Brief regering : Benoemingsprocedure bestuurders in de rechtspraak
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 641
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 maart 2021
Bij brief van 7 oktober 2020 heb ik uw Kamer de voorlichting van de Afdeling advisering
van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over – kort gezegd – de benoemingsprocedure
van bestuurders in de rechtspraak toegezonden.1 Tijdens het notaoverleg op 5 november 20202 heb ik toegezegd begin 2021 met een inhoudelijke reactie op de voorlichting te komen
en daarbij, al dan niet bij afzonderlijke brieven, in te gaan op enerzijds de inrichting
van de benoemingsprocedure voor gerechtsbestuurders door de rechtspraak zelf en anderzijds
de rol van de Minister bij de benoeming van de leden van de Raad voor de rechtspraak
(hierna: de Raad).
Voorlichting Afdeling
Bij de begrotingsbehandeling in november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 28, item
heeft uw Kamer de motie van de leden Groothuizen en Van Nispen aangenomen die de regering
oproept om de Raad van State advies te vragen over mogelijke kwetsbaarheden in de
Wet RO met betrekking tot de benoeming, herbenoeming, schorsing en/of het ontslag
van zowel leden van de Raad voor de rechtspraak als van benoeming van de gerechtsbestuurders.
3 Aan de Afdeling is ter uitvoering van deze motie op 24 februari 2020 voorlichting
gevraagd. De Afdeling heeft deze voorlichting op 23 september 2020 uitgebracht.
De Afdeling gaat in de voorlichting uitgebreid in op de achtergrond van de voorlichting,
de totstandkoming van de huidige organisatie- en bestuursstructuur van de rechtspraak,
constitutionele en internationaalrechtelijke aspecten en daarmee samenhangend de inhoud
van de procedures voor de benoeming van bestuurders in de rechtspraak. De Afdeling
benoemt daarbij het belang dat niet alleen de rechterlijke onafhankelijkheid moet
zijn gewaarborgd, maar ook de ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren
van de rechterlijke organisatie als geheel en het budgetrecht van het parlement. De
Afdeling beschrijft dat de Minister in het wettelijk stelsel een beperkte rol heeft
bij de benoeming van gerechtsbestuurders. De rol van de Minister bij de benoeming
van leden van de Raad is, hoewel wettelijk gezien ook nog vrij beperkt, wat groter
dan bij benoeming van leden van de gerechtsbesturen. De Afdeling ziet dat als passend
bij de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling. Samengevat ziet de Afdeling in de
wettelijke regeling voor benoeming van bestuurders, mede in het licht van constitutionele
en internationaalrechtelijke eisen, geen kwetsbaarheden. De Afdeling ziet wel kwetsbaarheden
in de wijze waarop benoemingsprocedures intern zijn vormgegeven. De Afdeling beveelt
aan de transparantie van de procedures te vergroten en procedures waar mogelijk te
vereenvoudigen. Daarnaast beveelt de Afdeling aan te bezien op welke wijze de betrokkenheid
van de bij het gerecht werkzame rechters en gerechtsambtenaren bij de benoeming van
bestuurders van hun gerechten beter kan worden verankerd. Daarvoor wordt een centralere
rol voor de gerechtsvergadering aangewezen geacht.
Ten aanzien van de rol van de Minister bij benoeming van leden van de Raad werpt de
Afdeling de vraag op of met voorgenomen aanpassingen de eigen, reeds beperkte, rol
niet te ver wordt teruggeschroefd en daarmee afbreuk wordt gedaan aan de effectuering
van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Ik onderschrijf de voorlichting van de Afdeling. Ik concludeer dat er rechtsstatelijk
niets mis is met de wijze waarop de benoemingen van bestuurders in de rechtspraak
wettelijk is geregeld. De voorlichting geeft goede inzichten in de verschillende belangen
en keuzes die door de wetgever in het verleden zijn gemaakt en nu nog steeds van belang
zijn. Ik zie in de voorlichting steun voor de door mij in mijn brief van 17 september
2019 «Opgaven voor een sterke rechtspraak» aangegeven lijn ten aanzien van de wettelijke
verantwoordelijkheidsverdeling voor de rechterlijke organisatie.4 In dit uitgebalanceerde wettelijk stelsel heeft de Raad een centrale rol in de verantwoordelijkheid
voor de rechterlijke organisatie. Daarbij acht ik de inhoudelijke rol van de Raad
bij de benoeming van bestuurders van de gerechten, zoals thans wettelijk vastgelegd,
noodzakelijk. Dat neemt niet weg dat er conform de aanbevelingen van de Afdeling verbeteringen
in de procedure aangewezen zijn. Daarop ga ik hierna in.
Aanpassing interne procedure rechtspraak
Begin 2019 is door de SP en D66 een plan gepresenteerd om de kloof tussen werkvloer
en bestuurders in de rechtspraak te verkleinen. Het plan bevat het voorstel voor doorslaggevende
invloed van rechters op bestuursbenoemingen. Naar aanleiding van dit plan, dat tijdens
het algemeen overleg op 31 januari 20195 is ingebracht, is door de Raad een traject gestart om te bezien welke verbeteringen
mogelijk en gewenst zijn. Met alle geledingen in de rechtspraak zijn hierover gesprekken
gevoerd. Dit proces is recent afgerond. In lijn met de aanbevelingen uit de voorlichting
van de Afdeling heeft dit met instemming van betrokken gesprekspartners tot de volgende
aanpassingen geleid:
• Ter bevordering van de transparantie en de bekendheid van de procedures, heeft de
Raad alle relevante interne documenten (procedurebeschrijvingen, handleidingen, functieprofielen,
visiedocumenten, etc.) voor alle medewerkers ontsloten op het eigen intranet.
• Daarnaast zal de rechtspraak gedurende de uitvoering van een benoemingsprocedure op
gepaste momenten actief communiceren over de voortgang van de desbetreffende procedure
– op procedureniveau en uiteraard niet op persoonsniveau. Medewerkers worden hierdoor
op de hoogte gebracht van de voortgang van de procedure. Tevens wordt toegelicht in
welke fase de procedure zich bevindt, en wat de functie van deze fase is. Zodoende
ontstaat bekendheid met de procedures.
• De rechtspraak zal voorafgaand aan de openstelling van een nieuwe vacature een profielschets
opstellen, waarin uiteengezet wordt over welke specifieke gewenste eigenschappen de
te werven bestuurder zal beschikken. Deze profielschets komt voor een belangrijk deel
tot stand op basis van gesprekken met betrokken actoren. Het gezamenlijke karakter
van de profielschets draagt bij aan het creëren van een gezamenlijke opvatting over
de eigenschappen waar de te werven bestuurder aan zal voldoen.
• De benoemingsprocedure is als volgt aangepast. Voor een ontstane vacature wordt een
profielschets en een vacaturetekst opgesteld. De Raad is hierbij betrokken. In de
procedure neemt een lokale vertrouwenscommissie een centrale plaats in. Een vertrouwenscommissie
bestaat uit 4 rechters (waaronder de voorzitter), 2 bestuurders en 2 gerechtsambtenaren.
Voorafgaand aan de briefselectie door de vertrouwenscommissie adviseert de Raad over
de kandidaten. De vertrouwenscommissie voert selectiegesprekken met kandidaten en
draagt vervolgens 1 kandidaat aan bij de Raad. De 4 rechters hebben, in het geval
de stemmen staken, een doorslaggevende stem. Als orgaan dat volgens de wet de aanbeveling
aan de Minister doet, kan de Raad het onderbouwde advies van de vertrouwenscommissie
overnemen of afwijzen. Bij overname van het advies wordt de kandidaat voor benoeming
aanbevolen aan de Minister, bij afwijzing kan de vertrouwenscommissie een nieuwe kandidaat
adviseren of wordt de vacature opnieuw opengesteld.
De lokale OR-commissie heeft in de nieuwe procedure dezelfde positie als nu ook het
geval is, waarbij zij een zienswijze over de geschiktheid van kandidaten uitbrengt
aan de Raad en de vertrouwenscommissie.
De nieuwe procedure is uitgewerkt in een tijdelijke regeling, die zal gelden voor
de komende bestuurdersbenoemingen in 2021 en 2022 en daarna wordt geëvalueerd.
Met de aanpassingen wordt de benoemingsprocedure transparanter en de invloed van de
werkvloer vergroot. Tegelijkertijd kan de Raad zijn wettelijke verantwoordelijkheid
voor de organisatie van de rechtspraak als geheel blijven waarmaken.
Bij gesprekken in de rechtspraak stond tot nu toe de procedure voor benoeming van
gerechtsbestuurders centraal. Als vervolg hierop zal binnen de rechtspraak het gesprek
worden gevoerd over de procedure voor (her)benoeming van leden van de Raad.
Procedure benoeming leden Raad voor de rechtspraak
In mijn brief van 17 september 2019 heb ik het voornemen gemeld de wettelijke procedure
voor de benoeming van de leden van de Raad voor de rechtspraak aan te passen. Zoals
in die brief aangegeven werd met een wetswijziging beoogd de transparantie van de
procedure te vergroten, de betrokkenheid van medewerkers binnen de rechtspraak te
verstevigen en de rol van de Minister te beperken. Het voornemen was om inhoudelijke
betrokkenheid van de Minister bij het selectieproces van individuele kandidaten uit
te sluiten.
In afwachting van de voorlichting van de Afdeling en afronding van het interne proces
in de rechtspraak is nog geen verdere uitvoering gegeven aan een wetswijziging.6 Ten aanzien van de rol van de Minister bij benoeming van leden van de Raad concludeer
ik dat de Afdeling in huidige procedure geen rechtsstatelijke knelpunten ziet. De
Afdeling werpt daarbij ook de vraag op of beperking van de rol van de Minister geen
afbreuk doet aan de ministeriële verantwoordelijkheid.
Bij deze stand van zaken zal ik nu geen verdere uitvoering geven aan het eerdere voornemen
om met een wetsvoorstel inzake enkele aanpassingen in de benoemingsprocedure van de
leden van de Raad voor de rechtspraak te komen. Het is belangrijk dat nu eerst ervaring
wordt opgedaan met nieuwe werkwijzen bij de benoeming van gerechtsbestuurders en dat
binnen de rechtspraak het gesprek wordt gevoerd over de procedure voor benoeming van
de leden van de Raad. Op een later moment zal dan in samenhang worden beoordeeld of
en in hoeverre voor deze procedure aanpassing van de wet noodzakelijk is.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming