Brief regering : Verslag Informele Raad voor Concurrentievermogen van 22 maart 2021
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 529
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2021
Hierbij bied ik u het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen aan
die, via videoconferentie, op 22 maart 2021 plaatsvond. Nederland werd bij deze Raad
vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Tijdens
de informele raad is gesproken over strategische autonomie in een open Europese economie.
Tevens informeer ik u over het mandaat dat in de Raad is bereikt om onderhandelingen
met het Europees Parlement omtrent de modernisering van de Europese ePrivacy regels
op te starten.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Verslag Informele Raad voor Concurrentievermogen 22 maart 2021
Op maandag 22 maart 2021 vond de informele Raad voor Concurrentievermogen (RvC) via
videoconferentie plaats onder leiding van het Portugese voorzitterschap. De bespreking
stond in het teken van het thema «strategische autonomie in een open economie». Daarbij
was specifieke aandacht voor het identificeren en adresseren van ongewenste afhankelijkheden
in ecosystemen en waardeketens en voor (wetgeving volgend uit) het Witboek Buitenlandse
Subsidies1 als instrument voor het adresseren van buitenlandse subsidies om een gelijk speelveld
op de interne markt te waarborgen.
Strategische autonomie in een open economie
Introductie beleidsdebat
Het beleidsdebat werd geopend door Uitvoerend Vicevoorzitter Margrethe Vestager voor
mededinging en Commissaris Thierry Breton voor de interne markt. Vestager benadrukte
dat de Europese Unie het herstel van de huidige crisis moet aangrijpen om de eigen
weerbaarheid te versterken. Ze stelde dat strategische autonomie gaat over zowel de
omgang met afhankelijkheden van, als samenwerking met internationale partners, waarbij
ze de volgende prioriteiten identificeerde: 1) vasthouden aan open en eerlijke handel;
2) verdere verdieping van de interne markt; en 3) investeren in de groene- en digitale
transities. In het verlengde daarvan stelde Vestager dat dit vraagt om modernisering
van het internationale handelsbeleid, onder andere door het zetten van nieuwe standaarden
en het introduceren van autonome instrumenten. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan wetgeving volgend uit het witboek buitenlandse subsidies, een effectief mededingingskader
en het International Procurement Instrument (IPI). Vestager noemde de kansen die de Recovery and Resilience Facility (RRF) biedt
om deze prioriteiten te realiseren en noemde in dit verband ook het belang van Important Projects of Common European Interest (IPCEI) en Multi Country Projects (MCP). Zowel IPCEI, als MCPs dragen bij aan de versterking van de Europese samenwerking, het concurrentievermogen
en het herstel na de pandemie.
Commissaris Breton stelde dat voor onze welvaart open en eerlijke handel belangrijk
is, waarbij wederkerigheid met derde landen ook van toepassing moet zijn. Deze uitdaging raakt aan de kern van de update van de EU industriestrategie2, waarin naar verwachting aandacht zal worden besteed aan monitoring en adressering
van ongewenste afhankelijkheden en kwetsbaarheden. Breton benoemde dat in het afgelopen
jaar bepaalde strategische afhankelijkheden duidelijk zijn geworden, bijvoorbeeld
op het gebied van vaccins, semi-conductors, batterijen en grondstoffen. Publieke en
private partners moeten volgens Breton meer samenwerken binnen de waardeketens en
ecosystemen. Hiervoor is het van belang dat handelsbelemmeringen tussen lidstaten
worden opgeheven. Daarnaast is het van belang te kijken naar de herkomst van import,
waarbij de EU voortbouwt op reeds bestaande en betrouwbare handelsrelaties met derde
landen.
Beleidsdebat strategische afhankelijkheden in ecosystemen en waardeketens
In de daaropvolgende interventies benoemden lidstaten veelal het spanningsveld tussen
enerzijds het belang van een open interne markt en anderzijds het belang om de weerbaarheid
tegen ongewenste strategische afhankelijkheden van derde landen te versterken. Lidstaten
deelden de opvatting dat ongewenste afhankelijkheden een proportionele aanpak gebaseerd
op een grondige analyse vereisen, waarbij de open economie en internationale partnerschappen
het uitgangspunt vormen. Daarbij noemden lidstaten met name de industrie rondom volksgezondheid
(biotech, farmaceutische ingrediënten), semi-conductors, waterstof- en grondstoffenproductie
als prioritaire sectoren. Daarnaast bestond onder de lidstaten brede consensus dat
overkoepelend cybersecurity van essentieel belang is voor de bescherming van vitale
sectoren en infrastructuur en daarmee voor de bescherming van de interne markt.
Ten aanzien van de uitwerking van strategische autonomie benadrukten lidstaten het
belang van versterkte samenwerking tussen de EU en traditionele handelspartners. Daarnaast
moeten de handelsrelaties tussen de EU en andere derde landen versterkt en gemoderniseerd
worden, waarbij sprake dient te zijn van wederkerigheid. Ook benoemden lidstaten diversificatie
van waardeketens als een manier om de eenzijdige afhankelijkheden van derde landen
te verkleinen. Lidstaten benadrukten tevens dat maatregelen in lijn dienen te zijn
met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Tot slot onderstreepten lidstaten de
rol van economische-, sociale- en milieustandaarden op Europees niveau ter versterking
van het concurrentievermogen van Europese bedrijven.
In aanvulling op versterkte samenwerking met internationale partners zien lidstaten
versterking van de interne markt als essentieel voor het bewerkstelligen van strategische
autonomie, waarbij specifieke aandacht dient te zijn voor het mkb. Allereerst deelden
lidstaten de opvatting dat investeringen in economisch leidende ecosystemen bijdragen
aan versterking van de interne markt en weerbaarheid van de EU. Als voorbeelden noemden
lidstaten de lancering van het Europese Cloud platform GAIA-X en energievoorziening
via waterstof. Daarnaast benoemden verschillende lidstaten dat Europese samenwerking
in industriële allianties, zoals de European Raw Materials Alliance, kan bijdragen aan versterking van de interne markt. Tot slot werd in dit verband
gesproken over het RRF, de MCP en IPCEI als mogelijke samenwerkingsverbanden die bij
kunnen dragen aan strategische autonomie. Een aantal lidstaten ziet met name de inzet
van IPCEI als mogelijk instrument voor strategische autonomie van de EU op het gebied
van bijvoorbeeld waterstof, micro-elektronica en cloud. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, gaf aan dat IPCEI’s niet tot marktverstoringen
mogen leiden.
Nederland heeft benadrukt dat de samenwerking met internationale handelspartners het
uitgangspunt is bij het analyseren en adresseren van ongewenste afhankelijkheden.
Nederland stelt dat dit vraagt om versterking van het concurrentievermogen van de
EU, onder andere via investeringen in innovatie en versterking van de interne markt,
en om verdere versterking van de geopolitieke capaciteiten van de EU. Daarnaast heeft
Nederland, net als vele andere lidstaten, benadrukt hoe belangrijk een gelijk speelveld
is voor het Europees bedrijfsleven. Administratieve lasten dienen voor bedrijven hierbij
behapbaar te zijn en zij dienen dezelfde uitgangspositie te hebben op de markt als
bedrijven buiten de EU. In aanvulling daarop heeft Nederland een positief geluid laten
horen over sociale-, economische- en milieustandaarden en benadrukt dat bedrijven
uit derde landen zich ook dienen te houden aan deze standaarden voor het waarborgen
van een gelijk speelveld.
Beleidsdebat Witboek buitenlandse subsidies
In het beleidsdebat over open strategische autonomie was ook aandacht voor instrumenten
die verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt tegengaan
en een gelijk speelveld waarborgen. Binnen het witboek buitenlandse subsidies zijn
drie sporen geïdentificeerd waar onderzocht moet worden of buitenlandse subsidies
mogelijk een verstorend effect hebben, namelijk 1) in alle marktsituaties, 2) bij
fusies en overnames door partijen uit derde landen en bij 3) deelname van door derde
landen gesubsidieerde bedrijven aan Europese aanbestedingen. Binnen deze drie sporen
worden mogelijk nog instrumenten ontwikkeld.
Vermoedelijk publiceert de Europese Commissie begin mei een wetsvoorstel voortvloeiend
uit het witboek. Lidstaten spraken brede steun uit voor het initiatief voor het wetsvoorstel.
Tijdens het debat was sprake van brede consensus over de noodzaak tot het aanpakken
van buitenlandse subsidies die het gelijk speelveld verstoren. Als reservering bij
het witboek gaf een aantal lidstaten mee dat instrumenten niet mogen leiden tot administratieve
lasten voor bedrijven of tot een bemoeilijkte toegang voor bedrijven op de markten
van derde landen.
Nederland heeft steun uitgesproken voor alle modules uit het witboek en de uitwerking
daarvan in een instrument, met specifieke aandacht voor het belang van het aanbestedingsinstrument.
Daarbij vroeg Nederland aandacht voor het verstorende effect van buitenlandse subsidies
in Nederlandse sectoren, zoals de baggersector. Tot slot heeft Nederland aangegeven
dat het bereik van het instrument breder moet zijn dan enkel directe financiële subsidies,
omdat de markt ook verstoord wordt door indirecte subsidies of door excessieve winsten
die worden behaald door het gebrek aan regulering in derde landen.
Presentatie Commissiemededeling Digital Decade
Commissaris Vestager gaf een korte presentatie van de Commissiemededeling voor de
Digital Decade
3 als visie voor een digitale EU in 2030. Daarbij gaf Vestager aan dat de huidige crisis
het belang van digitalisering aantoont, maar ook risico’s en kwetsbaarheden blootlegt.
De Commissie identificeert vier pilaren voor het bewerkstelligen van de digitale ambities,
namelijk 1) digitale vaardigheden, 2) duurzame digitale infrastructuur, 3) digitale
transitie van bedrijven en 4) digitalisering van publieke dienstverlening.
Vestager gaf tevens aan dat de visie mensgericht is en vroeg om samenwerking tussen
publieke en private partijen. Om dit te bewerkstelligen, verwees Vestager naar onder
andere de middelen uit het RRF. De Kamer zal halverwege april middels een BNC-fiche
over de kabinetsinzet worden geïnformeerd.
Bijlage 1 – Stand van zaken herziening Europese ePrivacy regels
Begin december 2020 bent u voor het laatst geïnformeerd over de onderhandelingen in
de Raad over de ePrivacy-verordening via de Geannoteerde agenda en het verslag van
de informele Telecomraad van 7 december 2020.4
Onder het huidige Portugese voorzitterschap hebben de lidstaten, waaronder Nederland,
op woensdag 10 februari 2021 overeenstemming bereikt in het Comité van Permanente
Vertegenwoordigers (Coreper) over een mandaat voor onderhandelingen met het Europees
Parlement. Nederland heeft ingestemd met de Portugese compromistekst. Nederland hecht
aan het bereiken van overeenstemming, omdat de noodzaak tot modernisering van de ePrivacy
regels onverminderd groot is. Het kabinet heeft zich gedurende het onderhandelingsproces
constructief opgesteld en is zich bewust van eerdere gesneuvelde pogingen tot het
bereiken van een compromistekst onder eerdere voorzitterschappen. In het onderstaande
gedeelte wordt het mandaat en de volgende stappen in het onderhandelingsproces omtrent
het ePrivacy dossier verder toegelicht.
Inhoud politiek mandaat en appreciatie kabinet
Het mandaat bouwt voort op het voorstel van het voormalige Finse voorzitterschap.
Er zijn in de huidige compromistekst van het Portugese voorzitterschap aandachtspunten
van Nederland minder goed meegenomen in het Portugese tekstvoorstel dan gehoopt. Hiervoor
zal Nederland zich blijvend inzetten tijdens de triloog-onderhandelingen met het Europees
Parlement. Daarop wordt hieronder nader ingegaan. Veel voor Nederland belangrijke
punten zijn in het voorstel meegenomen en het kabinet hecht er waarde aan dat er een
modernisering van de regels op het gebied van ePrivacy plaatsvindt. Dit heeft ertoe
geleid dat Nederland dit compromis kon steunen.
Het belang van modernisering
De nieuwe ePrivacy regels in deze verordening (hierna: de verordening) zullen de «oude»
regels in de huidige ePrivacyrichtlijn 2002/58 (hierna: de richtlijn) vervangen en
van toepassing zijn op de over-de-top (OTT) aanbieders zoals Facebook Messenger, Whatsapp en Skype. De huidige richtlijn is niet opgesteld met het oog op de toepasbaarheid van de regels
op OTT aanbieders, aangezien deze richtlijn stamt uit het jaar 2002, ruim vóór de
opkomst van deze nieuwe diensten. Dit wordt rechtgetrokken in de verordening. Tenslotte
bevordert de uitbreiding van de reikwijdte een gelijk speelveld tussen traditionele
en OTT-aanbieders van elektronische communicatiediensten.
Verwerkingsgronden
Ten opzichte van de richtlijn biedt de verordening elektronische communicatie diensten
meer mogelijkheden om gegevens van eindgebruikers te gebruiken. Het kabinet is van
mening dat er in het compromisvoorstel in beginsel voldoende aandacht is voor de gegevensbescherming
van burgers. Zo is het volgens het kabinet positief dat het Portugese voorzitterschap
de te brede verwerkingsgrond van het «gerechtvaardigd belang» (het zogenaamde «legitimate interest») uit zowel de communicatiegeheimbepaling (artikel 6) als de «cookiebepaling» (artikel
8) heeft geschrapt. Het opnemen van deze verwerkingsgrond zou betekenen dat het aan
de aanbieder van telecommunicatiediensten is om te beoordelen of er een belang voor
de verwerking van de gegevens is dat zwaarder weegt dan het belang van de eindgebruiker.
Het voorzitterschap wil hiermee voorkomen dat de verwerkingsgrond van het «gerechtvaardigd
belang» – op de meest wezenlijke onderdelen van ePrivacy – disproportioneel ruimte
biedt voor onevenwichtige belangenafweging. Dit kan namelijk leiden tot (ernstige)
inbreuken op de rechten en vrijheden van personen. In overeenstemming met de Nederlandse
wens is deze vervangen door meer precieze en beperktere verwerkingsgronden.
Verder heeft het Portugese voorzitterschap de verwerkingsgronden aangevuld met een
mogelijkheid voor aanbieders van elektronische communicatie diensten om metadata verder
te verwerken voor doeleinden die verenigbaar moeten zijn met het oorspronkelijke doel
voor verwerking (het zogenaamde «compatible further processing»). Dit geeft aanbieders van elektronische communicatiediensten beperkt de ruimte om
nieuwe diensten te ontwikkelen. Dit mag op basis van bepaalde voorwaarden, maar het
kabinet betwijfelt of deze waarborgen de privacy van eindgebruikers adequaat beschermt
en zal daarom tijdens de triloog-onderhandelingen hier blijvend aandacht voor vragen.
Het kabinet is niet overtuigd van de noodzaak om een relatief onbegrensde rechtsgrondslag
in het leven te roepen voor «statistical purposes», zoals nu voorgesteld in de mandaattekst. In de Algemene Verordening Gegevensbescherming
zijn er additionele mogelijkheden om gegevens verder te verwerken als het gaat om
statistische of wetenschappelijke doeleinden, maar een statistisch doel is op zichzelf
geen rechtsgrondslag. Wat het kabinet betreft zou een rechtsgrondslag voor »statistische
doeleinden» verder begrensd moeten worden. Hierbij kan worden gedacht aan het verwerken
voor statistische doeleinden door het Centraal Bureau voor de Statistiek. In de verdere
onderhandelingen zal het kabinet hier aandacht voor vragen.
Cookie wall
Het Portugese voorzitterschap had oorspronkelijk een tekstwijziging in een overweging
aangebracht over het gebruik van cookie walls door aanbieders van digitale diensten en content. Door de wijziging werd een aanbieder
niet verplicht om zelf een alternatief aan te bieden voor toegang tot hun diensten,
anders dan op basis van de verwerking van eindgebruikers» gegevens. Conform de motie
van het lid Verhoeven c.s.5 heeft het kabinet er op aangedrongen om deze tekstwijziging terug te draaien, waardoor
aanbieders worden aangespoord eindgebruikers een alternatief aan te bieden en consumenten
niet geforceerd worden om te «betalen» met hun gegevens. Nederland kreeg op dit specifieke
punt bijval van enkele lidstaten, waardoor uiteindelijk de tekstwijziging is teruggedraaid.
Nationale veiligheid – data retentie
Het Portugese voorzitterschap heeft, tegen het licht van recente jurisprudentie van
het Europese Hof van Justitie6, en ten aanzien van de Duitse tekst, een verandering aangebracht aan de nationale
veiligheid uitzondering op de toepasbaarheid van de ePrivacy-regels. Het kabinet ondersteunt
de wijze waarop in het mandaat de verdragsrechtelijke positie voor de lidstaten om
de nationale veiligheid te beschermen geborgd wordt. Het kabinet zal daarom tijdens
de triloog-onderhandelingen hier blijvend aandacht voor vragen. De tekst bepaalt nu dat activiteiten
en maatregelen met betrekking tot de nationale veiligheid en defensie, ongeacht wie
ze uitvoert (een publieke autoriteit of een particuliere aanbieder op verzoek van
een publieke autoriteit), uitgezonderd zijn van de toepasbaarheid van de Europese
ePrivacy-regels, waaronder het communicatiegeheim.
Op aandringen van Frankrijk en gesteund door een aanzienlijke groep lidstaten, heeft
het Portugese voorzitterschap de meta data retentie bepaling op strafbare feiten en
nationale veiligheid aangepast door de referentie naar artikel 11 («restricties»)
te verwijderen. Deze bepaling specificeert de gronden op basis waarvan de lidstaten
de reikwijdte van de specifieke artikelen van de ePrivacy-regels kunnen beperken,
onder andere ter bescherming van de nationale veiligheid.
Het kabinet onderstreept dat, ondanks het schrappen van de verwijzing naar artikel
11, mogelijke maatregelen op gebied van het beschermen van de nationale veiligheid,
data retentie en het communicatiegeheim altijd gebonden moeten blijven aan de noodzakelijkheids-
en proportionaliteitseisen van fundamentele rechten en de recente jurisprudentie daarover.
Telemarketing
De Portugese compromistekst is in lijn met de wijziging van de Telecommunicatiewet
in verband met het invoeren van een opt-in-systeem voor het overbrengen van ongevraagde
communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan natuurlijke personen7.
Browser settings
In het Commissievoorstel zat een mogelijkheid om via software, zoals browsers, tegen
te gaan dat derden informatie opslaan op een eindapparaat en/of informatie verwerken
die al is opgeslagen op het eindapparaat. Deze bepaling is echter al vroeg in het
onderhandelingsproces geschrapt en is dus niet meer opgenomen in de mandaattekst.
Nederland steunt nog steeds een dergelijke bepaling, maar dit standpunt wordt niet
gedeeld door een meerderheid van lidstaten.
Toezicht
De Portugese tekst geeft lidstaten een zekere flexibiliteit in de mate van verdeling
van verantwoordelijkheden door nationale toezichthouders voor de verschillende onderwerpen
in de tekst. Zo is Nederland vrij om bepaalde onderwerpen aan verschillende toezichthouders
toe te wijzen, waarbij bijvoorbeeld de bepalingen handelende over het communicatiegeheim
en de cookies aan AP moeten worden toegewezen.
Volgende stappen
Naar verwachting zullen de triloog-onderhandelingen tussen de Raad, het parlement
en de Commissie nog onder het Portugese voorzitterschap starten. Het is niet bekend
hoe lang deze onderhandelingen zullen duren en of ze onder het Portugese voorzitterschap
kunnen worden afgesloten. Zodra er een politiek akkoord tussen de Raad en het parlement
is bereikt, zal de compromistekst weer worden voorgelegd aan de Raad en het Europees
Parlement voor een laatste stemming.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat