Brief regering : Resultaat van de interdepartementale werkgroep Medicijngebruikers in het verkeer
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 902
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2021
In de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg Verkeersveiligheid
van 18 december 20201 heb ik u een brief toegezegd over het resultaat van de interdepartementale werkgroep
Medicijngebruikers in het verkeer. In deze brief ga ik hierop in mede namens de Ministers
voor Medische Zorg en Sport (MZS) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
De werkgroep Medicijngebruikers in het verkeer heeft onderzocht of er een verkeersveilige
en medisch verantwoorde oplossing is voor medicijngebruikers in het verkeer. De Ministers
van MZS en IenW en ikzelf zijn tot de conclusie gekomen dat gezien de geringe omvang
van de problematiek in de praktijk en complexiteit van dit onderwerp het aanhouden
van de huidige werkwijze van politie en OM op dit moment de beste optie is. Uit de
verkenning van de werkgroep is gebleken dat de verkende oplossingen de verkeersveiligheid
niet waarborgen en medicijngebruikers die deelnemen aan het verkeer niet geheel buiten
het strafproces kunnen houden.
Aanleiding instellen werkgroep
Sinds 1 juli 2017 zijn gebruikers van medicinale cannabis, morfine en dexamfetamine
die deelnemen aan het verkeer strafbaar als de concentratie in het bloed boven de
grenswaarden komt, die zijn opgenomen in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen
in het verkeer (hierna: het Besluit).
De Kamer heeft bij de parlementaire behandeling van de Wet drugs in het verkeer2 aangegeven geen onderscheid te willen maken tussen medicinaal en recreatief gebruik
van die stoffen, omdat de verkeersveiligheid leidend moet zijn. Naar aanleiding van
schriftelijke vragen3 van de Kamer over de strafbaarheid van bestuurders die geneesmiddelen op medisch
voorschrift gebruiken heb ik mede namens de Ministers van MZS en IenW toegezegd met
een verkeersveilige en medisch verantwoorde oplossing te komen.4 Daarvoor is een interdepartementale werkgroep opgericht om de oplossingen hiervoor
te verkennen. Bij deze verkenning zijn naast de departementen JenV, MZS en IenW, de
politie, het OM, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
(KNMP), het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en andere organisaties betrokken
geweest.
Resultaat van de verkenning en huidige werkwijze
Het resultaat van de verkenning is dat de huidige werkwijze van de politie en het
OM enerzijds de verkeersveiligheid borgt en anderzijds voorkomt dat medicijngebruikers
ten onrechte een sanctie krijgen opgelegd. Wij achten deze werkwijze daarom op dit
moment de meest veilige en verantwoorde oplossing. De andere verkende oplossingen
kunnen de verkeersveiligheid niet waarborgen, zijn juridisch complex of niet uitvoerbaar.
Daarnaast leidt geen van de verkende oplossingen ertoe dat de medicijngebruiker geheel
buiten het strafproces wordt gehouden. De medicijngebruiker zal in alle verkende oplossingen
bij controle van de politie een speekseltest en een bloedonderzoek moeten ondergaan.
De huidige werkwijze ziet er als volgt uit. De politie neemt alleen bij een bestuurder
die verkeersonveilig gedrag of uiterlijke kenmerken vertoont die wijzen op drugsgebruik
een speeksel- of psychomotorische test af. Als bij een bestuurder die op medisch voorschrift
geneesmiddelen gebruikt een test wordt afgenomen waarvan het resultaat positief is,
zal er bloed worden afgenomen. Dan kan de bestuurder bij de politie aangeven dat hij
of zij geneesmiddelen op voorschrift gebruikt. De politieagent zal dit in het proces-verbaal
noteren. Het OM zal de bestuurders die aangeven een dergelijk geneesmiddel te hebben
gebruikt, de gelegenheid bieden om een recept5 in te sturen. Vervolgens wordt aan het NFI gevraagd of de aangetroffen concentratie
van de stof in het bloed past binnen de therapeutische range van de voorgeschreven
dosering en wat de effecten daarvan zijn op de rijvaardigheid. Met inachtneming van
deze en alle overige feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of de medicijngebruiker
zal worden vervolgd.
De huidige werkwijze zorgt ervoor dat relatief weinig gebruikers van geneesmiddelen
in het strafproces terechtkomen. In de periode 1 juli 2017 tot 1 augustus 20186 en in 2019 zijn in totaal 6.750 drugs in het verkeerzaken bij het OM aangeleverd.
Er is in 23 zaken medicinaal verweer gevoerd. Van deze 23 zaken heeft in 20 zaken
een veroordeling plaatsgevonden en is aan de verdachte een straf opgelegd. In al deze
gevallen waren er andere omstandigheden dan enkel het gebruik van één geneesmiddel,
zoals combinatie-gebruik, het veroorzaken van een ongeval, opvallend afwijkend rijgedrag
of gevaarlijk rijgedrag en het zich niet houden aan de voorgeschreven dosering. Bij
3 zaken heeft de verdachte een recept overhandigd en heeft de rechter geoordeeld dat
de verdachte niet strafbaar was wat heeft geleid tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De bovengenoemde ervaring en geringe omvang van de problematiek is een belangrijke
factor om op dit moment geen wijzigingen door te voeren. Vanzelfsprekend zal bij significante
wijzigingen in dit praktijkbeeld opnieuw gekeken worden of de huidige oplossing hiervoor
nog steeds de meest passende is.
Onderzochte oplossingsrichtingen
Ik ben van mening dat hard moet worden opgetreden tegen bestuurders die onder invloed
van drugs deelnemen aan het verkeer zonder dat de bestuurders die op een verantwoorde
manier geneesmiddelen7 gebruiken en geen gevaar voor de verkeersveiligheid vormen, hiervan de dupe worden.
Daarom is bij de verkenning naar de oplossingen rekening gehouden met de volgende
voorwaarden: de verkeersveiligheid is gewaarborgd, combinatiegebruik met andere stoffen
en/of alcohol is strafbaar, de bestuurder is strafbaar bij een hogere inname dan de
voorgeschreven dosis, bij onvoldoende gewenning of bij het ervaren van bijwerkingen
die de rijvaardigheid negatief beïnvloeden.
De werkgroep heeft vier alternatieven onderzocht8:
I. De medicijngebruiker hoeft geen speeksel- of bloedtest te ondergaan als zij bij staandehouding
een document9 als bewijs voor geneesmiddelengebruik kan overhandigen aan de agent.
II. Het vastleggen van de huidige werkwijze van de politie en het OM in wet- en regelgeving.
III. Het vaststellen van nieuwe (hogere) grenswaarden voor medicijngebruikers in het Besluit.
IV. Het opstellen van een strafuitsluitingsgrond in de Wegenverkeerswet 1994 voor medicijngebruikers.
Ik zal hieronder kort toelichten waarom er niet is gekozen voor deze oplossingen.
Ad I: Het overhandigen van een document als bewijs voor geneesmiddelengebruik is niet
voldoende voor de politie om te kunnen bepalen of er sprake is van combigebruik of
een hogere hoeveelheid ingenomen geneesmiddel dan de voorgeschreven dosering. Alleen
uit de bloedtest blijkt of een bestuurder onder invloed is van een of meer stoffen
of een hogere hoeveelheid tot zich heeft genomen dan de voorgeschreven dosering. Daarom
moet er altijd een bloedtest plaatsvinden. Daarnaast zijn er ook andere nadelen van
het overhandigen van een document. Zo wordt ingeschat dat het vervalsen van een dergelijk
document gemakkelijk zal zijn en dat veiligheidswaarborgen hoge kosten en administratieve
lasten meebrengen.
Ad II: Door het vaststellen van de huidige werkwijze van politie en het OM in wet-of
regelgeving kunnen de bestuurders bepleiten dat er geen grond was om een speeksel-,
psychomotorische- of bloedtest af te nemen. Omdat zij geen verkeersonveilig gedrag
of geen kenmerken van het onder invloed zijn van drugs vertoonden. Dit wordt niet
wenselijk geacht, omdat dit de handhavingsvrijheid van de politie en de vervolgingsmogelijkheden
van het OM dusdanig kunnen beperken, dat sommige bestuurders die onder invloed waren
van een stof vrijuit kunnen gaan.
Ad III: Het vaststellen van nieuwe (hogere) grenswaarden voor medicijngebruikers in
het Besluit drugs, alcohol en geneesmiddelen in het verkeer is niet uitvoerbaar, omdat
er geen standaarddosering te bepalen is waarbij alle medicijngebruikers veilig kunnen
rijden. De mate van gewenning verschilt per geneesmiddelengebruiker en daarmee verschilt
ook het effect van de stof op het rijgedrag en de rijgeschiktheid. In het algemeen
geldt dat bij een hogere dosering een groter ongewenst effect op de rijgeschiktheid
wordt verwacht. Hierdoor kan de verkeersveiligheid niet worden gewaarborgd bij het
vaststellen van hogere grenswaarden in de wet.
Ad IV: Het opstellen van een strafuitsluitingsgrond is juridisch zeer complex. Omdat
bij een strafuitsluitingsgrond dient te worden uitgegaan van de gewende gebruiker die zich houdt aan de voorgeschreven dosering. Beide componenten kunnen niet getoetst worden door de rechter, omdat de periode
van gewenning persoonsafhankelijk is en het niet mogelijk is om de precieze dosering
te herleiden uit de bloedwaarden. Bovendien maakt het opportuniteitsbeginsel het de
officier van justitie nu al mogelijk op grond van medisch verweer te besluiten niet
te vervolgen10.
Communicatie richting burgers en belangenverenigingen
Het is van belang dat de geneesmiddelengebruikers goed begrijpen hoe het beleid in
elkaar zit. Daarom zal ik tezamen met de Ministers van MZS en IenW hierover in gesprek
treden met de belangenverenigingen, KNMP, Instituut Verantwoord Medicijngebruik en
andere stakeholders.
Deze partijen zullen een brief ontvangen, waarin wordt uitgelegd waarom de huidige
werkwijze op dit moment wordt aangehouden en waarin partijen wordt gevraagd mee te
werken aan een eenduidige communicatie over dit beleid, zodat dit duidelijk is voor
de geneesmiddelengebruikers.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid