende bijdrage
van € 2.3 miljoen een additionele bijdrage van € 6 miljoen ter beschikking gesteld7 voor de realisatie van het Namenmonument. Tijdens de indrukwekkende Nationale Holocaust
Herdenking op 31 januari jongstleden werd bekend gemaakt dat het monument naar verwachting
in september van dit jaar wordt geopend.
In het kader van de viering van 75 jaar vrijheid heeft het kabinet aan het Fonds Auschwitz
Birkenau een eenmalige bijdrage van € 1 miljoen verleend voor de instandhoudingswerkzaamheden
en het behoud van alle authentieke overblijfselen van het voormalige nazi-Duitse concentratie-
en vernietigingskamp Auschwitz.
Ontwikkelingen
Evaluatie Platform WOII
Het is bijna vijf jaar geleden dat de toenmalige commissie Cohen haar advies uitbracht
over hoe een toekomstvaste herinnering aan WOII geborgd kan worden8. Deze commissie formuleerde een aantal langjarige inhoudelijke ambities. Voor het
bereiken van deze ambities is een aantal afspraken gemaakt, waaronder vergaande samenwerking
in het Platform WOII9. Ook heb ik geïnvesteerd in het digitaliseringsprogramma van het Netwerk Oorlogsbronnen
(NOB) en de samenwerking tussen oorlogsmusea en herinneringscentra via de SMH.
Inmiddels is het Platform WOII vier jaar aan het werk om gezamenlijk de ambities van
de commissie Cohen te realiseren. De werking van het Platform WOII wordt op dit moment
geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie (gereed in de tweede helft van dit jaar)
zal met de sector bezien worden hoe hier vanaf 2022 een vervolg aan kan worden gegeven.
Voortgang digitalisering en digitale representatie
In de afgelopen periode hebben door de coronacrisis digitalisering en digitale representatie
aan urgentie gewonnen. De afgelopen jaren is al veel werk verzet door het NOB, dat
ik financieel ondersteun. Hierdoor zijn digitaal erfgoed en digitale archieven met
elkaar verbonden en toegankelijk gemaakt. Er zijn nu maar liefst 11 miljoen bronnen
digitaal beschikbaar, toegankelijk en bruikbaar. Een ander voorbeeld van het werk
van het NOB is de website Oorlogslevens.nl. Deze website biedt de mogelijkheid om
de weg die oorlogsslachtoffers in hun laatste levensfase hebben moeten afleggen, in
beeld te krijgen. Deze website heeft de GLAMi-Award gewonnen, één van de belangrijkste
internationale prijzen op het gebied van erfgoed en innovatie.
Via het Mondriaanfonds is het zogenaamde Deltaplan van de SMH in nauwe samenwerking
met het NOB mogelijk gemaakt: een belangrijke inhaalslag om het digitale collectieaanbod
van bruikbaar en zichtbaar bronnenmateriaal vanuit de herinneringssector substantieel
en duurzaam te versterken.
Voor de komende tijd is het belangrijk deze ontwikkelingen verder te verzilveren.
Daarvoor heb ik op 8 september 2020 een bijeenkomst over digitale representatie met
de directeuren van de oorlogsmusea, de herinneringscentra en de organisaties uit het
Platform WOII georganiseerd. In deze bijeenkomst is afgesproken dat het Platform WOII
aan de slag gaat met het ontwikkelen van een digitale visie in relatie tot de ambities
zoals die geformuleerd zijn door de commissie Cohen. Naar verwachting is deze visie
in april van dit jaar gereed.
2. Collectieve erkenning Indische gemeenschap
In 2017 is onder mijn voorganger het beleid met betrekking tot de collectieve erkenning
in gang gezet, met als ambitie dat het Nederlands-Indisch verleden wordt verankerd
in de Nederlandse samenleving en wordt aangesloten bij de verschillende generaties
en verscheidenheid van de gemeenschap10. Er zijn drie vaste programmalijnen vastgesteld: de zogenaamde Indische pleisterplaats,
herdenken en herinneren en contextgebonden zorg. Daarnaast is gekozen voor een flexibel
deel, te weten de subsidieregeling «Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland»
(CEWIN), bedoeld voor projecten die aansluiten op het doel van de collectieve erkenning.
In deze paragraaf ga ik kort in op de resultaten van de afgelopen jaren, om daarna
stil te staan bij de inzet van de extra middelen die beschikbaar zijn gekomen.
Resultaten afgelopen jaren
In de afgelopen jaren is veel tot stand gekomen. Ik noem de volgende resultaten:
• Op 27 juni 2019 is Sophiahof geopend door Zijne Majesteit de Koning. In de Sophiahof
worden de ontmoetingsfunctie, de scholings- en educatieve functie, de museale en kennisfunctie
gebundeld.
• De Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 lanceerde in 2019 een toolkit voor
gemeenten die door lokale vrijwilligersorganisaties en gemeenten gebruikt kan worden
om herdenken op of rond 15 augustus onder de aandacht te brengen en geeft met een
jaarlijkse campagne aandacht aan de diversiteit van oorlogservaringen van de gemeenschap.
• Stichting Pelita voert het project contextgebonden zorg uit. Het netwerk in de regio’s
is versterkt.
• De CEWIN-regeling die sinds 2018 van kracht is, heeft in drie jaar 64 projecten opgeleverd.11 De projecten variëren van het ontsluiten van het archief van de stichting Werkgroep
Nieuw-Guinea om het bronmateriaal een vaste plaats te geven in de collectie van het
Instituut voor Sociale Geschiedenis tot het ontwikkelen van een drie tentoonstellingen
en publieke programma's rondom de door Taman Indonesia verzamelde collectie van Indische
pusaka's. Dit betekent dat veel verschillende organisaties uit de Indische gemeenschap
de weg naar deze regeling hebben weten te vinden.
Plan inzet extra middelen voor Indische gemeenschap
In het kader van 75 jaar eind van de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië
wil het kabinet extra investeren in de Indische gemeenschap12 en heeft het in totaal € 20,4 miljoen beschikbaar gesteld. In mijn brief van 15 oktober
202013 heb ik de concrete inzet in 2020 en de hoofdlijnen van het plan voor 2021 en verder
uiteengezet. Voor 2021 is € 15.7 miljoen beschikbaar en voor 2022 € 2.6 miljoen (in
totaal € 18.3 miljoen). In deze brief bericht ik uw Kamer over de voortgang.
De Indische gemeenschap aan het woord
Bij de vraag wat de overheid extra kan betekenen voor de Indische gemeenschap is het
essentieel dat niet de overheid bepaalt wat daarvoor nodig is, maar dat de ideeën
en behoeften van de Indische gemeenschap zelf leidend zijn. Om dit te realiseren heb
ik, zoals aangegeven in de brief van 15 oktober 2020, verschillende gesprekken met
organisaties gevoerd en twee dialoogsessies gehouden met kleine groepen mensen uit
respectievelijk de eerste, tweede en derde generatie. Ten slotte heb ik een raadpleging
laten uitvoeren. Doel van deze raadpleging was het ophalen van ideeën en behoeften
voor de inzet van de extra middelen, zowel binnen de thema’s van de collectieve erkenning
als daarbuiten. Het rapport van deze raadpleging is in bijlage 1 bij deze brief gevoegd14.
Naar aanleiding daarvan heb ik mij verder laten adviseren door de leden van de Ronde
Tafel (Indisch Platform, Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, Stichting
Pelita, het Molukse Historisch Museum, het Indisch Herinneringscentrum en Stichting
Beheer Sophiahof) en door de jongeren die ik in de dialoogsessie met de derde generatie
heb gesproken.
De leden van de Ronde Tafel merkten op dat in de raadpleging de stem van de Chinees-Indische
gemeenschap en die van de Toegoenezen en Papoea’s ontbraken. De jongeren gaven aan
dat de stem van de derde en vierde generatie nog onvoldoende naar voren is gebracht.
Ook zij wezen eveneens op het ontbreken van de inbreng vanuit Papoea-gemeenschap en
op die van de Indo-Afrikaanse gemeenschap.
Ik besef dat het altijd slechts mogelijk is om een deel van de gemeenschap te spreken
en dat het niet gemakkelijk is de veelkleurigheid en meerstemmigheid van de gemeenschap
tot hun recht te laten komen. Bij de verdere uitwerking is het essentieel in gesprek
te blijven met betrokkenen en bij de uitwerking van de verschillende onderdelen dit
zo goed mogelijk te concretiseren.
De raadpleging leverde een rangorde op van het belang dat aan de verschillende thema’s
wordt gehecht, waarbij educatie als belangrijkste prioriteit wordt gezien. Dit heb
ik in mijn brief van 15 oktober 2020 reeds geconstateerd. Daarnaast kwam een scala
van ideeën en suggesties naar voren die als input kan dienen voor de verdere uitwerking
van de besteding van de middelen.
Hieronder ga ik in op deze verdere uitwerking, die aansluit bij het beleid dat in
gang gezet is: het waarderen van de Indische identiteit en het Indisch erfgoed in
Nederland en het verankeren van de geschiedenis over voormalig Nederlands-Indië in
de Nederlandse samenleving.
Educatie als prioriteit
Zoals in de brief van 15 oktober jongstleden is aangegeven is het doel van educatie
te bevorderen dat de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië binnen de school,
maar zeker ook daarbuiten en voor zoveel mogelijk mensen tot leven wordt gebracht
om daarmee in de Nederlandse samenleving de kennis over en het begrip voor de Indische
gemeenschap te vergroten. In dezelfde brief heb ik reeds aangekondigd dat ik hiervoor
een commissie ga instellen.
Op basis van de eind vorig jaar opgeleverde raadpleging en de gesprekken die ik heb
gevoerd ben ik nu bezig met de opdrachtformulering, de samenstelling en werving van
deze commissie. Daarbij houd ik rekening met de volgende aspecten:
• draagvlak en gezag bij de Indische gemeenschap, het onderwijsveld en de organisaties
buiten het reguliere onderwijs die zich bezighouden met educatie op dit terrein;
• meerstemmigheid en de verschillende perspectieven in de geschiedenis van voormalig
Nederlands-Indië;
• veelomvattendheid van de periode van de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië:
de periode tijdens de Tweede Wereldoorlog, de periode daarna, de komst naar Nederland
en de periode in Nederland;
• het betrekken van andere vormen van educatie en kennis buiten het formele onderwijs.
Bijvoorbeeld via musea en culturele uitingen;
• de dagelijkse praktijk centraal stellen. Daarbij denk ik aan vragen als: wat is de
behoefte van docenten en anderen die betrokken zijn bij de educatie, wat is de behoefte
bij hen die de educatie «ontvangen»? Hoe kunnen wij deze verschillende actoren helpen
en ondersteunen en vraag en aanbod zo goed mogelijk aan elkaar verbinden? Welke manieren
zijn er om groepen te bereiken die niet of nauwelijks bekend zijn met de geschiedenis
van voormalig Nederlands-Indië?
Ter voorbereiding op het werk van deze commissie laat ik een inventarisatie uitvoeren
naar het bestaande aanbod op het gebied van educatie. Het is immers van belang een
overzicht te hebben van het aanbod in zowel het reguliere onderwijs als daarbuiten
en over een analyse te beschikken in hoeverre het materiaal daadwerkelijk wordt ingezet
en of bepaalde leemtes in het huidige aanbod bestaan. De inventarisatie is naar verwachting
rond de zomer van dit jaar gereed.
Op basis van bovenstaande zal ik in samenspraak met het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) en in overleg met de betrokken partijen in de komende
tijd tot een voorstel komen voor de opdracht en de samenstelling van de commissie.
Naar verwachting wordt de commissie rond de zomer 2021 geïnstalleerd. Uiterlijk op
1 juli 2022 komt de commissie met haar advies. Een deel van de extra middelen wordt
voor het werk van de commissie en de uitvoering van het advies gereserveerd.
Culturele activiteiten, museale en kennisfunctie (inclusief pleisterplaats Sophiahof),
herinneren en herdenken en contextgebonden zorg
Uit de raadpleging en in de gesprekken zijn vele waardevolle ideeën naar voren gekomen
die zich richten op cultuur, museale activiteiten, herinneren en herdenken en zorg
en welzijn (context gebonden en cultuursensitief). Hoewel het niet mogelijk zal zijn
deze allemaal te honoreren, is het wel van belang hieraan zoveel mogelijk recht te
doen.
Daarnaast gaat het bij de middelen om eenmalig extra geld. Voor een goede inzet daarvan
vraagt het goed te kijken naar enerzijds ruimte voor vernieuwing en anderzijds verduurzaming
en borging. Ik kom dan tot de volgende verdeling van de resterende middelen (de exacte
bedragen volgen rond de zomer van dit jaar).
1. Ophoging CEWIN-regeling
De CEWIN-regeling is bij uitstek bedoeld om allerlei initiatieven, projecten en activiteiten
op het gebied van de collectieve erkenning een kans te geven. De afgelopen jaren is
duidelijk geworden dat hieraan binnen de Indische gemeenschap grote behoefte is. In
2021 zou € 500.000 beschikbaar zijn en 2022 € 333.000. Ik heb besloten om voor beide
jaren vanuit de extra middelen het bedrag op te hogen tot € 1 miljoen per jaar.
2. Regeling verduurzaming en vernieuwing
Een deel van de middelen wil ik inzetten via een nog op te stellen regeling, vergelijkbaar
met de regeling die door het Mondriaanfonds is uitgevoerd in het kader van 75 jaar
vrijheid. Deze regeling wordt in de komende periode nader uitgewerkt met in elk geval
de volgende accenten:
• verduurzaming van het Indisch erfgoed, waaronder digitalisering, het toegankelijk
maken en het ontsluiten ervan;
• het toekomstbestendig maken van herinneren en herdenken (zoals nieuwe vormen van herinneren,
inzet van social media);
• investeren in de toekomst: het betrekken van de derde en vierde generatie bij de collectieve
erkenning;
• voorwaarden zullen ook zijn het rekening houden met de diversiteit van de Indische
gemeenschap en het stimuleren van onderlinge samenwerking en verbinding op landelijk,
regionaal en lokaal niveau.
3. Contextgebonden zorg
In het project «contextgebonden zorg» dat in het kader van de collectieve erkenning
door Stichting Pelita wordt uitgevoerd, staan regionale netwerkontwikkeling en kennisontwikkeling
en -bundeling centraal. Dit project loopt vooralsnog tot eind van dit jaar. Daarnaast
lopen er andere initiatieven buiten de collectieve erkenning op het gebied van cultuurspecifieke
zorg, zoals het ontwikkelen van een leidraad cultuurspecifieke zorg door het Netwerk
van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM). In de komende periode onderzoek ik verder
wat de volgende stap zou moeten zijn, waarvoor ik een deel van de extra middelen in
kan zetten. Daarbij betrek ik ook wat uit de raadpleging en de gesprekken naar voren
is gebracht.
4. Gerichte projecten
Een beperkt deel van de middelen zal worden ingezet voor een aantal gerichte projecten,
waarvan twee in 2020 zijn gestart:
• De herdenking van de komst van de Molukkers naar Nederland 70 jaar geleden;
• De semipermanente tentoonstelling «Ons land» in de Sophiahof. De ontwikkeling hiervan
is in 2020 gestart door het Indisch Herinneringscentrum in samenwerking met het Moluks
Historisch Museum;
• Het virtueel Indisch Monument, dat in 2020 is gestart door de Stichting Nationale
Herdenking 15 augustus 1945.
3. Internationale samenwerking
Wat betreft de internationale samenwerking sta ik in deze voortgangsrapportage stil
bij de resultaten van de International Steering Committee (ISC) Sobibor voor wat betreft
het Herinneringscentrum Sobibor en de IHRA. Daarnaast neemt VWS ook deel aan het Internationale
Committee van de Arolsen Archives. Dit is 's werelds meest uitgebreide archief over
de slachtoffers en overlevenden van nazi-vervolging. Een mooi voorbeeld van het werk
van dit archief is dat het tijdens de pandemie Covid-19 een crowdsourcing campagne
gestart om de namen van slachtoffers van nazivervolging te indexeren: #everynamecounts.
Dit project creëert een digitaal monument voor de slachtoffers van nazivervolging
en is gestart door Duitse scholieren, maar er wordt intussen wereldwijd aan bijgedragen.
In Nederland hebben medewerkers van de Anne Frank Stichting een dag documenten geïndexeerd
en docenten en leerlingen opgeroepen hieraan mee te doen.
Het is goed om te zien dat steeds meer Nederlandse musea en instellingen de weg naar
de Arolsen Archives weten te vinden. Het NOB maakt gebruik van het archief voor hun
prijswinnende, permanente online tentoonstelling Oorlogslevens.nl.
ISC Sobibor
Nederland is lid van de internationale stuurgroep die de ontwikkeling van het herinneringscentrum
bij het voormalig nazivernietigingskamp Sobibor begeleidt. Het belang van de Nederlandse
betrokkenheid bij ISC Sobibor ligt primair bij de nabestaanden van de ruim 34.000
Nederlanders die in Sobibor zijn vermoord en de enkelen die Sobibor hebben overleefd.
Daarom werk ik nauw samen met de Stichting Sobibor en het Nederlands Auschwitz Comité.
Het museum van het herinneringscentrum zou in oktober 2020 worden geopend, maar dit
kon vanwege COVID-19 helaas niet doorgaan. COVID-19 is ook de oorzaak voor vertraging
in de aanleg van het herinneringscomplex. Medio 2021 zal duidelijk zijn of de opening
van het gehele complex conform de planning in oktober 2021 mogelijk is of dat deze
verschuift naar mei 2022.
Ik zal de komende drie jaar organisatorische en financiële steun bieden voor het publiceren
van de resultaten van het archeologisch onderzoek bij het voormalig nazivernietigingskamp
Sobibor. Het archeologisch onderzoek bij Sobibor is uniek in de wereld. De archeologische
vondsten hebben grote emotionele betekenis voor de nabestaanden. Circa 80% van de
artefacten die bij het archeologisch onderzoek zijn gevonden, zoals een aluminium
plaatje met de naam van één van de slachtoffers, hebben hun oorsprong in Nederland.
Ook voor meerdere academische gemeenschappen is het archeologische onderzoek van grote
waarde.
Ten slotte is het belangrijk dat tussen de Nederlandse herinneringscentra en het Nationaal
Holocaust Museum en Herinneringscentrum Sobibor uitwisseling plaatsvindt. Uiteraard
zal ik deze uitwisseling stimuleren, mede met steun van de ambassade in Warschau.
IHRA
IHRA is het platform waar regeringsvertegenwoordigers en experts elkaar ontmoeten
en beleid ontwikkelen over de herinnering aan, onderwijs over en onderzoek naar de
Holocaust en de genocide op Sinti en Roma. IHRA heeft momenteel 34 lidstaten en enkele
landen met een status als observant. Op 19 januari 2020 heeft de Minister van Buitenlandse
Zaken (BuZa), net als de andere lidstaten, namens Nederland de ministeriële verklaring
ondertekend die de betrokkenheid met de doelen van IHRA herbevestigt15.
Mijn inzet is erop gericht de inzichten en de producten van de IHRA te verbinden met
het Nederlandse beleid op het gebied van oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede
Wereldoorlog, in het bijzonder de Holocaust. Dit doe ik samen met de Ministeries van
OCW, Justitie en Veiligheid (JenV) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en met
het Platform WOII, het Joods Cultureel Kwartier, de Anne Frank Stichting, het NIOD
Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het NC en Herinneringscentrum
Kamp Westerbork.
In 2019 bracht de IHRA de handreiking Aanwijzingen voor het lesgeven en leren over de Holocaust uit. Deze publicatie is van belang om de educatie over de Holocaust en de Porajmos
verder te verbeteren. Daarom heb ik in 2020 de IHRA een extra bijdrage van € 75.000
verleend voor verspreiding van deze handreiking en financier ik het project dat in
Nederland de komende jaren deze handreiking onder de aandacht brengt.
De Nederlandse IHRA-delegatie heeft in de vergadering van de IHRA op 24 november 2020
het landenrapport 2012–2019 gepresenteerd over de ontwikkeling van Nederlands beleid
over Holocaustherdenking, onderwijs over en onderzoek naar de Holocaust en de bestrijding
van antisemitisme en antiziganisme. Dit rapport bied ik met deze voortgangsrapportage
uw Kamer aan (bijlage 2)16.
Het rapport is goed ontvangen door de IHRA. De steun die door VWS is gegeven vanwege
de gevolgen van de coronamaatregelen aan de oorlogsmusea en herinneringscentra heeft
grote waardering ondervonden (zie ook onder paragraaf 1). Litouwen en Noorwegen waren
als reviewende lidstaten tevreden over de helderheid en openheid van het rapport. De IHRA-experts,
die het rapport ook hebben beoordeeld, waren eveneens positief met drie concrete aanbevelingen.
Aanbeveling 1: Het intensiveren van de bestrijding van antisemitisme, vooral online
antisemitisme
De aanpak van antisemitisme is onderdeel van de kabinetsbrede aanpak van discriminatie
dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt
gecoördineerd. De aanpak van online antisemitisme ligt bij het Ministerie van JenV.
Voor het werkterrein van de Minister van JenV zal in het voorjaar van 2021 bovendien
een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding worden aangesteld, die een signalerende
en adviserende functie vervult.
Voor de uitvoering van deze aanbeveling is verwezen naar het project dat het Centrum
Informatie en Documentatie Israël (CIDI) uitvoert. Dit project wordt gefinancierd
vanuit de € 3 miljoen die het Ministerie van JenV ter beschikking stelt voor de bestrijding
van antisemitisme, de monitoring van online antisemitisme en Holocaustontkenning.
Het CIDI heeft aangegeven daarbij gebruik te willen maken van de beschikbare expertise
van de IHRA.
Daarnaast zijn onlangs door de IHRA de Aanwijzingen voor het herkennen van Holocaustverdraaiing uitgebracht. Ook deze aanwijzingen zijn een belangrijk hulpmiddel en ik laat ze dan
ook vertalen en verspreiden onder de verschillende organisaties uit de sector.
Aanbeveling 2: Het verbeteren van de coördinatie van het onderwijs en de educatie
over Holocaust en het versterken van het internationaal perspectief in het onderwijs
over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust
Met het Platform WOII heb ik afgesproken dat dit platform deze aanbeveling, samen
met de uitkomsten van een onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs over de Tweede
Wereldoorlog en de Holocaust dat rond de zomer van dit jaar verschijnt, zal bespreken
en zal koppelen aan de educatieagenda van het platform. Daarbij blijft in lijn met
het advies van de commissie Cohen, ook het wereldwijde karakter van de Tweede Wereldoorlog
en de Holocaust nadrukkelijk in beeld.
Aanbeveling 3: Besteed meer aandacht aan de Porajmos en de hedendaagse situatie van
de Sinti en Roma gemeenschappen
In oktober 2020 heeft de IHRA de werkdefinitie antiziganisme aangenomen (de IHRA nam
eerder de werkdefinitie antisemitisme aan). Deze werkdefinitie is juridisch niet bindend,
maar wel van belang. Enerzijds als erkenning van het leed dat de Sinti- en Romagemeenschappen
in Nederland en elders in Europa is aangedaan. Anderzijds als instrument om met de
Sinti- en Romagemeenschappen in Nederland in gesprek te gaan.
In overleg met andere betrokken departementen start SZW een flexibele dialoog met
vertegenwoordigers uit de Sinti- en Romagemeenschappen. Het voornemen is deze dialoog
tweemaal per jaar te laten plaatsvinden, waarvan de eerste gedurende de eerste helft
van 2021. Thema’s zoals de werkdefinitie, het recente rapport van de Fundamental Rights
Agency over de leefomstandigheden van de Sinti en Roma in Nederland17 en het Werkprogramma Roma 2030 van de Europese Commissie kunnen tijdens deze dialoog
met de gemeenschappen besproken worden. De Minister van SZW heeft hierin de primaire
verantwoordelijkheid.
4. Moties en toezeggingen
In deze paragraaf ga ik in op de uitvoering van twee moties en de stand van zaken
van twee toezeggingen.
Motie traktaat van Wassenaar
Op 3 december 2019 heeft uw Kamer de motie van Kamerlid Agema (PVV)18 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken waar de 4.777 dossiers
van particulieren en ondernemers die zich in de periode 1 mei – 1 augustus 1969 aangemeld
hebben via een schadeformulier voor de Verdelingswet onder het Traktaat van Wassenaar
zich bevinden en ervoor zorg te dragen dat deze niet worden vernietigd.
In een eerdere brief over deze kwestie van 1 november 201919 meldde ik dat deze uitvoeringsdossiers van het bureau Schadeclaims Indonesië over
de periode 1962–1989 door het Ministerie van BuZa zouden worden overgebracht naar
het Nationaal Archief. Dit is gebeurd op 5 december 2019. In deze brief heb ik ook
aangegeven dat ten behoeve van deze overdracht de betreffende uitvoeringsdossiers
zijn opgeschoond conform artikel 3 van de Archiefwet 1995. De dossiers die betrekking
hadden op afwijzingen, stonden op de selectielijst van documenten waarvan op 22 augustus
2019 door het Ministerie van BuZa opdracht is gegeven om deze te vernietigen. Deze
vernietiging heeft dus plaatsgevonden voor indiening van deze motie. Bij navraag heb
ik niet kunnen achterhalen waar het aantal van 4.777 dossiers op gebaseerd is.
De opgeschoonde archieven van het bureau Schadeclaims Indonesië, die zijn overgebracht
naar het Nationaal Archief, blijven voor de eeuwigheid bewaard.
Motie onderzoek Backpay weduwen
Op 8 december 2020 heeft Uw Kamer de motie van Kamerlid Van Gerven c.s. (SP)20 e.a. aangenomen. Deze motie vraagt de regering te onderzoeken of voor weduwen een
financiële regeling als de uitkeringsregeling Backpay haalbaar en uitvoerbaar is en,
zo ja, op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het gaat dan om een regeling voor
de nog levende weduwen van ambtenaren of militairen die ten tijde van de Japanse bezetting
een dienstverband hadden met het Nederlands-Indisch Gouvernement en over de periode
van Japanse bezetting geen of niet volledig salaris kregen uitbetaald, aldus de motie.
Voor de uitvoering van deze motie wordt binnenkort een opdracht verstrekt aan een
onafhankelijk onderzoeksbureau, na afstemming met de leden van de Ronde Tafel. Dit
krijgt door onder andere de drukte ten gevolge van de coronamaatregelen voor de sector
enkele weken later vorm dan gepland. Niettemin streef ik ernaar zo snel mogelijk na
de zomer een advies met de Kamer te kunnen delen. Het betreffende bureau zal ik vragen
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hierbij te betrekken, als eerdere uitvoerder van
de Backpay-regeling en omdat de SVB expertise en gegevens heeft met betrekking tot
oorlogsgetroffenen. Onderdeel van de opdracht zal ook zijn welke lessen getrokken
kunnen worden uit de Backpay-regeling en het Gebaar, waarmee rekening dient te worden
te gehouden. Tot slot zal ik het bureau vragen ter begeleiding van het onderzoek een
klankbordgroep in te stellen met vertegenwoordigers uit de Indische gemeenschap en
experts.
Toezeggingen Algemeen Overleg 3 oktober 2019 (Kamerstuk 20 454, nr. 150)
In het Algemeen Overleg (AO) op 3 oktober 2019 heb ik toegezegd dat ik zou nagaan
hoe het thema van 5 mei als nationale vrije dag breder op de agenda kan worden gezet.
Hoewel het besluit over het al dan niet werken op nationale feestdagen, waaronder
5 mei, of algemeen erkende feestdagen niet bij het kabinet ligt, maar bij de sociale
partners, heeft de Minister van BZK vorig jaar de wens van het kabinet om van 5 mei
een vrije dag te maken nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van de voorzitter van
de Sociaal Economische Raad en de voorzitters van de Stichting van de Arbeid. Ook
de Minister van SZW brengt in de reguliere overleggen met de sociale partners dit
punt regelmatig in. Werkgever- en nemersorganisaties zijn hierover in beraad en dienen
nog met een gezamenlijke reactie te komen.
Tevens heb ik in het AO van 3 oktober 2019 aangegeven dat Uw Kamer via de Ministers
van BuZa en Defensie een kabinetsstandpunt zou ontvangen over de uitspraak van het
gerechtshof in Den Haag over het niet-verjaren van geweld door Nederlandse militairen
in 1947 in voormalig Nederlands-Indië. Op 19 oktober 2020 is door de Ministers van
BuZa en Defensie een Kamerbrief verstuurd21 waarin u bent geïnformeerd dat het kabinet zich op deze vonnissen heeft beraden,
besloten heeft in deze zaken niet door te procederen en een schikkingsregeling open
te stellen voor de weduwen en kinderen. Deze schikkingsregelingen zijn in 2020 in
de Staatscourant gepubliceerd22.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Indieners
-
Indiener
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.