Brief regering : Kabinetsreactie inzake het Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)-rapport 'Samenleven in verscheidenheid'
29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid
Nr. 70 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VAN BINNENLANDSE ZAKEN
EN KONINKRIJKSRELATIES, VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA EN VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2021
Inleiding
Op 14 december 2020 heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
het rapport Samenleven in Verscheidenheid – Beleid voor een migratiesamenleving gepubliceerd en aangeboden aan het kabinet. Het rapport is het resultaat van vijf
jaar onderzoek naar de maatschappelijke kansen en knelpunten die migratie naar Nederland
met zich meebrengt en de daaruit voortvloeiende verscheidenheid in de bevolkingssamenstelling.
Met deze brief reageert het kabinet op het rapport1.
Het kabinet heeft grote waardering voor de inzet en gedegenheid waarmee het rapport
tot stand is gekomen. Het thema staat in de maatschappelijke en politieke belangstelling.
Voor een deel ondersteunt de WRR-analyse het kabinetsbeleid, bijvoorbeeld op het gebied
van inburgering en (arbeidsmarkt) discriminatie. De WRR schetst ook nieuwere invalshoeken,
zoals rond sociale samenhang, maatschappelijke kosten van migratie en opnamecapaciteit.
Deze kabinetsreactie heeft tot doel om zo volledig mogelijk te reageren op het rapport
en de aanbevelingen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande inzet en waar
het, gelet op de demissionaire status van het kabinet, aan een volgend kabinet is
om de beleidsinzet te bepalen. Verder ligt een groot deel van de aanbevelingen van
de WRR primair op het terrein van de gemeenten.
Na een korte samenvatting en appreciatie van het rapport op hoofdlijnen, gaat het
kabinet in op de door de WRR onderscheiden thema’s: ontvangst en inburgering, sociale
samenhang, arbeidsdeelname en migratie.
Het rapport
In het rapport beschrijft de WRR de toenemende verscheidenheid naar herkomst in Nederland
en de effecten hiervan op het samenleven. Centraal staat de vraag hoe Nederland beter
om kan gaan met het structurele en veelvormige karakter van migratie en de daaruit
voortvloeiende verscheidenheid. De focus ligt daarbij vooral op arbeidsdeelname en
sociale samenhang.
Ontwikkelingen in migratie: nieuwe verscheidenheid
De WRR stelt dat Nederland een dynamische migratiesamenleving is geworden. Het jaarlijks
aantal migranten2 is de afgelopen decennia sterk toegenomen en is de belangrijkste bron van de bevolkingsgroei.
De WRR verwacht dat na afloop van de COVID-19 pandemie de migratiestromen weer op
het niveau van voor de pandemie komen. Bovendien is niet alleen de omvang, maar ook
de aard van de immigratie veranderd. In plaats van grote groepen migranten uit een
klein aantal landen, komen er nu kleine groepen uit een veelvoud van landen. Ten derde
is er sprake is van een toegenomen «vlottendheid»; migranten blijven tegenwoordig
korter in Nederland. Tot slot laat de WRR zien dat nieuwe migranten niet in gelijke
mate over Nederland verspreid zijn, wat voor grote verscheidenheid tussen en binnen
gemeenten zorgt.
Maatschappelijke uitdaging
Deze nieuwe verscheidenheid maken het samenleven ingewikkelder, wat kan leiden tot
gevoelens van verlies, onbehagen en onveiligheid. Dit manifesteert zich vooral op
buurt- en wijkniveau. Arbeid is en blijft een belangrijke sleutel tot sociaaleconomische
integratie, maar de arbeidsmarktpositie van aanzienlijke groepen met een migratieachtergrond
blijft zwak en precair. Deze constateringen zorgen, aldus de WRR, voor een risico
op versplintering: het uit elkaar vallen van de samenleving in tal van kleinere groepen
die houvast zoeken in hun eigen identiteit en met de ruggen naar elkaar komen te staan.
Beleidsopgave
Tegen deze achtergrond pleit de WRR voor een actiever en structureler beleid voor
het ontvangen en wegwijs maken van migranten in de samenleving. De WRR benadert dit
als een samenleefvraagstuk; de nieuwe verscheidenheid vraagt om een adequate infrastructuur
om het samenleven van alle inwoners van ons land – nieuwkomers, passanten én gevestigde
inwoners – te faciliteren. Gemeenten spelen hierbij een sleutelrol, waarbij het Rijk
moet zorgen voor passende financiële, juridische en inhoudelijke ondersteuning.
De WRR doet de volgende sets van aanbevelingen:
1. Verbeter de ontvangst en inburgering voor alle migranten door meer verantwoordelijkheid
voor gemeenten, en ontvangst- en inburgeringsvoorzieningen voor alle migranten.
2. Stimuleer de sociale samenhang door een goede fysieke en sociale infrastructuur op
buurtniveau, het versterken van interculturele competenties in publieke sectoren en
het handhaven van basisregels voor het samenleven.
3. Zet in op arbeidsdeelname door het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie, investeringen
in preventie en actief arbeidsmarktbeleid en een grotere gemeentelijke regie bij inburgering.
4. Maak migratiebeleid meer dienstbaar aan sociale samenhang en arbeidsdeelname door
rekening te houden met maatschappelijke kosten en het incorporatievermogen van de
samenleving.
Appreciatie
Nederland als migratiesamenleving
Het kabinet onderschrijft de conclusie van de WRR dat Nederland een dynamische migratiesamenleving
geworden is. Dit is geen normatieve uitspraak, maar een feitelijke constatering. In
een recente verkenning schetsen het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut
(NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de verscheidenheid van
de bevolking in de toekomst zal blijven toenemen, ongeacht de mate van migratie.3 Verwacht wordt dat het aantal mensen met een migratieachtergrond groeit van 4,3 miljoen
in 2020 naar minimaal 5,3 en maximaal 8,4 miljoen in 2050. Deze verkenning laat verder
zien dat een positief migratiesaldo een tegenwicht biedt voor het flink teruglopen
van het aandeel van de bevolking in de actieve levensfase als gevolg van vergrijzing.
Verder geldt dat Nederland slechts tot op zekere hoogte in staat is om migratie bij
te sturen, door het vrije Europese personenverkeer en door internationale en Europese
verdragsrechtelijke verplichtingen rond asiel- en gezinsmigratie.
Oude en nieuwe verscheidenheid
Dit neemt niet weg dat de doorgroeiende migratie naast (vooral economische) lusten
ook maatschappelijke lasten en uitdagingen met zich mee brengt. De WRR brengt deze
uitdagingen in kaart, en richt zich daarbij vooral op de veranderende aard van migratie
en de resulterende nieuwe verscheidenheid in de bevolkingssamenstelling. Door deze
focus komt een aantal onderwerpen in dit rapport niet aan de orde, zoals bepaalde
specifieke vraagstukken onder sommige klassieke migrantengroepen4. Hetzelfde geldt voor de omgang met traditionele waarden en normen binnen bepaalde
migrantengroepen en radicalisering. Ook onderwerpen als (institutioneel) racisme en
segregatie blijven goeddeels buiten beschouwing.
Het kabinet waardeert de vernieuwende focus van het WRR-rapport. Tegelijkertijd is
duidelijk dat bij een eventuele herwaardering van beleid ook rekening gehouden moet
worden met de nog altijd bestaande specifieke vraagstukken onder bepaalde klassieke
migrantengroepen. Daarbij kan overigens dankbaar geput worden uit eerdere WRR-rapporten
op dit terrein.
Sociaal stabiele samenleving
Nieuwe verscheidenheid vraagt om nieuwe vormen van verbinding, om te voorkomen dat
groepen met de rug naar elkaar toe komen te staan. Ondanks alle problemen gaat het
leven met elkaar in Nederland over het geheel genomen goed. Nederlanders zijn trots
op het samenleven in Nederland5 en we zijn het in grote mate eens met elkaar over wat Nederland tot Nederland maakt6. Aan de andere kant staat «het samenleven met elkaar» al jaren in de top van de zorgen
van Nederlanders.7 Het integratiedebat, waarbij het groepsdenken vaak dominant is, is niet behulpzaam
om het over samenleven te hebben. Samenleven is namelijk niet vanzelfsprekend en vraagt
om onderhoud en inzet van iedereen.
Het kabinet ziet, met de WRR, de samenlevingsopgave als een wederkerig proces. Daarbij
gelden bepaalde spelregels. Van nieuwkomers mag worden verwacht dat ze participeren
in de samenleving, maar moeten dan ook de ruimte krijgen om vanuit hun eigen achtergrond
hun talenten maatschappelijk te ontplooien.
Vrije individuele ontplooiing en gelijke kansen zijn diep geworteld in de spelregels
van de democratische rechtsorde in Nederland. Van alle inwoners – passanten, nieuwkomers
en gevestigden – mag worden verwacht dat zij zich houden aan de wet en respect hebben
voor de uitgangspunten en instituties van de democratische rechtsstaat, zoals het
stemrecht, gelijke behandeling, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst
en levensovertuiging. Daardoor kan iedereen in Nederland invloed uitoefenen op hoe
we de Nederlandse samenleving inrichten en is er de vrijheid om daarbinnen zelf vorm
te geven aan hoe we ons leven inrichten.
Het kabinet deelt hierbij de opvatting van de WRR dat participatie, bij voorkeur via
arbeidsdeelname, hét centrale mechanisme is voor het samenleven in Nederland.
Het bieden van gelijke kansen aan iedereen in Nederland is hierbij cruciaal. Helaas
is de werkelijkheid weerbarstig; discriminatie en racisme zijn ontegenzeggelijk hardnekkige
problemen in onze samenleving. Het kabinet heeft in verschillende brieven een stevige
inzet aangekondigd voor het tegengaan van discriminatie en racisme.8
De rol van gemeenten
De WRR kent in dit rapport een grote verantwoordelijkheid toe aan gemeenten. Gemeenten
dienen volgens de WRR over voldoende middelen te beschikken om nieuwe groepen in te
passen, het samenleven tussen migranten en niet-migranten te versoepelen en arbeidsdeelname
van mensen met een migratieachtergrond te stimuleren. Dat vraagt, aldus de WRR, om
passende financiële, juridische en inhoudelijke ondersteuning door het Rijk. Ook dient
de rijksoverheid, samen met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten
te helpen met kennis en goede voorbeelden.
Het kabinet deelt de analyse dat gemeenten een belangrijke rol spelen, vanwege de
grote variatie wat betreft de omvang en samenstelling van de bevolking tussen gemeenten.
Bovendien zijn gemeenten de plek waar mensen komen wonen en met elkaar samenleven
en waar het ongemak vaak als eerste tot uiting komt. Daarnaast zijn er dwarsverbanden
met de gemeentelijke verantwoordelijkheden in het sociale domein.
Uit onderzoek van de VNG in 20189 bleek dat sommige gemeenten nadrukkelijk met de nieuwe verscheidenheid bezig zijn,
maar dat andere gemeenten handelingsverlegenheid kennen ten aanzien van bepaalde vraagstukken
of over onvoldoende middelen of capaciteit beschikken. Het bestuurlijke programma
Divers & inclusief10 heeft het vraagstuk van de nieuwe verscheidenheid geagendeerd en tussen gemeenten
zijn kennis, inzichten en ervaringen uitgewisseld. Zo zijn er mooie voorbeelden gepresenteerd
waarbij het geografisch kleinere schaalniveau door gemeenten benut is voor verbondenheid
en betrokkenheid.11
De vraag is wel wat het juiste ambitieniveau is bij een eventuele intensivering van
het beleid gericht op het wegwijs maken van migranten, waarbij een zorgvuldige weging
nodig is van de extra kosten en inspanningen en maatschappelijk (verwachte) baten
voor het samenleven. Ook is het nodig te kijken naar de juiste balans in de verantwoordelijkheidsverdeling
van het Rijk en de gemeenten, waarbij niet altijd de economische lusten en de maatschappelijke
lasten bij één gemeente liggen12. Dan is coördinatie op een hoger bestuursniveau noodzakelijk. De adviezen van de
WRR vragen om nadere bestudering en om gesprekken met gemeenten wat een en ander betekent
voor het lokale beleid, waarbij ook organisatorische en financiële consequenties voor
gemeenten onderwerp van gesprek zijn.
Thema 1: Verbeter de ontvangst en inburgering
De grotere rol voor gemeenten die de WRR bepleit, komt vooral tot uiting in het thema
ontvangst en inburgering. De WRR stelt dat gemeenten dienen na te denken over hoe
zij structurele voorzieningen kunnen inrichten die alle groepen migranten helpen wegwijs
te worden in de samenleving. Hierbij is aandacht nodig voor de verschillende fasen
in de migratiecyclus: ontvangst, vestiging en eventueel vertrek. De aanbevelingen
van de WRR richten zich op een betere matching tussen migranten en gemeenten, een
proactiever ontvangstbeleid, het creëren van gedifferentieerde inburgeringsvoorzieningen
voor alle migranten en het opzetten van gemeentelijke terugkeervoorzieningen.
De voorstellen van de WRR op dit thema hebben raakvlakken met de denklijnen die uiteengezet
zijn in het tweede rapport van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (Bijlage bij Kamerstuk 29 861, nr. 53). In reactie daarop zijn al enkele trajecten in gang gezet om de ontvangst van arbeidsmigranten
te verbeteren, zoals bijvoorbeeld rondom registratie, huisvesting en een centraal
informatiepunt13. Bij deze trajecten wordt overigens ook breder gekeken dan alleen de specifieke groep
arbeidsmigranten.
De meeste WRR-aanbevelingen omtrent de ontvangst en inburgering vergen geen fundamentele
veranderingen in de rolverdeling tussen Rijk en gemeenten. Zoals hierboven gemeld
zal hier wel intensief overleg over moeten worden gevoerd met de gemeenten en de VNG.
Onderstaand worden alvast enkele inhoudelijke kanttekeningen geplaatst bij de WRR-adviezen.
Wat betreft een betere matching tussen migranten en de gemeenten waarin zij zich vestigen
merkt het kabinet op dat in het geval van arbeidsmigranten de bestaande (juridische)
kaders enige ruimte bieden voor gemeenten om de samenstelling van de groep beter aan
te laten sluiten op lokale behoeften.14 De verschillende bestuurslagen kunnen daarover beter met elkaar in gesprek treden
en afspraken maken over eventuele aanpassing in de lokale voorzieningen en verdeling
van de lusten en lasten tussen gemeenten. Op sommige plekken in Nederland gebeurt
dit al. Ook in het geval van asielmigratie bestaat er ruimte om afspraken te maken
over het spreidingsbeleid. Binnen de landelijke huisvestingstaakstelling stuurt het
COA in samenspraak met gemeenten ook nu al aan op een goede match tussen statushouder
en gemeente, vanuit het perspectief van inburgering en participatie. Hiermee wordt
bovendien een vroege en uitgebreide informatieoverdracht opgestart naar de gemeente,
om een doorgaande lijn in de begeleiding van de asielstatushouder te ondersteunen.
Het kabinet is het met de WRR eens dat een meer integrale benadering voor de ontvangst
van nieuwkomers, hen kan helpen sneller en beter hun weg te vinden in de samenleving,
zowel op economisch als sociaal en cultureel vlak. De WRR geeft daarbij zelf terecht
aan dat deze werkwijze complex is en een groot beroep doet op de publiek-private samenwerking
en bekostiging. Dat roept de vraag op hoe de mogelijke baten zich verhouden tot de
kosten en de risico’s in de uitvoering, met name voor kleinere gemeenten of gemeenten
met kleinere migrantengroepen. Dit vraag om een nadere verkenning met gemeenten en
bestaande ontvangstcentra.
Daarnaast wordt ook de aanbeveling van de WRR dat gedifferentieerde inburgeringsvoorzieningen
gecreëerd moeten worden aan alle migranten, dus ook voor niet-inburgeringsplichtige
groepen, door het kabinet als waardevol gezien. Ook deze aanbeveling behoeft echter
nader onderzoek en overleg. De grote verscheidenheid tussen de verschillende groepen
nieuwkomers vraagt om uiteenlopende voorzieningen, afhankelijk van de rechtspositie,
verblijfsduur en behoefte van de migrantengroep. Daarnaast is de vraag hoe de rekening
verdeeld moet worden tussen verschillende belanghebbenden, zoals de migrant zelf,
de werkgever of onderwijsinstelling en de gemeente. Besluitvorming hierover is dan
ook aan het volgend kabinet.
Tot slot doet de WRR bij dit thema ook de aanbeveling gemeenten meer ruimte te geven
om terugkeervoorzieningen voor specifieke groepen te realiseren. Op dit moment voeren
het Rijk en vijf gemeenten gezamenlijke pilots uit, die zich specifiek richten op
personen zonder recht op verblijf of Rijksopvang. De inzet is om voor het illegale
verblijf van deze personen een bestendige oplossing te vinden. Bestendige oplossingen
zijn vertrek uit Nederland of, uitsluitend indien aan de voorwaarden daarvoor wordt
voldaan, het legaliseren van verblijf.
Thema 2: Samenhang versterken
Volgens de WRR zet de toenemende verscheidenheid naar herkomst en de grotere vlottendheid
van migratie de sociale samenhang onder druk. De nieuwe verscheidenheid verzacht weliswaar
de zorgen over verzuiling en de breuklijn tussen gevestigden en nieuwkomers, maar
toch wordt het samenleven door de nieuwe verscheidenheid ingewikkelder. De WRR waarschuwt
voor het risico van fragmentatie. Op het niveau van gemeenten pleit de WRR voor investeringen
in de samenhang van wijken en (het faciliteren van) meer onderling contact tussen
bevolkingsgroepen. Dat kan worden bereikt door een veilige en schone openbare ruimte,
goede semipublieke voorzieningen zoals buurtcentra en bibliotheken, professioneel
buurtwerk en het versterken van lokale identiteiten. Wat betreft het onderwijs pleit
de WRR voor minder segregatie, latere selectie naar onderwijsniveau, een interculturele
aanpak en meer interculturele kennis en kunde bij onderwijsprofessionals. Op nationaal
niveau schetst de WRR het belang van goede spelregels voor het samenleven en het inzetten
op verbindende verhalen en instituties.
Samenhang in wijken
Op lokaal niveau onderstreept het kabinet de belangrijke rol van gemeenten om de sociale
samenhang in wijken te waarborgen. Dit vraagt om nauwe samenwerking tussen gemeenten
en anderen, zoals maatschappelijke organisaties, buurtcentra, burgerinitiatieven,
woningcorporaties, vrijwilligersorganisaties, eerstelijns professionals en ook de
rijksoverheid. Gemeenten hebben hier de regierol, in lijn met de decentralisatie van
het welzijnswerk naar de gemeenten. Het Rijk is verantwoordelijk voor de juiste randvoorwaarden
en ondersteuning van gemeenten. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de voornemens
van het kabinet om kleinschalige activiteiten van corporaties gericht op het bevorderen
van ontmoetingen tussen bewoners weer toe te staan. Maar ook in het Interbestuurlijk Programma Leefbaarheid en Veiligheid15. Dit voorjaar zijn de uitgangspunten en een ontwerp meerjarige programma voor een
gebiedsgerichte aanpak gereed. Verder heeft het kabinet vanuit verschillende ministeries
op incidentele basis bijdragen geleverd aan het versterken van de sociale samenhang.
Voorbeelden zijn de steun aan buurt- en dorpshuizen16, het programma Eén tegen eenzaamheid, de decentralisatie-uitkering voorkomen discriminatie en bevorderen samenleven en het eerder genoemde Programma divers & inclusief. De keus voor een intensievere en structurelere benadering op de fysieke en sociale
infrastructuur ligt bij het komende kabinet.
Samenhang binnen scholen
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van segregatie in het onderwijs.
In december 2020 is de beleidsagenda om segregatie in het onderwijs tegen te gaan
naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd.17 In deze agenda zijn maatregelen aangekondigd die bevorderen dat kinderen van ouders
met een verschillende sociaaleconomische status (SES) elkaar meer ontmoeten in het
onderwijs. Het kabinet onderschrijft voorts het belang van interculturele kennis en
competenties onder leraren als voorwaarde voor een goed functionerend onderwijssysteem.
In de Wet primair onderwijs (WPO) en Wet voortgezet onderwijs (WVO) zijn bekwaamheidseisen,
opgesteld door de beroepsgroep, vastgelegd. De bekwaamheidseisen zijn door de opleidingen
vertaald naar de kennisbases, waarin staan wat leraren ten minste moeten kennen en
kunnen. Ook is de competentie omgaan met culturele diversiteit opgenomen in de kennisbases.
Ook de herziening van het curriculum in het funderend onderwijs, de aangescherpte
burgerschapsopdracht en de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) leiden tot het verbeteren
van de interculturele vaardigheden en kennis onder leraren18.
Groepsoverstijgende verhalen en instituties
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de WRR om aandacht te besteden aan groepsoverstijgende
verbindende verhalen en instituties. Het kabinet is van mening dat binnen de grote
verscheidenheid die Nederland rijk is, genoeg ruimte is voor een gedeeld Nederlanderschap.
Het SCP rapport Denkend aan Nederland laat zien dat we het in grote mate eens zijn met wat Nederland tot Nederland maakt,
waarbij onder andere grote waarde wordt gehecht aan onze democratische rechtstaat
en de grondwettelijke waarborgen die daarbij horen. Het kabinet heeft zich deze kabinetsperiode
ingespannen dat iedereen die waarden kent en onderschrijft, onder andere via de (nieuwe)
inburgeringswet, investeringen in respect educatie en de hernieuwde burgerschapsopdracht
aan scholen.
Ook blijkt uit het genoemde SCP-onderzoek dat de Nederlandse taal een belangrijk kenmerk
is van Nederland. Het kabinet onderkent ook het belang van taal en heeft er werk van
gemaakt dat zo veel mogelijk mensen de Nederlandse taal eigen kunnen maken, via de
Wet Taaleis, de nieuwe Inburgeringswet, het Programma Tel Mee Met Taal (Kamerstuk 28 760, nr. 39) en de WEB-middelen (Wet Educatie Beroepsonderwijs). Het kabinet heeft sinds 2016 fors geïnvesteerd in
het Taalakkoord waar werkgevers financieel gestimuleerd worden om te investeren in de taalvaardigheden
van hun werknemers (waaronder EU-migranten).
Thema 3: Arbeidsdeelname vergroten
De WRR constateert een grote verscheidenheid in arbeidsdeelname tussen migrantengroepen.
Ook werken migranten vaker in precaire banen in het secundaire segment van de arbeidsmarkt.
Door de grote verschillen tussen migrantengroepen kan er geen sprake zijn van een
eenduidig beleidsrecept voor alle migranten. Het is zaak te werken aan een goede mix
van algemeen arbeidsmarktbeleid en beleid dat specifiek is gericht op migrantengroepen.
De aanbevelingen van de WRR op dit thema ziet het kabinet als ondersteuning van het
huidige beleid.
Voor alle Nederlanders geldt dat een goede arbeidsmarktpositie start met goed onderwijs.
Het kabinet onderschrijft daarom met de WRR het belang om voortijdig schoolverlaten
te voorkomen. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in het Regionaal programma voortijdig schoolverlaten, waarin scholen en gemeenten maatregelen nemen om schooluitval terug te dringen.
Ook heeft dit kabinet met diverse programma’s gewerkt aan het verbeteren van de overgang
tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het aanpakken van stagediscriminatie.
Daarnaast dient het arbeidsmarktbeleid mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
of een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt te ondersteunen. Met de Programma’s Sociaal Domein en Simpel Switchen en met de Corona-steunpakketten wordt ingezet op de door de WRR gewenste persoonsgerichte
en integrale trajecten en op praktijkleren. Met de Wet Arbeidsmarkt in Balans en het STAP-leerbudget wordt de positie van mensen in het secundaire segment van de arbeidsmarkt verstevigd.
Naast dit generieke arbeidsmarktbeleid is er een specifieke en aanvullende inzet ten
behoeve van mensen met een migratieachtergrond. Met het SZW-programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)19 heeft dit kabinet ingezet op effectieve interventies voor alle mensen met een niet-westerse
migratieachtergrond. Het programma laat onder meer zien dat maatwerk, integrale, intensieve
en persoonlijke begeleiding en een inclusieve cultuur op de werkvloer bijdragen aan
gelijkere kansen op de arbeidsmarkt. Dat gaat niet vanzelf. In het informeel overleg
Taskforce Werk en Integratie20 werkt het kabinet daarom samen met relevante partijen aan een gezamenlijke meerjarige
agenda om dit te realiseren voor alle personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Het ondersteunen van mensen met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt is alleen
effectief als zij ook de ruimte krijgen hun talenten in te zetten. Dat betekent dat
arbeidsmarktdiscriminatie krachtig moet worden bestreden. Het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 (Kamerstuk 29 544, nr. 834), en het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (Kamerstuk 35 673) zijn in lijn met de aanbevelingen van de WRR voor meer handhavende bevoegdheden
voor de Inspectie SZW en te werken aan bewustwording van werkgevers ten aanzien van
discriminatie en het objectiveren van het wervings- en selectieproces.
Tot slot onderschrijft het kabinet de stelling dat er geen tijd verloren moet gaan
tijdens de asielprocedure. Daarom heeft dit kabinet ingezet op activering en participatie
vanaf dag één, middels een brede waaier aan projecten en programma’s bij het COA voor
zowel asielzoekers als statushouders. De winst voor integratie ligt echter vooral
in het terugdringen van de lange doorlooptijden van de IND en de wachttijden tot verhuizing
naar de gemeente. Voor de activering en participatie van statushouders is het van
belang dat zo snel mogelijk gestart wordt met de daadwerkelijke inburgering in de
gemeente. De WRR pleit voor een actievere rol voor gemeenten, zodat er meer maatwerk
geboden kan worden. In het nieuwe inburgeringsstelsel en in de opschaling van pilot
Leren en Werken van het programma VIA zullen deze aanbevelingen nader vorm krijgen.
Thema 4: Migratiebeleid
De voorziene toenemende migratie heeft grote gevolgen voor de samenstelling van de
Nederlandse bevolking en is daarmee van invloed op de sociale samenhang en de arbeidsdeelname.
Daarom legt de WRR de vraag op tafel hoe migratiebeleid meer dienstbaar kan worden
gemaakt aan de maatschappij. De historische ervaringen met gastarbeiders laten zien
dat economische baten op korte termijn kunnen omslaan in uitkeringsafhankelijkheid
op lange termijn. Ook acht de WRR het van belang dat een goede balans getroffen wordt
tussen de vooral economische lusten voor werkgevers en de maatschappelijke lasten
van arbeidsmigratie die worden afgewenteld op de samenleving.
Het kabinet onderschrijft dat migratie structureel en integraal benaderd moet worden
en niet los mag worden gezien van vraagstukken rond sociale cohesie, maatschappelijk
draagvlak, bevolkingsgroei, economie, arbeidsmarkt, onderwijs of huisvesting. Mede
in dat licht gaat een jaarlijkse Staat van migratie21 uitgebracht worden.
De WRR merkt terecht op dat het Nederlandse migratiebeleid is ingebed in Europese
en internationale regelgeving, die de nationale autonomie begrenst.
Wat betreft arbeidsmigratie stelt de WRR dat de toestroom uit Oost-Europa af zal nemen
en dat arbeidsmigranten in de toekomst vaker van buiten de EU zullen komen. De WRR
adviseert daarom te onderzoeken of het mogelijk is om bij de individuele beoordeling
van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers van buiten de EU/EVA-zone ook rekening
te houden met de collectieve maatschappelijke kosten voor gemeenten en regio’s als
het gaat om huisvesting, onderwijs en inburgering. Dit kan worden opgepakt in de bredere
discussie die gevoerd zal worden naar aanleiding van het verwachte NIDI-rapport over
de maatschappelijke effecten van verschillende demografische scenario’s22. Verder adviseert de WRR een onderzoek naar de economische en maatschappelijke wenselijkheid
van bedrijven die volledig afhankelijk zijn van goedkope, tijdelijke migrantenarbeid.
Het kabinet waardeert dit advies en gaat bezien of een dergelijk complex onderzoek
haalbaar is.
Voor het asielbeleid schetst de WRR twee opties om de arbeidsdeelname en sociale samenhang
te bevorderen. De eerste optie is dat Nederland meer regie verwerft over de vluchtelingen
die het opvangt, door bij de uitgenodigde vluchtelingen niet alleen humanitaire overwegingen
maar ook – meer dan nu het geval is – «integratiepotentieel» een rol te laten spelen.
De tweede optie is meer rekening te houden met het incorporatievermogen van de samenleving,
bijvoorbeeld door het hanteren van een beleidsmatig richtgetal naar Duits voorbeeld.
Dit beleidsmatig richtgetal is geen bovengrens, maar een politiek streven dat geen
rechtens bindende werking heeft. De WRR adviseert deze laatste optie verder te onderzoeken.
Volgens de WRR kan een dergelijke richtsnoer helpen om de vluchtelingeninstroom te
beheersen en op die manier het draagvlak voor de komst van asielzoekers te versterken.
Met name de tweede aanbeveling roept juridische en praktische vragen af, juist vanwege
de eerder geschetste inbedding in internationale regelgeving. Desalniettemin is het
kabinet bereid om aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) te vragen
om breed in kaart te brengen welke mogelijkheden bestaan voor nadere sturing van verschillende
vormen van migratie, waaronder het hanteren van richtgetallen voor asielmigratie.
Het kabinet onderstreept dat de WRR terecht opmerkt dat effectief migratiebeleid niet
zonder samenwerking in EU-verband kan. Hier heeft dit kabinet op ingezet tijdens de
onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie van 23 september 2020
over asiel en migratie. Het doel van de Europese Commissie en het kabinet is om te
komen tot een versterkt, effectief en humaan Europees asiel- en migratiesysteem, waarmee
meer grip moet ontstaan op irreguliere migratie naar en binnen de EU.
Tot slot
Als laatste merkt het kabinet op dat, in het kader van het interdisciplinaire team
Nederland na de crisis door alle departementen, samen met planbureaus SCP, CPB, PBL het RIVM, de VNG en
IPO mogelijke herstel- en vernieuwingsopties na corona voor de komende jaren in kaart
worden gebracht. Tot juni 2021 vinden ruim 80 dialogen met ruim 1.600 burgers, ondernemers,
maatschappelijke organisaties, wetenschappers en (dwars)denkers plaats. De vraag «Hoe
gaan we met elkaar om?» leeft sterk bij veel deelnemers. De uitkomsten van deze dialoog
dragen bij aan het perspectief voor en door de samenleving over het herstellen en
vernieuwen na de COVID-crisis.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Medeindiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media