Brief regering : Geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 maart 2021
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1280 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad
van 22 en 23 maart aanstaande. Op het moment van schrijven is er nog geen definitieve
agenda beschikbaar. Tevens informeer ik uw Kamer over de trilaterale consultatie met
het Verenigd Koninkrijk (VK) en Noorwegen, jaarflexibiliteit quota, tonijnbeheerorganisaties
en visserijafspraken met Marokko en Mauritanië.
I. Agenda Raad
Paraatheid van fytosanitaire maatregelen ter bescherming tegen plantenplagen die de
landbouw bedreigen
Onder dit agendapunt beoogt het voorzitterschap een gedachtewisseling met de Raad
over verschillende aspecten rondom «paraatheid» van de fytosanitaire maatregelen ter
bescherming tegen plantenplagen.
Eind 2019 is de Plantgezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/2031) van kracht
geworden. In deze verordening is meer aandacht voor een risicogerichte benadering,
een gezamenlijke aanpak van risico’s die voor de hele Europese Unie van belang zijn
en voor preventie bij invoer van risicovolle planten en plantproducten. Daarnaast
zijn er efficiëntere instrumenten ingericht om de aanwezigheid of natuurlijke verspreiding
van schadelijke organismen te bestrijden. Het kabinet is van mening dat met de nieuwe
Plantgezondheidsverordening een robuuste basis gelegd is om de toekomstige fytosanitaire
uitdagingen aan te kunnen.
Gebruik van biologische bestrijders (macro-organismen) tegen plantenplagen
Onder dit agendapunt wil het voorzitterschap met de Raad een oriënterend debat voeren
over het gebruik van biologische bestrijders. In een concept Raadsbesluit wil het
voorzitterschap de Commissie oproepen een studie uit te voeren naar het gebruik van
biologische bestrijders tegen plantenplagen. Tevens wil het voorzitterschap de Commissie
oproepen met een voorstel te komen voor vervolgacties naar aanleiding van de resultaten
van de studie. Daarbij wordt ook EU-harmonisatie als vervolgactie genoemd.
Nederland wil belemmeringen bij het beschikbaar hebben en krijgen van biologische
bestrijders voorkomen en is daarom in beginsel terughoudend tegenover aanvullende
Europese regelgeving. Nederland wil harmonisatie en standaardisatie bij voorkeur regelen
binnen het gezamenlijk EPPO/IOBC (European and Mediterranean Plant Protection Organization/International
Organisation for Biological Control) overleg voor biologische bestrijders.
Nederland heeft in een eerder stadium al aangeven dat de vraag of EU-harmonisatie
nodig is onderdeel zou moeten zijn van de genoemde studie, in plaats van de Commissie
al op te roepen met een voorstel te komen voor vervolgacties.
Vaststellen vangstmogelijkheden in Britse wateren in 2021 en 2022 door aflopen van
tijdelijke overeenkomst met het VK op 1 maart
Zoals gemeld aan de Kamer op 14 januari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1272) en op 10 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275) wordt er in de bilaterale consultaties met het VK gesproken over de definitieve
vangsthoeveelheden voor 2021 voor de 76 gedeelde en samen beheerde bestanden. De inzet
voor deze consultaties heb ik in de hiervoor genoemde brieven met uw Kamer gedeeld.
Naar verwachting zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad de stand van zaken van deze
consultaties besproken worden.
De bilaterale consultaties met het VK zijn 2 februari 2021 gestart en er wordt op
dit moment gewerkt aan verschillende onderdelen van een mogelijk akkoord met het VK.
Er ligt op het moment van schrijven echter nog geen concreet voorstel hiervoor op
tafel. De EU wil op korte termijn een pakket voorleggen aan het VK waarin naast de
vangstmogelijkheden ook technische aspecten zoals uitzonderingen op de aanlandplicht
en quota flexibiliteit tussen gebieden, visbestanden en bijvangsten, de zogenoemde
voetnoten en speciale condities, zijn meegenomen. De inzet van de EU is dat deze technische
aspecten verbonden zijn aan de vangstmogelijkheden en dat gelijke regels essentieel
zijn voor het gelijke speelveld. Deze inzet steun ik. Het VK komt naar verwachting
op korte termijn met een voorstel waarin naast de vangstmogelijkheden ook een beheerssysteem
voor niet-gequoteerde visbestanden in het Kanaal is opgenomen. Zoals eerder aangegeven
is mijn inzet zo dicht mogelijk bij de uitgangspunten zoals in het GVB, de meerjarenplannen
en de TAC en Quotaverordening te blijven.
(Mogelijk agendapunt) Herziening TAC en Quotaverordening
Door de Raad zijn in december 2020 vangstmogelijkheden voor de eerste drie maanden
van 2021 vastgesteld (zie ook Kamerstuk 21 501-32, nr. 1271). Daarbij zal de tussentijdse aanpassing van de TAC en Quotaverordening, waarover
ik uw Kamer op 4 februari jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1274), naar verwachting op korte termijn worden gepubliceerd. Hiermee worden de tijdelijke
vangstmogelijkheden van een aantal bestanden waarvoor de tijdelijke vangsthoeveelheden
niet toereikend waren, verhoogd. Zoals hierboven toegelicht zijn de consultaties met
het VK over de definitieve vangstmogelijkheden voor de bilateraal gedeelde bestanden
nog gaande. Hoewel de lidstaten, inclusief Nederland, en de Commissie zich ervoor
inzetten zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met het VK, is het mogelijk dat
er voor het aflopen van deze tijdelijke vangstmogelijkheden nog geen akkoord ligt.
Ook als er wel een akkoord ligt, moet dit nog worden omgezet in EU-regelgeving. Daarom
verwacht ik dat dit onderwerp, opgenomen als mogelijk agendapunt, hoe dan ook aan
de orde zal komen tijdens de Raad in maart. Als hiertoe een concreet voorstel op tafel
ligt van de Commissie – een vertaling van een akkoord met het VK, of een verlenging
van de tijdelijke vangstmogelijkheden – zal ik de Kamer daarover informeren. Belangrijk
is in ieder geval om te benoemen dat het uitblijven van een akkoord met het VK in
ieder geval niet mag leiden tot het een situatie waarin er niet gevist kan worden
door EU-vaartuigen.
Beleidsdebat hervorming GLB
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 maart a.s. zal er gesproken worden
over de stand van zaken in de triloogfase van de GLB-onderhandelingen, zoals die in
november onder Duits voorzitterschap is gestart en sinds januari onder Portugees voorzitterschap
plaatsvindt. Op dit moment is er op weinig beleidsthema’s sprake van overeenstemming
tussen het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie. Bovendien heeft de
eerste periode van de triloogonderhandelingen vaak een meer verkennend karakter, de
posities van het parlement en de Raad liggen in deze fase dan ook op vele punten nog
uit elkaar. Tijdens de Raad zal ik me uitspreken voor behoud van Nederlandse prioriteiten
die in oktober 2020 in het Raadsakkoord zijn overeengekomen, zoals de inzet op ecoregelingen
en het meetellen van investeringssteun voor jonge boeren in het vast te stellen percentage
dat voor de steun aan jonge boeren bestemd dient te worden. Ik zal ook aangeven het
belang dat Nederland hecht om in de eerste helft van dit jaar een akkoord te bereiken
zodat zicht gehouden wordt op het tijdig vaststellen van een ambitieus GLB dat toekomstbestendige
landbouw bevordert en beloont.
Belangrijke thema’s in de trilogen zijn met name de groene architectuur en het nieuwe
uitvoeringsmodel. In de triloog over de Strategischplanverordening vraagt vooral de
groene architectuur, inclusief oormerking van budgetten en de conditionaliteit voor
het ontvangen van GLB-steun, veel aandacht.
Eén EP-voorstel trekt hierbij veel aandacht omdat het EP hiermee het principe van
de zgn. sociale conditionaliteit wil introduceren. Hiermee worden de «groene voorwaarden»
om GLB-subsidie te ontvangen uitgebreid met de naleving van arbeidsvoorwaarden en/of
werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit sociaal- en arbeidsrecht. Zoals voor
het overgrote deel van de lidstaten geldt ook voor Nederland dat het belang van naleving
van arbeidsnormen niet ter discussie staat. Niettemin heb ik bedenkingen om dit in
de systematiek van het GLB zelf op te nemen.
Ik hecht er groot belang aan dat de naleving van sociale en arbeidswetgeving geborgd
wordt, maar daarvoor bestaat al een controle- en sanctiesysteem. De uitvoering van
het GLB is op dergelijke controles niet toegesneden, en ik ben dan ook beducht voor
een dure en complexe uitbreiding van de uitvoering zonder duidelijke toegevoegde waarde.
Ik ben wel bereid te bezien of het GLB op dit punt op een andere manier kan bijdragen,
mogelijk via de adviesdiensten. Ik zal dit punt tijdens de Raad onder de aandacht
brengen.
In de triloog over de horizontale verordening richt de discussie zich op het nieuwe
uitvoeringsmodel. Ik zal het Raadsstandpunt blijven uitdragen om te komen tot een
omslag naar een meer doel- en prestatiegericht GLB in plaats van het centraal stellen
van de huidige systematiek die stoelt op naleving van voorschriften en regels. Het
Europees parlement houdt vooralsnog vast aan systematiek die prestaties en naleving
combineert en lijkt daarmee minder ook oog te hebben voor de administratieve lasten
die daar uit voortvloeien. In de triloog over de Gemeenschappelijke Marktordening
(GMO) vraagt het EP naast de bestaande artikelen ook aandacht voor het belang van
markt- en crisismaatregelen en handelsmaatregelen ten opzichte van derde landen.
Deze thema’s zullen naar verwachting tijdens de Landbouw- en Visserijraad aan bod
komen. Het Portugese voorzitterschap heeft aangegeven mogelijk eind maart een triloog
te organiseren waarbij de drie verordeningen in samenhang besproken zullen worden.
Het voorzitterschap is nog altijd voornemens medio mei een akkoord in de triloog te
bereiken over de drie GLB-verordeningen.
Dialoog NSP vooruitlopend op volgende ronde trilogen
De Raad zal daarnaast van gedachten wisselen over de aanbevelingen die de EC 18 december
2020 presenteerde in het kader van de Green Deal/«Boer-tot-Bordstrategie» en die een
neerslag dienen te krijgen in de op te stellen GLB Nationale Strategische Plannen.
Zoals eerder aan de Kamer gemeld ontvangt uw Kamer mijn appreciatie van deze aanbevelingen
op korte termijn.
AOB: Europese Bossenstrategie post-2020
Oostenrijk vraagt mede namens tien andere lidstaten aandacht voor de uitdagingen en
prioriteiten van de nog uit te brengen EU-Bossenstrategie post 2020. De landen wijzen
op het belang van bossen in de Europese Unie om de verschillende doelstellingen van
de Green Deal te realiseren, in het bijzonder als het gaat om de transitie naar klimaatneutraliteit
en duurzame groei door het gebruik van biogrondstoffen (waaronder hout) om fossiele
grondstoffen te vervangen. Zij vrezen voor inperking van de reikwijdte van de EU Bossenstrategie
post 2020, met name als het gaat om de multifunctionaliteit van bossen. Deze multifunctionaliteit
komt naar hun mening in het geding als nu al maatregelen voor bossen worden vastgesteld
die uitsluitend betrekking hebben op de klimaat- en biodiversiteitsfunctie van bossen.
Er zou dan onvoldoende aandacht zijn voor de sociale en economische functie van bossen
(bijvoorbeeld houtproductie en recreatie). De EU Bossenstrategie moet wat hen betreft
het kader zijn voor een coherente en gebalanceerde benadering van bossen in de Europese
Unie. Ik deel de opvatting over de rol van de EU Bossenstrategie. Nederland heeft
al eerder laten weten een EU Bossenstrategie post 2020 te verwelkomen en ziet graag
dat de Commissie in de aangekondigde EU Bossenstrategie een afwegingskader presenteert
voor het gebruik van bossen voor biodiversiteit, klimaat en biogrondstoffengebruik
in een circulaire economie.
AOB: Gevolgen COVID-19 voor de wijnsector
Spanje zal een vraag stellen bij twee Uitvoeringsverordeningen (EU) waarbij o.a. voor
de wijnsector in verband met de COVID-19 lockdown uitzonderingen zijn gecreëerd voor wat betreft de controles op de naleving van de
regels voor nationale steunprogramma’s voor wijnproducten, respectievelijk voor de
administratieve verplichtingen in het kader van de nationale steunprogramma’s voor
wijn. Nederland maakt geen gebruik van nationale steunprogramma’s voor wijn. De betrokken
Verordeningen waarbij uitzonderingen op de regels voor controles en naleving van voorschriften
in het kader van de nationale steunprogramma’s voor wijn zijn gecreëerd, zijn voor
Nederland dan ook niet relevant.
Nederland zal de interventie van Spanje aanhoren.
II. Consultaties met het VK en Noorwegen (trilateraal) en met Noorwegen (bilateraal)
Zoals gemeld aan uw Kamer op 4 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268) en 10 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275) lopen op dit moment ook consultaties met het VK en Noorwegen (trilateraal) en met
Noorwegen (bilateraal). De trilaterale consultaties zien voornamelijk op de vangstmogelijkheden
voor de zes gezamenlijk beheerste visbestanden schol, kabeljauw, haring, wijting,
schelvis en koolvis in de Noordzee. De bilaterale consultaties gaan over toegang tot
de Noorse wateren en de quotumruil tussen de EU en Noorwegen.
De trilaterale consultaties met Noorwegen en het VK zijn inhoudelijk praktisch afgerond.
Er lijkt informeel overeenstemming te zijn over de vangsthoeveelheden voor de hierboven
genoemde bestanden. Noorwegen heeft echter recentelijk aangegeven niet formeel in
te kunnen stemmen met een akkoord, totdat zij duidelijkheid heeft over de uitkomsten
van de bilaterale akkoorden die Noorwegen heeft met het VK en de EU. Deze consultaties
zijn nog niet in een ver gevorderd stadium. Zowel de EU als het VK zijn het niet eens
met deze benadering van Noorwegen, maar dat laat onverlet dat Noorwegen op deze manier
een trilateraal akkoord tegenhoudt. Dit betekent dat er zo snel mogelijk een bilateraal
akkoord moet komen tussen de EU en Noorwegen. Daarnaast zal de EU afhankelijk zijn
van het verloop van de bilaterale consultaties tussen Noorwegen en het VK, een proces
waar de EU geen invloed op heeft. Op dit moment hebben Noorwegen en het VK nog geen
akkoord, en dus ook geen toegang tot elkaars wateren.
Wat de bilaterale consultaties met Noorwegen en de ruil van quota betreft blijft mijn
inzet dat de lidstaten die quotum willen hebben van Noorwegen, hier ook voor moeten
betalen. Uit een eerste ronde consultaties met Noorwegen blijkt dat, nu het VK geen
onderdeel meer is van de EU, de vraag naar visbestanden die de EU aanbiedt zeer is
veranderd. Wel blijft Noorwegen geïnteresseerd in de pelagische bestanden zoals blauwe
wijting. De Nederlandse inzet is dat het aandeel van deze bestanden zo laag mogelijk
moet zijn in de ruil met Noorwegen, des te meer omdat de pelagische sector al hard
geraakt is door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het VK.
III. Jaarflexibiliteit quota
De Europese Commissie heeft tijdens de decemberraad in 2020 toegezegd de International
Council for the Exploration of the Sea (ICES) om advies te vragen over de onderbenutting
van de quota van 2020 wegens COVID-19. Dit met het oog op eventuele hogere jaarflexibiliteit
in 2021. De Commissie heeft de lidstaten recentelijk laten weten dat ICES wegens drukte
en de digitale, complexere werkomstandigheden als gevolg van COVID-19, naar verwachting
vanaf mei 2021 weer nieuwe verzoeken, zoals die over onderbenutting, in behandeling
kan nemen. Dit betekent dat er geen advies van ICES wordt verwacht over dit onderwerp
dit voorjaar. Omdat de gevolgen van COVID-19 naar verwachting ook in 2021 nog actueel
zijn voor de visserijsector, is een ICES advies hierover later in het jaar nog steeds
zeer relevant. Uiteraard informeer ik de Kamer als hierover meer bekend is.
IV. Tonijnbeheerorganisaties
Ik wil u ook graag informeren over de recente ontwikkelingen in de verschillende tonijnbeheerorganisaties
(RFMO’s). Zoals u weet is Nederland geen eigenstandig lid van deze organisaties maar
via de EU, en heeft Nederland geen direct visserijbelang op tonijn. Toch heb ik mij
nadrukkelijk via de EU ingezet om de duurzaamheid en de wetenschappelijke onderbouwing
van maatregelen te garanderen.
De vijf tonijnorganisaties hebben de afgelopen periode allemaal hun jaarlijkse commissievergaderingen
vanwege COVID-19 virtueel gehouden. Waar deze vergaderingen normaal ongeveer een week
duren, waren ze nu – vanwege de praktische problemen met tijdzones van de verschillende
partijen – over vele weken uitgespreid. In alle vergaderingen heeft noodgedwongen
de nadruk gelegen op essentiële afspraken voor het laten functioneren van de organisaties.
Dit is bijvoorbeeld het vaststellen van begrotingen, het verlengen van beheermaatregelen
die dit jaar zouden aflopen, het continueren van vangst- en exportcertificering en
het continueren van de onderliggende onderzoeksprogramma’s.
Inhoudelijk zijn vanwege COVID-19 in alle vijf organisaties de lopende visserijmaatregelen
rondom hoeveelheden en zonering in tijd en ruimte met een zogenaamde roll over met een jaar verlengd.
V. Visserij afspraken Marokko
Daarnaast zijn er de afgelopen periode 2 virtuele bijeenkomsten geweest in het kader
van het EU-Marokko partnerschap akkoord. Nederland heeft hier een visserij belang.
Dit partnerschap is in 2019 uitonderhandeld en in 2020 van kracht geworden. Het akkoord
functioneert op dit moment naar wens en de beide vergaderingen – een wetenschappelijke
vergadering en een vergadering over het praktisch functioneren van de afspraken- hebben
dan ook geen grote problemen ondervonden. Wel zijn er op dit moment een aantal praktische
problemen vanwege COVID-19, zoals de veiligheid aan boord en het rouleren van bemanningen.
Los van deze praktische uitdagingen ben ik tevreden met de uitkomsten.
VI. Visserij afspraken Mauritanië
Tenslotte is eind februari 2021 de zevende onderhandelingsronde geweest voor het vernieuwen
van het partnerschapsverdrag en het bijbehorende visserijprotocol met Mauritanië.
Dit verdrag zou eigenlijk in 2019 aflopen, maar is inmiddels bij gebrek aan overeenstemming
al tweemaal met een jaar verlengd tot oktober 2021. Ook de zevende ronde heeft geen
overeenstemming opgeleverd. De gesprekken verlopen moeizaam. Dit vanwege de door Mauritanië
gehanteerde zonering voor EU-schepen waar wel en niet gevist mag worden en de onderliggende
financiële afspraken. Bovendien is het visserij protocol onderdeel van een veel breder
samenwerkingsverdrag tussen de EU en Mauritanië, waar ook politiek gevoelige zaken
over veiligheid en migratie onderdeel vanuit maken. Dit maakt afspraken over het onderdeel
visserij niet makkelijker.
De technische discussie over zonering spitst zich toe op de Mauritaanse wens om EU-schepen
niet binnen 25 zeemijl van de kust te laten vissen. Dit vanwege het belang van lokale
Mauritaanse visserij in deze zone. Echter, Mauritanië heeft schepen uit Turkije, Rusland
en China wél toestemming gegeven om binnen deze zone te vissen. Namens de lidstaten
wil de EU in de onderhandelingen natuurlijk rekening houden met de belangen van lokale
visserij. Maar de EU staat tegelijkertijd – terecht – wel op een gelijk speelveld
en op gelijke rechten voor zowel de EU als de Turkse, Russische en Chinese schepen.
Een bijkomend probleem hierbij is dat de schepen binnen de 25-mijl zone de jonge visbestanden
wegvangen, waardoor deze bestanden er ook buiten de 25-mijl zone niet goed voor staan.
Ook over de onderliggende financiering is er nog geen overeenstemming. Momenteel betaalt
de EU jaarlijks 57 miljoen euro voor visserijrechten aan Mauritanië. Dit akkoord beslaat
daarmee financieel ongeveer de helft van de totale begroting die de EU heeft voor
alle visserijakkoorden met derde landen. Dit komt in Mauritaanse wateren in de praktijk
neer op bijna een miljoen euro per EU-schip per jaar. De EU wordt hierover met name
binnen de WTO-onderhandelingen over het afbouwen van ongewenste visserijsubsidies
zeer kritisch benaderd.
Bovendien wordt op dit moment door de EU-vloot slechts 50% van de toegestane vangsthoeveelheid
ook daadwerkelijk opgevist. De EU wil een nieuwe financiële afspraak maken, waarbij
de financiering een betere reflectie is van de daadwerkelijke vangsten. Mauritanië
stelt zich echter op het standpunt dat deze 57 miljoen euro een jaarlijkse toegangsprijs
tot Mauritaanse wateren is, ongeacht de feitelijke vangsten.
In de afgelopen Landbouw- en Visserijraad, heb ik, samen met 9 andere lidstaten, de
Raad opgeroepen om zo snel mogelijk een nieuw akkoord met Mauritanië te sluiten dat
recht doet aan het belang om de duurzame visserij te continueren, maar dat bovenstaande
geschilpunten wel duurzaam oplost.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.