Brief regering : Toekomst sociaal-medisch beoordelen
26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 645
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2021
In de Kamerbrief «stand van de uitvoering sociale zekerheid» van 14 december 2020
(Kamerstuk 26 448, nr. 641) heb ik toegezegd u dit voorjaar nader te informeren over de voortgang van mijn gesprekken
op het gebied van de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen. Dat doe ik bij deze.
De vraag naar sociaal-medische beoordelingen is op dit moment te groot voor het aantal
beschikbare verzekeringsartsen. Als we niets doen wordt die mismatch steeds groter.
Uitkeringsgerechtigden krijgen dan niet de benodigde beoordeling en begeleiding en
de werkdruk bij UWV wordt onaanvaardbaar hoog. Ik licht in deze brief achtereenvolgens
toe hoe groot het probleem is, welke maatregelen we nemen en waarom ingrijpende keuzes
ook naast deze maatregelen nog nodig zijn. Daarna beschrijf ik wat de vervolgstappen
zijn.
Ingrijpen is onvermijdelijk
In samenwerking met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
(NVVG) heb ik in het afgelopen jaar Gupta Strategists gevraagd om in samenspraak met
ons inzichtelijk te maken hoe groot de uitdaging is waar we voor staan. De conclusie
is stevig: als we niet ingrijpen, zal de vraag naar sociaal-medische dienstverlening
in 2027 meer dan 25% hoger zijn dan het beschikbare aanbod1. Dit heeft met name te maken met het feit dat het aantal WIA-gerechtigden de komende
jaren steeds verder toeneemt2. Een beleidswijziging als de invoering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor
zelfstandigen, die de mismatch naar schatting van Gupta met nog eens 5 tot 10% laat
toenemen, is hierin nog niet meegenomen3.
Een mismatch van ten minste 25% betekent dat UWV de komende jaren vrijwel geen professionele
WIA-herbeoordelingen meer kan verrichten; de sociaal-medische dienstverlening die
onderaan staat in de met UWV afgesproken prioritering. Concreet zal de voorraad WIA-herbeoordelingen
in dat scenario in 2027 zijn opgelopen tot zo’n 150.000 mensen (ten opzichte van bijna
37.000 op dit moment4). Van deze uitkeringsgerechtigden weten we niet of zij wel de dienstverlening en
de uitkering krijgen die past bij hun situatie. Ook komen verzekeringsartsen van UWV
in dat geval steeds minder toe aan het werk dat volgens afspraak als één na laatste
geprioriteerd is: de dienstverlening in het eerste jaar van de Ziektewet. Een zorgelijke
situatie, omdat onderzoek juist laat zien dat het cruciaal is om mensen snel nadat
zij ziek worden te ondersteunen weer aan het werk te gaan. Zonder ingrijpen is het
waarschijnlijk dat UWV in 2027 ongeveer 67.000 van het totaal van circa 120.000 Ziektewet-spreekuren
niet kan uitvoeren, omdat de verzekeringsartsencapaciteit ontbreekt.
Deze continu oplopende voorraden leggen een onacceptabele druk op de medewerkers van
UWV en zijn nadelig voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers. Ingrijpen aan
de vraag- én de aanbodkant van sociaal-medisch beoordelen is daarom onvermijdelijk.
UWV spant zich al jaren maximaal in om (verzekerings)artsen te werven, op te leiden
en te behouden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het coördineren van de wervingsactiviteiten,
het inzetten van activerend personeelsbeleid richting verzekeringsartsen die langer
en/of meer willen werken en om het toekennen van een arbeidsmarkttoeslag op hun loon.
Bovendien zet UWV in overleg met de verzekeringsartsen steeds meer in op verdergaande
taakdelegatie. Ik vind dat positieve ontwikkelingen die ook de komende jaren alle
ondersteuning verdienen. Tegelijk zijn het ontwikkelingen die uiteindelijk onvoldoende
opleveren.
Participatie waar mogelijk, inkomen waar nodig
In intensief overleg met UWV en NVVG, ondersteund door Gupta Strategists, ben ik daarom
op zoek gegaan naar aanvullende maatregelen die ervoor zorgen dat we verzekeringsartsen
en andere professionals zo inzetten dat zij uitkeringsgerechtigden zo persoonlijk
en effectief mogelijk ondersteunen. Dat heeft geleid tot de afspraak met UWV om twee
maatregelen zo snel mogelijk te implementeren:
− Omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening;
− Effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet.
Ik verwacht dat UWV met deze veranderingen beter in staat is om bij te dragen aan
het doel van ons socialezekerheidsstelsel: arbeidsparticipatie waar mogelijk en inkomensondersteuning
waar nodig. Ook verwacht ik dat ze de functie van verzekeringsarts aantrekkelijker
maken, zodat dit ook bijdraagt aan het behoud van verzekeringsartsen bij UWV. Ik zal
dit nader toelichten.
Omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening
Op basis van experimenten op twee UWV-locaties en verschillende verdiepende gesprekken
over de ervaringen die UWV in de afgelopen jaren op het gebied van sociaal-medische
dienstverlening heeft opgedaan, heb ik samen met UWV en de NVVG geconcludeerd dat
UWV de omslag moet maken naar een nieuwe werkwijze op het terrein van ziekte en arbeidsongeschiktheid:
het werken in sociaal-medische centra. Ik verwacht dat UWV door die omslag meer mensen
beter kan beoordelen en begeleiden.
Waar voor verzekeringsartsen op dit moment de focus ligt op het uitvoeren van sociaal-medische
beoordelingen, worden zij met deze omslag de regisseur van het gehele proces dat een
uitkeringsgerechtigde in de Ziektewet of de WIA bij UWV doorloopt. De verzekeringsartsen
krijgen daarbij ondersteuning van een multidisciplinair team van professionals, met
onder andere arbeidsdeskundigen, sociaal-medisch verpleegkundigen, procesbegeleiders
en medisch secretaresses. Deze omslag betekent dat verzekeringsartsen, samen met hun
team, in een sociaal-medisch centrum de verantwoordelijkheid krijgen voor een regionaal
afgebakende groep uitkeringsgerechtigden. In overleg met het team bepaalt de verzekeringsarts
op basis van maatwerk op welke momenten deze cliënten beoordeeld worden, door wie
en op welke manier die beoordeling verricht wordt en welke aanvullende begeleiding
mensen krijgen.
Voor specifieke onderdelen van de sociaal-medische beoordeling en -begeleiding kan
de verzekeringsarts in het sociaal-medische centrum ook gebruik maken van andere professionals,
zoals bijvoorbeeld psychologen en fysiotherapeuten. De verzekeringsarts is daarnaast
met zijn team verantwoordelijk voor een goede verbinding met bijvoorbeeld huisartsen,
bedrijfsartsen en medisch specialisten. Ook leggen de teams waar nodig de link met
andere UWV-divisies. Ik zal samen met UWV de komende jaren volgen of er met name bij
WERKbedrijf en Uitkeren aanpassingen nodig zijn voor een goede aansluiting op de sociaal-medische
centra.
Samen met UWV en de NVVG verwacht ik dat het werken in sociaal-medische centra een
aantal belangrijke verbeteringen oplevert:
– Het model sluit naar verwachting beter aan bij de wensen en behoeften van uitkeringsgerechtigden.
Waar zij nu te maken hebben met wisselende contactpersonen in de loop van de tijd,
waardoor zij soms aan verschillende mensen hetzelfde verhaal moeten vertellen, krijgen
en houden zij met de nieuwe werkwijze een aantal vaste UWV-medewerkers als aanspreekpunt.
Zij kunnen hierdoor beter op maat geholpen worden. Dit zal een belangrijke bijdrage
leveren aan ons gezamenlijke doel: het verstrekken van de juiste uitkeringen aan mensen
én hen helpen om zo veel mogelijk weer aan het werk te gaan.
− Het model heeft naar verwachting een positief effect op het werkplezier van verzekeringsartsen
en hun collega-professionals. Door voor en met uitkeringsgerechtigden een individuele
koers te kunnen bepalen, komt de professionaliteit van de verzekeringsarts en zijn
collega’s beter tot haar recht. In de huidige werkwijze hebben UWV-medewerkers op
geplande momenten contact met cliënten, op basis van een vastgelegd proces. In het
nieuwe model kunnen de medewerkers zelf bepalen op welke momenten welk contact de
meeste meerwaarde heeft. Ik verwacht dat het hierdoor aantrekkelijker wordt om in
de sociaal-medische dienstverlening aan de slag te gaan en te blijven.
− Ik verwacht dat UWV door het regiemodel met hetzelfde aantal verzekeringsartsen meer
uitkeringsgerechtigden kan beoordelen en begeleiden, onder andere door het werken
met een vaste groep uitkeringsgerechtigden en de inbedding van taakdelegatie. Samen
met UWV en NVVG schat ik in dat de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal medische
beoordelingen met ten minste 10% wordt verkleind en dat een hoger percentage wellicht
mogelijk is5.
UWV gebruikt 2021 om het regiemodel verder te ontwikkelen, onder meer door in twee
districten een jaar lang aan de hand van de beschreven uitgangspunten te gaan werken.
UWV zal de resultaten monitoren en evalueren, om het regiemodel op die basis te kunnen
aanpassen en optimaliseren, met als uiteindelijk resultaat een betere dienstverlening
voor de uitkeringsgerechtigde en een vermindering van de mismatch. Naast de NVVG en
andere beroepsgroepen zal UWV ook haar cliëntenraad bij de doorontwikkeling betrekken.
Op basis van de monitoring en evaluatie werkt UWV toe naar gefaseerde landelijke invoering
vanaf 2022. Mocht blijken dat landelijke invoering leidt tot een toename van uitvoeringskosten
dan treed ik daarover met UWV in gesprek.
Monitoring WGA 80–100 medisch
Vooruitlopend op de brede invoering van het regiemodel maakt UWV dit jaar al gedeeltelijk
de omslag van het werken op basis van een vastgelegd proces naar contact met uitkeringsgerechtigden
op maat. In het derde kwartaal van 2021 stapt UWV in het gehele land over op een systeem
van monitoring van cliënten in de categorie WGA 80–100 medisch, na een experimenteerfase
van zo’n negen maanden in het afgelopen jaar6. Dat betekent dat er niet langer sprake is van een voorraad professionele herbeoordelingen
op basis van de datum waarop de verzekeringsarts verwachtte dat een herbeoordeling
nodig zou zijn, maar van een groep uitkeringsgerechtigden die onder de verantwoordelijkheid
van de verzekeringsarts en zijn team gemonitord wordt. Uitkeringsgerechtigden hebben
dan op logische momenten contact met een medewerker van UWV, bijvoorbeeld na de verwachte
einddatum van een medische behandeling. De verzekeringsarts en zijn team bepalen het
juiste ritme en de beste frequentie, met als uitgangspunt gemiddeld één keer per jaar
contact. Wanneer er aanleiding voor is, plant UWV een herbeoordeling. De mogelijkheid
voor mensen zelf, voor (ex-)werkgevers en voor verzekeraars om een herbeoordeling
aan te vragen blijft daarnaast bestaan. Om de onnodige druk op herbeoordelingen te
verminderen zet ik wel in op afspraken met aanvragers over een schriftelijke motivering
en onderbouwing van een verzoek om een WIA-herbeoordeling7. Dit kan ervoor zorgen dat UWV deze beoordelingen efficiënter en effectiever uit
kan voeren, zonder dat er voor uitkeringsgerechtigden en andere aanvragers te hoge
drempels ontstaan.
Taakdelegatie en taakondersteuning
Voor een goede werking van het regiemodel is het belangrijk dat de teams op de juiste
manier werken met taakdelegatie en taakondersteuning. Ik heb daarover met UWV en de
NVVG afgesproken dat de NVVG het voortouw neemt in de ontwikkeling van een «Handreiking
Taakdelegatie verzekeringsartsen in het publieke domein», waarmee een door de beroepsgroep
gedragen kader ontwikkeld wordt waarbinnen een verzekeringsarts taken kan delegeren.
De NVVG werkt bij de ontwikkeling van deze handreiking samen met andere betrokken
professionals, om zo voldoende draagvlak te krijgen voor succesvolle implementatie
binnen UWV. Waar nodig zal UWV het professioneel en juridisch kader dat UWV zelf hanteert
voor het werken met taakdelegatie op basis van het traject van de NVVG herzien, verduidelijken
en uitbreiden, en daarmee uitvoering geven aan de motie van de leden Wiersma en Pieter
Heerma8.
De verwachting is dat de handreiking van de NVVG eind dit jaar gereed is. In de tussentijd
breidt UWV binnen de huidige juridische kaders en op basis van overleg tussen UWV
en de OC SMZ9, taakdelegatie en taakondersteuning waar mogelijk verder uit. Op het moment dat de
handreiking gereed is, bezie ik of wijzigingen in wet- en regelgeving voor verdere
uitbreiding van taakdelegatie wenselijk en noodzakelijk zijn.
Naast taakdelegatie kan ook taakondersteuning van verzekeringsartsen winst opleveren,
zowel qua werkplezier als qua mogelijkheden om per verzekeringsarts meer mensen goed
te kunnen beoordelen en begeleiden. Concreet voert UWV hiervoor de komende tijd, in
samenspraak met de NVVG, in ieder geval de volgende aanpassingen door:
− Uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de dossiervoorbereiding door medisch secretaresses;
− Verkleining van de administratieve last voor verzekeringsartsen, door middel van de
inzet van technologische middelen zoals spraak-tekstsoftware.
Effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet
Voor recht op een Ziektewetuitkering geldt in het tweede Ziektewetjaar een ander criterium
dan in het eerste Ziektewetjaar. In het eerste jaar wordt beoordeeld op geschiktheid
voor «eigen arbeid» en in het tweede Ziektewetjaar wordt beoordeeld op geschiktheid
voor «gangbare arbeid». Dit afwijkende criterium voor het tweede Ziektewetjaar is
ingevoerd op 1 januari 2013 met de Wet Bezava (Beperking ziekteverzuim arbeidsongeschikte
vangnetters). Doel hiervan is dat werknemers de arbeidsmogelijkheden die zij hebben
ook benutten.
UWV beoordeelt Ziektewet-gerechtigden in principe na het eerste ziektejaar op het
aangepaste criterium aan de hand van een Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB). In
het kader van de Ziektewet zou UWV jaarlijks gemiddeld 40.000 EZWB’s moeten uitvoeren.
Vanwege de mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening
lopen de achterstanden in het aantal uit te voeren EZWB’s echter op, ondanks het toepassen
van een screeningswerkwijze10. UWV slaagt er op dit moment in om 81% van de uit te voeren EZWB’s daadwerkelijk
te verrichten. Doordat UWV bijna 20% van de EZWB’s niet uit kan voeren, loopt UWV
jaarlijks voor zo’n 8.000 mensen het risico dat zij te lang een Ziektewetuitkering
ontvangen en dat hun afstand tot de arbeidsmarkt groeit. Gemiddeld stroomt een derde
van de uitkeringsgerechtigden namelijk uit de Ziektewet na de EZWB. De groeiende mismatch
op het gebied van sociaal-medische dienstverlening leidt dus tot een dalende uitstroom
uit de Ziektewet en een toenemende gemiddelde Ziektewetduur.
EZWB’s zijn complexe en omvangrijke beoordelingen, die veel verzekeringsartsencapaciteit
vragen, terwijl ze dus in slechts een derde van de gevallen leiden tot een gewijzigde
uitkeringssituatie. Onderzoek en de huidige uitvoeringspraktijk laten echter zien
dat de inzet van de verzekeringsarts juist de meeste meerwaarde heeft in het eerste
jaar van de Ziektewet. Dat is de periode waarin de verzekeringsarts het meeste bij
kan dragen aan de terugkeer van mensen op de arbeidsmarkt. Er liggen dan ook mogelijkheden
om de capaciteit aan verzekeringsartsen op een meer doelmatige wijze in te zetten.
Ik heb UWV daarom gevraagd de komende twee jaar verschillende werkwijzen uit te proberen,
om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet. UWV zet verzekeringsartsen
zo gericht en doelmatig mogelijk in, net als andere professionals zoals re-integratiebegeleiders,
medewerkers verzuimbeheersing en arbeidsdeskundigen, in lijn met de geldende richtlijnen
voor taakdelegatie. Concreet betekent dit dat de criteria voor toegang tot de Ziektewet
ongewijzigd blijven – geschiktheid voor «eigen arbeid» in het eerste Ziektewetjaar
en geschiktheid voor «gangbare arbeid» in het tweede Ziektewetjaar – en dat UWV mensen
gerichter en intensiever naar werk kan begeleiden. Ziektewet-gerechtigden blijven
ook wettelijk verplicht om aan hun re-integratie mee te werken.
Hierbinnen verkent UWV aan de hand van drie varianten hoe de uitvoering van de Ziektewet
het meest effectief vorm kan krijgen.
− Het gericht inzetten van de EZWB. UWV voert alleen een EZWB uit als de verzekeringsarts
verwacht dat deze leidt tot uitstroom uit de Ziektewet. Deze werkwijze bouwt voort
op de bestaande screeningswerkwijze. UWV zet de vrijgekomen verzekeringsartsencapaciteit
in voor sociaal-medische dienstverlening in het eerste Ziektewetjaar. Op deze manier
kan UWV mensen eerder en beter begeleiden richting werk, door gerichte eigen activiteiten
of door inkoop van re-integratiedienstverlening, en kan UWV beter inschatten of een
EZWB na één jaar meerwaarde heeft.
− Het niet meer uitvoeren van de EZWB, gecombineerd met de inzet van de vrijgekomen
capaciteit in de sociaal-medische dienstverlening in de gehele Ziektewetperiode. Uitkeringsgerechtigden
worden bij deze werkwijze niet standaard na één jaar beoordeeld, maar alleen op het
moment dat uitstroom uit de Ziektewet waarschijnlijk is11. Door gerichter en intensiever contact met mensen gedurende de Ziektewet-periode
zijn verzekeringsartsen en andere professionals beter in staat die inschatting te
maken én om mensen te ondersteunen bij het hervatten van werk.
– Uitvoering van de Ziektewet-dienstverlening en de EZWB binnen sociaal-medische centra.
Verzekeringsartsen krijgen met hun team de vrijheid de sociaal-medische beoordeling
en -begeleiding binnen en buiten de Ziektewet effectief vorm te geven. Dat betekent
dat zij op basis van maatwerk keuzes maken of, op welke momenten en op welke manier
mensen beoordeeld en begeleid worden. Voor de cliënt betekent dit dienstverlening
op maat, met een aantal vaste UWV-medewerkers als aanspreekpunt.
Samen met UWV en NVVG verwacht ik dat deze werkwijzen niet zullen leiden tot een langere
gemiddelde verblijfsduur van mensen in de Ziektewet of tot meer instroom in de WIA.
Door de betere begeleiding in het eerste Ziektewetjaar verwacht ik namelijk dat UWV
voor het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden vooraf kan voorspellen of hun
status zal veranderen door een beoordeling. Dat betekent dat UWV de EZWB gerichter
kan inzetten: verzekeringsartsen die UWV nu inzet voor beoordelingen die niet leiden
tot een wijziging in de uitkeringssituatie van Ziektewet-gerechtigden, krijgen de
ruimte om zich te richten op de EZWB’s waar UWV nu niet aan toekomt. Daarbinnen kunnen
zij zich concentreren op de beoordelingen waarmee de kans op uitstroom het grootst
is. Bovendien verwacht ik dat door het gerichtere en intensievere contact met mensen
in het eerste Ziektewetjaar, de uitstroom ook in die periode zal toenemen.
Samen met UWV en de NVVG volg ik de komende twee jaar wat de effecten van de verschillende
Ziektewetwerkwijzen zijn, waar tussentijdse bijsturing nodig is, en wat dit betekent
voor de toekomst van de EZWB. Met UWV heb ik afgesproken dat de nieuwe werkwijzen
in ieder geval – ook tijdens de komende twee jaar – niet mogen leiden tot een toename
van de gemiddelde verblijfsduur in de Ziektewet of een toename van de instroom in
de WIA. Ook de uitstroom richting werk is een centraal uitgangspunt en een belangrijke
indicator. Zowel publiek- als privaat verzekerde werkgevers houden bovendien de komende
twee jaar in ieder district de mogelijkheid om UWV te vragen een EZWB voor hun (ex-)werknemers
uit te voeren. Om te zorgen dat deze beoordelingen zo tijdig mogelijk kunnen worden
uitgevoerd, is het nodig dat de aanvraag vergezeld wordt van informatie die de aanvraag
onderbouwt. Net als voor de WIA-herbeoordelingen wil ik hierover nader overleggen
met werkgevers, private uitvoerders en verzekeraars.
Omdat UWV de komende twee jaar in samenwerking met alle betrokkenen toewerkt naar
de meest doelmatige nieuwe werkwijze voor de uitvoering van de Ziektewet, verwacht
Gupta op korte termijn geen effect op de vraag naar sociaal-medische dienstverlening.
Op de langere termijn kan een slimmere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet
echter wel positieve gevolgen hebben. Gupta heeft de afnemende vraag naar sociaal-medische
dienstverlening met een ruime bandbreedte gekwantificeerd, omdat de impact afhangt
van het gekozen uitvoeringsmodel. De afnemende vraag zal naar verwachting zorgen voor
5% tot 14% minder mismatch in 2027.
Ik houd u op de hoogte van resultaten van de nieuwe werkwijzen, om het gesprek over
eventuele voorstellen voor wijziging van wet- en regelgeving vervolgens goed te kunnen
voeren.
Er is méér nodig, met forse implicaties
De omslag naar het regiemodel en de effectievere werkwijze in de Ziektewet zijn verbeteringen
voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers. Ook hoop ik hiermee de oplopende
werkdruk bij UWV te verlichten. Ik verwacht echter niet dat deze maatregelen voldoende
zijn om de groeiende vraag naar sociaal-medisch beoordelingen op te vangen. Met het
oog op de onzekerheid en de marges in de analyses van Gupta is mijn conclusie dat
er méér nodig is, zelfs zonder een beleidswijziging zoals de introductie van een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die de mismatch verder doet toenemen.
Met UWV, NVVG en Gupta heb ik me daarom gebogen over wijzigingen in werkwijzen en
wet- en regelgeving die een aanvulling op deze twee maatregelen zouden kunnen vormen.
We hebben gezocht naar aanpassingen die bijdragen aan de houdbaarheid van het sociale
zekerheidsstelsel, aan de ruimte voor professionals en aan de kwaliteit van de sociaal-medische
beoordeling en begeleiding. U vindt een weergave van die zoektocht in de bijlage12. Indien gewenst ben ik graag bereid de onderliggende analyses in een technische briefing
nader toe te lichten.
Zoals u ziet komen er bij de verkende maatregelen opties aan bod die meerwaarde kunnen
hebben, maar die ook forse implicaties met zich kunnen meebrengen voor uitkeringsgerechtigden
en werkgevers. Ingrijpende keuzes zijn echter noodzakelijk. Ik wil daarom eerst met
onder andere de sociale partners bespreken hoe we de consequenties van verschillende
opties en maatregelen met elkaar wegen. Verdere besluitvorming hierover is aan een
volgend kabinet. Ook bij de vervolgstappen rond de in deze brief aangekondigde maatregelen
zal ik de sociale partners betrekken.
Vervolgstappen en andere ontwikkelingen
Met een omslag in de werkwijze van UWV en een effectievere Ziektewetuitvoering kunnen
we mensen die ziek of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn persoonlijker, meer op
maat en slimmer beoordelen en begeleiden. Het vraagt echter doordachte gezamenlijke
stappen om de veranderingen door te voeren. We moeten aandacht hebben voor financiële
consequenties, voor ICT-implicaties en vooral voor de vraag of veranderingen de impact
hebben op uitkeringsgerechtigden en professionals die we beogen. Het vraagt daarom
tijd om de benodigde resultaten te bereiken. Dat betekent dat UWV op de korte termijn
te maken zal blijven houden met een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van
sociaal medische beoordelingen, maar het betekent ook dat we met elkaar de juiste
weg inslaan. Ik zal samen met UWV en de NVVG de benodigde vervolgstappen zetten en
ik blijf alle betrokkenen en uw Kamer in het traject meenemen.
In dat kader informeer ik u hierbij ook over de herstelactie van UWV na de niet-wetsconforme
crisiswerkwijze bij de uitvoering van de EZWB, zoals eerder aan u toegelicht13. Op het moment dat UWV als gevolg van de coronamaatregelen namelijk geen goed gewogen
sociaal-medisch oordeel kon geven over mensen aan het einde van het eerste Ziektewetjaar,
gaf UWV tot 1 juli 2020 toch een beschikking af: ongeveer 1.000 betrokkenen behielden
met deze beschikking hun Ziektewetuitkering. Door de ontoereikende verzekeringsartsencapaciteit
heeft UWV de gevolgen van deze niet-wetsconforme werkwijze niet volledig kunnen herstellen.
Alleen voor de ongeveer 100 (ex-)werknemers van eigenrisicodragende werkgevers heeft
UWV alsnog een EZWB uitgevoerd.
Ten slotte laat ik u weten dat ik met UWV en de NVVG de mogelijkheden verken van andere
ontwikkelingen die bij kunnen dragen aan een toekomstbestendige en mensgerichte uitvoering:
– Doelmatiger en efficiënter inrichten van de processen van de UWV-divisie Sociaal Medische
Zaken en de UWV-directie Bezwaar & Beroep, onder andere waar het gaat om de inzet
van verzekeringsartsen;
– Artificial Intelligence – binnen de publieke waarden en wet en regelgeving – ter ondersteuning
van verzekeringsartsen en hun teams bij de planning, voorbereiding en prioritering
van sociaal-medische dienstverlening;
– Meer eigen inbreng van de cliënt bij de uitvoering van sociaal-medische beoordelingen
en -begeleiding;
– Een grotere rol voor de factor arbeid in de opleiding en het werk van artsen in de
curatieve sector, bijvoorbeeld door werk(hervatting) als een van de behandeldoelen
te hanteren.
In de Kamerbrief «stand van de uitvoering van de sociale zekerheid» houd ik u ieder
half jaar van de voortgang op de hoogte.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.